direct naar inhoud van 3.2 Provinciaal beleid
Plan: Noordhoek te Reek
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1685.bpree2012noordhoek-OW01

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening

Door de terugtrekkende agrarische sector is behoefte aan nieuwe economische dragers in het landelijke gebied. De provincie beschouwt het landelijk gebied als een gebied waarbinnen een menging van functies aanwezig is: het gemengd landelijk gebied. De mate van menging varieert daarbij van de gebieden waarbinnen meerdere functies in evenwicht naast elkaar bestaan tot gebieden waar de land- en tuinbouw de dominante functie is. In de gemengde plattelandseconomie is naast ruimte voor de land- en tuinbouw ook ruimte voor de ontwikkeling van niet-agrarische functies, zoals toerisme, recreatie, kleinschalige bedrijvigheid, etc. Dit kan door verbreding van agrarische activiteiten maar ook als zelfstandige functies, met name op vrijkomende locaties.

De visie van de provincie Noord-Brabant is samengevat in de visiekaart. Hierop is te zien dat het plangebied zich bevindt in zogenaamd mozaïeklandschap. De structuurvisie stelt dat het mozaïeklandschap van het Brabantse land versterkt moet worden door menging van functies die de afwisseling en kleinschaligheid versterken. De stad (rood) staat niet tegenover het land (groen), maar ontwikkelen zich in balans met elkaar, het zogenaamde "stadteland". Dit is verder uitgewerkt in het document 'De transitie van het Brabantse Stadteland'.

De transitie van het Brabantse Stadteland
In het provinciale document 'De transitie van het Brabantse Stadteland' (eind 2011 vastgesteld) staat dat een beoordeling door de provincie niet meer alleen het afvinken van een set criteria is, maar vooral ook een toets op maatschappelijke meerwaarde. Daarvan is in het voorgenomen plan duidelijk sprake. De provincie wil met het document meer ruimte geven aan particulier initiatief en bedrijfsleven en daarom ontwikkelingsgericht werken, van toelatingsplanologie naar uitnodigingsplanologie. Dat betekent het zoeken naar passende (lokale) oplossingen.

In de Structuurvisie Ruimte is het plangebied aangeduid als 'agrarisch gebied', maar in werkelijkheid heeft er al vele jaren geen agrarisch gebruik meer plaatsgevonden. Niet voor niets is het terrein half bebost (zie ook afbeeldingen paragraaf 2.1). Gezien deze bebossing, de openheid van het omliggende agrarisch gebied en de maat, vorm en ligging van het plangebied hoort het qua verkaveling bij de dorpsstructuur van Reek. Het gebied ten noorden en oosten van het plangebied wordt wel agrarisch gebruikt en daar is de aanduiding Agrarisch gebied dus heel passend. Dat het plangebied feitelijk bij de verkavelingsstructuur van Reek hoort geeft niet automatisch recht op het realiseren van (dorpse) bebouwing, maar de onderhavige locatie leent zich wel meer voor een functie die ideaal past in de dorpsrand dan een willekeurige andere locatie in het buitengebied of de dorpsrand.


afbeelding "i_NL.IMRO.1685.bpree2012noordhoek-OW01_0012.png" Gele lijn: de grens van Reek volgens de Verordening Ruimte
Blauwe lijn: de feitelijke landschappelijke grens tussen dorp en buitengebied: aan één zijde agrarische grond en aan de andere zijde dorpse bebouwing met bijbehorend (tuin/bos)groen. Het plangebied (rood omcirkeld) ligt binnen het begrensde gebied

Het plangebied ligt in een dorpsrand, een uitloper van Reek, als onderdeel van een mozaïeklandschap. Kleinschalige maatschappelijke zorg als onderdeel van de gemengde plattelandseconomie is daar ideaal. Deze functie zal ter plaatse de afwisseling en kleinschaligheid versterken en maakt deel uit van de nieuwe economische dragers in het landelijk gebied. Het sluit naadloos aan bij de provinciale ideeën met betrekking tot ontwikkelingsgericht werken.

3.2.2 Verordening ruimte 2012

De provinciale (structuur)visie is uitgewerkt in een aantal concrete regels, opgenomen in de Verordening Ruimte 2012.

Het plangebied is in de Structuurvisie Ruimte aangeduid als 'agrarisch gebied' (= 'gebied waar ontwikkelingsmogelijkheden zijn voor agrarische bedrijven'). Een nieuw plan buiten bestaand stedelijk gebied dient bij te dragen aan de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik houdt in ieder geval in dat bij nieuwvestiging gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing (art. 2.1.1 en 2.1.2.a van de Verordening). Daarvan is in het onderhavige plan sprake daar een bestaande voormalige kippenschuur wordt omgevormd tot een gebouw met een ondersteunende functie bij het te realiseren hoofdgebouw.

Nieuwbouw van (recreatie)woningen mag in principe niet in agrarisch gebied, tenzij het gaat om een bedrijfswoning of de vervanging van een bestaande woning (art. 11.1). Het plangebied ligt in een gebied dat door de gemeente is aangeduid als 'bebouwingsconcentratiegebied' ('kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster'). De verordening bepaalt dat in dergelijke gebieden nieuwe woningen wel zijn toegestaan, mits er voldoende agrarische bebouwing wordt gesloopt en er geen sprake is van een aanzet voor een stedelijke ontwikkeling (art. 11.2+11.3). De verordening maakt niet goed duidelijk wat precies met 'stedelijke ontwikkeling' wordt bedoeld of hoeveel gesloopt dient te worden. Ook is niet duidelijk of het voorgaande alleen geldt voor woningbouw of ook voor andere functies. Wel is duidelijk dat het voorliggende plan een kleinschalig initiatief is in een klein dorp, waardoor niet gesproken kan worden van een 'stedelijke ontwikkeling'. Grondslag voor realisatie van het initiatief zijn de sloop- en mestrechten die voortvloeien uit een sloopovereenkomst die de gemeente heeft gesloten op 28 mei 2006 op een locatie elders in de gemeente. Deze rechten waren in eerste instantie bedoeld voor een ander projecten, maar deze bleken daar niet nodig. Daarmee wordt ook voldaan artikel 11.2 van de Verordening.

Het plan voldoet verder aan alle regels die worden gesteld aan niet-agrarische ruimtelijke ontwikkelingen (artikel 11.6) in combinatie met de regels die worden gesteld aan maatschappelijke voorzieningen (artikel 11.8). Eén van de in deze artikels opgenomen regels bepaalt dat overtollige bebouwing moet zijn gesloopt. De in het plangebied staande kippenschuur is niet overtollig daar deze zal worden gebruikt voor aan het hoofdgebouw ondersteunende voorzieningen (zie paragraaf 2.3.2).