Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Peelweg 20
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1685.bpbgb2015peelweg20-VG01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Peelweg 20 met identificatienummer NL.IMRO.1685.bpbgb2015peelweg20-VG01 van de Gemeente Landerd;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en / of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 afhankelijke woonruimte:

een bijgebouw bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht;

1.6 agrarisch bedrijf:

bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van telen van gewassen of het behouden van dieren;

1.7 agrarisch bouwvlak:

een aanduiding ‘bouwvlak’ binnen de bestemming Agrarisch – 1 en Agrarisch - 2; 

1.8 archeologische waarden:

cultuurhistorische waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigd;

1.9 bebouwing:

een of meer gebouwen en / of bouwwerken, geen gebouwen zijnde; 

1.10 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf; 

1.11 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bedrijfsvoering noodzakelijk moet worden geacht; 

1.12 bestaand:

  • bebouwing: bebouwing zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak; 

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming; 

1.15 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning; 

1.16 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.17 bouwen:

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk; 

1.18 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd, niet zijnde de ruimte onder de kap; 

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan; 

1.20 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel; 

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten; 

1.22 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond; 

1.23 Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV):

Instrument waarin maatregelen zijn benoemd ter bevordering van de transitie naar zorgvuldige veehouderij voor individuele bedrijven;

1.24 coffeeshop:

een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid, en van verdovende en/of hallucinerende stoffen; 

1.25 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan diegenen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; 

1.26 ecologische verbindingszone:

langgerekt gebied waarbinnen verbindende landschapselementen zijn of worden gerealiseerd; 

1.27 extensief recreatief medegebruik:

die vormen van natuurvriendelijke recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, picknicken, kanoën en natuurgerichte recreatie zoals vogelobservatie;

1.28 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt; 

1.29 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt; 

1.30 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.31 Landschappelijke inpassing:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur; 

1.32 legaal:

gebouw in overeenstemming met de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; 

1.33 mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychisch en/of sociaal vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.34 mestbewerking:

behandeling van dierlijke mest zonder noemenswaardige veranderingen aan het product teweeg te brengen; 

1.35 mestverwerking:

de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen; 

1.36 natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang; 

1.37 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:

agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt; 

1.38 nevenactiviteiten:

het ontplooien van activiteiten bij een agrarisch bedrijf, die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen; 

1.39 niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;  

1.40 omgevingsvergunning:

vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; 

1.41 overkapping / carport:

een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw;  

1.42 publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis:

een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksgericht zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan; 

1.43 recreatief medegebruik:

die vormen van openluchtrecreatie, die plaats hebben in een omgeving met een niet-recreatieve hoofdfunctie, waarbij het medegebruik ondergeschikt is aan de hoofdfunctie en het hoofdgebruik; 

1.44 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in omvang als hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam) prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar; 

1.45 slopen:

geheel of gedeeltelijk afbreken;

1.46 streekgebonden producten:

producten, gemaakt met grondstoffen die als streekeigen worden beschouwd en/of volgens streektraditie geteelde producten, en/of producten die volgend een specifieke bereidingswijze of receptuur van een bepaalde regio wordt geproduceerd;
 

1.47 teeltondersteunende voorzieningen:

voorzieningen in, op of boven de grond, die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden te laten plaatsvinden; te onderscheiden zijn de volgende categorieën:
  • laag/ tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 1,5 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden, bijvoorbeeld insectengaas, afdekfolies, acryldoek, lage tunnels;
  • laag/ permanent: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 1,5 m en met een permanent karakter, bijvoorbeeld containervelden;
  • hoog/ tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van minimaal 1,5 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden, bijvoorbeeld menstoegankelijke wandelkappen, schaduwhallen en hagelnetten;
  • hoog/ permanent: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van minimaal 1,5 m en met een permanent karakter, bijvoorbeeld stellingenteelt (bakken in stellingen, regenkappen);
  • overig tijdelijk: vraatnetten, hagelnetten en boomteelthekken, zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden, waarbij de constructiepalen permanent aanwezig mogen zijn;

