Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Plan
Het bestemmingsplan Benedeneind NZ 444 Benschop met identificatienummer NL.IMRO.0331.01BenedenNZ444-OB01 van de gemeente Lopik;
1.2 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.3 Aan- en uitbouw
Een bijbehorend bouwwerk, zijnde een aan een hoofdgebouw gebouwd en vanuit een hoofdgebouw rechtstreeks toegankelijke ruimte, die in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw, maar ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is. Het gebouw bestaat uit maximaal één bouwlaag al dan niet met kap. Onder een aan- en uitbouw wordt mede begrepen een keuken en/of werkkamer. Een aanbouw is een toevoeging van een afzonderlijke ruimte, terwijl een uitbouw een vergroting van een bestaande ruimte is;
1.4 Agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is ingericht voor zowel grondgebonden als niet-grondgebonden activiteiten: het telen van gewassen, boomteelt daaronder begrepen, of het houden van dieren, één en ander ten behoeve van het voortbrengen van producten, nader te onderscheiden in:
- akker- en vollegrondstuinbouw:
de teelt van gewassen op open grond, met uitzondering van fruit-, sier- en bollenteelt en bosbouw;
- grondgebonden veehouderij:
agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, melkveehouderij (met bijbehorend jongvee) varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, onder grondgebonden veehouderij wordt mede verstaan paardenfokkerij;
- glastuinbouw:
de teelt van tuinbouwgewassen geheel of nagenoeg geheel met behulp van kassen;
- fruitteelt:
de teelt van fruit op open grond;
- sierteelt:
de teelt van siergewassen zonder gebruikmaking van kassen;
- bollenteelt:
de teelt van bollen;
- boomkwekerij:
een bedrijf gericht op het telen van bomen al dan niet gecombineerd met de verhandeling daarvan;
- bosbouw:
de teelt van bomen vanwege de houtproductie;
- intensieve kwekerij:
de teelt van gewassen of vissen, zonder of nagenoeg zonder gebruik te maken van daglicht;
- niet grondgebonden veehouderij (intensieve veehouderij):
agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen;
- productiegerichte paardenhouderij:
het houden van paarden ten behoeve van hengstenstations, paarden- en ponyfokkerijen, opfokbedrijven en africhtingsbedrijven; onder paardenfokkerij wordt niet verstaan paardrijdactiviteiten, paardrijschool en manege.
1.5 Archeologisch deskundige
een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties;
1.6 Archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit de oude tijden;
1.7 Bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.8 Bedrijfsgebouw
Een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;
1.9 Bedrijfswoning
Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, in overeenstemming is;
1.10 Bestaande bebouwing
Bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning.
1.11 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.12 Bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.13 Bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.14 Bouwwerk, geen gebouw zijnde
elk bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde.
1.15 Buitenopslag
het in de open lucht tijdelijk opslaan of opgeslagen houden van gerede of ongerede goederen, materialen, werktuigen, machines of gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan, met uitzondering van opslag ten behoeve van de normale bedrijfsvoering. Het gebruik van containers voor permanente opslag valt ook niet onder buitenopslag;
1.16 Bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.17 Cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk, gebied of landschapselement toegekende waarde in verband met ouderdom, gaafheid, zeldzaamheid en herkenbaarheid vanuit historisch oogpunt in relatie met de bijbehorende abiotische randvoorwaarden (bodem, water, terreinvormen);
1.18 Duurzame energie
energievorm waarover de mensheid voor onbeperkte tijd kan beschikken. Bij de productie van duurzame energie wordt geen gebruik gemaakt van fossiele brandstof;
