Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Cabauwsekade 22
Status: voorontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0331.01Cabauwsekd22-VO01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

 

1.1 Het plan

het bestemmingsplan Cabauwsekade 22 van de gemeente Lopik, vervat in de plankaart en deze voorschriften.

1.2 Bestemmingsplan

de geometisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0331.01Cabauwsekd22-VO01 en deze regels (en eventuele bijlagen).

1.3 Aanbouw

een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.4 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 Aan-huis-gebonden beroep

het beroepsmatig verlenen van diensten als genoemd in lid 56 welke door hun beperkte om­vang in een gedeelte van een woning en/of de daarbij behorende bebouwing door de bewoner worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie behouden en herkenbaar blijft.

1.7 Afwijking

een afwijking van het bestemmingsplan als bedoeld in art. 2.1, lid 1, onder c, van de Wabo juncto art. 2.12, eerste lid, onder a, sub 1, van de Wabo.

1.8 Archeologisch deskundige

een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan door bur­gemeester en wethouders te stellen kwalificaties.

1.9 Archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit de oude tijden.

1.10 Bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.11 Bebouwingsgrens

een grens van een bouwperceel, welke niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.

1.12 Bebouwingspercentage

een binnen een bij het plan behorend geometrisch bepaald vlak of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van een deel van het bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd; dit percentage heeft geen betrekking op ondergrondse parkeergarages.

1.13 Bed & breakfast

logies met ontbijt binnen de bestaande bebouwing.

1.14 Bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel de­tailhandel uitsluitend plaatsvindt als onder­geschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.15 Bestaand

a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend.
 
b. bij gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht verkrijgt.
 
c. bij aanleggen: de situatie van gronden, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht verkrijgt.
 

1.16 Bestemmingsgrens

een op de kaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak.

1.17 Bestemmingsvlak

een op de kaart aangegeven vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 Bijgebouw

een vrijstaand, afzonderlijk van het hoofdgebouw in functioneel en bouwkundig te onderschei­den gebouw.

1.19 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.20 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.21 Bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van een onderbouw, kap of kapverdieping.

1.22 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.23 Bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.24 Bouwvlak

een aaneengesloten, op de plankaart begrensde oppervlakte, waarop krachtens het plan zelf­standige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten; bouwvlakken ten behoeve van bedrij­ven die verbonden zijn door middel van de aanduiding "gekoppeld bouwvlak", worden geacht één bouwvlak voor één bedrijf te vormen.

1.25 Bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.26 Bouwwerk, geen gebouw zijnde

elk bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde.

1.27 Bruto-vloeroppervlakte (bvo)

de bruto-oppervlakte als bedoeld in NEN 2580.

1.28 Cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk, gebied of landschapselement toegekende waarde in verband met ou­derdom, gaafheid, zeldzaamheid en herkenbaarheid vanuit historisch oogpunt in relatie met de bijbehorende abiotische randvoorwaarden (bodem, water, terreinvormen).

1.29 Detailhandelsbedrijf

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en/of leve­ren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.30 Erf

grond, deel uitmakende van een bouwperceel, waarop geen hoofdgebouw mag worden gebouwd en dat ten dienste staat aan de bestemming welke aan een op dat bouwperceel opgericht hoofdgebouw is toegekend, bijvoorbeeld in de vorm van bebouwing en verharding.

1.31 Gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wan­den omsloten ruimte vormt.

1.32 Geluidshinderlijke inrichtingen

bedrijven in de zin van artikel 41 van de Wet geluidhinder (Stb. 1979, 99, laatst gewijzigd Stb. 2001, 29) en artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 1993, 50, laatst gewijzigd Stb. 2002, 604).

1.33 Hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwvlak door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.34 Kampeermiddel

a. een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan;
b. enig ander onderkomen en enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelten daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde;
een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn be­stemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.35 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.36 Kleinschalige horecagelegenheid

een bij een agrarisch bedrijf behorende theeschenkerij of proeverij van streekeigen producten dan wel producten afkomstig van het eigen bedrijf.

