Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Boveneind NZ 6 - 6a Benschop
Status: voorontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0331.01BoveneindNZ6a-VO01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan

het bestemmingsplan 'Boveneind NZ 6 - 6a Benschop' van de gemeente Lopik;

1.2 Bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.(PM invoegen) met de bijbehorende regels;

1.3 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 Aanbouw

een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw;

1.6 Aangebouwd bijgebouw

een aangebouwd, afzonderlijk van het hoofdgebouw in functioneel en bouwkundig te onderscheiden gebouw;  

1.7 Aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning en/of de bijgebouwen door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primair behouden blijft en dat de ruimtelijke uitstraling met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.8 Agrarische activiteiten bij wijze van hobby

agrarische bezigheden, voornamelijk bij wijze van liefhebberij;

1.9 Archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit de oude tijden;

1.10 Bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.11 Bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.12 Bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet;

1.13 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 Bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.16 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.17 Bouwwerk, geen gebouw zijnde

elk bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;

1.18 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak; 

1.19 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 Bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.21 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten; 
 

1.22 Bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.23 Gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.24 Hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.25 Hoofdfunctie

functie die in hoofdzaak het inkomen van het betreffende bedrijf genereert;

1.26 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen meldings- of vergunningsplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past;

1.27 Kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen

voorzieningen ten behoeve van wandelen, fietsen, vissen, kanoën en natuurobservatie in de vorm van picknickplaatsen, vissteigers, observatiepunten, informatieborden en banken;

1.28 Ondergeschikte horeca

horeca als activiteit die in ruimtelijk en functioneel opzicht ondergeschikt is aan de volgens het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie. De horeca activiteiten zijn van zulke beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft;

1.29 Ondergeschikte detailhandel

detailhandel als activiteit die in ruimtelijk en functioneel opzicht ondergeschikt is aan de volgens het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie. De detailhandelsactiviteit is van zulke beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft;

1.30 Onderkomen

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;

1.31 Opslag

het bewaren van goederen, waaronder agrarische producten, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard;

1.32 Overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.33 Overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met ten hoogste aan één zijde een gesloten wand;

1.34 Pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.35 Peil

  1. ten opzichte van gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdingang;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;

1.36 Seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie;

1.37 Voorgevel

de gevel van een woning die naar aard en oriëntatie als belangrijkste beeldbepalende gevel kan worden aangemerkt;

1.38 Zijerfscheiding

de grens tussen twee percelen, die de voor- en achterzijde van een perceel verbindt.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:

2.1 De oppervlakte van een gebouw

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 De inhoud van een gebouw

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van de daken.

2.3 De goot- (of boeibord)hoogte van een gebouw

tussen de bovenkant van goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel en het peil; indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte, wordt de goot- of boeibordhoogte van de dakkapel als hoogte aangemerkt.

2.4 De bouwhoogte van een gebouw

tussen de bovenkant van het gebouw en het peil.

2.5 De bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde

tussen het hoogste punt van het bouwwerk en het peil, of, indien het bouwwerk zich in het water bevindt, tussen het hoogste punt van het bouwwerk en het waterpeil.

2.6 Ondergeschikte bouwdelen

bij het bepalen van de goot- of boeibordhoogte en de bouwhoogte van een bouwwerk als bedoeld in de leden 3 tot en 5 worden ondergeschikte bouwdelen zoals antennes, schoorstenen, ornamenten, railingen, ladders en valbeveiligingen, privacyschermen tussen balkons, liftopbouwen en luchtverversingsinstallaties niet meegerekend.  

