direct naar inhoud van 4.2 Water
Plan: Noordhoek te Reek
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1685.bpree2012noordhoek-OW01

4.2 Water

Door de Nota Ruimte krijgt met name het waterbeleid een wezenlijk andere oriëntatie: van reageren naar anticiperen. Water heeft een aantal specifieke kwantitatieve en kwalitatieve eigenschappen waar de ruimtelijke ordening rekening mee moet houden. Bij de uitwerking van het initiatief in een bestemmingsplan wordt een waterhuishoudkundige paragraaf opgenomen. In deze paragraaf wordt ingegaan op de kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van water in het plangebied, gevoerd overleg met het bevoegde waterschap en wordt bekeken welke specifieke maatregelen voor het omgaan met water moet worden getroffen. Hiervoor is de watertoets in het leven geroepen.

Het plan beoogt nieuwbouw. Ten aanzien van het nieuwbouwplan in relatie tot duurzaam omgaan met water zijn de volgende beleidsuitgangspunten van de waterbeheerders van toepassing, met name die van het waterschap Aa en Maas.

4.2.1 Vigerend beleid

Het streven naar een veilig, gezond en duurzaam waterbeheer staat landelijk in de belangstelling. Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Provinciaal Waterplan van de provincie Noord-Brabant, het Waterbeheersplan 2010-2015 van Waterschap Aa en Maas, het Nationaal Waterplan, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. Water legt een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende driestapsstrategieën zijn leidend:

  • vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit);
  • voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit).

Daarnaast is de ‘Beleidsbrief regenwater en riolering’ relevant. Hierin staat hoe het beste omgegaan kan worden met het (afkoppelen van) hemelwater. Ook hier gelden de drietrapsstrategieën.

Waterschap Aa en Maas Beleidsnota uitgangspunten Watertoets
Het waterschap Aa & Maas hanteert voor ruimtelijke ontwikkelingen de volgende beleidsuitgangspunten:

  • Gescheiden houden van het vuil water en het schoon hemelwater. Het streefbeeld is het schone regenwater af te koppelen. Hierbij wordt het vuile water via de riolering afgevoerd en blijft het schone regenwater in het ideale geval binnen het projectgebied.
  • Voor de afweging van de wijze waarop met het afgekoppelde schone hemelwater dient worden omgegaan gelden de volgende afwegingsstappen: ‘hergebruik- infiltratie-buffering-afvoer’.
  • Hydrologisch Neutraal bouwen: Bij nieuwe ontwikkelingen dient de hydrologische situatie minimaal gelijk te blijven aan de uitgangssituatie. De GHG mag niet verlaagd worden en het waterpeil sluit aan bij optimale grondwaterstanden.
  • Water als kans. De belevingswaarde van water kan bijvoorbeeld voor meerwaarde zorgen.
  • Meervoudig ruimtegebruik. Omdat de vierkante meters duur zijn, wordt aangeraden naar meervoudig grondgebruik te kijken. Op deze manier kan het ‘verlies’ van vierkante meters door de ruimtevraag van water beperkt worden.
  • Voorkomen van vervuiling. Nieuwe bronnen van verontreiniging dienen zoveel mogelijk voorkomen te worden.
  • Wateroverlastvrij bestemmen. Bij dit uitgangspunt wordt al voldaan aan extreme situaties (NBW-norm). De voorkeur gaat uit naar het ontwikkelen op locaties die als gevolg van hun ligging ‘hoog en droog genoeg’ zijn en daarmee voldoen aan de NBW-norm voor de toekomstige functie, zodat ’wateroverlastvrij bestemd’ wordt;
  • Rekening houden met waterschapsbelangen (bijvoorbeeld beschermde gebieden en beschermingszones van watergangen of waterkeringen, in dit geval de leggerwatergang direct ten noordwesten van het plangebied langs 'De Steeg').

De ontwikkelingen in het denken over water, maken het noodzakelijk om een zevende uitgangspunt aan deze principes toe te voegen, te weten: ‘wateroverlastvrij bestemmen’. Bij dit uitgangspunt wordt al voldaan aan extreme situaties (NBWnorm).

De voorkeur gaat uit naar het ontwikkelen op locaties die als gevolg van hun ligging ‘hoog en droog genoeg’ zijn en daarmee voldoen aan de NBW-norm voor de toekomstige functie, zodat ’wateroverlastvrij bestemd’ wordt. Indien dit niet mogelijk of wenselijk is zal gezocht moeten worden naar compenserende of mitigerende maatregelen die het gewenste beschermingsniveau tegen wateroverlast helpen realiseren.

De watertoets en de uitgangspunten daarvoor zijn gebaseerd op landelijk gemaakte afspraken en landelijke documenten, zoals de Nota Anders Omgaan met Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en de Landelijke Handreiking Watertoets.