1.37 Landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde wat betreft het waarneembare deel van het aardopper­vlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van bodem, water, ter­reinvormen, niet-levende en levende natuur en het menselijk grondgebruik in onderlinge sa­menhang en wisselwerking.

1.38 Mantelzorg

noodzakelijke zorg voor een zieke of gehandicapte die in duur en in intensiteit een meer gebruikelijke gang van zaken overstijgt en niet in georganiseerd verband en niet in het kader van een hulpverlenende beroep wordt verleend.

1.39 Natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en/of fauna in relatie met de bijbehorende abiotische randvoorwaarden (bodem, water, terreinvormen).

1.40 Nevenfuncties

ondergeschikt bestanddeel van de totale bedrijfsomvang van een bedrijf.

1.41 Nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstati­ons, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en ge­bouwen voor telecommunicatie.

1.42 Opslag

het bewaren van goederen, waaronder agrarische producten, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van admini­stratieve aard.

1.43 Overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.44 Paardenstalling

het houden van paarden en pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en pony's in pension te stallen en te wei­den; onder paardenstalling worden geen maneges verstaan.

1.45 Paardenbak

een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk grond kennelijk ingericht voor het af­richten en/of trainen van paarden dan wel het uitoefenen van de paardensport met een opper­vlak van maximaal 800 m².

1.46 Peil

a. ten opzichte van gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdingang;
b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.

1.47 Plangrens

de geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan.

1.48 Praktijkuitoefening

het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, (para)medisch of therapeutisch gebied.

1.49 Prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.50 Recreatiewoning

een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of andere con­structie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt.

1.51 Recreatief nachtverblijf

recreatieve verblijven/appartementen binnen de bestaande bebouwing.

1.52 Risicovolle inrichtingen

inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.53 Rooilijn

de op een perceel aanwezige lijn, die ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbe­stemmingsplan is gelegen:
evenwijdig aan de weg en in het verlengde van de dichtst bij de weg gelegen gevel van het hoofdgebouw;
dan wel (indien deze gevel niet evenwijdig is aan de weg):
evenwijdig aan de weg door het dichtst bij de weg gelegen hoekpunt van gevels van het hoofdgebouw.

1.54 Rijksmonument

gebouw of bouwwerk van monumentale waarde zoals opgenomen in het register van de mo­numentenwet 1988.

1.55 Sanering

amovering van bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, inclusief de be­staande fundering.

1.56 Seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-porno­grafische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitu­tiebedrijf waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautoma­tenhal, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie.

1.57 Stacaravan

een voor recreatieve bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

1.58 Tuin

grond, deel uitmakende van een bouwperceel, waarop geen gebouwen of overkappingen mogen worden gebouwd en dat ten dienste staat aan de bestemming welke aan een op dat bouwperceel opgericht hoofdgebouw is toegekend, bijvoorbeeld in de vorm van beplanting en water.

1.59 Uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.60 Verkoop eigen producten

het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren bij wijze van neventak van een agrarisch bedrijf, voor zover deze agrarische producten op het ei­gen bedrijf zijn geteeld en hooguit op ambachtelijke wijze op het eigen bedrijf zijn verwerkt of bewerkt.

1.61 Voorgevel

de gevel van een woning die naar aard en oriëntatie als belangrijkste beeldbepalende gevel kan worden aangemerkt.

1.62 Wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening.

1.63 Woning

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:             

2.1 Dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De bouwhoogte van een gebouw

tussen de bovenkant van het gebouw, met uitzondering van antennes, schoorstenen en andere ondergeschikte bouwdelen, en het peil.

2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde

tussen het hoogste punt van het bouwwerk en het peil, of, indien het bouwwerk zich in het water bevindt, tussen het hoogste punt van het bouwwerk en het maatgevende hoogwaterpeil.

2.4 De inhoud van een bouwwerk

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van de daken.

