Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Noordhoek 38 Reek
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1685.BPbgb2021noordhoek-OW01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

 

1.1 plan:

het bestemmingsplan Noordhoek te Reek van de gemeente Landerd.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1685.BPbgb2021noordhoek-OW01 met bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.4 afhankelijke woonruimte:

een bijgebouw behorend bij een woning op één bouwperceel, waarin een gedeelte van de huishouding is gehuisvest uit een oogpunt van mantelzorg.

1.5 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.7 bebouwingspercentage:

een op de kaart of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.8 begane grond:

de natuurlijke oppervlakte van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging, alsmede dat gedeelte van een gebouw dat met die oppervlakte gelijk is. Is er sprake van hoogteverschillen in het terrein, dan geldt: de hoogte van het hoogst gelegen aangrenzend maaiveld.

1.9 bestaand:

bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 bijgebouw:

een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat bouwkundig of architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.13 bos:

elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (een of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie;

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.17 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.18 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.19 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.20 cultuurhistorische waarden en kenmerken:

waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch-geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden;

1.21 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop, te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die, die goederen kopen resp. huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.22 dienstverlening:

het verrichten van diensten in een vorm die voor wat betreft ruimtelijke uitstraling vergelijkbaar is met detailhandel en waarbij een rechtstreekse relatie bestaat met het publiek zoals reisbureaus, bankinstellingen, postkantoren, verzekerings- en/of administratiekantoren, makelaarskantoren, advocaten- en/of notariskantoren, uitzendbureaus, apotheken, praktijkvestigingen voor tandtechniek, kapsalons, schoonheidssalons, nagelstudio's, schoenmakerijen, kleermakerijen en video-/dvd-verhuurbedrijven, fotostudio's en hondentrimsalons.

1.23 extensief recreatief medegebruik:

die vormen van natuurvriendelijke recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, picknicken, kanoën en natuurgerichte recreatie zoals vogelobservatie;

1.24 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.25 gelijke hoogte:

een hoogteverschil per vloer of balklaag van maximaal 2,00 m. (gemeten op het laagste punt).

1.26 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.27 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren en/of logies.

1.28 huishouden:

één, of meerdere personen die gemeenschappelijk samenleven in een onderlinge persoonlijke verbondenheid gericht op een duurzaam samenzijn, waaronder mede wordt begrepen het inwonen door ten hoogste 2 andere personen zonder onderlinge persoonlijke verbondenheid, die gebruik maken van de gemeenschappelijke voorzieningen in de woning.

1.29 kantoor:

een ruimte die door haar aard, indeling en inrichting is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijke administratieve aard ten behoeve van derden.

1.30 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;

1.31 maaiveld:

bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft.

1.32 mantelzorg:

langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak door één of meer leden uit diens directe dan wel sociale omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.

1.33 monumenten:

alle bouwwerken conform artikel 6 Monumentenwet, alsmede gemeentelijke monumenten.

1.34 natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.35 ondergeschikt gebruik:

gebruik dat ondergeschikt is aan het gebruik in het hoofdgebouw. Hierbij kan gedacht worden aan opslag, recreatie-activiteiten, groepsactiviteiten, enz.

1.36 onderkomens:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

1.37 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde met een dak, dat niet of slechts aan één zijde is voorzien van een (bestaande) wand.

1.38 peil:

  • voor bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld;

1.39 recreatie:

activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding.

1.40 recreatief medegebruik:

die vormen van openluchtrecreatie, die plaats hebben in een omgeving met een niet-recreatieve hoofdfunctie, waarbij het medegebruik ondergeschikt is aan de hoofdfunctie en het hoofdgebruik;

1.41 seksinrichting:

de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waar in bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.42 stedenbouwkundig beeld:

het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte.

1.43 weg:

een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.44 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:

Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.45 wooneenheid/woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

1.46 zorginstelling:

een instelling die zorg(diensten) verleent in combinatie met huisvesting.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

de kortste afstand van de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend vergunningplichtige bouwwerk.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 de lengte en/of breedte en/of diepte van een bouwwerk

tussen de buitenzijde van de gevels of het hart van de scheidsmuren.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren.
 