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden in de verbeelding aangewezen voor Wonen zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. aan huis gebonden beroepen; 
Met daarbij behorende:
  1. tuinen, water en erf;
  2. perceelontsluitingen en verhardingen;
  3. het hobbymatig houden van landbouwhuisdieren;
  4. maximaal 1 onverlichte paardenbak per bouwperceel.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. woningen met bijgebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2.1 Gebouwen en overkappingen
Voor het oprichten van gebouwen en overkappingen op gronden met deze bestemming worden de volgende regels in acht genomen:
  1. per bouwvlak mag maximaal 1 woning worden gerealiseerd;
  2. hoofdgebouwen dienen in het bouwvlak te worden opgericht;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid;
  4. een woning mag een inhoud hebben van maximaal 600 m3;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouw' dient een bijgebouw, behorende bij het
    bebouwingsensemble te worden gerealiseerd;
  6. bij een woning mogen bijgebouwen en overkappingen worden opgericht tot een maximum van 50 m2
    per woning, dit is inclusief het oppervlakte van het benoemde bijgebouw in lid e.
  7. de 'maximum goot- en bouwhoogte (m)' voor bijgebouwen mag niet meer bedragen dan is aangeduid.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde
Voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, op gronden met deze bestemming worden de volgende regels in acht genomen: 
  1. voor terreinafscheidingen, voor de voorgevellijn bedraagt de maximaal toegelaten bouwhoogte 1 meter;
  2. voor terreinafscheidingen, achter de voorgevellijn bedraagt de maximaal toegelaten bouwhoogte 2 meter;
  3. voor overige bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, bedraagt de maximaal toegelaten bouwhoogte 3 meter en bedraagt het maximaal toegelaten bebouwde oppervlak per bouwperceel 25 m2.
3.2.3 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
  1. Het gebruiken en/of laten gebruiken van gronden overeenkomstig artikel 3 lid 1 is uitsluitend toegestaan als de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - landschappelijke inpassing' worden ingericht en in stand gehouden overeenkomstig het erfinrichtingsplan ‘Herbestemming woonperceel in landelijk gebied Boveneind 6a’ van het Landschap erfgoed Utrecht, gevoegd als bijlage bij deze regels, of volgens een inrichtingsschets die vanuit een oogpunt van landschaps- en ervenontwerp een zelfde niveau van ruimtelijke kwaliteit garandeert;
  2. De inrichting van gronden zoals bedoeld onder a moet uiterlijk zijn voltooid 12 maanden nadat de woning in gebruik is genomen;
  3. Het bevoegd gezag kan, in afwijking van het bepaalde onder b, een omgevingsvergunning verlenen om de gestelde realisatietermijn voor de inrichting van gronden te verlengen met een extra termijn van 12 maanden indien naar het oordeel van het bevoegd gezag realisatie anders onmogelijk zal zijn.

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.3.1 Vergroten maximale inhoud woning
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in artikel 3 lid 2.1  ten behoeve van het vergroten van de inhoud van de woning, met dien verstande dat:
  1. de maximale inhoud van de woning niet meer mag bedragen dan 750 m³;
  2. de vergroting dient te passen in de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.4.1 Verbod
Het is verboden bijgebouwen te gebruiken of te laten gebruiken als zelfstandige woonruimte.
3.4.2 Beroeps- en bedrijfsuitoefening
Op deze gronden is het gebruik toegestaan van gedeelten van hoofdgebouwen, inclusief aan- en uitbouwen, en bijgebouwen voor aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover:
  1. de woonfunctie op het perceel als hoofdfunctie in stand blijft en het voorgestane gebruik een ondergeschikte toevoeging daaraan is;
  2. het pand de uitstraling van een woning of een bij de woning behorend bijgebouw blijft behouden;
  3. maximaal 50 m² van de oppervlakte van de woning of bijgebouw wordt gebruikt;
  4. de activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale verkeersafwikkeling en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken;
  5. het gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of de buurt;
  6. de nieuwe functie geen milieuhinder oplevert, alleen bedrijfsactiviteiten in de milieucategorie I, als bedoeld in de handreiking “Bedrijven en milieuzonering” van de VNG, uitgave 2008, zijn toegestaan;
  7. er geen reclameborden groter dan 0,20 m² bij of aan een woning of bijgebouw worden geplaatst;
  8. de activiteiten geen detailhandel, horeca of exploitatie van een seksinrichting betreffen; 
  9. de activiteiten geen buitenopslag van roerende zaken tot gevolg hebben.
3.4.3 Nevenfuncties en vervolgfuncties
De toe te laten nevenfuncties en vervolgfuncties ter plaatse van gebouwen en/of bouwvlakken/bestemmingsvlakken, zoals opgenomen in artikel 26 (nevenfuncties ter plaatse van bouwvlakken) en artikel 27 (vervolgfuncties ter plaatse van bouwvlakken) van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 12 juli 2007 en herzien in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2e herziening', zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 28 juni 2010, zijn onverminderd van toepassing.

