Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Rijksweg 14 en Willevenstraat ong. te Schaijk
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1685.bpschaijkRvRRijksw-OW01
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan:
het bestemmingsplan ´Rijksweg 14 en Willevenstraat ong. te Schaijk´ van de gemeente
Landerd;
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GMLbestand
NL.IMRO.1685.bpschaijkRvRRijksw-OW01 met de bijbehorende regels;
 
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge
de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze
gronden
 
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.5 archeologische waarden:
cultuurhistorische waarden die bestaand uit de aanwezigheid van een bodemarchief met
sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig het
cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordig;
 
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
1.7 bed & breakfast
een nevenactiviteit met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend
publiek, dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse verblijft;
onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het
verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;
 
1.8 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.9 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.10 bijgebouw:
een vrijstaand gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw,
zoals garages, hobbyruimten, bergingen en huisdierenverblijven;
 
1.11 bouwen:
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en vergroten van een
bouwwerk,
 
1.12 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of
bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, niet zijnde de ruimte
onder de kap;
 
1.13 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
1.14 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
1.15 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij
direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de
grond;
 
1.16 extensiveringsgebied:
een gebied waar wonen of natuur het primaat heeft, waar uitbreiding, hervestiging, of
nieuwvestiging van in ieder geval een intensief veehouderijbedrijf niet is toegestaan
ingevolge de Reconstructiewet; ont
 
1.17 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met
wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.18 groenblauwe mantel:
gebieden die grenzen aan de ecologische hoofdstructuur, de ecologische verbindingzone of
het zoekgebied voor behoud en herstel van watersysteem, en deze verbinden, zijnde
gebieden met overwegend grondgebonden agrarisch gebruik en belangrijke nevenfuncties
voor natuur en water;
 
1.19 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het
belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
 
1.20 kelder:
een geheel of nagenoeg geheel ondergronds dan wel maximaal 0,5 meter boven peil
gelegen ruimte, die is gesitueerd onder een bijbehorend bovengronds gebouw;
 
1.21 landschappelijke inpassing:
het inpassen van een gebouw of een gebruik in het landschap, waarbij afstemming
plaatsvindt op de context van het landschap door middel van de architectuur van het gebouw
en/of de aanplant van gebiedseigen beplanting;
 
1.22 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het
aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de
levende en niet-levende natuur;
 
1.23 mantelzorg:
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychisch en/of
sociaal vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
 
1.24 nevenactiviteiten:
het ontplooien van activiteiten bij een agrarisch bedrijf, die niet rechtstreeks de uitoefening
van de agrarische bedrijfsvoering betreffen;
 
1.25 niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn, en
dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt
uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de
desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de
woonfunctie ter plaatse;
 
1.26 omgevingsvergunning:
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht;
 
1.27 publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis:
een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak
publieksgericht zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past
binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij
behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan;
 
1.28 routegebonden horeca:
horeca in de vorm van kleinschalige rustpunten met bijvoorbeeld een terras waar koffie,
thee, frisdranken en kleine versnaperingen verkrijgbaar zijn, niet zijnde het schenken van
alcohol of aanbieden van maaltijden;
 
1.29 tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers:
het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende
enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te
verrichten, voor zover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering;
 
1.30 vloeroppervlakte:
de totale bebouwde oppervlakte, gemeten op vloerniveau, die voor een functie wordt
gebruikt;
 
1.31 vrijstaand bijgebouw:
een van het hoofdgebouw losstaand bijgebouw, waarbij een bijgebouw dat door middel van
een tussenlid met een lengte en breedte van maximaal 3 m en een bouwhoogte van
maximaal 2,75 m is gekoppeld aan het hoofdgebouw, als vrijstaand bijgebouw geldt;
 
1.32 woning / wooneenheid
een complex van intern met elkaar in verbinding staande ruimten, in een (gedeelte van een)
gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één of meer personen;
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse bouwperceelgrens tot enig punt van
het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;
 
2.2 bebouwd(e) oppervlak(te) van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;
 
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een
daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart
van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw
zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen,
antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het
bouwwerk;
 
2.8 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
 
2.9 peil:
  • voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang van het perceel onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
2.10 ondergeschikte bouwdelen
bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte
bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen,
schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten
beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen;
  2. in- en uitritten;
  3. voorzieningen van algemeen nut.
één en ander met de bijbehorende voorzieningen.
 
