Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Brand 14, Zeeland
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1685.bpBrand14Zeeland-VG01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan
het bestemmingsplan ‘Brand 14, Zeeland’ met identificatienummer
NL.IMRO.1685.bpBrand14Zeeland-VG01 van de gemeente Landerd;
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij
bijbehorende bijlage;
 
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze
gronden;
 
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.5 aanduidingsvlak
een geometrisch bepaald vlak waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.6 archeologische waarden
cultuurhistorische waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met
sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig het
cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigd;
 
1.7 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
1.8 bed & breakfast
een nevenactiviteit met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend
publiek, dat voor een korte periode, namelijk een tot enkele nachten, ter plaatse verblijft;
onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het
verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;
 
1.9 bestaand
  • bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgesteldplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
 
1.10 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.11 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.12 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag
om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
 
1.13 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan
worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het
hoofdgebouw;
 
1.14 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk;
 
1.15 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar
behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.16 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
 
1.17 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij
direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op
de grond;
 
1.18 coffeeshop
een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en nietalcoholische
dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het
verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid, en van verdovende en/of
hallucinerende stoffen;
 
1.19 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het
verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik,
verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.20 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met
wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.21 horeca
een bedrijf, gericht op het verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken en/of
het exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bieden van nachtverblijf;
  • horecacategorie 1: een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd kunnen worden. Daaronder worden begrepen: cafetaria/snackbar, fastfood en broodjeszaken, lunchroom, konditorei, ijssalon/ijswinkel, koffie- en tearoom, afhaalcentrum, eetwinkels;
  • horecacategorie 2: een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse. Daaronder worden begrepen: cafe, bar, pubs, juice- en health-bar;
  • horecacategorie 3: een inrichting die gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden, alsmede (in sommige gevallen) de gelegenheid tot dansen. Daaronder worden begrepen: grandcafe, eetcafe, danscafe, snookercentrum, partycentrum;
  • horecacategorie 4: een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van nachtverblijf. Daaronder wordt begrepen: hotel, motel en overige logiesverstrekkers.
  • horecacategorie 5: een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning (niet zijnde een recreatieve voorziening) en/of het geven van gelegenheid tot de dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren. Daaronder worden begrepen: discotheek/dancing, nachtcafe (met nachtvergunning);
 
1.22 hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke
uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste
bouwwerk is aan te merken;
 
1.23 hooiberg
een bijgebouw in de vorm van een hooiberg;
 
1.24 hooibergenbeleid
‘hooibergenbeleid gemeente Landerd actualisatie, oktober 2012’, zoals vastgesteld door
burgemeester en wethouders van de gemeente Landerd op 23 oktober 2012.
 
1.25 niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn,
en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt
uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de
desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de
woonfunctie ter plaatse;
 
1.26 publieksgerichte functies
zoals dagrecreatieve activiteiten, het geven van cursussen en/ of workshops, een bed &
breakfast, museum, theetuin, streekwinkel of ontvangstruimte.
 
1.27 omgevingsvergunning
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht;
 
1.28 ondersteunende horeca
een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca
is maar waar men uitsluitend ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft
ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren;
 
1.29 overkapping/carport
een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd
door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw;
 
1.30 publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis
een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak
publieksgericht zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past
binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij
behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan;
 
1.31 recreatief medegebruik
die vormen van openluchtrecreatie, die plaats hebben in een omgeving met een nietrecreatieve
hoofdfunctie, waarbij het medegebruik ondergeschikt is aan de hoofdfunctie en
het hoofdgebruik;
 
1.32 recreatief nachtverblijf
een permanent bouwwerk bestaande uit een of meer ruimtes, bestemd voor
verblijfsrecreatie voor personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
 
1.33 routegebonden horeca
horeca in de vorm van kleinschalige rustpunten met bijvoorbeeld een terras waar koffie,
thee, frisdranken en kleine versnaperingen verkrijgbaar zijn, niet zijnde het schenken van
alcohol of aanbieden van maaltijden
 