1.48 tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers:

het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten, voor zover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering; 

1.49 voorgevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:
  • gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
  • gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand; 

1.50 vrijstaand bijgebouw:

een van het hoofdgebouw losstaand bijgebouw, waarbij een bijgebouw dat door middel van een tussenlid met een lengte en breedte van maximaal 3 m en een bouwhoogte van maximaal 2,75 m is gekoppeld aan het hoofdgebouw, als vrijstaand bijgebouw geldt;

1.51 water:

alle water dat zichtbaar (oppervlaktewater) aanwezig is in bijvoorbeeld waterlopen, poelen, vijvers, meren en zeeën, of onzichtbaar (grondwater) aanwezig is zoals freatisch grondwater direct beneden het maaiveld;

1.52 waterhuishoudkundige doeleinden:

doeleinden die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang e.d. en waterhuishoudkundige voorzieningen; 

1.53 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede waterkering, wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, waterinfiltratie en waterkwaliteit, zoals infiltratiekratten, wadi’s, infiltratiegreppels, doorlatende bestrating en infiltratie- en transportriolen, dijken, dammen, grondwallen, duikers, stuwen en inlaten; 

1.54 watergang:

een voor de oppervlaktewaterkwantiteit van overwegend belang zijnde waterloop;

1.55 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:

Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.56 Wet geluidhinder:

Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;

1.57 Wet geurhinder en veehouderij:

Wet van 5 oktober 2006, houdende regels inzake geurhinder vanwege tot veehouderijen behorende dierenverblijven (Wet geurhinder en veehouderij), zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;

1.58 woning/wooneenheid:

een complex van intern met elkaar in verbinding staande ruimten, in een (gedeelte van een) gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één of meer personen;

1.59 zorgvuldige veehouderij:

veehouderij die voldoet aan de “Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij”, door middel van maatregelen en voorzieningen gericht op een goede ruimtelijke inpassing, tot uitdrukking komend in een puntenscore.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse bouwperceelgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;

2.2 bebouwd(e) oppervlak(te) van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen; 

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen; 

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.8 peil:

  • voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang van het perceel onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld; 

2.9 ondergeschikte bouwdelen:

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.1.1 Algemeen
  De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. De ontwikkeling van een in hoofdzaak agrarische economie;
  2. Agrarisch gebruik;
  3. Water en waterhuishoudkundige doeleinden, waaronder ook voorzieningen voor berging en infiltratie van hemelwater;
  4. Extensief recreatief medegebruik;
  5. Doeleinden van openbaar nut;
  6. Erfbeplanting;
  7. Tuinen ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’, alsmede tussen de aanduiding ‘bouwvlak’ en de weg aan de voorzijde;
Een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen en sloten, en overeenkomstig de in 3.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.
3.1.2 Nadere detaillering
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in artikel 3.1.1 :
 
Ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ gelden de volgende bepalingen: 
  1. Agrarisch bouwvlak
Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ is een agrarisch bedrijf toegestaan en maximaal één agrarisch bedrijf per bouwvlak; 
  1. Type agrarisch bedrijf 
Een grondgebonden veehouderij, niet zijnde een paardenhouderij met dien verstande dat in een veehouderij de volgende maximum aantal dieren mogen worden gehouden: 199 melkkoeien en 137 stuks bijbehorend jongvee. Daarbij geldt dat ter plaatse van de aanduiding ’specifieke vorm van agrarisch – 2’ het huisvesten van dieren, voeropslag ten behoeve van een veehouderij en mestopslag niet zijn toegestaan. 
  1. Ondergeschikte detailhandel 
Voor ondergeschikte detailhandel gelden de volgende bepalingen:
  1. Ten dienste van het agrarisch bedrijf is ondergeschikte detailhandel toegestaan.
  2. Het mag enkel gaan om detailhandel in streekgebonden producten en agrarisch gerelateerde producten.
  3. Maximaal mag 100 m² verkoopvloeroppervlak voor deze detailhandelsactiviteit worden aangewend.
  1. Voorzieningen binnen en buiten bouwvlak
Voor voorzieningen ten behoeve van het agrarisch bedrijf, zoals mestsilo’s, sleufsilo’s, paardenbakken, waterbassins, parkeerplaatsen, opslag ten behoeve van het agrarisch, kantoor , kantine e.d. geldt de volgende bepaling:
  1. De voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’, waarbij geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 2' geen sleuf- en mestsilo's zijn toegestaan.
  2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 3' buiten het bouwvlak uitsluitend ruwvoeropslag ten behoeve van het agrarische bedrijf is toegestaan. 
  1. Waterhuishoudkundige doeleinden
De gronden binnen een strook van 5 m aan weerzijden vanaf de insteek van de als Water bestemde watergangen zijn tevens bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden. 
  1. Extensief recreatief medegebruik
Het gehele gebied gelegen binnen deze bestemming mag worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het recreatief medegebruik worden beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d.
  1. Openbare weg
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 4' mogen uitsluitend gebruikt worden als een openbare weg.
  1. voormalige bedrijfswoning
Het gebouw ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 5' mag uitsluitend gebruikt worden als kantoor en/of kantine.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Algemeen
Uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.
3.2.2 Bebouwing binnen bouwvlak
Ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ mogen uitsluitend worden opgericht:
  1. Bedrijfsgebouwen;
  2. Bedrijfswoningen met bijbehorende bijgebouwen met dien verstande dat:
    1. per bouwvlak één bedrijfswoning is toegestaan;
    2. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ een bedrijfswoning is toegestaan.
  3. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. De gebouwen ten dienste van de veehouderij, met uitzondering van de bedrijfswoning, heeft ten hoogste de omvang van:
    1. gebouwen die op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering was; of
    2. gebouwen die mag worden gebouwd krachtens een vóór 21 september 2013 verleende vergunning; of
    3. gebouwen die is gebaseerd op een vóór 21 september 2013 ingediende volledige en ontvankelijke aanvraag voor omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan.
  5. Het in lid d. van dit artikel bepaalde is niet van toepassing voor:
    1. het oprichten van bebouwing die niet gebruikt wordt voor de uitoefening van de gevestigde veehouderij; of
    2. het oprichten van voorzieningen, betreft –bouwwerken geen gebouwen zijnde- voor de opslag van ruwvoer.
3.2.3 Maatvoering en situering bebouwing binnen bouwvlak
De maatvoering van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ is als volgt:   
Gebouwen algemeen
er mag niet vóór de voorgevel van de bedrijfswoning worden gebouwd
bestaande afwijkende situaties zijn toegestaan
 
Bedrijfsgebouwen per bouwvlak
Min.
Max.
goothoogte
n.v.t.
6 m
bouwhoogte
n.v.t.
12 m
dakhelling, met dien verstande dat de minimale dakhelling niet geldt voor ondergeschikte platte tussenleden en andere gebouwen van ondergeschikte aard
12°
60°
 
Bedrijfswoning
Min.
Max.
goothoogte, de maximale goothoogte geldt voor minimaal 60% van de lengte van de goot
n.v.t.
6 m
bouwhoogte
n.v.t.
9 m
inhoud (incl. aangebouwde bijgebouwen)
 
Maximaal 900 m3
dakhelling
12°
60°
 
Bijgebouwen bij bedrijfswoning
Min.
Max.
gezamenlijke oppervlakte vrijstaande bijgebouwen per woning. Een vrijstaand bijgebouw mag worden gekoppeld aan de bedrijfswoning door een tussenlid met een lengte en breedte van maximaal 3 m en een bouwhoogte van maximaal 2,75 m.
De oppervlakte van dit tussenlid telt hierbij mee bij de oppervlakte van het bijgebouw.
n.v.t.
100 m2
goothoogte
n.v.t.
3 m
bouwhoogte
n.v.t.
6 m
Afstand vrijstaande bijgebouwen tot bedrijfswoning
n.v.t.
20 m
dakhelling
60°
 
