Plan: | Boveneind NZ 48 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0331.01BoveneindNZ48-OM01 |
A. Roodenburg en Zonen is een fruitteeltbedrijf en is gevestigd aan Boveneind Noordzijde 48 in Benschop. De oorsprong van het bedrijf ligt in de fruithandel. Sinds echter de huidige generatie Roodenburg het bedrijf (sinds 1996) exploiteert zijn de activiteiten verschoven van fruithandel naar fruitteelt. De huidige activiteiten van het bedrijf zijn telen, opslaan en koelen van eigen geteeld (hard)fruit. Om het bedrijf toekomstbestendig te houden zijn gronden aangekocht om de capaciteit te vergroten. Zo is in de zomer van 2013 een tweetal aangrenzende boomgaarden bijgekocht.
Locatie van de aangekochte percelen (groen en rood omlijnd, geel omlijnd is bestaand eigendom)
De opslagruimten en koelhuizen die oorspronkelijk bij deze boomgaarden hoorden zijn niet mee overgenomen en zijn in eigendom gebleven van de oorspronkelijke eigenaren. De reden dat deze panden niet over zijn genomen is omdat de isolatie waarden van deze koelcellen niet meer voldoen aan de huidige normen en dus teveel energie verbruiken in vergelijking met moderne koelcellen. Daarnaast werd voor deze oude koelcellen koudemiddel Freon 22 (R22) gebruikt. Dit middel wordt echter verboden in Nederland in 2015.
Eigen opslag en koelgelegenheid uitbreiden blijkt hierdoor de beste optie. Op deze manier kunnen nieuwe koelcellen geïnstalleerd worden die voldoen aan de huidige technische normen en milieu eisen. Het zorgt ervoor dat het fruit op 1 locatie wordt verwerkt. Dit zorgt voor een betere interne logistiek en leidt uiteindelijk tot een effeciënter en duurzamer bedrijfsvoering.
De wens bestaat de bestaande loods aan de achterzijde uit te breiden. Ondanks dat de realisatie van de uitbreiding strijdig is met het geldende bestemmingsplan is het initiatief wel passend en wenselijk en is de gemeente voornemens medewerking te verlenen. Door middel van voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Boveneind Noordzijde is de noordelijk gelegen verbindingsweg, ten opzichte van de Benschopper Wetering, tussen IJsselstein en Benschop. Op onderstaande luchtfoto is globaal de locatie van het plangebied omcirkeld.
Bron: Google Maps
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Hoofdstuk 5 behandeld de economische haalbaarheid van het plan. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de overlegmomenten zijn opgenomen.
Aan Boveneind Noordzijde 48 is Fruitbedrijf A. Roodenburg en zonen gevestigd. De foto hieronder geeft een impressie van de locatie.
Huidige situatie (Bron: Bing Maps)
Direct aan de weg ligt de lintbebouwing. Op het achterterrein van nummer 48 liggen twee loodsen. Loods 1, direct gelegen achter het lint heeft een oppervlakte van ca. 860 m2. Loods 2 verder achter op het perceel heeft een oppervlakte van 1000 m2 . Beide loodsen zijn verbonden door een aantal koelcellen. Deze zijn onder één dak gevestigd (3) en hebben een gezamenlijke oppervlakte van ca 465 m2. Het perceel ligt in de typerende lintbebouwing van Boveneind NZ. Deze lintbebouwing is zeer divers, zowel qua bebouwingsbeeld als qua functies en is ter plaatse dicht bebouwd. Direct achter het perceel begint het open weidelandschap.
De nieuwe loods moet dienst doen als opslagloods en koellocatie, omdat het bedrijf meer eigen fruit teelt, door de aankoop van de nieuwe boomgaarden.
Het perceel heeft een bedrijfsbestemming. De bedrijfsactiviteiten vallen onder het Activiteitenbesluit.
In het recente verleden heeft Fruitbedrijf Roodenburg twee aangrenzende boomgaarden gekocht. Hierdoor is de agrarische productie van het Fruitbedrijf toegenomen en kan er binnen het bedrijf zelf meer fruit gekweekt worden. Door deze toename is echter ook de behoefte onstaan de opslagcapaciteit te vergroten. Om dit zo efficiënt en duurzaam mogelijk te doen is een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor de bouw van een opslagloods op het perceel Boveneind Noordzijde 48. Door een nieuwe opslag te realiseren kunnen ook nieuwe energiezuinige koelcellen geïnstalleerd worden, die voldoen aan de huidige milieunormen. Op het perceel staat reeds een loods ten behoeve van opslag en direct grenzend daaraan zijn een aantal koelcellen gebouwd. De wens is nu om de bestaande bebouwing uit te breiden. Feitelijk betekent dit een uitbreiding aan de achterzijde van de bestaande koelcellen. In onderstaande afbeelding is met rode lijn aangegeven welk deel van het perceel het betreft.