1.34 seksinrichting
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof
hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotischpornografische
aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan:
seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam) prostitutiebedrijf,
waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met
elkaar;
 
1.35 slopen
geheel of gedeeltelijk afbreken;
 
1.36 tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers
het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende
enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te
verrichten, voor zover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering;
 
1.37 verblijfsrecreatie
recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor het recreatief verblijf gedurende
in ieder geval de nacht, zoals een recreatiewoning, groepsaccommodatie/logeergebouw,
pension, bed & breakfast, kampeermiddel of trekkershut door personen die hun
hoofdwoonverblijf elders hebben;
 
1.38 vloeroppervlak(te)
de totale bebouwde oppervlakte, gemeten op vloerniveau, die voor een functie wordt
gebruikt;
 
1.39 voorgevelrooilijn
de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een
afstand van de weg die:
  • gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
  • gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand;
 
1.40 vrijstaand bijgebouw
een van het hoofdgebouw losstaand bijgebouw, waarbij een bijgebouw dat door middel van
een tussenlid met een lengte en breedte van maximaal 3 m en een bouwhoogte van
maximaal 2,75 m is gekoppeld aan het hoofdgebouw, als vrijstaand bijgebouw geldt;
 
1.41 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met
betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake
handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van
het vastgesteld van dit plan;
 
1.42 woning/wooneenheid
een complex van intern met elkaar in verbinding staande ruimten, in een (gedeelte van een)
gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van een of meer personen;
 
1.43 Woningwet
Wet van 29 augustus 1991 , (Stb. 1991, nr. 439), tot herziening van de Woningwet.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1. afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse bouwperceelgrens tot enig punt
van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;
 
2.2 bebouwd(e) oppervlak(te) van een bouwperceel
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;
 
2.3 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een
daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.5 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart
van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw
zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen,
antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het
bouwwerk.
 
2.8 peil
  • voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang van het perceel onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;  
 
2.9 ondergeschikte bouwdelen
bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Wonen
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
3.1.1 Algemeen
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woningen, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen en/of mantelzorg;
  2. huisvesting van tijdelijke werknemers;
  3. recreatieve voorzieningen in de vorm van kleinschalig kamperen of bed & breakfast;
  4. routegebonden horeca als nevenactiviteit;
  5. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
  6. publiekgerichte functies in hooibergen.
een en ander met de bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen en erven en overeenkomstig
de in 3.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.
 
3.1.2 Nadere detaillering van de bestemming
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 3.1.1:
a. Niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
In een woning of een bijgebouw bij een woning mag ook een niet-publieksgerichte aan
huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit worden uitgeoefend als ondergeschikte
activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
  1. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woonbebouwing tot een maximum van 80 m2.
  2. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer.
  3. Parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.
  4. Opslag vindt uitsluitend inpandig plaats.
  5. Detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan huis verbonden beroep.
  6. De activiteit dient milieuhygienisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving.
  7. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
  8. De activiteit mag uitsluitend worden uitgeoefend in bedrijfscategorie 1 of 2 van de in de bijlage opgenomen Staat van inrichtingen of een daarmee qua milieuhinder en uitstraling vergelijkbare activiteit.
b. Routegebonden horeca als nevenactiviteit
Routegebonden horeca is als nevenactiviteit bij het wonen toegestaan na verlening van
omgevingsvergunning als opgenomen in 3.5.3.
c. Aantal woningen
Voor het aantal woningen geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal
wooneenheden' het aangegeven maximale aantal wooneenheden het toegestane
maximale aantal woningen is.
d. Bed & breakfast
Gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bed & breakfast is uitsluitend
toegestaan via omgevingsvergunning als opgenomen in 3.5.2.
e. Huisvesting tijdelijke werknemers
De huisvesting van tijdelijke werknemers is uitsluitend toegestaan na verlening van
omgevingsvergunning als opgenomen in 3.5.5.
f. Publiekgerichte functies
Publiekgerichte functies zijn toegestaan in hooibergen, met dien verstande dat voldaan
wordt aan de voorwaarden zoals geformuleerd in het hooibergenbeleid.
 