1.19 Gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.20 Geurgevoelig object
gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
1.21 Grondgebonden landbouw
grarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt. Het betreft akkerbouw, vollegrondstuinbouw, fruitteelt en boomteelt en rundvee-, paarden-, schapen- of geitenhouderij voor zover bij deze veebedrijven het benodigde ruwvoer (gras, snijmaïs) geheel of vrijwel geheel afkomstig is van de structureel bij het bedrijf behorende gronden;
1.22 Houtopstand
zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend, die:
- een oppervlakte grond beslaat van tien are of meer, of
- bestaat uit een rijbeplanting die meer dan twintig bomen omvat, gerekend over het totaal aantal rijen;
1.23 Landschapswaarde
de aan een gebied toegekende waarde wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van bodem, water, terreinvormen, niet-levende en levende natuur en het menselijk grondgebruik in onderlinge samenhang en wisselwerking;
1.24 Natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en/of fauna in relatie met de bijbehorende abiotische randvoorwaarden (bodem, water, terreinvormen);
1.25 Nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en gebouwen voor telecommunicatie;
1.26 Onafhankelijk agrarisch deskundige
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen, op het gebied van landbouw en tuinbouw;
1.27 Opslag
het bewaren van goederen, waaronder agrarische producten, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard;
1.28 Peil
- ten opzichte van gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdingang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
- indien in of op het water wordt gebouwd: het gemiddelde waterpeil ter plaatse;
1.29 Overige begrippen
Voor de overige begrippen wordt verwezen naar hoofdstuk 1 van het bestemmingsplan “Eerste herziening bestemmingsplan Landelijk gebied”, vastgesteld d.d. 07-02-2023.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1.1 de afstand tot de bouwvlakgrens:
Tussen de grenzen van het bouwvlak en enig punt van een op dat bouwvlak voorkomend gebouw waar die afstand het kortst is;
2.1.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.1.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.1.4 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de as van de windturbine;
2.1.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.1.6 de lengte, breedte en diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenwerkse gevelvlakken (en/of het hart van de scheidingsmuren);
2.1.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.2.1 de bouwhoogte van ondergeschikte bouwonderdelen:
De in
artikel 2 lid 1.2 genoemde ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, mogen de maximale bouwhoogte niet meer dan 3 meter overschrijden;
2.2.2 de grootte van dakoverstekken:
Indien er dakoverstekken aanwezig zijn met een lengte van 50 cm of meer, dan wordt bij de bepaling van de oppervlakte van een bouwwerk het einde van de dakoverstek als buitenwerks gevelvlak aangemerkt.
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- een grondgebonden veehouderij, zoals is bedoeld in Agrarisch bedrijf[2] , uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'grondgebonden veehouderij';
- een windturbine van maximaal 20 meter, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'windturbine';
- één bedrijfswoning per bouwvlak
ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - agrarisch gebied met landschappelijke openheid', het behoud en de bescherming van:
- het open weidelandschap,
- overwegend grasland als grondgebruik ten behoeve van de grondgebonden veehouderij;
- verkavelingspatroon bestaand uit de opstrekkende cope-verkaveling, vanaf de ontginningsassen reikend tot aan de kades en dwars-weteringen;
- de aan weidebouw gebonden natuurwaarden (weidevogels en wintergasten).
