Plan: | Noordhoek te Reek |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1685.bpree2012noordhoek-OW01 |
Cultuurhistorie
In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
In of nabij het plangebied bevinden zich geen rijks- of gemeentelijke monumenten.
Ten noorden van het plangebied ligt een cultuurhistorische vlak en landschap: De Beerse en Baardwijkse Overlaat. Het gebied van de Beerse Overlaat weerspiegelt 700 jaar waterstaatgeschiedenis. Het systeem van de Beerse Maas was het meest uitgebreide overlaatstelsel van ons land. De inrichting en het gebruik van het gebied waren geheel op deze functie afgestemd. Op dit gebied zijn een aantal ontwikkelingsstrategieën van toepassing:
Het onderhavige plan is niet invloed op de karakteristieken van De Beerse en Baardwijkse Overlaat.
De Noordhoek is één van de historische dorpslinten van de kern Reek. Vanuit de dorpskern loopt het lint over in het buitengebied aan de noordzijde van de kern. Dat de Noordhoek de overgang is tussen de stedelijke kern en het buitengebied is in de opbouw van het lint zichtbaar. De westzijde van de straat is tot nu toe slechts met twee woonhuizen bebouwd: een vooroorlogse voormalige boerderij aan de zuidzijde en een woonhuis aan de uiterste noordkant van dit deel van het lint. Het westelijk gebied is open en heeft een rationele structuur. Het gebied is in gebruik als landbouwgrond. Aan de oostzijde is sprake van een dichte bebouwingswand met woningen variërend in ouderdom en vormgeving. De vrijstaande en twee-ondereen-kap woningen staan veelal haaks op het lint.
Het onderhavige plan laat dit beeld van het lint in tact.
Archeologie
In 1992 heeft Nederland als een van de leden van de Raad voor Europa het verdrag van Malta inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed ondertekend. Sinds 2007 is in Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht, geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988, die de volledige implementatie van het Verdrag van Malta betekende. Volgens het hoofdstuk “Archeologische monumentenzorg” uit de Monumentenwet 1988 is een gemeente verplicht om bij het opstellen van bestemmingsplannen (buitenplanse omgevingsvergunningen en beheersverordeningen) rekening te houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden danwel monumenten. Dit betekent dat er bij ruimtelijke ontwikkelingen altijd en overal (middels een bureauonderzoek) aangetoond moet worden dat er geen bodemvondsten te verwachten zijn, conform het principe ‘de verstoorder betaalt’. De enige uitzonderingen die de wet biedt zijn projecten tot maximaal 100 m2. Daarnaast is het gebruikelijk en geaccepteerd dat grondverstoringen tot een diepte van maximaal 30 cm vrijgesteld zijn van onderzoek.
Concreet houdt het bovenstaande in dat in een bestemmingsplan geregeld moet zijn dat er bij ruimtelijke ontwikkelingen danwel bodemingrepen vooraf aan het verlenen van omgevingsvergunning middels een (archeologisch) onderzoek aangetoond is dat er geen archeologische vondsten in de bodem zitten.
Een gemeente is bevoegd om beleid op te stellen en zwaardere eisen of meer uitzonderingen te stellen voor haar grondgebied, maar de gemeente moet deze afwijkingen wel kunnen motiveren. De gemeenteraad van Landerd heeft daartoe in zijn vergadering van 24 mei 2012 de ‘Nota Archeologie gemeente Landerd’ en de ‘Archeologische beleidskaart gemeente Landerd’ vastgesteld.
Het plangebied valt volgens de beleidskaart onder 'Categorie 5: gebieden met een middelhoge archeologische verwachting en na-oorlogse woonwijken en industriegebieden die in een gebied van hoge archeologische verwachting liggen.' Voor categorie 5 geldt een onderzoeksplicht bij een verstoringsdiepte van meer dan 50 cm en een verstoringsoppervlakte van meer dan 2.500 m². De verwachtingswaarde houdt verband met het ter plaatse van het plangebied aanwezige bodemtype 'hoge zwarte enkeerdgronden'.
Begin 2011 is in het voorste deel van het plangebied door RAAP een bureau- en inventariserend proefsleufonderzoek uitgevoerd (projectcode REEN02), zie bijlage 4. Het kenmerkende esdek behorend bij de hoge zwarte enkeerdgronden is overal in het plangebied aangetroffen. Afgezien van de twee paalkuilen, die vanwege het ontbreken van vondstmaeriaal niet gedateerd kunnen worden, zijn geen archeologische sporen gevonden. Daarnaast is er behalve twee scherven in het esdek eveneens geen vondstmateriaal aangetroffen. Er wordt op basis van het proefsleuvenonderzoek dan ook geen behoudenswaarde vindplaats in het plangebied verwacht, waardoor vervolgonderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
De beoogde nieuwbouw ligt deels ten westen van het onderzochte gebied. RAAP verwacht dat hier de bodemsituatie gelijkaardig is aan dat van het onderzochte gebied. RAAP acht de kans dan ook klein dat ter plaatse van de nieuwbouw archeologische resten zullen worden aangetroffen. Ter hoogte van het (niet te bebouwen) speelterrein is de situatie niet bekend, maar naar verwachting zullen hier ook hoge enkeerdgronden liggen. Indien bodemingrepen niet dieper dan 40 cm reiken, wordt de kans klein geacht dat er een archeologische vindplaats zal worden verstoord. Zie ook bijlage 5.