3.2 Specifieke gebruiksregels
 
3.2.1 Strijdig gebruik
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als
bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen gebruik en/of laten gebruiken van gronden
en/of opstallen voor:
  1. parkeervoorzieningen.
Artikel 4 Wonen - 1
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
4.1.1 Algemeen
De voor Wonen - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woningen, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen en/of mantelzorg;
  2. huisvesting van tijdelijke werknemers;
  3. recreatieve voorzieningen in de vorm van kleinschalig kamperen of bed & breakfast;
  4. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
een en ander met de bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen en erven en overeenkomstig
de in 4.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.
 
4.1.2 Nadere detaillering van de bestemming
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 4.1.1:
 
a. Niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
In een woning of een bijgebouw bij een woning mag ook een niet-publieksgerichte aan huis
verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit worden uitgeoefend als ondergeschikte activiteit bij
de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
  1. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woonbebouwing tot een maximum van 80 m2.
  2. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer.
  3. Parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.
  4. Opslag vindt uitsluitend inpandig plaats.
  5. Detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan huis verbonden beroep.
  6. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving.
  7. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
  8. De activiteit mag uitsluitend worden uitgeoefend in bedrijfscategorie 1 of 2 van de in de bijlage 1 opgenomen Staat van inrichtingen of een daarmee qua milieuhinder en uitstraling vergelijkbare activiteit.
b. Routegebonden horeca als nevenactiviteit
Routegebonden horeca is als nevenactiviteit bij het wonen toegestaan na verlening van
omgevingsvergunning als opgenomen in 4.5.3.
 
c. Aantal woningen
Voor het aantal woningen geldt het volgende:
  1. Per bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan.
d. Bed & breakfast
Gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bed & breakfast is uitsluitend
toegestaan via omgevingsvergunning als bedoeld in 4.5.2.
 
e. Huisvesting tijdelijke werknemers
De huisvesting van tijdelijke werknemers is uitsluitend toegestaan na verlening van
omgevingsvergunning als opgenomen in 4.5.5.
 
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Toegestane bebouwing
  1. Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals woningen met bijgebouwen, kelders en bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2.2 Bouwvlak
Indien en voor zover binnen een bestemmingsvlak een aanduiding ‘bouwvlak’ is
aangegeven, mogen gebouwen binnen het bestemmingsvlak uitsluitend worden opgericht
ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’.
 
4.2.3 Inhoud
Met betrekking tot de inhoud van de woningen gelden de volgende regels:
  1. de inhoud van een woning mag maximaal 1.000 m3 bedragen, inclusief aangebouwde bijgebouwen;
  2. de inhoud van kelders tellen niet mee bij de maximale inhoudsmaat van gebouwen.
4.2.4 Maatvoering en situering
Met betrekking tot de maatvoering en situering van gebouwen en bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, dient aan het volgende te worden voldaan:
 
WoningMin.Max.
situering
uitsluitend achter de gevellijn
binnen het bouwvlak.
goothoogte, de maximale
goothoogte geldt voor
minimaal 60% van de lengte
van de goot
n.v.t.
6 m in afwijking van het voorgaande geldt ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' de met deze aanduiding aangegeven goothoogte als maximum.
bouwhoogte
n.v.t.
9 m in afwijking van het voorgaande geldt ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' de met deze aanduiding aangegeven bouwhoogte als maximum.
inhoud
 
zie 4.2.3
dakhelling
30º
60º
 
Bijgebouwen bij woning algemeen
Min.
Max.
gezamenlijke oppervlakte
vrijstaande bijgebouwen per woning.
n.v.t.
80 m2
goothoogte
n.v.t.3 m
bouwhoogte
n.v.t.6 m
afstand vrijstaande bijgebouwen tot woning
n.v.t.20 m
dakhelling
60°
 