landschappelijke openheid, bestaande uit:
- het vrijwel geheel ontbreken van bebouwing buiten de bebouwingslinten;
- de open gaten tussen de bebouwing in de linten;
- de grootschalige openheid;
- groenvoorzieningen, natuur en landschapselementen;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- tuinen, erven en terreinen;
- nutsvoorzieningen;
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
3.2.1 Gebouwen
- gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- indien geen maximum oppervlakte is aangeduid, mag het bouwvlak geheel worden bebouwd;
- gebouwen dienen op minimaal 3 meter afstand van aanwezige watergangen te worden gebouwd;
- de inhoud van een bedrijfswoning, inclusief niet vrijstaande bijbehorende bouwwerken, mag niet meer bedragen dan 750 m3;
- de gezamenlijke oppervlakte aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 50 m2, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
- de goothoogte en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan hierna is aangegeven:
| max. goothoogte | max. bouwhoogte* |
Bedrijfswoningen/plattelandswoningen en niet vrijstaande bijbehorende bouwwerken | 3,5 m | 10 m |
Vrijstaande bouwwerken bij bedrijfswoning/plattelandswoning | 3 m | 6 m |
Bedrijfsgebouwen** | 4,5 m | 10 m |
* dan wel de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' aangegeven bouwhoogte
** bedrijfsgebouwen voor het stallen van dieren mogen maximaal één bouwlaag hebben
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder mestbassins, sleufsilo's en kuilplaten, dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
- in afwijking van het bepaalde onder a mogen erf- en terreinafscheidingen buiten het bouwvlak worden gebouwd;
- de ashoogte van een windturbine ter plaatse van de aanduiding 'windturbine' mag niet meer bedragen dan 20 m en de rotordiameter mag niet meer bedragen dan 10 m;
- de oppervlakte van het onderkomen voor een beregeningsinstallatie buiten het bouwvlak mag maximaal 15 m² bedragen met een goothoogte van maximaal 3 m en een bouwhoogte van maximaal 6 m;
- de goothoogte en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan hierna is aangegeven:
| max. goothoogte | max. bouwhoogte |
silo's | - | 12 m |
terreinafscheidingen op bouwvlakken | - | |
- voor de voorgevel | - | 1 m |
- achter de voorgevel | - | 2 m |
terreinafscheidingen, niet zijnde schuttingen, buiten bouwvlakken | - | 1,5 m |
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | - | 3 m |
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Goot- en bouwhoogte bedrijfsgebouwen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in
artikel 3 lid 2 ten behoeve van de bouw van agrarische bedrijfsgebouwen met een bouwhoogte van maximaal 15 m met dien verstande dat de omgevingsvergunning slechts wordt verleend indien een positief advies is verkregen van een door de gemeente aan te wijzen landschapsdeskundige. Bij het afwijken van de bouwhoogte mag tevens worden afgeweken van de goothoogte, met dien verstande dat de goothoogte naar het oordeel van de landschapdeskundige passend moet zijn bij de bouwhoogte.
3.3.2 Sleufsilo's, kuilvoerplaten en mestplaten buiten het bouwvlak
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2 ten behoeve van de bouw van sleufsilo's, kuilvoerplaten en mestplaten tot maximaal 30 m achter het bouwvlak, met dien verstande dat:
- de bouwhoogte van sleufsilo's, kuilvoerplaten en mestplaten niet meer dan 2 m mag bedragen;
- er moet worden voorzien in een goede landschappelijke inpassing en een beplantingsplan;
- het bestaande doorzicht vanaf de weg niet mag worden belemmerd;
- met betrekking tot mestsilo's geldt dat de bouw buiten het bouwvlak slechts is toegestaan indien dit strekt tot verbetering van het woon- en leefklimaat.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Voorwaardelijke verplichting bedrijfsgebouwen
Een omgevingsvergunning voor het bouwen van bedrijfsgebouwen wordt slechts verleend onder de volgende voorwaarden:
- de maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object in het buitengebied bedraagt 8,0 odour units en op een geurgevoelig object in de bebouwde kom 2,0 odour units; ;
- de minimale afstand voor de geurbelasting van een veehouderij met minder dan 200 stuks melkrundvee (en 140 stuks jongvee) en/of 50 overige dieren tot een geurgevoelig object in het buitengebied bedraagt 25 m en tot een geurgevoelig object in de bebouwde kom 50 m;
- De bepalingen in artikel 3 lid 4.1 sub a moeten worden aangemerkt als geurverordening in de zin van de Wet geurhinder en veehouderij.
