Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Boveneind Zuidzijde 33a, Benschop
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0331.01Boveneindzz33a-OB01

Regels

1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
De voorschriften behorende bij het geldende bestemmingsplan zijn onverminderd van toepassing op het onderhavige wijzigingsplan, met dien verstande dat indien in het bestemmingsplan verwezen wordt naar de plankaart/verbeelding, de bij het wijzigingsplan behorende plankaart/verbeelding wordt bedoeld.
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
het plan
 
het wijzigingsplan Boveneind Zuidzijde 33a, Benschop met identificatienummer NL.IMRO.0331.01Boveneindzz33a-OB01 van de Gemeente Lopik;
 
vigerend(e) bestemmingsplan(nen)
 
Onder "vigerend(e) bestemmingsplan(nen)" wordt verstaan:
  • het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' zoals vastgesteld door de raad op 12 juni 2007;
  • het bestemmingsplan '1e herziening Landelijke gebied' zoals vastgesteld door de raad op 27 januari 2009; 
  • het bestemmingsplan '2e herziening Landelijk gebied' zoals vastgesteld door de raad op 28 juni 2010.
overige begrippen
 
voor de overige begrippen wordt verwezen naar hoofdstuk 1 van de geldende bestemmingsplanvoorschriften van: 
  • het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' zoals vastgesteld door de raad op 12 juni 2007;
  • het bestemmingsplan '1e herziening Landelijke gebied' zoals vastgesteld door de raad op 27 januari 2009; 
  • het bestemmingsplan '2e herziening Landelijk gebied' zoals vastgesteld door de raad op 28 juni 2010. 
Artikel 2 Wijze van meten
voor de wijze van meten wordt verwezen naar hoofdstuk 5 artikel 31 van de vigerende bestemmingsplanvoorschriften van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied', zoals bij besluit van 12 juni 2007 door de raad van de Gemeente Lopik is vastgesteld.
 
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Administratieve bepaling
Voor de gebieden als zodanig bestemd geldt dat na gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid, als bedoeld in artikel 27 van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' inclusief het bestemmingsplan '1e herziening Landelijk gebied' en het bestemmingsplan '2e herziening Landelijk gebied' ten behoeve van het wijzigen van de bestemming 'Agrarische doeleinden' naar 'Bedrijf', de voorschriften van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied', voor zover relevant en met uitzondering van de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden' en de slotbepaling, van overeenkomstige toepassing zijn.
 
In dit artikel is de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden' uit het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' vertaald naar de systematiek van de SVBP 2012. Tevens is in dit artikel aangesloten op de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid, als bedoeld in artikel 27 van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied'.
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De gronden op de kaart aangewezen voor 'Bedrijf' zijn - onder verwijzing naar de Staat van Bedrijfsactiviteiten van het bestemmingsplan ' landelijk gebied' - bestemd voor:
  1. een opslag/ stalling van niet-agrarische goederen in bestaande bebouwing behorende tot maximaal milieucategorie 2;
  2. bedrijven in categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
  3. één bedrijfswoning;
met de daarbij behorende:
  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. erfontsluiting;
  4. groenvoorzieningen;
  5. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen;
  6. duikers.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen, ten dienste van de bestemming, worden gebouwd:
  1. gebouwen ten dienste van de bestemming uitsluitend binnen het bouwvlak;
  2. met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - vervolgfunctie voormalig agrarisch bouwvlak' het volgende geldt:
    1. bestaande gebouwen mogen qua oppervlakte en bouwhoogte niet worden uitgebreid.
    2. de maximale goot- en bouwhoogte voor bedrijfsgebouwen bedraagt 4,5 m respectievelijk 10,0 m.
  3. één bedrijfswoning, met dien verstande dat:
    1. de woning binnen het bouwvlak dient te worden gebouwd;
    2. de maximum inhoud (inclusief aan- en uitbouwen) 600 m³ bedraagt;
    3. de maximum goot- en bouwhoogte 3,5 m respectievelijk 10,0 m bedraagt;
    4. bij de woning bijgebouwen mogen worden gebouwd met een gezamenlijk maximum oppervlakte van 50 m² en een maximum goot- en bouwhoogte van 3,0 m respectievelijk 6,0 m.
  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde met dien verstande dat:.
    1. de maximum bouwhoogte voor terreinafscheidingen 2,0 m bedraagt;
    2. de maximum bouwhoogte voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3,0 m bedraagt.
4.3 Afwijken van de bouwregels
  1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de maximale goothoogte van de woning, met dien verstande dat:
    1. de goothoogte niet meer dan 4,5 m bedraagt;
    2. een goothoogte van 4,5 m past binnen de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving.
  2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 2 teneinde de maximum goot- en bouwhoogte van bijgebouwen te verhogen; de afwijkingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast indien de verhoging:
    1. noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering of zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
    2. past in de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met dit wijzigingsplan wordt begrepen:
  1. het gebruik van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemmingsregels, indien de maatregelen met betrekking tot landschappelijke inpassing zoals in de bijlage bij de regels opgenomen 'Bijlage 1: Landschappelijke inpassing' zijn aangegeven niet binnen zes maanden na het onherroepelijk worden van dit wijzigingsplan zijn gerealiseerd;
  2. het gebruik van gronden ten behoeve van buitenopslag.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
  1. De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de (mogelijk) aanwezige archeologische waarden.
  2. De belangen van de in artikel 5 lid 1 sub a bedoelde dubbelbestemming zijn primair ten opzichte van de belangen van de andere daar voorkomende bestemmingen.
5.2 Bouwregels
Op de in artikel 5 lid 1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd waarvan de oppervlakte groter is dan 100 m2 en die leiden tot ingrepen in de bodem dieper dan 30 cm ten opzichte van maaiveld.
 
