direct naar inhoud van Regels
Plan: Nieuwedijk 15 Odiliapeel
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1685.bpbgb2013nieuwdk15-OW01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan ' Nieuwedijk 15 Odiliapeel ' met identificatienummer NL.IMRO.1685.bpbgb2013nieuwdk15-OW01 van de gemeente Landerd.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voorbrengen van producten door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren.

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.7 bebouwingspercentage

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.8 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.9 bedrijfsvloeroppervlak

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.10 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein wenselijk is.

1.11 beperkt kwetsbaar object

een object waar ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden.

1.12 bestaande bebouwing

bebouwing zoals die aanwezig is op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbesluit of zoals die mag worden gebouwd krachtens een verleende omgevingsvergunning waarvoor nog voor dat tijdstip een ontvankelijke bouwaanvraag is ingediend.

1.13 bestaand gebruik

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.

1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.17 biomassa

het drooggewicht van zowel plantaardig als dierlijk materiaal en producten gewonnen uit plantaardig en dierlijk (rest)materiaal (zoals suikerriet, mais, koolzaadolie, palmolie en dierlijke vetten) geproduceerd ten behoeve van energieopwekking en/of biobrandstof.

1.18 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.19 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.20 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.21 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.22 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.23 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.24 funnel

obstakelvrije zone rond een start- en landingsbaan voor de vliegveiligheid.

1.25 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.26 geluidsgevoelige bebouwing

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, het Besluit geluidhinder en/of het Besluit geluidsbelasting grote luchtvaart.

1.27 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.28 ILS

Instrument Landing System.

1.29 kwetsbaar object

een object waar ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, die in acht genomen moet worden.

1.30 landschappelijke beplanting

begroeiingselement in het agrarisch gebied, overwegend bestaand uit opgaande beplanting zonder een hoofdfunctie bosbouw of agrarische houtteelt. Hieronder worden in ieder geval verstaan: bosschages, houtwallen, hagen, boomgroepen, bomenrijen en solitaire bomen.

1.31 mestbewerking

behandeling van dierlijke mest zonder noemenswaardige veranderingen aan het product teweeg te brengen, zoals mengen, roeren, homogeniseren en verwijderen van vreemde objecten zoals plastic folie en hoeven.

1.32 mestsilo

een opslagplaats voor stort- of bulkgoederen in de vorm van (kunst)mest.

1.33 mestverwerking

het proces om (drijf)mest af te breken, door onder andere droging, bezinking, vergisting of indamping, om te zetten in nieuwe bruikbare producten, zoals energie uit biomassa, of te bewerken tot kwalitatief hoogwaardige meststoffen.

1.34 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.35 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.36 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.37 silo

een opslagplaats voor stort- of bulkgoederen zoals graan, kolen, cement, veevoer, zand, grint en (kunst)mest.

1.38 voorgevel

de gevel van een gebouw, die is gekeerd naar de weg of het openbaar gebied waarop het bouwperceel overwegend georiënteerd is (bij een hoekperceel is er slechts sprake van één voorgevel).

1.39 voorgevelrooilijn

de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de bouwvlakgrenzen.

1.40 water

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.41 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand:

De afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de dakhelling:

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 de hoogte van een windturbine:

Vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het betreffende bouwwerk, waar de afstand het kortste is.

2.9 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

Tussen (de lijnen getrokken langs) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren).

2.10 ondergrondse (verticale) bouwdiepte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.