Locatie van gewenste uitbreiding achter de bestaande bebouwing
Uitbreiding van de bebouwing rood gearceerd
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte(SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De structuurvisie benoemt 13 onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang. Het merendeel van die onderwerpen betreft specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol, de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Een onderwerp dat niet aan bepaalde gebieden gebonden is, is duurzame verstedelijking. Voor dit onderwerp introduceert het Rijk de 'ladder voor duurzame verstedelijking' waarmee zorgvuldig ruimtegebruik door optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden en het voorkomen van overprogrammering worden nagestreefd. Provincies en gemeenten dienen in hun ruimtelijke besluiten te motiveren of een nieuwe stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte voorziet. Als dat het geval is dient gekeken te worden of deze in bestaand stedelijk gebied past (inbreiding). Pas als dat niet het geval is komt uitbreiding in beeld onder voorwaarde van een optimale ontsluiting door verschillende vervoersmodaliteiten.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee het SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend verankerd.
In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Planspecifiek
De SVIR richt zich op onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang. Het voorliggend initiatief ligt niet in een gebied dat van belang is voor het nationaal functioneren. Het Barro geeft in die zin geen regels voor het plangebied. Daarnaast is het project van een dusdanig geringe omvang dat het verenigbaar is met de strekking van de ladder voor duurzame verstedelijking. Het initiatief is niet strijdig met geldend rijksbeleid.
Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) van de provincie Utrecht is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) die tegelijk met de PRS is opgesteld. De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028, is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht. Dit ruimtelijke beleid van de provincie heeft als uitgangspunt: lokaal wat kan, regionaal wat moet. Gemeenten krijgen hierdoor meer ruimte om, binnen gestelde kaders, zelf beslissingen te nemen. Ruimtelijke kwaliteit staat hierbij voorop.
In de Provinciale ruimtelijke structuurvisie 2013 – 2028 (PRS) zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd:
De PRS erkent de diversiteit aan functies in het landelijk gebied en de schaalvergroting van de landbouw waardoor minder maar grotere agrarische bedrijven zijn ontstaan. Het gevolg hiervan is dat er ook meer niet-agrarische bedrijvigheid is ontstaan. De PRS stelt dat voorkomen moet worden dat deze niet-agrarische bedrijven ruimtelijk zodanig beperkt worden in hun ontwikkeling, dat geen sprake meer kan zijn van voortzetting van de bestaande bedrijfsvoering. Een uitbreiding van 20% van de bedrijfsbebouwing is om die reden aanvaardbaar. De bedrijfswoning en 50 m2 aan bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning worden hier niet bij meegerekend.
Wanneer 20% echter nog te weinig blijkt kan, mits de noodzaak hiervan goed wordt onderbouwd, een ruimere uitbreiding aanvaardbaar zijn. De noodzaak voor een ruimere uitbreiding is alleen van toepassing als 20% uitbreiding niet genoeg is voor het voortzetten van het bedrijf. In alle gevallen moet een goede landschappelijke inpassing gewaarborgd zijn.
Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013
De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV zijn de regels uit het PRS rechtstreeks overgenomen, waarbij een verduidelijking is gegeven op de wijze van het overnemen van de provinciale regeling in (gemeentelijke) ruimtelijke plannen. De PRV stelt, net als de PRS, de voorwaarde dat niet-agrarische bedrijven in het buitengebied maximaal 20% uit mogen breiden. En dat dit meer mag zijn enkel om de continuïteit van het bedrijf te waarborgen. Daarnaast bevat de PRV ook regels die voortvloeien uit de AMvB Ruimte, zoals voor de bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur. De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013, is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht.
Planspecifiek
Bij recht is 3000 m2 aan bedrijfsbebouwing toegestaan op het perceel. Dit betekent dat de provincie een vergroting van het bebouwde oppervlak tot 3.600 m2, mits sprake is van een goede langschappelijke inpassing, als gerechtvaardigd ziet. Uitbreiding van het bedrijf met meer dan 3.600 m2 is alleen van toepassing als de continuïteit van het bedrijf anders niet gegarandeerd is.