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Toegestane bebouwing
Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals
woningen met bijgebouwen en bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
3.2.3 Inhoud
Met betrekking tot de inhoud van de woningen gelden de volgende regels:
  1. de inhoud van voor de splitsing geldt voor de gesplitste woningen gezamenlijk als totale maximale inhoud.
3.2.4 Maatvoering en situering
Met betrekking tot de maatvoering en situering van gebouwen en bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, dient aan het volgende te worden voldaan:
 
Gebouwen algemeen
  
er mag – met uitzondering van hooibergen - niet vóór de voorgevel van de woning worden gebouwd 
bestaande afwijkende situaties zijn toegestaan
bestaande kleinere afstanden van legaal opgerichte gebouwen zijn toegestaan
 
Woning
Min.
Max.
goothoogte, de maximale goothoogte geldt voor minimaal 60% van de lengte van de goot  
n.v.t.
6 m, tenzij de bestaande goothoogte meer bedraagt, dan geldt de bestaande goothoogte als maximum.  
bouwhoogte
n.v.t.
9 m, tenzij de bestaande bouwhoogte meer bedraagt, dan geldt de bestaande bouwhoogte als maximum. 
inhoud
 
Zie 3.2.3
dakhelling
12˚
60˚
 
Bijgebouwen bij woning algemeen
Min.
Max.
Gezamenlijke oppervlakte
vrijstaande
bijgebouwen inclusief hooiberg(en) voor de twee woningen gezamenlijk. 

Een vrijstaand bijgebouw mag worden gekoppeld aan de woning door een tussenlid met een lengte en breedte van maximaal 3 m en een bouwhoogte van maximaal 2,75 m. De oppervlakte van dit tussenlid telt hierbij mee bij de oppervlakte van het bijgebouw.  
n.v.t
400 m2
goothoogte
n.v.t
3 m
bouwhoogte
n.v.t
6 m
afstand vrijstaande bijgebouwen tot woning, waarbij een bijgebouw dat door middel van een tussenlid met een lengte en breedte van maximaal 3 m en een bouwhoogte van maximaal 2,75 m is gekoppeld aan het hoofdgebouw, geldt als vrijstaand bijgebouw;  
n.v.t.
20 m, tenzij de bestaande afstand meer bedraagt, dan geldt de bestaande afstand als maximum  
dakhelling
60˚
 
Hooiberg
Max.
oppervlakte
Indien t.b.v. privédoeleinden: 50 m2;
indien t.b.v. publiekgerichte functies of een combinatie van privédoeleinden en publiekgerichte functies: 70 m2.
bouwhoogte
10 m incl. roeden en palen
afstand tot woning
30 m
 
Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Max.
bouwhoogte erfafscheidingen
voor voorgevelrooilijn: 1 m
overige: 2 m
bouwhoogte van carports c.q. overkappingen
5 m
oppervlakte van een carport c.q. overkapping
90 m2
bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
4 m
de oppervlakte van paardenbakken
800 m
2
 en 50% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak  
 