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Max.
bouwhoogte erfafscheidingen
voor voorgevelrooilijn: 1 m;
overige: 2 m
bouwhoogte van carports c.q. overkappingen
3 m
oppervlakte van een carport c.q. overkapping
20 m2
bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
4 m
de oppervlakte van paardenbakken
800 m2 en 50% van de oppervlakte van het
bestemmingsvlak
 
4.2.5 Voorwaardelijke verplichtingen
Ter plaatse van de Rijksweg 14 mogen het gebouw en de gronden ten behoeve van de
onder artikel 4.1 genoemde doeleinden niet in gebruik worden genomen of in gebruik zijn,
indien niet aan de volgende voorwaarden is voldaan:
  1. het perceel Rijksweg 14 dient ingericht/aangelegd te worden overeenkomstig het in bijlage 2 opgenomen beplantingsplan;
  2. het perceel Rijksweg 14 dient overeenkomstig het in artikel 4.2.5 onder a genoemde beplantingsplan in stand te worden gehouden.
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
4.3.1 Omgevingsvergunning bebouwde oppervlakte vrijstaande bijgebouwen
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning
afwijken van het bepaalde in 4.2.4 teneinde de toegestane bebouwde oppervlakte aan
bijgebouwen te vergroten ten behoeve van een buitengebied gerelateerd bijgebouw. Hierbij
geldt het volgende:
  1. het bijgebouw draagt bij aan het agrarisch landschap;
  2. de totale bebouwde oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt maximaal 150 m2;
  3. er is sprake van zuinig ruimtegebruik;
  4. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  5. de ontwikkeling gaat gepaard met een extra kwaliteitsverbetering van het buitengebied;
  6. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  7. qua grootte en ruimtebeslag is het passend op de locatie en in de omgeving;
  8. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige waarden
4.4 Specifieke gebruiksregels
 