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Algemeen
  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 2 voor het bouwen ten behoeve van de doeleinden van de onderliggende bestemmingen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarde van het gebied of een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft dat, onverminderd het elders in het plan bepaalde, een afwijking in redelijkheid niet kan worden geweigerd;
  2. Alvorens afwijking te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning aan burgemeester en wethouders hieromtrent een schriftelijk advies van een archeologische deskundige te overleggen;
  3. In afwijking van het bepaalde onder a. en b. kan worden afgeweken indien voor de werkzaamheden voortvloeiend uit de aanvraag reeds een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5 lid 4.1 is verleend; het bepaalde in de onderliggende bestemmingen blijft onverminderd van toepassing.
5.3.2 Regels afwijking
Aan een afwijking kunnen de volgende regels worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een door de gemeente aan te wijzen deskundige op archeologisch gebied.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) ter plaatse van de in artikel 5 lid 1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen die een terreinoppervlak vanaf 200 m2 beslaan en dieper reiken dan 50 cm beneden maaiveld; 
  2. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden; 
  3. het bodemverlagen of afgraven waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist; 
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplanting; 
  5. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden en/of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; 
  6. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; 
  7. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten; 
  8. het verhogen of verlagen van de grondwaterstand.
5.4.2 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 5 lid 4.1 is niet van toepassing op:
  1. normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied; hieronder valt onderhoud aan bestaande kabels en leidingen;
  2. werkzaamheden die in uitvoering waren ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  3. werkzaamheden in het kader van het uitvoeren van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige.
5.4.3 Toelaatbaarheid
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5 lid 4.1 is slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat de genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal.

5.4.4 Adviesverplichting
Alvorens de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5 lid 4.1 te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning aan burgemeester en wethouders hieromtrent een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige te overleggen.

5.4.5 Voorschriften vergunning
Voor zover de in artikel 5 lid 4.1 genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 3
6.1 Bestemmingsomschrijving
  1. De voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de (mogelijk) aanwezige archeologische waarden.
  2. De belangen van de in artikel 6 lid 1 sub a bedoelde dubbelbestemming zijn primair ten opzichte van de belangen van de andere daar voorkomende bestemmingen.
6.2 Bouwregels
Op de in artikel 6 lid 1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd waarvan de oppervlakte groter is dan 200 m2 en die leiden tot ingrepen in de bodem dieper dan 50 cm ten opzichte van maaiveld.