Op dit moment staat er op het perceel ca. 2.325 m2 aan bedrijfsgebouwen, exclusief de kleine opslagloodsen. Deze opstallen zijn echter na de nieuwbouw niet meer nodig en zullen worden gesloopt. Het plan voorziet in een loods en een overkapping van tezamen ca. 982 m2. Dit betekent dat ná voltooiing van het plan in totaal ca. 3.307 m2 aan bedrijfsbebouwing op het perceel aanwezig zal zijn.
Het initiatief past binnen de regels van de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013. De uitbreiding van de bedrijfsloods vindt plaats binnen het bestaande bebouwingslint. Het bouwplan heeft geen negatief effect op de belevingswaarde van het achterliggende open landschap, vanwege de dichtheid van het lint en door de situering van de nieuwe loods áchter de bestaande koelcellen.
De uitbreiding van het bedrijf blijft onder de 20% (3.600 m2) die zowel de PRS als de PRV stellen.
Toekomstbestendigheid
Sinds de overname van het bedrijf van vader op zoons in 1996 is de focus verlegd naar het zelf telen van fruit. De steeds kleiner wordende handelsmarges en de passie voor de teelt lagen destijds ten grondslag aan deze keuze. Daarnaast wordt de laatste jaren steeds duidelijker dat ketenverkorting en schaalvergroting de kans op overleven binnen de agrarische sector sterk vergroten. De uitbreiding van het bedrijf zorgt voor een bijdrage aan een toekomstbestendige fruitteelt in dit deel van de gemeente Lopik. Het op locatie situeren van opslag van fruit zorgt daarbij voor een verbetering van de agrarische en verkeerskundige structuur.
Bestemmingsplan Landelijk gebied
Ter plaatse van de uitbreiding van de bedrijfsloods geldt het "Bestemmingsplan Landelijk Gebied". Op het perceel is de bestemming "Bedrijfsdoeleinden, een fruithandels- en/of fruitverwerkingsbedrijf behorende tot categorie 2" van kracht. Het bedrijf wenst buiten het bestaande bouwvlak uit te breiden. Hierdoor wordt ook een kleine strook met de bestemming "Agrarische doeleinden" bebouwd.
Ten dienste van de bestemming mag maximaal 3.000 m2 aan bedrijfsgebouwen worden gebouwd. Het bestemmingsplan staat daarnaast de aanwezigheid van een bedrijfswoning op het perceel toe. Bij de bedrijfswoning mag 50 m2 aan bijgebouwen worden gebouwd.
De aanvraag is in strijd met het geldende bestemmingsplan, omdat het bouwvlak wordt overschreden en daardoor ook op de gronden met de bestemming "Agrarisch Gebied" wordt gebouwd. De maximale bebouwde oppervlakte van 3.000 m2 aan bedrijfsgebouwen wordt overschreden en de maximale goothoogte van 4,50 meter wordt overschreden.
Uitsnede vigerende verbeelding van het Bestemmingsplan Landelijk Gebied
Planspecifiek
Zoals blijkt uit het geldende gemeentelijke beleid is Lopik een gemeente waar grote waarde wordt gehecht aan het buitengebied. Voor dit plan dient, voor een goede toetsing, concreet naar dit plangebied in relatie tot zijn omgeving gekeken te worden. Hieruit volgt een toespitsing van het geldende beleid op de locatie.
Functie gebonden aan het buitengebied
De activiteiten van het bedrijf zijn in de loop der jaren gewijzigd. Waar eerst het primaat lag op fruithandel ligt dat tegenwoordig op de fruitteelt. Dit is een wezenlijk verschil aangezien de huidige activiteiten passen binnen de agrarische functie; "een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (...)". Zeker nu door het bedrijf de naastgelegen boomgaarden zijn aangekocht. Het bedrijf levert hierdoor een bijdrage aan het behoud en het verbeteren van de landbouwstructuur.
Structuur en aanzicht
De gaafheid van het lint aan Boveneind NZ is minder dan andere bebouwingslinten in de gemeente Lopik. Het lint aan Boveneind NZ wordt gekenmerkt door een dichte bebouwing waardoor uitzicht op het achterland nauwelijks van toepassing is. Gelet op de situering van de bestaande bebouwing zal een uitbreiding van de opslagloods achter de bestaande bedrijfsbebouwing daarom geen onevenredige negatieve effecten hebben op de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke karakteristiek.