2.11 peil:
  • voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang (straatpeil);
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Bedrijf´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. niet-agrarisch bedrijf, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-mestverwerking' een mestverwerkend en/of mestbewerkend bedrijf is toegestaan waarbinnen maximaal 200.000 ton per jaar aan dierlijke mest mag worden verwerkt en/of bewerkt;
  • b. agrarisch bedrijf in de vorm van een loonwerk- en/of akkerbouwbedrijf met mestverwerking;
  • c. doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende agrarische voorzieningen;
  • d. een goede landschappelijke inpassing in de vorm van landschappelijke beplanting en water, overeenkomstig het inpassingsplan, vastgesteld op …… en als bijlage 1 deel uitmakend van deze regels, waarbij de landschappelijke beplanting en water uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschapselement';
  • e. erven en terreinen;
  • f. (onverharde) paden en wegen en parkeervoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. extensief recreatief medegebruik;
  • i. nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen, overkappingen, mestsilo's , overige silo's en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden in het algemeen de volgende regels:

  • a. Op de voor 'Bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd, die ten dienste staan van de bestemming.
  • b. Bouwen is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met uitzondering van het bepaalde in 3.2.6.
  • c. Per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één bedrijf toegestaan.
  • d. De bedrijfsvloeroppervlakte van het niet-agrarische bedrijf ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-mestverwerking' bedraagt maximaal 7380 m2.

3.2.2 Bedrijfsgebouwen en overkappingen
  • a. Per bouwvlak is één bedrijfswoning toegestaan met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoningen zijn toegestaan.
  • a. De goothoogte bedraagt maximaal 5 meter.
  • b. De bouwhoogte bedraagt maximaal 10 meter.
  • c. De dakhelling – indien wordt afgedekt via een kapconstructie – bedraagt minimaal 120 en maximaal 550.

3.2.3 Mestsilo's en overige silo's
  • a. Mestsilo's en overige silo's zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'.
  • b. De bouwhoogte van mestsilo's bedraagt maximaal 10 meter.
  • c. De bouwhoogte van de overige silo's bedraagt maximaal 17 meter.

3.2.4 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. Nieuwbouw van bedrijfswoningen is niet toegestaan, met uitzondering van vervangende nieuwbouw.
  • b. Bij vervangende nieuwbouw dient de bedrijfswoning voor minimaal 30% op het geheel van de bestaande fundering te worden gesitueerd.
  • c. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • d. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.
  • e. De dakhelling, bij een afdekking met kap, mag niet minder bedragen dan 120 en niet meer dan 550.
  • f. De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3. Voor het bepalen van de inhoud, wordt de ondergrondse bebouwing niet meegerekend.

3.2.5 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
  • b. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
  • c. De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m².
  • d. Bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 1 m achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd.
  • e. De afstand van vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 30 m.

3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. De bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 2 meter.
  • b. De afstand tot een openbare weg bedraagt minimaal 5 meter.
  • c. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 8 meter.
3.3 Nadere eisen
  • a. Het bevoegd gezag kan nader eisen stellen aan de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde indien dit noodzakelijk is ten behoeve van het behoud van en ter voorkoming van de aantasting van de bodemkwaliteit, waterhuishouding, cultuurhistorische, ecologische, aardkundige en/of landschappelijke waarden.
  • b. De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld indien zulks noodzakelijk is ten behoeve van zorgvuldig ruimtegebruik en/of ruimtelijke kwaliteit.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder d voor het uitbreiden van de oppervlak aan bedrijfsbebouwing waarbij voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden:

  • a. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling van het bedrijf.
  • b. De vergroting dient plaats te vinden binnen het bestaande bouwvlak.
  • c. De oppervlak aan bedrijfsbebouwing mag éénmalig uitgebreid worden met maximaal 15%.
  • d. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
  • e. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische en/of verkeerskundige belemmeringen.

3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:

  • a. detailhandel;
  • a. horeca;
  • b. wonen, waaronder mede wordt begrepen één of meerdere bedrijfswoningen en/of de huisvesting van buitenlandse werknemers;
  • c. een geluidzoneringsplichtige inrichting;
  • d. een risicovolle inrichting;
  • e. de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen, biogas en propaan, die een 10-6 risicocontour hebben die de bestemmingsgrens overschrijden;
  • f. de buitenopslag van voer- en vaartuigen, voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage, uitgezonderd open opslag in sleufsilo´s;
  • g. parkeervoorzieningen, erven en overige verhardingen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschapselement';
  • h. het verwerken en/of bewerken van meer dan 200.000 ton per jaar aan dierlijke mest ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-mestverwerking'.