6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Algemeen
  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6 lid 2 voor het bouwen ten behoeve van de doeleinden van de onderliggende bestemmingen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarde van het gebied of een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft dat, onverminderd het elders in het plan bepaalde, een afwijking in redelijkheid niet kan worden geweigerd;
  2. Alvorens afwijking te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning aan burgemeester en wethouders hieromtrent een schriftelijk advies van een archeologische deskundige te overleggen;
  3. In afwijking van het bepaalde onder a. en b. kan worden afgeweken indien voor de werkzaamheden voortvloeiend uit de aanvraag reeds een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6 lid 3.1 is verleend; het bepaalde in de onderliggende bestemmingen blijft onverminderd van toepassing.
6.3.2 Regels afwijking
Aan een afwijking kunnen de volgende regels worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een door de gemeente aan te wijzen deskundige op archeologisch gebied.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) ter plaatse van de in artikel 6 lid 1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen die een terreinoppervlak vanaf 200 m2 beslaan en dieper reiken dan 50 cm beneden maaiveld; 
  2. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden; 
  3. het bodemverlagen of afgraven waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist; 
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplanting; 
  5. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden en/of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; 
  6. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; 
  7. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten; 
  8. het verhogen of verlagen van de grondwaterstand.
6.4.2 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 6 lid 4.1 is niet van toepassing op:
  1. normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied; hieronder valt onderhoud aan bestaande kabels en leidingen;
  2. werkzaamheden die in uitvoering waren ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  3. werkzaamheden in het kader van het uitvoeren van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige.
6.4.3 Toelaatbaarheid
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6 lid 4.1 is slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat de genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal.

6.4.4 Adviesverplichting
Alvorens de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6 lid 4.1 te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning aan burgemeester en wethouders hieromtrent een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige te overleggen.

6.4.5 Voorschriften vergunning
Voor zover de in artikel 6 lid 4.1 genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 4
7.1 Bestemmingsomschrijving
  1. De voor Waarde - Archeologie 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de (mogelijk) aanwezige archeologische waarden.
  2. De belangen van de in artikel 7 lid 1 sub a bedoelde dubbelbestemming zijn primair ten opzichte van de belangen van de andere daar voorkomende bestemmingen.
7.2 Bouwregels
Op de in artikel 7 lid 1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd waarvan de oppervlakte groter is dan 2.500 m2 en die leiden tot ingrepen in de bodem dieper dan 100 cm ten opzichte van maaiveld.

7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Algemeen
  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7 lid 2 voor het bouwen ten behoeve van de doeleinden van de onderliggende bestemmingen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarde van het gebied of een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft dat, onverminderd het elders in het plan bepaalde, een afwijking in redelijkheid niet kan worden geweigerd;
  2. Alvorens afwijking te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning aan burgemeester en wethouders hieromtrent een schriftelijk advies van een archeologische deskundige te overleggen;
  3. In afwijking van het bepaalde onder a. en b. kan worden afgeweken indien voor de werkzaamheden voortvloeiend uit de aanvraag reeds een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7 lid 4.1 is verleend; het bepaalde in de onderliggende bestemmingen blijft onverminderd van toepassing.
7.3.2 Regels afwijking
Aan een afwijking kunnen de volgende regels worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een door de gemeente aan te wijzen deskundige op archeologisch gebied.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) ter plaatse van de in artikel 7 lid 1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen die een terreinoppervlak vanaf 2.500 m2 beslaan en dieper reiken dan 100 cm beneden maaiveld; 
  2. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden; 
  3. het bodemverlagen of afgraven waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist; 
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplanting; 
  5. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden en/of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; 
  6. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; 
  7. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten; 
  8. het verhogen of verlagen van de grondwaterstand.
7.4.2 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 7 lid 4.1 is niet van toepassing op:
  1. normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied; hieronder valt onderhoud aan bestaande kabels en leidingen;
  2. werkzaamheden die in uitvoering waren ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  3. werkzaamheden in het kader van het uitvoeren van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige.
7.4.3 Toelaatbaarheid
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7 lid 4.1 is slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat de genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal.

7.4.4 Adviesverplichting
Alvorens de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7 lid 4.1 te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning aan burgemeester en wethouders hieromtrent een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige te overleggen.

7.4.5 Voorschriften vergunning
Voor zover de in artikel 7 lid 4.1 genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

3 Algemene regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

4 Overgangs- en slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht voor bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan als ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Eenmalig kan ontheffing worden verleend van lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid a met maximaal 10 %.
  3. Lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht voor gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met het plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het wijzigingsplan 'Boveneind Zuidzijde 33a, Benschop'