2.5 De goot- (of boeibord)hoogte van een bouwwerk

tussen de bovenkant van goot, boeibord, druiplijn of daarmee gelijk te stellen constructiedeel en het peil; indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen bevinden waarvan de ge­zamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte, wordt de goot- of boeibord­hoogte van de dakkapel als hoogte aangemerkt.

2.6 De bouwhoogte van een windturbine

tussen de as van de windturbine en het peil en, in geval van een verticale asturbine, tussen het hoogste punt van de turbine en het peil.

2.7 De oppervlakte van een bouwwerk

tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2 Bestemmingsregels

   

Artikel 3 Wonen

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden in de verbeelding aangewezen voor Wonen zijn bestemd voor:
a. woondoeleinden;  
 
met bijbehorende:
b. toegangswegen;
c. erf en tuin;
 
alsook voor:
d. een bed&breakfast;
e. de instandhouding van het bestaande oppervlaktewater.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten dienste van de bestemming worden gebouwd:
a. woningen met bijgebouwen;
b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen geldt het volgende:
 
a. woningen dienen te worden opgericht in een bouwvlak;
b. verder geldt hierbij het volgende:    
 
max. aantal per bouwvlak
max. inhoud
max. oppervlakte
max. goothoogte
max. bouwhoogte
woningen (inclusief aanbouwen)
 1*)
600 m3, dan wel zoals aangegeven in het bouwvlak
 
3,5 m
11 m
aan- en bijgebouwen bij/per woning  
50 m2**
3 m**
6 m**
tenzij uit de verbeelding een ander toegelaten maximum blijkt.
** tenzij ten tijde van de vaststelling van dit plan een grotere oppervlakte en/of goot- en bouwhoogte per bijgebouw aanwezig was dan dient de bestaande oppervlakte en/of goot- en bouwhoogte als maximum te worden gehanteerd.  
 c. het bepaalde in deze paragraaf is van overeenkomstige toepassing op overkappingen.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bij de toelaatbaarheid van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden de volgende regels in acht genomen.
 
 
max. aantal per bouwvlak
max. inhoud
max. oppervlakte
max. goothoogte
max. bouwhoogte
terreinafscheidingen:     
- voor de voorgevel en ter plaatse van de aanduiding 'tuin'    
1 m
- achter de voorgevel    
2 m
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 
50 m3
20 m2
 
3 m

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.3.1 Verhogen goothoogte woning
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in de tabel behorende bij artikel 3 lid 2.1, ten behoeve van het verhogen van de goothoogte van de woning, met dien verstande dat:
  1. de maximale goothoogte niet meer mag bedragen dan 4,5 m;
  2. de verhoging zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  3. de verhoging van de goothoogte dient te passen in de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving.
3.3.2 Vergroten maximale oppervlakte bijgebouwen
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in de tabel behorende bij artikel 3 lid 2.1, ten behoeve van een groter gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen, met dien verstande dat:
  1. de maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 100 m²;
  2. de afwijking enkel toegelaten is indien de vergroting van het oppervlak aan bijgebouwen noodzakelijk is voor het beheer van gronden met een oppervlak van minimaal 1 ha of ten behoeve van nevenfuncties bij woondoeleinden in de vorm van een aan huis gebonden beroep.
3.3.3 Verhogen goot- en bouwhoogte bijgebouwen en overige gebouwen
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in de tabel behorende bij artikel 3 lid 2.1, ten behoeve van het verhogen van de maximum goot- en bouwhoogte van bijgebouwen en overige gebouwen. Een afwijking wordt uitsluitend toegepast indien de verhoging:
  1. noodzakelijk is voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  2. past in de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving.