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken, vlakken met de bouwaanduiding 'bijgebouwen' of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, lichtkoepels, gevel- en kroonlijsten, en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- en/of de bestemmingsgrens met niet meer dan 0,50 m. wordt overschreden. Voor luifels, erkers en balkons geldt dat de bouw- en/of bestemmingsgrens met niet meer dan 1,00 m. mag worden overschreden.

2.7 Wijze van meten parkeernormen

2.7.1 Berekeningsaantal
Bij het voldoen aan de parkeernorm dient bij de navolgende parkeervoorzieningen uitgegaan te worden van het berekende aantal parkeerplaatsen conform onderstaande tabel:
 
ParkeervoorzieningTheoretisch aantalBerekeningsaantal Opmerking
Enkele oprit zonder garage1
0,8
Oprit min. 5,0 m diep
Lange oprit zonder garage of carport21Oprit min. 10,0 m diep
Garage zonder oprit (bij woning)10,4 
Garagebox (niet bij woning)10,5 
Garage met enkele oprit21Oprit min. 5,0 m diep 
Garage met lange oprit31,3Oprit min. 10,0 m diep
2.7.2 Afronden
Bij het bepalen van de parkeernorm wordt op één decimaal nauwkeurig gerekend waarna de uitkomst wordt afgerond op hele getallen en waarbij vanaf 0,5 en hoger naar boven wordt afgerond.
2.7.3 Woningtype
Bij het bepalen van woningentype gelden de volgende oppervlaktematen voor het gebruiksvloeroppervlak (NEN2580):
 
  
Grondgebonden
Appartement  
Goedkoop
< 110 m²
< 100 m²
Midden
110 m² - 155 m²
100 m² - 125 m²
Duur
> 155 m²
> 125 m²
2.7.4 Maatvoering
De ruimte voor het parkeren van auto's is afgestemd op gangbare personenauto's waaraan wordt voldaan indien de afmetingen van:
  1. bedoelde parkeerruimten ten minste 2,5 x 5 m in geval van kops parkeren en 2 x 6 m bij langsparkeren bedragen;
  2. een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte, voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,5 x 6 m bedragen.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bos

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.1.1 Algemeen
De voor Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. bosbouw en houtproductie;
  2. behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden;
  3. behoud, herstel en ontwikkeling van de bestaande biotopen;
  4. behoud en bescherming van de aardkundige waarden;
  5. behoud, herstel en ontwikkeling van cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
  6. extensief recreatief medegebruik;
een en ander met bijbehorende voorzieningen zoals (on)verharde paden en overeenkomstig de in artikel 3.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.
3.1.2 Nadere detaillering van de bestemming
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in artikel 3.1.1:
 
a Verhouding tussen de doeleinden
Binnen deze bestemming is het beleid primair gericht op het beschermen van de landschappelijke en ecologische waarden. Houtproductie is toegestaan, mits dit ondergeschikt is aan het bosbehoud en het behoud van de landschappelijke en natuurwaarden.
 
b Extensief recreatief medegebruik
Het gehele gebied gelegen binnen deze bestemming mag worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het recreatief medegebruik worden beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied zoals paden, banken, picknicktafels, informatieborden, bewegwijzering e.d.
 
c Natuur- en landschapswaarden
De binnen deze bestemming vallende gronden zijn de overige bos- en natuurgebieden. Deze overige bos- en natuurgebieden bevatten minder hoge natuurwaarden dan de natuurparels of zijn voorzien van minder hoge streefbeelden dan de natuurparels. Het zijn grotendeels (productie)bossen op droge gronden en graslanden, en voor een klein gedeelte landbouwgronden. Ook in de overige bos- en natuurgebieden moet worden gezorgd voor maximale rust en ruimte voor de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden.
 
d Aardkundige waarden
Gestreefd wordt naar behoud en bescherming van aardkundige waarden.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Algemeen
Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming.
3.2.2 Maatvoering
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende maatvoeringseisen:
  1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 2 m;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a. bedraagt de bouwhoogte voor bouwwerken ten behoeve van informatievoorzieningen, entreevoorzieningen dan wel schuilvoorzieningen maximaal 3 m;
  3. de bebouwde oppervlakte bedraagt maximaal 10 m²;
  4. in afwijking van het bepaalde onder a. bedraagt de bouwhoogte voor erfafscheidingen maximaal 1 m.