3.4.2 Voorwaardelijke verplichting windturbine
Een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een windturbine wordt slechts verleend onder de voorwaarden Nota Ruimtelijke Beleidsregels kleinschalige windturbines zoals opgenomen
bijlagen bij de regels
Artikel 4 Waarde- Archeologie 3
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘
Waarde- Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de (mogelijk) aanwezige archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de andere bestemmingen (enkelbestemmingen) mogen op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd waarvan de oppervlakte groter is dan 200 m2 en die leiden tot ingrepen in de bodem dieper dan 50 cm ten opzichte van maaiveld, tenzij middels onderzoek aangetoond kan worden dat er geen aantasting plaatsvindt van archeologische waarden.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Algemeen
- Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 2 voor het bouwen ten behoeve van de doeleinden van de onderliggende bestemmingen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarde van het gebied of een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft dat, onverminderd het elders in het plan bepaalde, een afwijking in redelijkheid niet kan worden geweigerd;
- Alvorens afwijking te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning aan het bevoegd gezag hieromtrent een schriftelijk advies van een archeologische deskundige te overleggen;
- In afwijking van het bepaalde onder a. en b. kan worden afgeweken indien voor de werkzaamheden voortvloeiend uit de aanvraag reeds een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4 lid 4 is verleend; het bepaalde in de onderliggende bestemmingen blijft onverminderd van toepassing.
4.3.2 Regels afwijking
Aan een afwijking kunnen de volgende regels worden verbonden:
- De verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- De verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een door de gemeente aan te wijzen deskundige op archeologisch gebied.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning ter plaatse van de in
artikel 4 lid 1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
- het uitvoeren van grondbewerkingen die een terreinoppervlak vanaf 200 m2 beslaan en dieper reiken dan 50 cm beneden maaiveld;
- het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
- het bodemverlagen of afgraven waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
- het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
- het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden en/of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
- het verhogen of verlagen van de grondwaterstand.
4.4.2 Uitzonderingen
- normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied, hieronder valt onderhoud aan bestaande kabels en leidingen;
- werkzaamheden die in uitvoering waren ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
- werkzaamheden in het kader van het uitvoeren van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige;
- onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte.
4.4.3 Toelaatbaarheid
Een omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 4 lid 4.1 is slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat de genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal.
4.4.4 Adviesverplichting
Alvorens de omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 4 lid 4.1 te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning aan het bevoegd gezag hieromtrent een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige te overleggen.
4.4.5 Voorschriften vergunning
Voor zover de in
artikel 4 lid 4.1 genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming '
Waarde- Archeologie 3' te verwijderen van de verbeelding, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische verwachtingswaarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 5 Waarde- Archeologie 4
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Waarde- Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de (mogelijk) aanwezige archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de andere bestemmingen (enkelbestemmingen) mogen op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd waarvan de oppervlakte groter is dan 2.500 m2 en die leiden tot ingrepen in de bodem dieper dan 100 cm ten opzichte van maaiveld, tenzij middels onderzoek aangetoond kan worden dat er geen aantasting plaatsvindt van archeologische waarden.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Algemeen
- Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 2 voor het bouwen ten behoeve van de doeleinden van de onderliggende bestemmingen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarde van het gebied of een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft dat, onverminderd het elders in het plan bepaalde, een afwijking in redelijkheid niet kan worden geweigerd;
- Alvorens afwijking te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning aan het bevoegd gezag hieromtrent een schriftelijk advies van een archeologische deskundige te overleggen;
- In afwijking van het bepaalde onder a. en b. kan worden afgeweken indien voor de werkzaamheden voortvloeiend uit de aanvraag reeds een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5 lid 4 is verleend; het bepaalde in de onderliggende bestemmingen blijft onverminderd van toepassing.
5.3.2 Regels afwijking
Aan een afwijking kunnen de volgende regels worden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een door de gemeente aan te wijzen deskundige op archeologisch gebied.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning ter plaatse van de in
artikel 5 lid 1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
- het uitvoeren van grondbewerkingen die een terreinoppervlak vanaf 2.500 m2 beslaan en dieper reiken dan 100 cm beneden maaiveld;
- het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
- het bodemverlagen of afgraven waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
- het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
- het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden en/of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
- het verhogen of verlagen van de grondwaterstand.
5.4.2 Uitzondering
- normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied; hieronder valt onderhoud aan bestaande kabels en leidingen;
- werkzaamheden die in uitvoering waren ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
- werkzaamheden in het kader van het uitvoeren van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige.