4.4.1 Strijdig gebruik
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als
bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen gebruik en/of laten gebruiken van gronden
en/of opstallen voor:
  1. vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  2. een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, anders dan genoemd in de in 4.1.2 onder b opgenomen tabel;
  3. seksinrichting;
  4. coffeeshop.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
4.5.1 Omgevingsvergunning vergelijkbare activiteit aan huis
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning
afwijken van het bepaalde in 4.1.2 onder a teneinde bedrijven toe te staan, die qua aard en
omvang en invloed op het milieu en de omgeving gelijk te stellen zijn met de in 4.1.2 onder a
toegestane bedrijven maar die niet zijn genoemd in de als bijlage 1 opgenomen Staat van
inrichtingen, mits:
  1. omtrent de vergelijkbaarheid van de invloed op het milieu en de omgeving advies wordt gevraagd aan een onafhankelijke ter zake deskundige.
4.5.2 Omgevingsvergunning bed & breakfast
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen als bedoeld in 4.1.2 onder
e teneinde als nevenactiviteit bij een woning, bed & breakfast voorzieningen e.d., toe te
staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de nevenactiviteit is in de woning en de daarbij behorende aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen toegestaan;
  2. wanneer bed&breakfast plaatsvindt in een vrijstaand bijgebouw, dan is hierin geen keuken of soortgelijke voorziening toegestaan;
  3. de nevenactiviteit is ondergeschikt van aard;
  4. er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de nevenactiviteit plaats;
  5. de gebruiksoppervlakte niet meer mag bedragen dan 250 m2;
  6. ten behoeve van de bed & breakfast voorzieningen zijn maximaal 10 (éénpersoons)bedden toegestaan; permanente bewoning of huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan;
  7. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  8. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
  9. er is sprake van zuinig ruimtegebruik;
  10. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  11. de ontwikkeling gaat gepaard met een extra kwaliteitsverbetering van het buitengebied;
  12. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  13. qua grootte en ruimtebeslag is het passend op de locatie en in de omgeving;
  14. fhet mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige waarden.
4.5.3 Omgevingsvergunning routegebonden horeca als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen als bedoeld in 4.1.2 onder b,
teneinde routegebonden horeca als nevenactiviteit bij het wonen toe te staan, mits aan de
volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. routegebonden horeca is toegestaan, zoals de verkoop van ijs, thee e.d., met een inpandige vloeroppervlakte van maximaal 30 m2 en een buitenpandige oppervlakte van maximaal 70 m2;
  2. de nevenactiviteit dient in de directe nabijheid van de bestaande wandel- en fietsroutestructuren (direct aan of op maximaal 100 meter van zowel het fiets- als het wandelroutenetwerk) plaats te vinden;
  3. de nevenactiviteit vindt uitsluitend plaats binnen bestaande bebouwing;
  4. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  5. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  6. er is sprake van zuinig ruimtegebruik;
  7. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  8. de ontwikkeling gaat gepaard met een extra kwaliteitsverbetering van het buitengebied;
  9. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  10. qua grootte en ruimtebeslag is het passend op de locatie en in de omgeving;
  11. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige waarden.
4.5.4 Omgevingsvergunning mantelzorg in afhankelijke woonruimte
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning
afwijken van het bepaalde in 4.4.1 onder a en toestaan dat een bijgebouw gebruikt wordt als
afhankelijke woonruimte, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  2. er wordt voldaan aan de milieuwet- en regelgeving;
  3. de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de toegestane bijgebouwen, waarbij ten behoeve van mantelzorg niet meer dan 80 m2 en maximaal één bouwlaag mag worden gebruikt;
  4. er is sprake van zuinig ruimtegebruik;
  5. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  6. de ontwikkeling gaat gepaard met een extra kwaliteitsverbetering van het buitengebied;
  7. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  8. qua grootte en ruimtebeslag is het passend op de locatie en in de omgeving;
  9. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige waarden.
4.5.5 Omgevingsvergunning huisvesting van tijdelijke werknemers
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning
afwijken van het begrip huishouden als opgenomen in 4.1.2 onder g juncto 1.132 ten
behoeve van de huisvesting van tijdelijke werknemers op zowel tijdelijke als structurele
arbeidsplaatsen, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de huisvesting vindt plaats in de woning;
  2. het wordt verleend voor de duur dat de arbeidsbehoefte bestaat;
  3. per woning mogen niet meer dan 4 personen gehuisvest worden;
  4. de huisvesting van één werknemer bedraagt niet meer dan 6 maanden per kalenderjaar;
  5. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  6. er is sprake van zuinig ruimtegebruik;
  7. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  8. de ontwikkeling gaat gepaard met een extra kwaliteitsverbetering van het buitengebied;
  9. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  10. qua grootte en ruimtebeslag is het passend op de locatie en in de omgeving;
  11. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige waarden.
Artikel 5 Wonen - 2
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Wonen – 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woningen met de daarbij behorende bijgebouwen, kelders en bouwwerken, geen gebouwen zijnde alsmede tuinen/(open)erven, brandgangen, in- en uitritten;
  2. de uitoefening van aan huis verbonden beroepsmatige activiteiten;
  3. (open) water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. infiltratievoorzieningen;
  5. groen(gebieden) en speelvoorzieningen;
  6. de bij deze doeleinden behorende erven, tuinen, terreinen, voorzieningen en bouwwerken.
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Algemeen
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. op de in artikel 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van genoemde bestemmingsomschrijving worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding:
    1. ‘vrijstaand’ zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan;
  3. ter plaatse van het bouwvlak mag worden gebouwd:
    1. hoofdgebouwen ten behoeve van het bepaalde in 5.1;
    2. bijgebouwen ten behoeve van de in 5.1 bedoelde doeleinden;
    3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ aangewezen gronden mag worden gebouwd:
    1. bijgebouwen ten behoeve van de in 5.1 bedoelde doeleinden;
    2. carport;
    3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  5. het gezamenlijke bebouwingspercentage van hoofdgebouw, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag per bouwperceel niet meer dan 70% bedragen.
5.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. het aantal woningen per bouwvlak bedraagt maximaal één, tenzij anders aangegeven;
  2. de goot- en bouwhoogte bedragen maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' aangegeven hoogten;
  3. indien geen nadere aanduidingen omtrent maatvoerings- en situeringseisen zijn gegeven, moeten de hoofdgebouwen voldoen aan de maatvoerings- en situeringseisen zoals aangegeven in onderstaande tabel
  