3.2.5 Herbouw
Aanvullend gelden voor herbouw van bestaande woningen de volgende voorwaarden:
  1. de herbouw vindt grotendeels plaats op de plaats van de (voor zover aanwezige) bestaande fundamenten van de woning;
  2. de voorgevel van de te herbouwen woning wordt geplaatst in de (voormalige) voorgevelrooilijn van de woning;
  3. de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen woning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en).
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
3.3.1 Omgevingsvergunning voor vergroting inhoud woning 750 m3
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning
afwijken van het bepaalde in 3.2.3 teneinde een grotere maximale inhoud voor een
burgerwoning toe te staan tot een maximum van 750 m3 onder de volgende voorwaarden:
  1. er is sprake van zuinig ruimtegebruik;
  2. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  3. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  4. qua grootte en ruimtebeslag is het passend op de locatie en in de omgeving;
  5. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige waarden.
3.3.2 Omgevingsvergunning m.b.t. herbouw
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning
afwijken van het bepaalde onder 3.2.5 onder a en b, mits aan de volgende voorwaarden
wordt voldaan:
  1. de nieuwe situering van de woning is een duidelijke ruimtelijke verbetering (bijvoorbeeld door sloop van overtollige bijgebouwen, verminderde oppervlakte bebouwing, nabij een andere woning, passende vormgeving en landschappelijke inpassing);
  2. de nieuwe situering van de woning is stedenbouwkundig, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar;
  3. er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande woning;
  4. herbouw van gesplitste boerderij(woningen) is niet toegestaan;
  5. door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;
  6. er moet voldaan worden aan de Wet geluidhinder;
  7. er is sprake van zuinig ruimtegebruik;
  8. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  9. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  10. qua grootte en ruimtebeslag is het passend op de locatie en in de omgeving;
  11. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige waarden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
3.4.1 Strijdig gebruik
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als
bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen gebruik en/of laten gebruiken van gronden
en/of opstallen voor:
  1. vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning;
  2. een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
  3. seksinrichting;
  4. coffeeshop.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.5.1 Omgevingsvergunning vergelijkbare activiteit aan huis
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning
afwijken van het bepaalde in 3.1.2 onder a teneinde bedrijven toe te staan, die qua aard en
omvang en invloed op het milieu en de omgeving gelijk te stellen zijn met de in
3.1.2 onder a toegestane bedrijven maar die niet zijn genoemd in de in de bijlage
opgenomen Bedrijvenlijst, mits:
  1. omtrent de vergelijkbaarheid van de invloed op het milieu en de omgeving advies wordt gevraagd aan een onafhankelijke ter zake deskundige.
3.5.2 Omgevingsvergunning bed & breakfast
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen als bedoeld in 3.1.2 onder d teneinde
als nevenactiviteit bij een woning, bed & breakfast voorzieningen e.d., toe te staan, mits aan
de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de nevenactiviteit is in de woning en de daarbij behorende aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen toegestaan;
  2. wanneer bed & breakfast plaatsvindt in een vrijstaand bijgebouw, dan is hierin geen keuken of soortgelijke voorziening toegestaan;
  3. de nevenactiviteit is ondergeschikt van aard;
  4. er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de nevenactiviteit plaats;
  5. de gebruiksoppervlakte niet meer mag bedragen dan 250 m2;
  6. ten behoeve van de bed & breakfast voorzieningen zijn maximaal 10 (eenpersoons)bedden toegestaan; permanente bewoning of huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan;
  7. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  8. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
  9. er is sprake van zuinig ruimtegebruik;
  10. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  11. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  12. qua grootte en ruimtebeslag is het passend op de locatie en in de omgeving;
  13. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige waarden.
3.5.3 Omgevingsvergunning routegebonden horeca als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen als bedoeld in 3.1.2 onder b,
teneinde routegebonden horeca als nevenactiviteit bij het wonen toe te staan, mits aan de
volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. routegebonden horeca is toegestaan, zoals de verkoop van ijs, thee e.d., met een inpandige vloeroppervlakte van maximaal 30 m2 en een buitenpandige oppervlakte van maximaal 70 m2;
  2. de nevenactiviteit dient in de directe nabijheid van de bestaande wandel- en fietsroutestructuren (direct aan of op maximaal 100 meter van zowel het fiets- als het wandelroutenetwerk) plaats te vinden;
  3. de nevenactiviteit vindt uitsluitend plaats binnen bestaande bebouwing;
  4. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  5. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  6. er is sprake van zuinig ruimtegebruik;
  7. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  8. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  9. qua grootte en ruimtebeslag is het passend op de locatie en in de omgeving;
  10. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige waarden.
3.5.4 Omgevingsvergunning huisvesting van tijdelijke werknemers
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning
afwijken van het begrip woning/wooneenheid als opgenomen in 3.1.2 onder
e juncto 1.45 ten behoeve van de huisvesting van tijdelijke werknemers op zowel tijdelijke
als structurele arbeidsplaatsen, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de huisvesting vindt plaats in de woning;
  2. het wordt verleend voor de duur dat de arbeidsbehoefte bestaat;
  3. per woning mogen niet meer dan 4 personen gehuisvest worden;
  4. de huisvesting van een werknemer bedraagt niet meer dan 6 maanden per kalenderjaar;
  5. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  6. er is sprake van zuinig ruimtegebruik;
  7. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  8. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  9. qua grootte en ruimtebeslag is het passend op de locatie en in de omgeving;
  10. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige waarden.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 2
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar
voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van
oudheidkundig waardevolle elementen en terreinen.
 