Bebouwing en aanzicht
Wat betreft de overschrijding van de goothoogte van de nieuw te bouwen opslag wordt gesteld dat het gebied Boveneind NZ aangeduid wordt als "primair agrarisch, grootschalig" waar forse bebouwing met een hoge goot- en nokhoogte niet ongewoon is. De gevraagde goothoogte van 7 meter is dan wel fors meer dan de toegestane 4,50 meter, maar sluit aan bij de bestaande bebouwing op het perceel. Zowel de nieuwbouw als de bestaande opslag is vanaf de openbare weg niet zichtbaar, zoals op onderstaande foto te zien is. De hoogte is nodig is om een inspectiezolder te realiseren onder de kap.
Aanzicht van het plangebied vanaf Boveneind Zuidzijde. Doordat de bebouwing aan Boveneind Noordzijde op geringe afstand evenwijdig langs de weg staat is er geen zicht naar het achterliggende terrein.
In het kader van een projectbesluit dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
Van een functiewijziging is in casu geen sprake. Het perceel heeft een bedrijfsbestemming voor een fruitbedrijf en dit blijft zo. Het bebouwde oppervlak wordt uitgebreid. De functie van het nieuwe gebouw is opslag. In het pand zullen een zestal koelcellen worden geïnstalleerd. Zowel de koelcellen als de rest van de opslagloods zijn ruimten waarin (nagenoeg) niet voortdurend mensen verblijven (langer dan 2 uur per dagdeel). Om deze reden hoeft er geen onderzoek gedaan te worden naar de bodemkwaliteit.
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
De uitbreiding van de bedrijfsloods vervangt de bestaande opslagfaciliteiten. Naar verwachting neemt het aantal verkeersbewegingen niet veel toe en zal zeker binnen de norm blijven. De functie van het bedrijf blijft dezelfde. Overschrijding van de norm ten gevolge van verkeerstoename is niet aan de orde. Dit komt pas in het geding door een ruimtelijke ingreep waardoor een toename van meer dan 1.400 verkeersbewegingen (personenauto's) per weekdag gemiddelde aan de orde zou zijn of meer dan 81 vrachtauto's per weekdag gemiddelde. Daarvan is voor dit project geen sprake. Het project draagt daarmee 'niet in betekenende mate' toe aan verslechtering van de luchtkwaliteit en is het op dit vlak uitvoerbaar.
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Het realiseren van een uitbreiding van een bedrijfsloods betreft geen geluidsgevoelige functie. Ook is er geen toename van geluid door de ontwikkeling. Het aspect geluid is verder niet van toepassing.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voor komt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
Planspecifiek
In onderhavige situatie gaat het om een uitbreiding van een bestaand bedrijf(spand). Het terrein en de daarop staande opstallen worden al gebruikt als fruitbedrijf, dit wijzigt niet. In de VNG handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' zijn ten aanzien van bedrijven zoals een fruitbedrijf richtafstanden opgenomen ten aanzien van geluid, geur, fijn stof en gevaar. Wanneer binnen deze afstanden gevoelige objecten gelegen zijn veroorzaakt het bedrijf hinder naar deze gevoelige objecten en zullen maatregelen getroffen moeten worden.
De grootste richtafstand bedraagt 30 meter (voor geluid). Het dichtsbijzijnde gevoelig object bevindt zich op ca. 50 meter ten opzichte van de locatie van het nieuw te bouwen pand. Hiermee is het dichtsbijzijnde gevoelig object ver genoeg van de planlocatie. De planlocatie is in casu gelijk aan het bouwplan, omdat deze onderbouwing ten behoeve van de omgevingsvergunning is.
Door dit plan worden verder geen gevoelige objecten mogelijk gemaakt.
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
De rode lijn die voor het perceel langs loopt geeft de provinciale weg N210 aan. Dit is een route voor transport van gevaarlijke stoffen. In de nabijheid van van een dergelijke route mogen niet zonder meer kwetsbare objecten worden gebouwd. Een opslagloods waar geen mensen verblijven is echter geen kwetsbaar object. Externe veiligheid is daarom verder niet van toepassing op dit initiatief.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen. Het watertoetsproces voor het project Boveneind Noordzijde 48 is op 12 maart 2014 digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is via deze weg door de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht van de plannen.