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Max.
bouwhoogte mestbassins
8,5 m
bouwhoogte silo’s of waterbassins
15 m
bouwhoogte erfafscheidingen
1 m vóór de voorgevelrooilijn, 2 m achter de voorgevel
bouwhoogte van carports c.q. overkappingen
3 m
oppervlakte van een carport c.q. overkapping
20 m2
bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
6m
sleufsilo’s niet vóór voorgevel van bedrijfswoning situeren
 
 
3.2.4 (Maatvoeringen) bebouwing buiten bouwvlak
Voor het oprichten van bouwwerken buiten de aanduiding ‘bouwvlak’ geldt het volgende:
  1. Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het agrarisch grondgebruik worden opgericht met een maximale bouwhoogte van 2 m, met dien verstande dat:
    1. De bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen maximaal 1,5 m mag bedragen;
    2. Het oprichten van sleufsilo’s, mestsilo’s en dergelijke aan het bouwvlak gerelateerde voorzieningen niet zijn toegestaan;
    3. Lage en hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn niet toegestaan voor zover dit bouwwerken betreffen;
    4. Overige tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan met een maximale bouwhoogte van 5 m.
  2. In afwijking van het bepaalde onder a sub 2 zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 3' bouwwerken, geen gebouwen ten behoeve van de opslag van ruwvoer toegestaan, waarbij het bepaalde in artikel 3.2.3 overeenkomstig van toepassing is.
  3. Ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik is voorts uitsluitend het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan zoals banken, picknicktafels, informatieborden e.d. met een maximale bouwhoogte van 2 m.

