De omgeving is te
kenschetsen als een agrarische woonmilieu. Er komen verschillende
agrarische bedrijven voor als ook verschillende (burger)woningen en
niet-agrarische bedrijven. Dat is ook te zien op de plankaart van het
geldende bestemmingsplan. De directe omgeving van de Boveneind ZZ 25
wordt in planologische zin niet tot het verstedelijkt gebied gerekend.
Het plangebied is namelijk gelegen buiten de “rode
contour”. Het begrip “bebouwde kom” komt in veel wet-
en regelgeving voor en is daarom ook op vele manieren te interpreteren.
De gemeente Lopik
heeft er voor gekozen om bij gebrek aan een eenduidige
begripsdefinitie, bij de vaststelling van de Geurgebiedsvisie gemeente
Lopik en de verordening geurhinder en veehouderij 2008, een aparte
kaartbijlage te voegen waarop alle begrenzingen duidelijk zijn
weergegeven. Het plangebied valt buiten de begrenzing van de bebouwde
kom zoals aangegeven op deze verbeelding. Inmiddels is er ook de nodige
jurisprudentie over het begrip “bebouwde kom” in relatie
tot het geurbeleid bekend.
Uit de
jurisprudentie komt naar voren dat het begrip “bebouwde
kom” niet gedefinieerd is in de Wet geurhinder en veehouderij. In
de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel is vermeld:
"De grens van de bebouwde kom wordt niet bepaald door de Wegenverkeerswetgeving, maar evenals in de ruimtelijke ordening door de aard van de omgeving. Binnen een bebouwde kom is de op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing geconcentreerd tot een samenhangende structuur."
Ook is opgenomen:
"De bebouwde kom kan namelijk worden omschreven als het gebied dat door aaneengesloten bebouwing overwegend een woon- en verblijffunctie heeft en waarin veel mensen per oppervlakteeenheid ook daadwerkelijk wonen of verblijven."
Uit
jurisprudentie blijkt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad
van State naast de aard en omvang van het te beoordelen gebied mede de
aard van de omgeving en de afstand tot een dorpskern bepalend laat zijn
of wel of niet sprake is van bebouwde kom. Het staat vast dat het
perceel Boveneind ZZ 25 geen deel uit maakt van een samenhangende
structuur van een op korte afstand gelegen van de dorpskern en geen
onderdeel uit maakt van sterk geconcentreerde bebouwing met overwegend
een woon- en verblijfsfunctie. De omvang van deze concentratie is
dusdanig dat gesproken moet worden van een gebied buiten bebouwde kom.
Gelet op de “Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Lopik
2008” en uitgaande van jurisprudentie mag aangenomen worden dat
het plangebied is gelegen buiten de bebouwde kom.
Woon- en leefklimaat
Bij ruimtelijke
ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon-
en verblijfklimaat. Per 1 januari 2013 is het gewijzigde
Activiteitenbesluit milieubeheer in werking getreden. Daarmee is het
Besluit landbouw milieubeheer per die datum ingetrokken. Veel
veehouderijen vallen nu onder het Activiteitenbesluit. De voorschriften
voor de beoordeling van geurhinder van het houden van de dieren staan,
zijn opgenomen in paragraaf 3.5.8 van het Activiteitenbesluit.
Ingevolge artikel
3.117, eerste lid, onder b, van het Activiteitenbesluit, vindt het
oprichten, uitbreiden of wijzigen van een dierenverblijf met dieren
zonder geuremissiefactor niet plaats, indien binnen de inrichting de
afstand tussen enig dierenverblijf waar dieren zonder geuremissiefactor
worden gehouden en een geurgevoelig object, na oprichting, uitbreiding
of wijziging minder dan 50 meter bedraagt, indien het geurgevoelig
object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Ingevolge artikel
3.118, eerste lid, zijn de artikelen 3.115 tot en met 3.117 niet van
toepassing voor zover bij verordening op grond van artikel 6 van de Wet
geurhinder en veehouderij (Wgv) andere waarden of afstanden zijn
gesteld. In dat geval vindt het oprichten, uitbreiden of wijzigen van
een dierenverblijf niet plaats, indien na die oprichting, uitbreiding
of wijziging de geurbelasting die de inrichting vanwege
dierenverblijven waar dieren met geuremissiefactor worden gehouden
veroorzaakt op geurgevoelige objecten, groter is dan de in de
verordening vastgestelde belasting dan wel, indien binnen de inrichting
de afstand tussen enig dierenverblijf waar dieren zonder
geuremissiefactor worden gehouden en een geurgevoelig object kleiner is
dan in de verordening vastgestelde afstand.
Ingevolge artikel
4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wgv bedraagt de afstand tussen
een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie
waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is
vastgesteld en een geurgevoelig object ten minste 50 meter indien het
geurgevoelig object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Ingevolge artikel
6, derde lid, aanhef en onder b, van de Wgv kan bij gemeentelijke
verordening worden bepaald dat binnen een deel van het grondgebied van
de gemeente een andere afstand van toepassing is dan de afstand genoemd
in artikel 4, eerste lid, met dien verstande dat deze ten minste 25
meter bedraagt indien het geurgevoelig object buiten de bebouwde kom is
gelegen. Bij besluit van 21 april 2009 heeft de raad van de gemeente
Lopik een geurgebiedsvisie en geurverordening als bedoeld in artikel 6
Wgv vastgesteld. In artikel 4 van de geurverordening is de minimale
afstand voor geurbelasting, in afwijking van artikel 4, eerste lid en
onder b, van de Wgv gesteld op 25 meter. Nu bij verordening op grond
van artikel 6 van de Wgv andere afstanden zijn gesteld zijn de
afstanden als bedoeld in artikel 3.117, eerste lid, van het
Activiteitenbesluit niet meer van toepassing, mits voldaan wordt aan de
voorwaarde dat de veehouderij minder dan 200 stuks melkrundvee (en 140
stuks jongvee) en/of 50 overige dieren heeft. Indien dit niet het geval
is dient de minimale afstand alsnog 50 meter te bedragen.
In het kader van
een goede ruimtelijke ordening is het van belang om te kijken naar de
omliggende functies in relatie tot de nieuwe functie: past de nieuwe
functie in de omgeving? Dit is zowel van belang vanuit de nieuwe
functie als gedacht vanuit de omgeving. De wetgeving kent een
omgekeerde werking kent. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die
woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de geldende normen.
Planspecifiek
De belangrijkste vraag in dit kader is, bij dit wijzigingsplan is:
Kan er op de
omliggende percelen rondom de gewenste ruimtelijke ontwikkeling een
goed woon- en verblijfsklimaat worden gegarandeerd?
Voorliggend
wijzigingsplan beoogd de verplaatsing van een op 11 augustus 2011
vergunde, maar nooit gebouwde, loods van de westzijde naar de oostzijde
van het perceel en de achterwaartse uitbreiding van sleufsilo's.
Doordat het wijzigingsplan niet gericht is op een verdere vergroting
van de stal (deze is immers op 14 september 2013 al vergund op basis
van het geldende bestemmingsplan) vormt het aspect geur geen
belemmering.