Uit de digitale analyse blijkt dat er geen grote waterbelangen zijn. De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden adviseert positief over het ruimtelijk plan.
Planspecifiek
Water in relatie tot de ruimtelijke ontwikkeling
De ruimtelijke ontwikkelingen hebben weinig tot geen gevolgen voor het watersysteem. De volgende onderwerpen zijn aan de orde:
Afvoer hemelwater
Hemelwater wordt rechtstreeks afgevoerd naar oppervlaktewater. Omdat de toename aan verharding kleiner is dan 1000m2 in landelijk gebied, hoeft deze afvoer niet te worden gecompenseerd. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.
Afvalwater
Afvalwater wordt via het bestaande riool (vacuümriolering) afgevoerd.
Toekomstige ontwikkelingen
Indien in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, waarbij het verhard oppervlak uitbreidt met meer dan 1000m2 in landelijk gebied, heeft dit tot gevolg dat het hemelwater van dit oppervlak versneld tot afvoer komt. Om de waterhuishouding niet te verslechteren, moet deze versnelde afvoer worden voorkomen of gecompenseerd.
Het perceel is ontsloten aan Boveneind NZ. Dit is een smalle weg die enkel dient ter ontsluiting van de percelen aan deze zijde van de Benschopper Wetering. Boveneind Zuidzijde is een bredere weg die gebruikt wordt als verbinding tussen IJsselstein en Benschop. Het doorgaande verkeer wordt afgewikkeld via de N210 ruim 1,25 kilometer ten zuiden van Boveneind.
De ontsluiting van het perceel zal niet veranderen. Dit zal ook niet nodig zijn, aangezien de verkeersbewegingen niet significant zullen wijzigen. De verschuiving van de activiteiten van het bedrijf van fruithandel naar fruitteelt zorgt voor minder verkeersbewegingen. Door de nieuwe opslag-/ koelruimten hoeft het geteelde fruit niet extern opgeslagen te worden. Het geoogste fruit kan nu direct op eigen erf opgeslagen en gekoeld worden, waardoor het aantal verkeersbewegingen en zeker de piekbelastingen tijdens het oogsten geheel afnemen.
Parkeren vindt geheel op eigen terrein plaats.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de site synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Onderstaand een uitsnede van de kaart waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn geselecteerd.
Het plangebied grenst niet aan een Natura2000 gebied, een Vogel- en Habitatrichtlijn gebied of de EHS. Het plangebied ligt wel in het Nationaal Landschap Groene Hart. De doelstellingen voor het nationaal landschap zijn recreatie en toerisme, gezamenlijke ontwikkeling van Groene Hartkwaliteit en water, bodem en gebruik. Als natuurdoelstelling wordt met name ingegaan op het behoud van het veen-weide landschap.
Voor wat betreft soortenbescherming wordt met name gekeken naar verstoring die zou kunnen optreden tijdens de realistatie van nieuwe ruimtelijke projecten. Voor dit project geldt enkel nieuwbouw (uitbreiding) van een loods bij een bestaand bedrijf. Er is geen sprake van verstoring van dieren, doordat sloop van gebouwen of werken niet aan de orde is.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is gezien het bovenstaande aangetoond.
Het cultuurhistorisch erfgoed van Nederland bestaat uit monumentale panden, historische zichtlijnen, kenmerkende landschappen en waardevolle lijn- en/of vlakelementen. Het cultuurhistorisch erfgoed geeft een beeld van de geschiedenis van het landschap. Daarom is bescherming van deze elementen van belang. Om de cultuurhistorisch waardevolle elementen in beeld te brengen is de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) opgesteld. Volgens de CHW is de planlocatie gelegen in een agrarisch cultuurlandschap.
Het cultuurlandschap is op deze locatie echter niet heel gaaf. Er zijn in de gemeente Lopik gebieden waar het typische agrarische landschap van vroeger veel duidelijker te zien is. De reden dat het aan Boveneind niet goed meer te zien is, is vanwege de hoge dichtheid van het lint, waardoor zicht op het achterland bijna geheel verdwenen is. Van cultuurhistorisch waardevolle elementen (bebouwing en typische kenmerken van het landschap) is verder geen sprake.
De beoogde ontwikkeling zal geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aantasten.