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.3.1 Uitbreiding bebouwing ten dienste van een veehouderij
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.2 sub d ten behoeve van de uitbreiding van gebouwen ten dienste van een veehouderij binnen het bestaande bouwvlak op voorwaarde dat:
  1. maatregelen worden getroffen en in stand worden gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
  2. de maatregelen als bedoeld onder a., in ieder geval voldoen aan de door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant gestelde nadere regels Verordening ruimte 2014 Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV), zoals deze gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag;
  3. het in lid b. van dit artikel bepaalde is niet van toepassing voor het oprichten van bebouwing van ten hoogste 100 m² per periode van 10 jaar gerekend vanaf 21 september 2013;
  4. is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er –indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondconcentratie, welke tenminste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
  5. is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m³;
  6. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving in de planontwikkeling;
  7. bij een gebruikswijziging van bestaande gebouwen, gericht op het in gebruik nemen van bebouwing voor de uitoefening van de veehouderij, wordt voldaan aan de bepalingen zoals opgenomen onder a tot en met f.
3.3.2 Omgevingsvergunning hogere afscheiding
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.4 sub a  teneinde voor erf- en perceelsafscheidingen buiten de aanduiding ‘bouwvlak’ een grotere bouwhoogte toe te staan tot maximaal 2 m, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. De grotere bouwhoogte is noodzakelijk om dieren binnen de wei te houden;
  2. De erf- en perceelsafscheidingen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van afrasteringen;
  3. Het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  4. Het leidt niet tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omgeschreven waarden.
3.3.3 Omgevingsvergunning bebouwde oppervlakte vrijstaande bijgebouwen
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.4 teneinde de toegestane bebouwde oppervlakte aan bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning te vergroten. Hierbij geldt het volgende:
  1. De totale bebouwde oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt maximaal 150 m2;
  2. Er is sprake van zuinig ruimtegebruik;
  3. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  4. De ontwikkeling gaat gepaard met een extra kwaliteitsverbetering van het buitengebied;
  5. Het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  6. Qua grootte en ruimtebeslag is het passend op de locatie en in de omgeving;
  7. Het leidt niet tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven waarden.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.4.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in overeenstemming met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen gebruik van gronden en/of opstallen voor:
  1. Het gebruik van assimilatiebelichting in teeltondersteunende kassen;
  2. Het gebruiken van gronden uitsluitend ten behoeve van de opslag van ruwvoer ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 3'.
  3. Het gebruiken van de gronden uitsluitend ten behoeve van een openbare weg ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 4;
  4. Mestbewerking, mestverwerking en –vergisting van op het eigen bedrijf geproduceerde mest tot maximaal 25.000 ton op jaarbasis.
3.4.2 Strijdig gebruik
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen gebruik en/of laten gebruiken van gronden en/of opstallen voor:
  1. Het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik en plaatsvindt ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 2' waarbinnen dit niet is toegestaan;
  2. Detailhandel, behoudens het bepaalde in 3.1.2 onder c;
  3. Buitenopslag ten behoeve van nevenactiviteiten;
  4. Vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  5. Woondoeleinden, met uitzondering van de toegestane bedrijfswoning;
  6. Het bewonen van bedrijfsruimte;
  7. Een niet-publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis of een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
  8. Huisvesting van tijdelijke werknemers die werken op zowel tijdelijke als structurele arbeidsplaatsen, te weten een arbeidsplaats die maximaal 6 maanden (tijdelijk) of langer dan 6 maanden (structureel) beschikbaar is;
  9. De opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een 10-6 risicocontour hebben die de aanduiding ‘bouwvlak’ overschrijdt;
  10. Het gebruiken van meer dan één bouwlaag binnen gebouwen voor het houden van dieren, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden;
  11. Mestbewerking, mestverwerking en –vergisting van mest van derden;
  12. Het huisvesten van dieren, voeropslag ten behoeve van een veehouderij en het opslaan van mest ter plaaste van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 2'.
  13. Het anders gebruiken van de voormalige bedrijfswoning, zoals aangeduid met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 5', dan kantoor en/of kantine.
  14. Seksinrichting;
  15. Coffeeshop.
3.4.3 Landschappelijke inpassing
De gronden en gebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – 1’ mogen overeenkomstig de bestemmingsomschrijving niet eerder worden gebruik dan nadat de gronden overeenkomstig de ‘landschappelijke inpassing bouwplan Timmers' zoals opgesteld door Ir Guido W.F.M. Paumen, Tuin- & landschapsarchitect Bnt, zoals opgenomen als bijlage 1 zijn ingericht en dat de in dit plan genoemde maatschappelijke tegenprestaties zijn geleverd.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.5.1 Omgevingsvergunning huisvesting tijdelijke werknemers
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.2 sub h  ten behoeve van huisvesting van tijdelijke werknemers op zowel tijdelijke als structurele arbeidsplaatsen, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. De huisvesting vindt plaats in een bedrijfsgebouw of de bedrijfswoning;
  2. De omgevingsvergunning wordt verleend voor de duur dat de arbeidsbehoefte bestaat;
  3. De vloeroppervlakte, die wordt aangewend voor de huisvesting van tijdelijke werknemers mag niet meer bedragen dan 400 m² en per bedrijf mogen niet meer dan 10 werknemers gehuisvest worden;
  4. De huisvesting betreft uitsluitend werknemers, die alleen binnen het bedrijf waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten;
  5. De huisvesting bedraagt niet meer dan 6 maanden per kalenderjaar;
  6. Er ontstaat geen zelfstandige bewoning;
  7. De verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  8. Er is sprake van zuinig ruimtegebruik;
  9. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  10. De ontwikkeling gaat gepaard met een extra kwaliteitsverbetering van het buitengebied;
  11. Het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  12. Qua grootte en ruimtebeslag is het passend op de locatie en in de omgeving;
  13. Het leidt niet tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven waarden.
3.5.2 Omgevingsvergunning opslag gevaarlijke stoffen
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.2 sub i  ten behoeve van de opslag van gevaarlijke stoffen teneinde toe te staan dat de daarbij behorende 10-6 risicocontour de aanduiding ‘bouwvlak’ overschrijdt, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. Er is sprake van zuinig ruimtegebruik;
  2. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  3. De ontwikkeling gaat gepaard met een extra kwaliteitsverbetering van het buitengebied;
  4. Het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  5. Qua grootte en ruimtebeslag is het passend op de locatie en in de omgeving;
  6. Het leidt niet tot een onevenredige aantasting van de in artikel 3.1 omschreven waarden.
3.5.3 Omgevingsvergunning mantelzorg in afhankelijke woonruimte
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.2 sub d en toestaan dat een bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. Een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  2. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonende en bedrijven;
  3. Er wordt voldaan aan de milieuwet- en regelgeving;
  4. De afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de toegestane bijgebouwen, waarbij ten behoeve van mantelzorg niet meer dan 80 m2 en maximaal één bouwlaag mag worden gebruikt;
  5. Er is sprake van zuinig ruimtegebruik;
  6. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  7. De ontwikkeling gaat gepaard met een extra kwaliteitsverbetering van het buitengebied;
  8. Het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  9. Qua grootte en ruimtebeslag is het passend op de locatie en in de omgeving;
  10. Het leidt niet tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven waarden.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.6.1 Omgevingsvergunningplicht
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder artikel 3.6.4 opgenomen omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren.
3.6.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het onder artikel 3.6.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
  1. Welke plaatshebben ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’;
  2. Waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
  3. Welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  4. Welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.
3.6.3 Toetsing aan aanwezige waarden
De in artikel 3.6.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in artikel 3.1. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder artikel 3.6.4 de toetsingscriteria weergegeven.
3.6.4 Schema omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden
Omgevingsvergunningplichtige werken/werkzaamheden
Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden
Aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 200 m², met uitzondering van gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 3' (sa-3). Binnen de aanduiding sa-3 mogen de gronden geheel verhard worden.
-     Het aanbrengen van verhardingen  dient noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering dan wel het recreatief medegebruik;
-     De werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van natuur- en landschapswaarden tot gevolg hebben.
Het aanleggen van nieuwe boom-, fruit- en/of bloembollenteelt zonder kas op een afstand van minder dan 50 m tot bestemmingsvlakken ten behoeve van voor bestrijdingsmiddelen gevoelige functies alsmede tot een minicamping. Voor bestrijdingsmiddelen gevoelige functies zijn alle functies behoudens de agrarische bedrijvigheid.
-    Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van het woon- en leefklimaat;