4.2 Bouwregels
Op de voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden gelden de volgende bouwregels:
  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten die betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 2', dient een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
  2. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen indien naar diens oordeel uit het rapport als bedoeld in 4.2 onder a genoegzaam blijkt dat:
    1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    2. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften.
  3. In de situatie als bedoeld in 4.2 onder b sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  4. Het bepaalde in 4.2 onder a, b en c is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 100 m²;
    3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of
    4. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van 3 m;
  5. Indien het bepaalde in 4.2 onder c sub 3 van toepassing is, wordt in de voorschriften bij de omgevingsvergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of
van werkzaamheden
  1. Het is verboden om op of in de voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
    1. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, tot een diepte van meer dan 50 cm en het aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 50 cm;
    2. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
    3. verlagen of verhogen van het waterpeil;
    4. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    5. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    6. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen.
  2. Het verbod als bedoeld in 4.3 onder a is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:
    1. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop 4.2 van toepassing is;
    2. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m²;
    3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning, of;
    5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
    6. het vervangen van drainage en leidingen betreft op geen grotere diepte dan de bestaande diepte.
  3. De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in 4.3 onder a overlegt een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, is vastgesteld.
  4. Het bevoegd gezag verleend de vergunning indien naar diens oordeel uit het rapport als bedoeld in 4.3 onder c genoegzaam blijkt dat:
    1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    2. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften.
  5. In de situatie als bedoeld in 4.3 onder d sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  6. Indien het bepaalde in 4.3 onder e sub 3 van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
 
4.4.1 Vervallen dubbelbestemming
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen teneinde de
dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien
op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de
betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar
voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van
oudheidkundig waardevolle elementen en terreinen.
 
5.2 Bouwregels
Op de voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden gelden de volgende bouwregels:
  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten die betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 3', dient een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
  2. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen indien naar diens oordeel uit het rapport als bedoeld in 5.2 onder a genoegzaam blijkt dat:
    1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    2. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften.
  3. In de situatie als bedoeld in 5.2 onder b sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  4. Het bepaalde in 5.2 onder a, b en c is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 250 m²;
    3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of
    4. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van 3 m;
  5. Indien het bepaalde in 5.2 onder c sub 3 van toepassing is, wordt in de voorschriften bij de omgevingsvergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of
van werkzaamheden
  1. Het is verboden om op of in de voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
    1. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, tot een diepte van meer dan 50 cm en het aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 50 cm;
    2. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
    3. verlagen of verhogen van het waterpeil;
    4. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    5. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    6. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen.
  2. Het verbod als bedoeld in 5.3 onder a is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:
    1. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop 5.2 van toepassing is;
    2. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 250 m²;
    3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning, of;
    5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
    6. het vervangen van drainage en leidingen betreft op geen grotere diepte dan de bestaande diepte.
  3. De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in 5.3 onder a overlegt een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, is vastgesteld.
  4. Het bevoegd gezag verleend de vergunning indien naar diens oordeel uit het rapport als bedoeld in 5.3 onder c genoegzaam blijkt dat:
    1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    2. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften.
  5. In de situatie als bedoeld in 5.3 onder d sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  6. Indien het bepaalde in 5.3 onder e sub 3 van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
 