3.5.2 Landschappelijke inpassing

Gebruik van het perceel conform de bestemmingsomschrijving in artikel 3.1 is toegestaan mits voldaan wordt aan de voorwaarde dat het inpassingsplan, vastgesteld op …… en als bijlage 1 deel uitmakend van deze regels , geheel is uitgevoerd binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan en als zodanig in stand zal worden gehouden.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Externe veiligheid

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.5.1 onder f ten behoeve van de opslag van gevaarlijke stoffen, teneinde toe te staan dat de daarbij behorende 10-6 risicocontour de bestemmingsgrens overschrijdt, waarbij voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden:

  • a. Het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving.
  • b. Het woon- en leefmilieu van de omgeving mag niet onevenredig worden aangetast. Dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt.
  • c. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

3.6.2 Omvang mestverwerking en/of mestbewerking

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.5.1 onder i ten behoeve van het verwerken en/of bewerken van meer dan 200.000 ton per jaar aan dierlijke mest ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-mestverwerking, waarbij voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden:

  • a. De uitbreiding dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling van het bedrijf.
  • b. De uitbreiding dient plaats te vinden binnen het bestaande bouwvlak.
  • c. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische en/of verkeerskundige belemmeringen.
  • d. Het woon- en leefmilieu van de omgeving mag niet onevenredig worden aangetast.
  • e. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene bouwregels

5.1 Algemene beschermingsregel

Geen bouwwerk mag worden opgericht, indien daardoor een ander bouwwerk met het daarbij behorende bouwperceel hetzij niet langer zou blijven voldoen aan, hetzij in grotere mate zou gaan afwijken van het plan.

5.2 Bestaande maten

Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:

  • a. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en dakhellingen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  • b. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en dakhellingen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  • c. ingeval van herbouw is het bepaalde onder a. en b. uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

 

6.1 Algemene gebruiksregels

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken, doen gebruiken of laten gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.

6.2 Algemeen verbod op de uitoefening van prostitutie

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de binnen dit bestemmingsplan gelegen gronden en opstallen voor:

  • a. (straat)prostitutie;
  • b. een prostitutiebedrijf of seksinrichting.

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels

7.1 Geluidzone-luchtvaart
7.1.1 geluidzone-luchtvaart 40-45 Ke

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone-luchtvaart 40-45 Ke', mag, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen geluidsgevoelige bebouwing worden opgericht, met uitzondering van:

  • a. objecten die ter plaatse dringend noodzakelijk zijn om redenen van grond- of bedrijfsgebondenheid;
  • b. geluidsgevoelige bebouwing die dient ter vervanging van op die plaats reeds aanwezige woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen of woonwagenstandplaatsen, die op het tijdstip van vaststelling van de Ke-zone daarbinnen reeds aanwezig waren, respectievelijk op dat tijdstip al een hogere geluidsbelasting ondervonden dan 40 Ke, mits de vervanging niet leidt tot:
    • 1. een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige functie of structuur;
    • 2. een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderde;
    • 3. een wezenlijke toename van de aan de uitwendige scheidingsconstructie optredende geluidsbelasting.

7.1.2 geluidzone-luchtvaart > 45Ke

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - luchtvaart >45 Ke', mag, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen geluidsgevoelige bebouwing worden opgericht.

7.2 Geluidzone-industrie

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone-industrie' mogen geen nieuwe woningen of andere geluidgevoelige bebouwing worden opgericht.