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.1.1 Algemeen
De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. Behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden, waaronder (natte) natuurparels, overeenkomstig de ‘landschappelijke inpassing bouwplan Timmers' zoals opgesteld door Ir Guido W.F.M. Paumen, Tuin- & landschapsarchitect Bnt, zoals opgenomen als bijlage 1;
  2. Behoud, herstel en ontwikkeling van de biotopen van flora en fauna;
  3. Het als zodanig instandhouden van de niet-beboste gedeelte;
  4. Behoud en bescherming van aardkundige waarden;
  5. Behoud, herstel en ontwikkeling van cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
  6. Water en waterhuishoudkundige doeleinden;
  7. Extensief recreatief medegebruik;
  8. Agrarisch gebruik gericht op natuurbeheer;
een en ander met bijbehorende voorzieningen zoals (on)verharde paden en overeenkomst de in artikel 4.1.2  opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.
 
4.1.2 Nadere detaillering van de bestemming
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in artikel 4.1.1:
  1. Bescherming van waarden
Binnen de bestemming ‘Natuur’ is het beleid gericht op het beschermen van de landschappelijke en ecologische waarden.
  1. Extensief recreatief medegebruik
Het gehele gebied gelegen binnen deze bestemming mag worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het recreatief medegebruik worden beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d.
  1. Natuur- en landschapswaarden
De gebieden vallende onder deze bestemming betreffen de natuurparels. Het zijn alle begeleid natuurlijke eenheden en de daarbuiten gelegen bos- en natuurgebieden die bijzondere natuurwaarden hebben vanwege specifieke omstandigheden van de bodem of het (grond)water. In de natuurparels moet worden gezorgd voor maximale rust en ruimte voor de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Algemeen
Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming. 
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende maatvoeringseisen:
  1. De bouwhoogte bedraagt niet meer dan 2 m;
  2. In afwijking van het bepaalde onder a. bedraagt de bouwhoogte voor bouwwerken ten behoeve van informatievoorzieningen, entreevoorzieningen dan wel schuilvoorzieningen maximaal 3 m;
  3. De bebouwde oppervlakte bedraagt maximaal 10 m2;
  4. In afwijking van het bepaalde onder a. bedraagt de bouwhoogte voor erfscheidingen maximaal 1 m.