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden. De gemeente Lopik heeft in samenwerking met de gemeenten Montfoort, Oudewater en Woerden gemeentelijk archeologiebeleid opgesteld. In de beleidsnota geeft de gemeente aan hoe zij invulling geeft aan haar rol van bevoegd gezag, de reikwijdte en ambities van het beleid en de uitvoering daarvan.
Naast een beleidsnota is een beleidskaart opgesteld. Deze kaart bestaat uit een samenhangend pakket van kaarten en een toelichting, die tezamen de noodzakelijke informatie bevatten over hoe de gemeente bij besluitvorming over gebruik en inrichting van de ruimte omgaat met 'bekende en te verwachten archeologische monumenten'. Bij plannen voor grondverstorende activiteiten binnen een gebied met verwachte of bekende archeologische waarden dient de verstoorder de archeologische waarden in kaart te brengen, zodat het bevoegd gezag deze kan meewegen in haar besluitvorming. Het bouwplan wordt gerealiseerd op een locatie waarvan onbekend is of de bodem archeologische waarden bevat, maar waar een middelhoge trefkans op van toepassing is.
Aan dit gebied is de archeologische waardecategorie 3 toegekend. Deze categorie omvat zones en terreinen met een relatief hoge verwachtingswaarde op het aantreffen van archeologische waarden. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij ruimtelijke ontwikkelingen groter dan 200 m2 die dieper gaan dan 50 cm beneden maaiveld. Om deze reden is een archeologisch bureau- en booronderzoek uitgevoerd.
Planspecifiek
Ten behoeve van dit plan is in maart 2014 een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase) door middel van boringen uitgevoerd.
Binnen het plangebied is sprake van een bouwvoor of geroerde toplaag, gelegen op een pakket kom-sedimenten. Vanaf een diepte van circa 2,1 m -mv komen uiterst siltige, kalkrijke overstromingssedimenten voor. Hieronder liggen oever- en beddingzanden van de stroomgordel van Willeskop. De aangetroffen bodemopbouw bestaat uit komsedimenten op oeverafzettingen op beddingzand. De oeverafzettingen van de stroomgordel van Willeskop zijn aangetroffen op dieptes van circa 4 tot 4,5 m -mv (4,5 - 5 m -NAP). De graafwerkzaamheden die gepaard zullen gaan met de geplande nieuwbouw, zullen niet reiken tot in de afzettingen van de stroomgordel van Willeskop. Wel zullen de funderingspalen tot in dit niveau reiken. De verstoring die door heipalen veroorzaakt wordt in kleigrond is echter beperkt. Hoger in het profiel, waar mogelijk wel graafwerkzaamheden plaats zullen vinden, wordt de kans op de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen klein geacht. Het risico van verstoring van behoudenswaardige archeologische vindplaatsen als gevolg van de geplande ingrepen wordt dan ook gering geacht.
Op grond van deze conclusie is verder onderzoek niet nodig. Voor de volledige afweging wordt verwezen naar het in de Bijlage opgenomen Archeologisch bureaonderzoek en verkennend booronderzoek.
Voor dit plan is via een overeenkomst zeker gesteld dat de plankosten, waaronder mogelijke planschade, voor rekening van de initiatiefnemer is. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid zeker gesteld.
De omgevingsvergunning wordt voorbereid met toepassing van een uitgebreide procedure ex artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3° Wabo juncto artikel 3.10 Wabo. De raad dient hiervoor een verklaring van geen bedenkingen af te geven. Het ontwerpbesluit met bijbehorende stukken zal als ontwerp voor een termijn van zes weken ter inzage liggen. Bij het vaststellingsbesluit zal, waar nodig, ingegaan worden op mogelijke reacties op het voornemen tot het afgeven van een omgevingsvergunning.
Het 3.1.1 Bro overleg zal gelijktijdig plaatsvinden met het toezenden van het ontwerpbesluit, omdat het plan past in het provinciaal beleid en het rijksbeleid en het weinig ruimtelijke impact heeft. Voor wat betreft de wateraspecten is vooraf overleg geweest met het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. De resultaten hiervan zijn opgenomen in de waterparagraaf.
De ontwerp omgevingsvergunning en de ruimtelijke onderbouwing Boveneind NZ 48 zal, inclusief bijbehorende bijlagen, met ingang van 9 juli 2014 voor een periode van zes weken voor iedereen ter inzage liggen. Tijdens deze periode kunnen zienswijzen kenbaar gemaakt worden.