  
  
  
  
  
  
 
  1. in aanvulling op en/of in afwijking van het bepaalde onder sub c gelden de volgende regels:
    1. de voorgevel dient parallel te lopen aan de gevellijn. Daar waar de gevellijn een kromming bevat mag hiervan worden afgeweken en mag de gevel worden opgebouwd uit elementen die loodrecht op de zijdelingse perceelsgrenzen staan en die verspringen binnen de bandbreedte van de in bovenstaande tabel aangegeven afstanden achter de aangeduide gevellijn;
    2. hoofdgebouwen moeten worden voorzien van een kap, waarbij voor de dakhelling geldt dat de gebouwen vanaf de goothoogte dienen te worden afgedekt met hellende dakvlakken, waarvan de helling niet minder dan 45o en niet meer dan 60o mag bedragen in combinatie met rechtopgaande gevelconstructies, waaronder ook topgevels.
    3. vóór de gevellijn mag per woning één portaal en/of erker worden gebouwd aan de voorgevel van het hoofdgebouw, met dien verstande dat:
      • de diepte van een erker maximaal 1,5 m bedraagt;
      • de erker ten hoogste 50% van de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw mag beslaan;
      • de bouwhoogte van de erker ten hoogste gelijk is aan de hoogte van de eerste bouwlaag + 0,25 m van het hoofdgebouw.
5.2.3 Bijgebouwen
Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:
  1. bijgebouwen moeten voldoen aan de maatvoerings- en situeringseisen, zoals aangegeven in onderstaande tabel;
  
  
  
  
  
  
  
  1. de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 80 m2, vermeerderd met 10% van het aantal vierkante meters dat het bouwperceel groter is dan 300 m2, met dien verstande dat de totale bebouwde oppervlakte aan bijgebouwen niet meer dan 250 m2 mag bedragen.
5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op bouwpercelen gelden de
volgende regels:
  1. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen, voor zover gelegen vóór de voorgevel, bedraagt 1 meter;
  2. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor het overige bedraagt 2 meter;
  3. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 4 meter, met dien verstande dat de maximale hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover gelegen vóór de voorgevel 1 meter bedraagt
5.2.5 Voorwaardelijke verplichtingen
Ter plaatse van de Willevenstraat ong. mogen het gebouw en de gronden ten behoeve van
de onder artikel 5.1 genoemde doeleinden niet in gebruik worden genomen of in gebruik zijn,
indien niet aan de volgende voorwaarden is voldaan:
  1. het perceel Willevenstraat ong. dient ingericht/aangelegd te worden overeenkomstig het in bijlage 3 opgenomen beplantingsplan;
  2. het perceel Willevenstraat ong. dient overeenkomstig het in artikel 5.2.5 onder a genoemde beplantingsplan in stand te worden gehouden.
5.3 Afwijken van de bouwregels
 