3.4 Specifieke gebruiksregels

 
3.4.1 Verbod
Het is verboden bijgebouwen te gebruiken of te laten gebruiken als zelfstandige woonruimte.
3.4.2 Beroeps- en bedrijfsuitoefening
Op deze gronden is het gebruik toegestaan van gedeelten van woningen, inclusief aan- en uitbouwen, voor aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover:
a. de woonfunctie op het perceel als hoofdfunctie in stand blijft en het voorgestane gebruik een ondergeschikte toevoeging daaraan is;
b. het pand de uitstraling van een woning blijft behouden;
c. maximaal 50 m² van de oppervlakte van de woning of het bijbehorend bouwwerk wordt gebruikt;
d. de activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale verkeersafwikkeling en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken;
e. het gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of de buurt;
f. de nieuwe functie geen milieuhinder oplevert, alleen bedrijfsactiviteiten in de milieucategorie I, als bedoeld in de handreiking “Bedrijven en milieuzonering” van de VNG, zijn toegestaan;
g. er geen reclameborden groter dan 0,20 m² bij of aan een woning worden geplaatst;
h. de activiteiten geen detailhandel, horeca of exploitatie van een seksinrichting betreffen,met uitzondering van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit;
i. de ondergeschikte detailhandel als nevenactiviteit van het gebruik van woningen voor bij de functie van wonen passend gebruik geen aantasting van het kernwinkelapparaat en de wijkwinkelvoorzieningen tot gevolg heeft en tot maximaal 10% van de toegestane oppervlakte voor het bij de functie wonen passende gebruik tot een maximum van 5 m²;
j. de activiteiten geen buitenopslag van roerende zaken tot gevolg hebben.
3.4.3 Bed & Breakfast
In afwijking van het bepaalde onder artikel 3 lid 4.2 onder a, c en h is horeca toegelaten in de vorm van een bed & breakfast onder de volgende voorwaarden:
 
a. maximaal 6 recreatieve eenheden voor nachtverblijf zijn toegestaan;
b. er wordt per recreatieve eenheid voorzien in 1 parkeerplaats op eigen terrein;
c. de recreatieve eenheden worden ondergebracht in bestaande bebouwing, met uitzondering van het rijksmonument;
d. keukenvoorzieningen welke aanwezig zijn in een hoofdgebouw mogen worden gebruikt voor de bed & breakfast;
e. het overigens bepaalde in artikel 3 lid 4.2 blijft onverkort van toepassing.
3.4.4 Nevenfuncties en vervolgfuncties
De toe te laten nevenfuncties en vervolgfuncties ter plaatse van gebouwen en/of bouwvlakken, zoals opgenomen in artikel 26 (nevenfuncties ter plaatse van bouwvlakken) en artikel 27 (vervolgfuncties ter plaatse van bouwvlakken) van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 12 juli 2007 en herzien in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2e herziening', zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 28 juni 2010, zijn onverminderd van toepassing.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 3

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor het bouwen op grond van artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen, dient bij de aanvraag voor omgevingsvergunning voor bouwwerken met een diepte groter dan 50 centimeter, zulks indien de oppervlakte meer dan 200 m2 of meer bedraagt een rapport te worden overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
4.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in artikel 4 lid 2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
 
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
 
b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
 
c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
 
Genoemde voorwaarden worden niet gesteld indien al is voldaan aan deze voorwaarden.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
4.3.1 Verbod
Het is binnen deze dubbelbestemming verboden zonder of in afwijking van een vergunning in de zin van artikel 2.1, lid 1 onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
 
a. het uitvoeren van grondbewerkingen, waaronder het scheuren van grasland, het vergraven, ploegen, freezen, rooien van wortels en verwijderen van bouwwerken en fundaties, alsook het laten begroeien met andere dan de bestaande vegetatie, door (landbouw)huisdieren laten doorwroeten of op andere wijze verstoren of laten verstoren van de ondergrond op een diepte van 50 centimeter onder maaiveld of meer, zulks indien de oppervlakte 200 m2 of meer bedraagt.
 
b. het verlagen of het verhogen van het waterpeil.
4.3.2 Uitzonderingen
Het in artikel 4 lid 3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
 
a. het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale onderhoud en/of gebruik overeenkomstig de bestemming;
 
b. reeds in uitvoering zijn, dan wel reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
 
c. het uitvoeren van werkzaamheden ter (nadere) bepaling van de archeologische waarden, het doen van opgravingen of het nemen van maatregelen om archeologische waarden zeker te stellen.
 