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.3.1 Strijdig gebruik
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen gebruik en/of laten gebruiken van gronden en/of opstallen voor:
  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. lawaaisporten;
  3. verblijfsrecreatie;
  4. het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen;
  5. het diepwoelen en diepploegen van de bodem vanaf 50 cm diepte.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.4.1 Omgevingsvergunningsplicht
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden) de in het schema onder artikel 3.4.4 opgenomen omgevingsvergunningsplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.
3.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het onder artikel 3.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden is verleend;
  2. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  3. welke plaatsvinden in het kader van het normale onderhoud en/of bos- en natuurbeheer.
3.4.3 Toetsing aan aanwezige waarden
De in artikel 3.4.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in artikel 3.1. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder artikel 3.4.4 de toetsingscriteria weergegeven.
3.4.4 Schema omgevingsvergunningsplichtige werken en werkzaamheden
Omgevingsvergunningplichtige werken/werkzaamhedenCriteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden
Aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m2
- de werken en werkzaamheden zijn noodzakelijk in het kader van het op de bestemming gerichte gebruik;
- de werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van de doeleinden als opgenomen in artikel 3.1 en specifiek in artikel 3.1.2 onder c tot gevolg hebben;
Aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 200 m2
- het aanbrengen van verhardingen dient noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarisch bedrijfsvoering dan wel het recreatief medegebruik;
- de werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van natuur- en landschapswaarden tot gevolg hebben;
Het afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van de bodem
- de werken en werkzaamheden zijn noodzakelijk in het kader van het op de bestemming gerichte gebruik;
- de werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van de doeleinden als opgenomen in artikel 3.1 en specifiek in artikel 3.1.2 onder c tot gevolg hebben;

3.5 Wijzigingsbevoegdheid

3.5.1 Wijziging naar Natuur
Burgemeester en wethouder kunnen de bestemming van de gronden wijzigen in de bestemming 'Natuur', mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de bestaande cultuurhistorische waarden worden niet onevenredig aangetast;
  2. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnwetgeving;
  3. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  4. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
  5. de regels van de bestemming 'Natuur' uit het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Landerd worden van overeenkomstige toepassing verklaard.

Artikel 4 Maatschappelijk

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. jeugd- en kinderopvang;
  2. zorginstelling;
met daarbij behorende:
  1. groenvoorzieningen, met inbegrip van een goede landschappelijke inpassing in de vorm van groenvoorzieningen met een visueel afschermende functie naar het omliggende gebied;
  2. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;
  3. parkeervoorzieningen.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Algemeen
Op de voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. gebouwen;
  2. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
4.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'
Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:
  1. binnen het bouwvlak mogen gebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd;
  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd. 
  3. de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' is aangegeven;
  4. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is aangegeven.
4.2.3 Overige regels
  1. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 4,00 m. bedragen met uitzondering van:
    1. erfafscheidingen, waarvan de hoogte voor de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 1,00 m. en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2,00 m. mag bedragen;
    2. kruisbeelden, waarvan de hoogte maximaal 5,00 m. mag bedragen;
    3. lichtmasten, waarvan de hoogte maximaal 8,00 m. mag bedragen.

4.3 Nadere eisen

4.3.1 Onderwerpen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:
  1. de situering van de bebouwing;
  2. het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan.
4.3.2 Toepassingscriteria
De in artikel 4.3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:
  1. het stedenbouwkundig beeld;
  2. een goede parkeerbalans;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de milieusituatie;
  5. de sociale veiligheid;