5.3.1 Afwijken kap
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel
5.2.2 sub d voor de bouw van een woning met afwijkende dakhelling, onder de volgende
voorwaarden:
  1. het bouwplan past in stedenbouwkundig opzicht in de omgeving, daarbij lettend op situering en hoogtedifferentiatie;
  2. het bouwplan betreft een in architectonisch opzicht afgerond bouwplan dat niet kan worden gerealiseerd binnen het bepaalde in artikel 5.2.2 sub d zonder daarbij in essentieel opzicht af te wijken van de architectonische uitgangspunten welke aan het bouwplan ten grondslag liggen.
5.3.2 Afwijken bouw hoofdgebouw voor de gevellijn
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel
5.2.2 sub c voor de bouw van een hoofdgebouw geheel of gedeeltelijk voor de aangeduide
gevellijn, onder de volgende voorwaarden:
  1. het hoofdgebouw past wat betreft de situering en afmetingen in de stedenbouwkundige opzet van het gebied;
  2. door de bouw van het hoofdgebouw geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Dit betekent onder andere dat de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen percelen niet onevenredig mogen worden geschaad;
  3. het gedeelte van het hoofdgebouw dat vóór de gevellijn wordt gebouwd mag geen (geheel of nagenoeg) gesloten wanden hebben;
  4. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van:
    1. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de directe omgeving;
    2. de milieukwaliteit (waaronder begrepen o.a. ecologie, geluid en water);
    3. de verkeersveiligheid;
    4. de sociale veiligheid;
    5. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
    6. het woon- en leefklimaat.
  5. er blijft voldoende ruimte beschikbaar voor parkeren op eigen terrein.
5.3.3 Afwijken bouw bijgebouw voor de voorgevel
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel
5.2.3 sub a voor de bouw van een bijgebouw of overkapping op een kleinere afstand van de
voorgevel danwel geheel of gedeeltelijk voor de voorgevel, onder de volgende voorwaarden:
  1. het bijgebouw past wat betreft de situering en afmetingen in de stedenbouwkundige opzet van het gebied;
  2. door de bouw van het bijgebouw vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Dit betekent onder andere dat de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen percelen niet onevenredig mogen worden geschaad;
  3. het bijgebouw is verbonden met het hoofdgebouw aan de voorgevel respectievelijk zijgevel dan wel vormt met de voorgevel respectievelijk zijgevel van het hoofdgebouw één geheel;
  4. de maximale oppervlakte van het bijgebouw bedraagt 20 m²;
  5. de maximale goothoogte van het bijgebouw bedraagt 3 meter;
  6. het gedeelte van het gebouw dat voor de gevellijn wordt gebouwd mag geen (geheel of nagenoeg) gesloten wanden hebben;
  7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van:
    1. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de directe omgeving;
    2. de milieukwaliteit (waaronder begrepen o.a. ecologie, geluid en water);
    3. de verkeersveiligheid;
    4. de sociale veiligheid;
    5. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
    6. het woon- en leefklimaat;
  8. er blijft voldoende ruimte beschikbaar voor parkeren op eigen terrein.
5.3.4 Afwijken mantelzorg
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel
5.2.3 ten aanzien van de maximale oppervlakte van een vrijstaand bijgebouw, onder de
volgende voorwaarden:
  1. het oppervlakte kan worden vergroot tot maximaal 80 m2, waarbij de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen bij een hoofdgebouw met maximaal 40 m2 mag worden vermeerderd ten opzichte van het bepaalde in artikel 5.2.3 sub b, met dien verstande dat de totale bebouwde oppervlakte aan bijgebouwen nooit meer dan 250 m2 mag bedragen;
  2. het bepaalde sub a is noodzakelijk vanuit een oogpunt van mantelzorg zoals bedoeld in artikel 5.5.2.
5.4 Specifieke gebruiksregels
 