5.4.3 Toelaatbaarheid
Een omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 5 lid 4.1 is slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat de genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal.
5.4.4 Adviesverplichting
Alvorens de omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 5 lid 4.1 te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning aan het bevoegd gezag hieromtrent een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige te overleggen.
5.4.5 Voorschriften vergunning
Voor zover de in
artikel 5 lid 4.1 genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
5.4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming '
Waarde- Archeologie 4' te verwijderen van de verbeelding, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische verwachtingswaarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- primaire waterkeringen, zijnde dijken, kaden en andere voorzieningen met een primaire waterkerende functie.
6.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de andere bestemmingen (enkelbestemmingen) mogen op deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met een maximale hoogte van 3 m, ten behoeve van de bestemming '
Waterstaat - Waterkering' worden gebouwd.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in
artikel 6 lid 2 en worden toegestaan dat bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van de andere bestemming, mits:
- geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
- vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de waterkering.
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene bouwregels
8.1 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels, niet vrijstaande bijbehorende bouwwerken, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt.
8.2 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de verhouding breedte-diepte, de nokrichting en de dakvorm van gebouwen, teneinde aldus zeker te stellen dat gebouwen, groter dan 6 m², aansluiten op de in het gebied gebruikelijke bouwvormen en passen in de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving. Daarbij wordt rekening gehouden met de reeds aanwezige bebouwing in de omgeving en de oriëntatie van voorgevels.
8.3 Bruggen
Buiten bouwvlakken mogen bruggen worden gebouwd met een maximale breedte van 8 m en indien zulks plaatsvindt ter plaatse van:
- reeds aanwezige oeververbindingen ter vervanging, herstel of verbetering;
- gronden met de bestemming Agrarisch.
8.4 Parkeren
- Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel het terrein dat bij dat gebouw behoort;
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 8 lid 4 sub a:
- indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
Afwijken van de regels, als bedoeld in
artikel 8 lid 4 sub b is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de parkeersituatie in de openbare ruimte;
- de woon- en leefsituatie.
- Burgemeester en wethouders passen deze bouwregels toe met inachtneming van gemeentelijke beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die zijn opgenomen in de CROW-publicatie 381, dan wel diens rechtsopvolger.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
9.1 Strijdig gebruik
Als gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval aangemerkt:
- het gebruik van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten, daaronder begrepen kampeermiddelen bedrijfsgebouwen en vrijstaande bijbehorende bouwwerken, als zelfstandige of afhankelijke woonruimte of voor permanente bewoning;
- buitenopslag, met uitzondering van bestaande buitenopslag en opslag op de percelen ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
- opslagdoeleinden, anders dan in verband met het toegelaten gebruik, waarbij in ieder geval als strijdig gebruik wordt aangemerkt: brand- en explosiegevaarlijke opslag, waaronder opslag van vuurwerk en een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen;
- het plaatsen en/of geplaatst houden van onderkomens;
- het storten en/of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
- het gebruik of laten gebruiken van de gebouwen voor een seksinrichting;
- (raam)prostitutie;
- gebruik van garageboxen voor andere doeleinden dan het stallen van voertuigen en de niet bedrijfsmatige opslag van goederen.
9.2 Vellen van houtopstanden
- Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning een houtopstand te vellen of te doen vellen.
- Voor het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld onder artikel 9 lid 2 sub a gelden de regels met betrekking tot het vellen van houtopstanden zoals opgenomen in de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Lopik 2016 en de regels zoals opgenomen in Bomenverordening Lopik 2010, zoals deze gelden op het moment van inwerkingtreding van dit Chw bestemmingsplan, of diens rechtsopvolgers.