4.3.3 Toelaatbaarheid
Bij een aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4 lid 3.1 wordt een rapport overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein wordt vastgesteld dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord.  
a. Een omgevingsvergunning kan worden verleend indien is gebleken dat de in artikel 4 lid 3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden;
 
b. Indien de in artikel 4 lid 3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning onder 1 of meer van de volgende voorwaarden worden verleend:
 
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
 
2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
 
3. de verplichting de oprichting of de sloop van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
 
Genoemde voorwaarden worden niet gesteld indien al is voldaan aan deze voorwaarden. 
 

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming ‘Waarde - Archeologie 3’, als bedoeld in artikel 4 lid 1 geheel of gedeeltelijk te laten vervallen of te wijzigigen in Waarde - Archeologie 4, indien op basis van archeologisch onderzoek of na het uitvoeren van opgravingen vast staat dat een ander beschermingsniveau van archeologische waarden aangewezen is.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 4

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
 

5.2 Bouwregels

5.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor het bouwen op grond van artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen, dient bij de aanvraag voor omgevingsvergunning voor bouwwerken met een diepte groter dan 100 centimeter, zulks indien de oppervlakte meer dan 2.500 m2 of meer bedraagt  een rapport te worden overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
5.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in artikel 5 lid 2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
 
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
 
b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
 
c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
 
Genoemde voorwaarden worden niet gesteld indien al is voldaan aan deze voorwaarden.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
5.3.1 Verbod
Het is binnen deze dubbelbestemming verboden zonder of in afwijking van een vergunning in de zin van artikel 2.1, lid 1 onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
 
a. het uitvoeren van grondbewerkingen, waaronder het scheuren van grasland, het vergraven, ploegen, freezen, rooien van wortels en verwijderen van bouwwerken en fundaties, alsook het laten begroeien met andere dan bestaande vegetatie, door (landbouw)huisdieren laten doorwroeten of op andere wijze verstoren of laten verstoren van de ondergrond op een diepte van 100 centimeter onder maaiveld of meer, zulks indien het oppervlakte 2.500 m2 of meer bedraagt.
 
b. het verlagen of het verhogen van het waterpeil.
5.3.2 Uitzonderingen
Het in artikel 5 lid 3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
 
a. het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale onderhoud en/of gebruik overeenkomstig de bestemming;
 
b. reeds in uitvoering zijn, dan wel reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
 
c. het uitvoeren van werkzaamheden ter (nadere) bepaling van de archeologische waarden, het doen van opgravingen of het nemen van maatregelen om archeologische waarden zeker te stellen.
5.3.3 Toelaatbaarheid
Bij een aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5 lid 3.1 wordt een rapport overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein wordt vastgesteld dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord.
 
a. Een omgevingsvergunning kan worden verleend indien is gebleken dat de in artikel 5 lid 3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden;
 
b Indien de in artikel 5 lid 3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning onder 1 of meer van de volgende voorwaarden worden verleend:
 
1 de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
 
2 de verplichting tot het doen van opgravingen;
 
3 de verplichting de oprichting of de sloop van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
 
Genoemde voorwaarden worden niet gesteld indien al is voldaan aan deze voorwaarden. 
 

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming ‘Waarde - Archeologie 4’, als bedoeld in artikel 5 lid 1 geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek of na het uitvoeren van opgravingen vast staat dat een ander beschermingsniveau van archeologische waarden aangewezen is.