5.4.1 Aan huis verbonden beroepsmatige activiteiten
Een aan huis verbonden beroepsmatige activiteit moet voldoen aan de volgende regels:
  1. tot maximaal 45 m2 in hoofd- en bijgebouwen;
  2. degene die de activiteit uitvoert is bewoner van de woning;
  3. er is geen detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met die activiteit.
5.4.2 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik
voor:
  1. de uitoefening van handel;
  2. de uitoefening/vestiging van een seksinrichting;
  3. van bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  4. de uitoefening van aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteiten in hoofd- en bijgebouwen;
  5. het opslaan of bergen van gebruikte, afgedankte c.q. aan de oorspronkelijke bestemming onttrokken goederen, voorwerpen of materialen, behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  6. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen, behoudens voor zover dat noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  7. de opslag en verkoop van motorbrandstoffen;
  8. de opslag en verkoop van vuurwerk;
  9. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.
5.4.3 Uitzonderingen
Het bepaalde in 5.4.2 is niet van toepassing voor het zover het betreft:
  1. tijdelijke opslag van materialen, goederen en voorwerpen, welke nodig zijn voor de realisering en/of handhaving van de in het plan aangewezen bestemming;
  2. opslag in het kader van het normale onderhoud van de gronden.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
5.5.1 Aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteiten
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel
5.4.2 sub d voor de uitoefening van aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteiten in het
hoofdgebouw of een bijgebouw onder de voorwaarden dat:
  1. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  2. het gebruik waarvoor de omgevingsvergunning geldt, geen onevenredige hinder oplevert voor het woonmilieu en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt. Dit betekent in ieder geval dat:
    1. in principe geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van die bedrijvigheid die milieuvergunningsplichtig is, tenzij het betreffende gebruik door het stellen van voorwaarden wel verantwoord is;
    2. vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;
    3. het gebruik naar zijn aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming dient te zijn en geen publieksgerichte voorziening betreft;
    4. degene die de activiteiten uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is.
  3. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  4. het onttrekken van (een deel van) de bij de desbetreffende woning behorende garage aan de bestemming slechts is toegestaan, indien op het bij de woning behorende erf ten minste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd;
  5. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met een aan huis gebonden beroepsmatige activiteit;
  6. geen onevenredige verstoring van de evenwichtige opbouw van de voorzieningenstructuur plaatsvindt;
  7. geen bedrijfsactiviteiten plaatsvinden die in de regel in winkelpanden worden uitgeoefend;
  8. ten hoogste 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw met bijgebouwen ten behoeve van de aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn, met een absoluut maximum van 45 m².
5.5.2 Afwijken mantelzorg
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel
5.4.2 sub c voor het tijdelijk gebruik van een bijgebouw bij een reeds bestaande woning als
afhankelijke woonruimte, mits:
  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, hetgeen aangetoond dient te worden door een verklaring van een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige;
  2. op het perceel al een woning aanwezig is;
  3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  4. gebleken dient te zijn dat er geen milieuhygiënische belemmeringen bestaan c.q. bestaande belemmeringen zijn opgeheven;
  5. de afhankelijke woonruimte binnen de regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast, waarbij ten behoeve van mantelzorg niet meer dan 80 m2 en maximaal één bouwlaag mag worden gebruikt;
  6. aan de vergunning de voorwaarde wordt verbonden dat het bevoegd gezag de vergunning intrekt indien de noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan
uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere
bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene procedureregels
 
Bij het verbinden van nadere eisen overeenkomstig een in dit plan opgenomen nadere
eisenbevoegdheid nemen burgemeester en wethouders de volgende regels in acht:
  1. Het ontwerpbesluit strekkende tot het verplicht stellen van nadere eisen ligt gedurende 4 weken ter inzage.
  2. De terinzagelegging wordt tevoren bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente verspreid worden en voorts op de in de gemeente gebruikelijke wijze.
  3. De bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid van belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging zienswijzen tegen het ontwerpbesluit kenbaar te maken bij burgemeester en wethouders.
  4. Burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijze kenbaar hebben gemaakt, de beslissing daaromtrent mede.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
 
8.1 Overgangsrecht bouwwerken
 
8.1.1 Algemeen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan aanwezig of in
uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het
bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt
vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
8.1.2 Afwijken bij omgevingsvergunning
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 8.1.1 voor het
vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 8.1.1 met maximaal 10%.
 
8.1.3 Uitzondering
Het bepaalde in 8.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het
tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in
strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregel van dat plan.
 
8.2 Overgangsrecht gebruik
 
8.2.1 Algemeen
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van
het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
 
8.2.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 8.2.1, te
veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze
verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
 
8.2.3 Onderbroken gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in 8.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor
een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te
hervatten of te laten hervatten..
 
8.2.4 Uitzondering
Het bepaalde in 8.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het
voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat
plan.
Artikel 9 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan ‘Rijksweg 14 en Willevenstraat ong. te Schaijk’ van de gemeente Landerd.