4.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.2.2 sub a voor het gedeeltelijk buiten het bouwvlak bouwen van gebouwen, met dien verstand dat:
  1. de oppervlakte van gebouwen buiten het bouwvlak niet meer mag bedragen dan 10% van de oppervlakte van de aanduiding 'bouwvlak';
  2. de afstand tot de perceelsgrens niet minder dan 5,00 m mag bedragen;
  3. de bouwhoogte niet meer dan 3,00 m. mag bedragen;
  4. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. het straat- en bebouwingbeeld;
    2. de verkeersveiligheid;
    3. de milieusituatie;
    4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.5.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en opstallen voor:
  1. de uitoefening van enige tak van handel, bedrijf of dienstverlening, anders dan bedoeld in artikel 4.1;
  2. horeca anders dan bedoeld in artikel 4.1;
  3. opslag en verkoop van motorbrandstoffen (inclusief LPG);
  4. opslag en verkoop van vuurwerk;
  5. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  6. het opslaan of bergen van gebruikte, afgedankte c.q. aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken goederen, voorwerpen of materialen, behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  7. zelfstandig kantoor;
  8. gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning en/of als afhankelijk woonruimte;
  9. voor het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
  10. seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  11. coffeeshop.
4.5.2 Ondergeschikt gebruik
Ter plaatse van de aanduiding 'ondergeschikt' dient ondergeschikt gebruik plaats te vinden.
4.5.3 Voorwaardelijke verplichting
Het gebouw en de gronden ten behoeve van de onder artikel 4.1 genoemde doeleinden mogen niet in gebruik zijn indien niet aan de volgende voorwaarden is voldaan:
  1. het terrein waarop dit bestemmingsplan van toepassing is, dient binnen één jaar na onherroepelijk bestemmingsplan ingericht/aangelegd te worden overeenkomstig het als bijlagen bij de regels opgenomen landschappelijk inpassingsplan;
  2. het terrein waarop dit bestemmingsplan van toepassing is, dient overeenkomstig het onder a genoemde landschappelijk inpassingsplan duurzaam in stand te worden gehouden;
  3. aanvullend op de eisen uit het Bouwbesluit, dient de bebouwing binnen één jaar na onherroepelijk bestemmingsplan te zijn voorzien van minimaal 10 zonnepanelen.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 4

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van oudheidkundig waardevolle elementen en terreinen.

5.2 Bouwregels

Op de voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden gelden de volgende bouwregels:
  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten die betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 4', dient een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
  2. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen indien naar diens oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 5.2 sub 1 genoegzaam blijkt dat:
    1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  3. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften.
  4. In de situatie als bedoeld in artikel 5.2 sub 2 onder a, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  5. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  6. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  7. Het bepaalde in artikel 5.2 sub 1 , artikel 5.2 sub 2 en artikel 5.2 sub 3 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 2.500 m²;
    3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of
    4. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van 3 m.
  8. Indien het bepaalde in artikel 5.2 sub 3 van toepassing is, wordt in de voorschriften bij de omgevingsvergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden om op of in de voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning (voorheen: aanlegvergunning) van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
    1. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, tot een diepte van meer dan 50 cm en het aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 50 cm;
    2. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
    3. verlagen of verhogen van het waterpeil;
    4. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    5. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    6. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen.
  2. Het verbod als bedoeld in artikel 5.3 sub 1 is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:
    1. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 5.2 van toepassing is;
    2. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 2.500 m²;
    3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning, of;
    5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
  3. De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3 sub 1 die betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 4' legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.
  4. Het bevoegd gezag verleend de vergunning indien naar diens oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 5.3 sub 3 genoegzaam blijkt dat:
    1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    2. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften.
  5. In de situatie als bedoeld in artikel 5.3 sub 4 onder b, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  6. Indien het bepaalde in artikel 5.3 sub 5 onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen teneinde de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
  1. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen die ook buiten de bouwvlakken zijn toegestaan;
  2. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken mag maximaal 3,00 m. onder peil bedragen.

Artikel 8 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het in geringe mate, tot niet meer dan 2,00 m, verschuiven van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is, in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden van de kaart, ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken.

Artikel 9 Algemene procedureregels

9.1 Procedure nadere eisen

Bij het stellen van nadere eisen, worden in ieder geval de volgende procedureregels in acht genomen:
  1. het ontwerp-besluit ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende twee weken voor belanghebbenden ter inzage ter gemeentesecretarie;
  2. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid;
  3. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent de aanvraag of het ontwerpbesluit kunnen indienen bij burgemeester en wethouders;
  4. indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt daarop in het besluit gemotiveerd ingegaan;
  5. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 10 Overige regels

10.1 Parkeernormen buitengebied

 
10.1.1 Parkeernormen
  1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen en / of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik kan pas worden verleend als is verzekerd dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Hierbij gelden de normen als opgenomen in de tabel in artikel 10.1.5;
  2. de onder a. bedoelde parkeerplaatsen voor motorvoertuigen dienen de maatvoering te hebben conform het bepaalde in artikel 2.7.4.
Het aanleggen en / of instandhouden van voornoemde parkeergelegenheid geldt als een voorwaardelijke verplichting in de zin van de Wet ruimtelijke ordening.
10.1.2 Laden en lossen
Indien de bestemming van een bouwwerk of een terrein aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen met bijbehorende voorzieningen, moet, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik, zijn verzekerd dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende ruimte voor het laden en lossen met bijbehorende voorzieningen.
 