Artikel 4 Waarde – Archeologie 3

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor gronden met een archeologische verwachtingswaarde.

4.2 Bouwregels

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
  1. Bij een aanvraag voor een reguliere vergunning voor het oprichten van een bouwwerk waarbij de fundatie op een diepte van meer dan 50 cm onder maaiveld wordt gebouwd en over een oppervlakte van meer dan 200 m2, dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de vergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door de erkend archeoloog;
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  3. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.3.1 Verbod
Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende vergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. grondwerkzaamheden onder het maaiveld, zoals afgraven, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleg van drainage, verwijderen van funderingen en aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting;
  2. graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  3. aanleggen van leidingen.
4.3.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het onder artikel 4 lid 3.1 opgenomen verbod geldt niet:
  1. indien de werkzaamheden niet op grotere diepte dan 50 cm onder het maaiveld plaatsvinden, zulks indien het oppervlak niet meer dan 200 m2 bedraagt.
  2. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  3. voor werken en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  4. voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek door een daarvoor erkend bedrijf of instelling.
4.3.3 Beoordelingscriteria
  1. De onder artikel 4 lid 3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een aanlegvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zo nodig een opgraving plaats te vinden.
  2. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
4.3.4 Voorwaarden aan aanlegvergunning
burgemeester en wethouders kunnen de aanlegvergunning onder beperkingen verlenen en zijn in de gelegenheid voorschriften aan de aanlegvergunning te verbinden, waaronder de verplichting tot het doen van opgravingen of het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.

3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

 

6.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt.

6.2 Ondergronds bouwen

De bouwregels als bedoeld in regels hoofdstuk 2 zijn van overeenkomstige toepassing op ondergronds bouwen, met dien verstande, dat:
  1. uitsluitend ondergronds mag worden gebouwd tussen peil en 3,5 m onder peil;
  2. voor ondergrondse bouwwerken is voor het overige dezelfde maximale maatvoering toegestaan als voor de bovengrondse gebouwen, met dien verstande dat de ondergrondse bouwwerken ook mogen worden gebouwd zonder een daarboven aanwezig bovengronds bouwwerk of bouwdeel;
  3. deze bepalingen geen beperkingen stellen aan het bouwen van fundaties voor bouwwerken.

6.3 Bestaande bouwwerken

Bestaande bouwwerken welke niet voldoen aan de bouwregels van hoofdstuk 2 zijn toegestaan en mogen op dezelfde locatie geheel of gedeeltelijk worden vernieuwd of vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

Als gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt in ieder geval aangemerkt:
  1. opslagdoeleinden, anders dan in verband met het toegelaten gebruik, waarbij in ieder geval als strijdig gebruik wordt aangemerkt: brand- en explosiegevaarlijke opslag, waaronder opslag van vuurwerk;
  2. het plaatsen en/of geplaatst houden van onderkomens; 
  3. het storten en/of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  4. het gebruik of laten gebruiken van de gebouwen voor een seksinrichting;
  5. (raam)prostitutie;
  6. bewoning van bijbehorende bouwwerken en/of bedrijfsgebouwen;
  7. gebruik van garageboxen voor andere doeleinden dan het stallen van voertuigen en de niet bedrijfsmatige opslag van goederen.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het elders bepaalde in deze regels ten behoeve van:
  1. het in geringe mate afwijken ten aanzien van bouwgrenzen, hoogtescheidingslijnen en overige aanduidingen in het horizontale vlak; indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt dat deze afwijking in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan redelijk, gewenst of noodzakelijk is en de afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer bedraagt dan 3 m;
  2. het afwijken van de voorgeschreven maatvoering van bouwwerken, waaronder goothoogte, hoogte, grondoppervlakte, onderlinge afstand, afstand tot perceelsgrenzen, eventueel met een overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de voorgeschreven maten en dit bouwtechnisch noodzakelijk wordt geacht in verband met de uitoefening van het in het plan toegestane gebruik;
  3. de bouw van andere bouwwerken zoals een vlaggenmast, een kunstwerk, antennes en dergelijke tot een hoogte van 15 m.
De bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, 
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit, geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  3. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  4. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Boveneind NZ 6 - 6a Benschop' .