Artikel 6 Waterstaat - waterstaatkundige functie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat – Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen(en), mede bestemd voor:
  1. het in stand houden van een waterkerende functie met bijbehorende werken en bouwwerken.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
a. een bouwhoogte van maximaal 3 m, ten dienste van de in artikel 6 lid 1 genoemde doeleinden;
b. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mogen uitsluitend erfafscheidingen worden gebouwd, indien de betreffende bestemming de bouw van erfafscheidingen toelaat;
c. in afwijking van het bepaalde onder a en b mag conform de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) worden gebouwd indien voor dat bouwen tevens onherroepelijk een vergunning op grond van de Waterwet is verleend.

6.3 Afwijken van de bouwregels

 
6.3.1 Afwijking
Het bevoegd gezag kan in afwijking van artikel 6 lid 2 omgevingsvergunning verlenen indien de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen en geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de waterstaatsbelangen of de belangen van de waterkering.
6.3.2 Advisering
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6 lid 3.1  wordt niet verleend dan na positief advies van de beheerder van de waterkering.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.4.1 Verbod
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning in de zin van artikel 2.1, lid 1 onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het afgraven of ophogen van gronden met meer dan 0,3 m;
  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  3. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
  4. het aanleggen van een vooroeverconstructie.
6.4.2 Uitzondering
Het in artikel 6 lid 4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:
  1. normaal onderhoud en beheer ten dienste van deze bestemming;
  2. werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn;
  3. werken en/of werkzaamheden die reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;
  4. het nemen van noodmaatregelen om de stabiliteit en/of de waterkerende functie van de dijk te waarborgen, door of met instemming van de beheerder van de waterkering ten uitvoer gelegd;
  5. werken waarvoor een onherroepelijke vergunning in de zin van de Waterwet is verleend.
6.4.3 Toelaatbaarheid
Werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 6 lid 4.2 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden welke het plan beoogt te beschermen niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, danwel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
6.4.4 Advies
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6 lid 4.1 wordt niet verleend dan na positief advies van de beheerder van de waterkering.

3 Algemene regels

 

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

 

8.1 Overschrijding bouwgrenzen

Een bouwgrens mag niet met gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden overschreden, tenzij het betreft:
a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, funderingen, balkons, erkers en entreeportalen, mits de overschrijding niet meer dan 1,50 meter bedraagt;
b. andere ondergeschikte delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt;
c. terreinafscheidingen.
 

8.2 Aan- en bijgebouwen

Aanbouwen en bijgebouwen bij hoofdgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd.
 

8.3 Zijafscheidingen

De afstand van gebouwen tot de zijafscheiding moet ten minste 2 m bedragen, tenzij de zijafscheiding wordt gevormd door een gemeenschappelijke sloot. In dat geval moet de afstand van de gebouwen tot de bovenkant van de insteek van deze sloot ten minste 2 m bedragen.
   

8.4 Ondergronds bouwen

De regels inzake de toelaatbaarheid, de aard, de omvang en de situering van gebouwen zijn in geval van ondergrondse bouw van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat deze uitsluitend is toegestaan met inachtneming van de volgende voorwaarden:
a. ondergrondse bouw is uitsluitend toegestaan onder de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen, alsmede ter verbinding van gebouwen;
b. gebouwd mag worden tussen peil en 3,50 m onder peil;
c. het bepaalde in dit artikel stelt geen beperkingen aan het realiseren van fundaties onder bouwwerken.

8.5 Bestaande bouw

a. De bouwregels uit dit bestemmingsplan zijn niet van toepassing op bestaande bouwwerken, voor zover deze hiervan afwijken.
 
b. In geval van nieuwbouw mogen deze afwijkende maten als norm worden gehanteerd, mits nieuwbouw op dezelfde locatie geschiedt.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met in het plan aan de grond gegeven bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. een gebruik van, of het laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken op een wijze of tot een doel in strijd met de gegeven bestemming;
  2. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  4. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

 

10.1 Algemene afwijkingsregels ten behoeve van geringe afwijkingen

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels een omgevingsvergunning kan worden verleend, zijn burgemeester en wethouders bevoegd een omgevingsvergunning ter afwijking te verlenen van de desbetreffende bepalingen van het plan voor:
 
a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
b. de bouw van andere bouwwerken die ten behoeve van waterstaatkundige redenen noodzakelijk zijn, mits de voorzieningen van geringe horizontale of verticale afmetingen zijn.