4.3 Specifieke gebruiksregels

4.3.1 Strijdig gebruik
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen gebruik en/of laten gebruiken van gronden en/of opstallen voor:
  1. Het opslaan, storten of brengen van materialen, producten en mest, behoudens voor zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. Lawaaisporten;
  3. Verblijfsrecreatie;
  4. Het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen;
  5. Het diepwoelen en diepploegen van de bodem vanaf 50 cm diepte.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.4.1 Omgevingsvergunningsplicht
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden) de in het schema onder artikel 4.4.4 opgenomen omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.
 
4.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het onder artikel 4.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
  1. Waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden is verleend;
  2. Welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  3. Welke plaatsvinden in het kader van het normale onderhoud en/of natuur- en landschapsontwikkeling.
4.4.3 Toetsing aan waarden
De in artikel 4.4.1 bedoelde vergunning wordt slecht verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de waarden als opgenomen in artikel 4.1. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder artikel 4.4.4 de toekomstige toetscriteria weergegeven.
4.4.4 Schema omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden
Omgevingsvergunningplichtige werken/werkzaamheden
Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden
Aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m2
-     De werken en werkzaamheden zijn noodzakelijk in het kader van het op de bestemming gerichte gebruik;
Het afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van de bodem
-     De werken en werkzaamheden zijn noodzakelijk in het kader van het op de bestemming gericht gebruik;
-     De werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van de doeleinden als opgenomen in 4.1 en specifiek in 4.1.2 onder c tot gevolg hebben.

3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Afwijkende maatvoeringen

Bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die zijn opgericht in overeenstemming met de Woningwet, maar in afwijking van dit bestemmingsplan, zijn toegestaan. Herbouw van deze bestaande gebouwen is niet toegestaan.

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels

7.1 Geluidzone - vliegveld

 
7.1.1 Verbodsbepaling
In afwijking van het overigens in het plan bepaalde is het niet toegestaan nieuwe geluidsgevoelige objecten te bouwen en/of te gebruiken of geluidsgevoelige terreinen aan te leggen, in te richten of te gebruiken ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - vliegveld', behorende bij het vliegveld.
7.1.2 Omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.1.2 teneinde het oprichten en/of gebruiken van geluidsgevoelige objecten en/of het aanleggen, inrichten of gebruiken van geluidsgevoelige terreinen ten behoeve van de op deze gronden liggende bestemmingen toe te staan ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - vliegveld', mits hierbij wordt voldaan aan de wet- en regelgeving omtrent geluidsbelasting van industrieterreinen.

7.2 Vrijwaringszone - vogelbeperkingsgebied

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - vogelbeperkingsgebied' is een grondgebruik of een bestemming binnen de volgende categorieën niet toegestaan, uitgezonderd de bestaande situatie:
  1. oppervlaktewateren met een oppervlakte van meer dan 3 hectare;
  2. natuurreservaten en vogelreservaten;
  3. viskwekerijen met extramurale bassins;
  4. opslag of verwerking van afval, mest, gier of voedingsmiddelen met extramurale opslag of overslag;
  5. afvalzuiveringsinstallaties.

Artikel 8 Algemene procedureregels

8.1 Procedureregels nadere eisen

Bij het verbinden van nadere eisen overeenkomstig een in dit plan opgenomen nadere eisenbevoegdheid nemen burgemeester en wethouders de volgende regels in acht:
  1. Het ontwerpbesluit strekkende tot het verplicht stellen van nadere eisen ligt gedurende 4 weken ter inzage.
  2. De terinzagelegging wordt tevoren bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente verspreid worden en voorts op de in de gemeente gebruikelijke wijze.
  3. De bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid van belanghebbende om gedurende de termijn van terinzagelegging zienswijzen tegen het ontwerpbesluit kenbaar te maken bij burgemeester en wethouders.
  4. Burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijze kenbaar hebben gemaakt, de beslissing daaromtrent mede.
 

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bestaande bouwwerken

Voor bouwen luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht bestaand gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam Regels van het bestemmingsplan Peelweg 20.