9.3 Algemene maatvoering
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan ten behoeve van:
- de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, en opervlakte maten tot niet meer dan 10% van die maten en afmetingen, voor zover hiervoor niet reeds op een andere wijze afwijking is verleend;
- de bouw van andere bouwwerken die ten behoeve van nutsvoorzieningen dan wel voor waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn, mits voorzieningen van geringe horizontale of verticale afmetingen zijn;
ten behoeve van de bouw van kleine niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor openbare diensten met dien verstande dat:
- de inhoud niet meer dan 50 m3 mag bedragen;
- de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het straat-, bebouwings- en landschapsbeeld;
- de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing;
- de verkeersveiligheid.
9.4 Buitenopslag
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan ten behoeve van buitenopslag, met dien verstande dat:
- buitenopslag niet plaats mag vinden voor de voorgevel van het hoofdgebouw of op het zijerf;
- de maximale hoogte van de opslag is 3 meter;
- de maximale omvang van de buitenopslag is 35% van het bestemmingsvlak of agrarisch bouwvlak;
- er is sprake van een landschappelijke inpassing afgestemd op het type gebied, waarbij in ieder geval geldt dat opgaande randbeplanting in agrarisch gebied met landschappelijke openheid niet als passend wordt gezien;
- opslag van gevaarlijke stoffen en niet bruikbare voertuigen en het gebruik van gronden als stortplaats is niet toegestaan.
9.5 Voorwaardelijke verplichting
9.5.1 Benedeneind Noordzijde 444 Benschop
Ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' - Benedeneind Noordzijde 444, te Benschop' dient sprake te zijn van:
landschappelijke inpassing zoals opgenomen in Bijlage 1, dan wel een door burgemeester en wethouders goedgekeurde aanpassing daarvan, waarbij het volgende in acht moet worden genomen:
- de inpassing dient uiterlijk binnen 1 jaar na de vaststelling van dit wijzingsplan te zijn gerealiseerd;
- de inpassing dient in stand te worden gehouden.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
10.1 Algemene maatvoering
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan ten behoeve van:
- de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, en opervlakte maten tot niet meer dan 10% van die maten en afmetingen, voor zover hiervoor niet reeds op een andere wijze afwijking is verleend;
- de bouw van andere bouwwerken die ten behoeve van nutsvoorzieningen dan wel voor waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn, mits voorzieningen van geringe horizontale of verticale afmetingen zijn;
ten behoeve van de bouw van kleine niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor openbare diensten met dien verstande dat:
- de inhoud niet meer dan 50 m3 mag bedragen;
- de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
1. het straat-, bebouwings- en landschapsbeeld;
2. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing;
3. de verkeersveiligheid.
10.2 Goot- en bouwhoogte vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overige gebouwen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan teneinde de maximum goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overige gebouwen te verhogen, mits de verhoging:
- noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering of zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
- past in de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving.
10.3 Bouwwerken ten behoeve van duurzame energie opwekking
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in Hoofdstuk 2 van deze regels ten behoeve van het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van duurzame energie opwekking, met dien verstande dat er sprake dient te zijn van een goede omgevingskwaliteit, zoals beschreven in de Nota ruimtelijke beleidsregels kleinschalige duurzame energie, dan wel diens rechtsopvolger.
10.4 Buitenopslag
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan ten behoeve van buitenopslag, met dien verstande dat:
- buitenopslag niet plaats mag vinden voor de voorgevel van het hoofdgebouw of op het zijerf;
- de maximale hoogte van de opslag is 3 meter;
- de maximale omvang van de buitenopslag is 35% van het bestemmingsvlak of agrarisch bouwvlak;
- er is sprake van een landschappelijke inpassing afgestemd op het type gebied, waarbij in ieder geval geldt dat opgaande randbeplanting in agrarisch gebied met landschappelijke openheid niet als passend wordt gezien;
- opslag van gevaarlijke stoffen en niet bruikbare voertuigen en het gebruik van gronden als stortplaats is niet toegestaan.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde in artikel 11 lid 1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10 %.
- Het bepaalde in artikel 11 lid 1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 11 lid 1 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in artikel 11 lid 1 sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het bepaalde in artikel 11 lid 1 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan Benedeneind NZ 444 Benschop.