Het aanleggen en / of instandhouden van voornoemde ruimte, met bijhorende voorzieningen, geldt als een voorwaardelijke verplichting in de zin van de Wet ruimtelijke ordening.
10.1.3 Afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.1.1 en artikel 10.1.2 indien:
  1. het voldoen aan die bepalingen gezien het gebruik en/of het bouwplan van het betreffende plangebied, mede gezien de omgeving, niet noodzakelijk is en/of op overwegende bezwaren stuit, en / of;
  2. op andere wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien
Dit besluit moet worden voorzien van een motivering waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd blijft.
10.1.4 Nadere eis
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aanvullend aan het bepaalde in artikel 10.1 en artikel 10.1.2 ten behoeve van het verhogen van de parkeernormen en / of het aanleggen van voorzieningen voor het laden en lossen indien dat nodig is gelet op het gebruik en / of het bouwplan waarbij het (functioneren van) de omgeving mede betrokken wordt. Het besluit tot het stellen van de nadere eis moet worden voorzien van een motivering waaruit in ieder blijkt dat de eis noodzakelijk is om de ruimtelijke kwaliteit te borgen.
 
Een nadere eis kan tevens gesteld worden bij die (bouw)plannen waarvan de functie niet genoemd wordt in de tabel in artikel 10.1.5.
10.1.5 Tabel
De norm voor voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen op het eigen terrein is voor de volgende functies:
 
FUNCTIEPerBuitengebied
Wonen  
Koop, huis, vrijstaandwoning2,4
Koop, huis, twee-onder-een-kapwoning2,2
Koop, huis, tussen/hoekwoning2
Koop, appartement, duurwoning2,1
Koop, appartement, middenwoning1,9
Koop, appartement, goedkoopwoning1,6
Huur, huis, vrije sectorwoning2
Huur, huis, sociale huurwoning1,6
Huur, appartement, duurwoning1,9
Huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur)woning1,4
Kamerverhuur, zelfstandig (niet-studenten)kamer0,7
Kamerverhuur, studenten, niet zelfstandigkamer0,25
Serviceflatwoning1,2
Kleine eenpersoonswoning (tiny house; meestal grondgebonden)kamer0,7
Werken  
Kantoor (zonder baliefunctie)100 m²2,55
Commerciële dienstverlening (kantoor met baliefunctie)100 m²3,55
Bedrijf arbeidsintensief/ bezoekersextensief (industrie, laboratorium, werkplaats)100 m²2,35
Bedrijf arbeidsextensief/ bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf)100 m²1,05
Bedrijfsverzamelgebouw100 m²1,95
Gezondheidszorg en (sociale   
Huisartsenpraktijk (-centrum)Behandelkamer3,25
ApotheekApotheek3,35
Fysiotherapiepraktijk (-centrum)
Behandelkamer 1,95
Consultatiebureau
Behandelkamer
2,15
Consultatiebureau voor ouderen
Behandelkamer
2,2
Tandartsenpraktijk (-centrum)
Behandelkamer
2,65
Gezondheidscentrum
Behandelkamer
2,45
Ziekenhuis
100 m² bvo
2
Crematorium
(deels) gelijktijdige plechtigheid
30,1
Begraafplaats
(deels) gelijktijdige plechtigheid
31,6
Penitentiaire inrichting
10 cellen
0,15
Religiegebouw
Zitplaats
0,15
Verpleeg- en verzorgingstehuis
Wooneenheid
0,6

10.2 (Wettelijke) regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere (wettelijke) regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  2. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Noordhoek 38 Reek'
 
Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Landerd van ... .
 
Mij bekend,
 
de raadsgriffier