 

7.3 Luchtvaartverkeerszones
7.3.1 luchtvaartverkeerszone-funnel

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - funnel' mag de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan:

  • c. 20 m + NAP ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone – funnel 1';
  • d. 25 m + NAP ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone – funnel 2';
  • e. 30 m + NAP ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone – funnel 3'.
  • f. 35 m + NAP ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone – funnel 4';
  • g. 40 m + NAP ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone – funnel 5';
  • h. 45 m + NAP ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone – funnel 6';
  • i. 50 m + NAP ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone – funnel 7';
  • j. 55 m + NAP ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone – funnel 8';
  • k. 60 m + NAP ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone – funnel 9';
  • l. 64 m + NAP ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone – funnel 10'.

7.3.2 luchtvaartverkeerszone-ILS
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - ILS' mag de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan:
    • 1. 18,9 m + NAP ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone – ILS 1';
    • 2. 28,9 m + NAP ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone – ILS 2';
    • 3. 21,8 m + NAP ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone – ILS 3';
    • 4. 31,8 m + NAP ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone – ILS 4';
    • 5. 38,9 m + NAP ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone – ILS 5';
    • 6. 51,8 m + NAP ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone – ILS 6';
    • 7. 61,8 m + NAP ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone – ILS 7';
    • 8. 71,8 m + NAP ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone – ILS 8';
    • 9. 81,8 m + NAP ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone – ILS 9'.

Indien de bouwhoogte op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan groter is dan ter plaatse van de aanduiding is aangegeven, dan geldt deze bouwhoogte als de maximale bouwhoogte.

  • b. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het bouwen van hogere gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, mits deze geen belemmering opleveren voor het functioneren van het Instrument Landing System van vliegbasis Volkel. Hiertoe dient advies te worden ingewonnen bij de beheerder van het betrokken ILS.

7.4 Vrijwaringszone-radar

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone – radar' mag de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 58 m +NAP. Indien de bouwhoogte op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan groter is dan 58 m + NAP, dan geldt deze bouwhoogte als de maximale bouwhoogte.

7.5 Veiligheidszone-bevi
7.5.1 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi' is geen nieuwbouw van (beperkt) kwetsbare objecten, zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, toegestaan.

7.5.2 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaald in 7.5.1, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. De omgevingsvergunning is niet strijdig met de belangen van de risicovolle inrichting, de veiligheid van personen en goederen is afgewogen en het groepsrisico is verantwoord.
  • b. Er wordt advies ingewonnen bij een onafhankelijk deskundige.

7.6 Veiligheidszone-plasbrandzone

 

7.6.1 Bouw- en gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone-plasbrandzone' is het verboden objecten voor minder zelfredzame personen op te richten en/of gebouwen te gebruiken als een zodanig object.

7.6.2 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen in die zin dat:

  • a. de aanduiding 'veiligheidszone-plasbrandzone vervalt, indien uit nader onderzoek is gebleken dat de risicovolle inrichting buiten werking is gesteld;
  • b. de aanduiding 'veiligheidszone-plasbrandzone' wordt verkleind, indien uit onderzoek is gebleken dat door een wijziging van de bedrijfsvoering in de risicovolle inrichting het invloedsgebied kleiner is geworden dan wel als gevolg van aangepaste wet- en regelgeving.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Indien niet op grond van een andere regel van deze regels kan worden afgeweken en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende regels van het plan voor:

  • a. andere dan de voorgeschreven minimum- en maximummaten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. het in geringe mate afwijken van een aanduidingsvlak, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van de bestemming of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 2 meter en het aanduidingsvlak mag met niet meer dan 10% worden veranderd.

Artikel 9 Overige regels

Indien en voor zover in deze planregels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. het bevoegd gezag kan éénmalig in afwijking van artikel 10.1 onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in artikel 10.1 onder a met maximaal 10%;
  • c. artikel 10.1 onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 10.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in artikel 10.2 onder a , na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. artikel 10.2 onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
10.3 Persoonsgebonden overgangsrecht

Indien toepassing van het overeenkomstig artikel 10.2 in het plan opgenomen overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor één of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan het bevoegd gezag middels een omgevingsvergunning ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het 'bestemmingsplan Nieuwedijk 15 Odiliapeel'.