4.2.2 Watertoets

Huidige situatie
Het plangebied is gelegen aan de rand van de kern Reek (gemeente Landerd) aan het bebouwingslint Noordhoek. Het plangebied ligt aan de oostzijde (de 'versteende' zijde) van het bebouwingslint. De waterhuishoudkundige situatie is in grote mate afgestemd op deze 'versteende' zijde. De waterhuishouding wordt ‘geregeld’ door een systeem van sloten, greppels en watergangen. Voor zover bekend is in het plangebied, of directe omgeving, geen sprake van wateroverlast.

Bodem en grondwater
Op de bodemkaarten van Nederland is af te lezen dat de bodem in het plangebied bestaat uit eerdgronden. Eerdgronden vormen een goede bodemsoort om op te bouwen. De Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) ligt 80-100 cm beneden maaiveld. De Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG) ligt dieper dan 200 cm beneden maaiveld. Dit komt overeen met Grondwatertrap VII. Het plangebied is niet gelegen in een waterwingebied, of grondwaterbeschermingsgebied. Het plangebied ligt in het oppervlaktewater beschermingsgebied van de Maas. Het Rijk stelt zogenaamde dijkringen vast, gebieden die beschermd dienen te worden tegen overstromingen vanuit zee, rivieren en meren. Dit plangebied ligt binnen het gebied van Dijkring 36.

Oppervlaktewater
In het plangebied en de directe omgeving daarvan is geen oppervlaktewater aanwezig. Het perceel waarop de ontwikkeling plaatsvindt, wordt omgeven door sloten en greppels (droogvallend). Direct ten noordwesten van het plangebied langs 'De Steeg' ligt een watergang dat voorkomt de Legger van waterschap Aa en Maas.

Riolering
Op het terrein bevindt zich enkel een kippenschuur. Deze is niet aangesloten op het rioleringsstelsel. Riolering is in het plangebied niet aanwezig.

Water in relatie tot de ruimtelijke ontwikkeling
Als gevolg van de ontwikkeling zal het verharde oppervlak toenemen met circa 1.570 m² (totaal van nieuw dakoppervlak en nieuwe erfverharding). Als gevolg van deze verhardingstoename wordt de natuurlijke infiltratie van hemelwater enigszins beperkt en vindt een versnelde afvoer van hemelwater plaats.

Aangezien hemelwater in de beoogde situatie niet mag worden afgevoerd via de riolering dient, conform de beleidsuitgangspunten van het waterschap, hemelwater zoveel mogelijk plaatselijk te worden verwerkt. Het plangebied biedt hiervoor mogelijkheden, gezien de bodemsamenstelling (zand, met daaronder een tenminste 1 meter dikke grindlaag op ruim 1 meter diepte) en de aanwezigheid van greppels op de grens van het plangebied.

Met behulp van de HNO-rekentool van het waterschap kan de wateropgave van het plangebied worden bepaald.

Hierbij zijn onder andere de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Bruto oppervlak plangebied: ca. 8.900 m²
  • Huidig verhard oppervlak: 330 m²
  • Toekomstig verhard oppervlak: ca. 1.900 m²
  • Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand: ca. 70 cm-mv
  • Afvoercoëfficiënt: 0,67 l/s/ha

Na doorrekenen met de HNO-rekentool resulteert de volgende wateropgave:

  • T=10 jaar: 75 m³

Binnen het plangebied zullen zodanige voorzieningen worden gecreëerd dat het hemelwater wordt vastgehouden en geïnfiltreerd op eigen terrein. Hierbij wordt in eerste instantie gedacht om het hemelwater dat valt op het nieuwe dak- en bestratingsoppervlak af te voeren naar nabijgelegen onbebouwde (bos)grond binnen het plangebied (in ruime mate aanwezig), waar het kan infiltreren in de bodem. Bij een teveel aan hemelwater kan dit teveel overlopen naar (bestaande en indien nodig nieuwe) greppels aan de rand van het plangebied. Daarbij moet er voor worden gezorgd dat er geen extra hemelwater wordt afgewenteld op bovengenoemde leggerwatergang (bij een gebeurtenis T=10+10%) en dat de grondwaterstand hierdoor dusdanig wordt verhoogd dat er belemmeringen ontstaan voor het gebruik van naastgelegen landbouwgronden. Tevens dient er rekening te worden gehouden met de waterkwaliteit. Er mag daarom geen gebruik worden gemaakt van uitlogende bouwmaterialen. Indien dit wel gebeurt, dienen deze oppervlakken te worden voorzien van een coating.

Dit wordt nader uitgewerkt in het ontwerp en het inrichtingsplan.

De nieuwe bebouwing zal voor de afvoer van vuilwater (dwa) worden aangesloten via de bestaande aansluiting op de gemeentelijke riolering.

Conclusie
Met het oog op een duurzaam waterbeheer stuit het initiatief niet op belemmeringen. Vanuit het oogpunt van een goed waterbeheer kan het initiatief onbelemmerd doorgang vinden.