5.4.1 Vervallen dubbelbestemming
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen teneinde de
dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien
op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de
betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan
uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere
bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene bouwregels
 
7.1 Afwijkende maatvoering
 
Bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die zijn opgericht in
overeenstemming met de Woningwet, maar in afwijking van dit bestemmingsplan, zijn
toegestaan. Herbouw van deze bestaande gebouwen is niet toegestaan.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
 
8.1 voorwaardelijke verplichting
 
Alvorens de woningen als woning in gebruik mogen worden genomen, dient het bestaand
aantal vierkante meters aan bijgebouwen te worden teruggebracht tot maximaal 400 m2
aan bijgebouwen voor de beide woningen gezamenlijk.
Artikel 9 Algemene aanduidingsregels
 
9.1 Vrijwaringszone – molenbiotoop 5
 
9.1.1 Algemeen
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone – molenbiotoop 5' gelden ter bescherming en
instandhouding van de belangen van de bestaande molen als werktuig en beeldbepalend
landschapselement en ter behoud, beheer en bescherming van de cultuurhistorische
waarden van de molen de hierna volgende bepalingen:
 
9.1.2 Bouwregels
Voor de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt het
volgende:
  1. binnen een straal van 100 meter vanuit het middelpunt van de 'vrijwaringszone – molenbiotoop 5' mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan de belthoogte, zoals opgenomen in onderstaande tabel;
  2. vanaf een afstand van 100 m vanuit het middelpunt van de 'vrijwaringszone – molenbiotoop 5', geldt de volgende formule:
h=x/n+c*z
h = maximum bouwhoogte
x = afstand gebouw of bouwwerk tot molen
n = waardering voor de omgeving van de molen in verband met het functioneren van
de molen (op basis van 140 voor open gebied, 75 voor ruw gebied, 50 voor gesloten
gebied)
c = constante = 0,2
z = askophoogte (helft van lengte gevlucht+hoogte belt)
 
naam
straat
nummer
plaats
belthoogte
Askophoogte (z)
n
De Dageraad
Oude Molenstraat
2
Zeeland
4,2
16,75
75
 
9.1.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning
afwijken van het bepaalde in 9.1.2 en een hogere bouwhoogte toestaan, mits hierdoor hetzij
direct, hetzij indirect het huidige en het toekomstige functioneren van de molen door
windbelemmering, de waarde van de molen als landschapselement en de cultuurhistorische
waarde, niet onevenredig aangetast worden. Hiertoe wordt advies ingewonnen bij een ter
zake deskundige.
 
9.1.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden
a. Omgevingsvergunningsplicht
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een
schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (aanlegvergunning) de navolgende
werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten voeren:
  1. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur;
  2. het ophogen van gronden;
  3. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande begroeiing.
b. Uitzonderingen
Het onder a vervatte verbod geldt niet voor de werken of werkzaamheden:
  1. werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel
  2. van ondergeschikte betekenis zijn en/of
  3. voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  4. welke ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;
  5. binnen het kader van het op de bestemming van die gronden gerichte normale onderhoud en beheer, dan wel
  6. die welke voortvloeien uit het normale gebruik.
c. Verlening
De onder a bedoelde werken of werkzaamheden zijn toelaatbaar, indien door die
werken en werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te
verwachten gevolgen, het huidige en/of toekomstig functioneren van de molen als
werktuig door windbelemmering, de waarde van de molen als landschapselement en
de cultuurhistorische waarde, niet onevenredig aangetast worden. Hiertoe wordt
advies ingewonnen bij een ter zake deskundige.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
 
10.1 Overgangsrecht voor bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘Brand 14, Zeeland’.