10.2 Voorwaarden

De in het vorige lid genoemde afwijkingsbevoegdheden mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bestemming(en) van de betrokken en aangrenzende gronden en de stedenbouwkundige waarden van de omgeving in acht worden genomen.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

 

11.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van:
a. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/ of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m mag bedragen en het bestemmingsvlak niet meer dan 10% mag worden vergroot, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding;
b. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.

11.2 Voorwaarden

De in het vorige lid genoemde wijzigingen mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken. Voorts dient de stedenbouwkundige waarde van de omgeving te zijn gewaarborgd.

Artikel 12 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard van paragraaf 2.5 van de Bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:
 
a. bereikbaarheid van bouwwerken van wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
 
b. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
 
c. de ruimte tussen bouwwerken;

d. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

Artikel 13 Karakteristiek

13.1 Karakteristieke bouwwerken

In afwijking van en in aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2 mogen bouwwerken ter plaatse van de gebiedaanduiding 'karakteristiek' slechts worden vernieuwd, veranderd of uitgebreid indien en voor zover het betrokken bouwplan mede strekt tot behoud of versterking van het uitwendige karakter van de bouwwerken, zoals aanwezig op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan, mede in onderlinge samenhang bezien.
 
Dit met name voor wat betreft de volgende aspecten:
a. bouwmassa naar hoofdafmetingen in relatie tot onderlinge verhoudingen;
b. dakvorm, nokrichting, dakhelling, dakoverstekken, goot- en daklijsten, dakuitvoering (pannen of niet) en schoorstenen;
c. gevelindelingen door ramen, deuropeningen en erkers.
 
Een en ander zoals nader omschreven in het advies van de Ervenconsulent dat als bijlage bij de toelichting van dit bestemmingsplan is gevoegd.

13.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
13.2.1 Verbod
Het is binnen deze gebiedsaanduiding verboden zonder of in afwijking van een vergunning in de zin van artikel 2.1, lid 1 onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
 
a. het aanbrengen van vegetatie of het verwijderen van bestaande vegetatie, het laten begroeiien van gronden met niet bestaande vegetatie;
b. het aanbrengen of verwijderen van verhardingen.
13.2.2 Uitzonderingen
Het in artikel 13 lid 2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
 
a. het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale onderhoud en/of gebruik overeenkomstig de bestemming;
 
b. reeds in uitvoering zijn, dan wel reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
 
c. het uitvoeren van werkzaamheden ter (nadere) bepaling van de archeologische waarden, het doen van opgravingen of het nemen van maatregelen om archeologische waarden zeker te stellen.
13.2.3 Toelaatbaarheid
Bij de beslissing omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 13 lid 2.1 houdt het college rekening met de karakteristieke waarden zoals omschreven in artikel 13 lid 1, zoals nader vastgelegd in het advies van de Ervenconsulent dat als bijlage bij de toelichting van dit bestemmingsplan is gevoegd. 
 
13.2.4 Deskundig advies
Een besluit over het verlenen van een omgevingsvergunning wordt niet genomen dan nadat advies is gevraagd van de monumentencommissie omtrent het in artikel 13 lid 1 bepaalde.

13.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

 
13.3.1 Sloopwerkzaamheden
Ter plaatse van gronden welke in de verbeelding zijn aangeduid als 'karakteristiek' is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de hier aanwezige bebouwing geheel of gedeeltelijk te slopen.
13.3.2 Uitzonderingen
Het in artikel 13 lid 3.1 vervatte verbod geldt niet voor:
  1. sloopwerkzaamheden die het gewone onderhoud betreffen;
  2. sloopwerkzaamheden welke ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  3. sloopwerkzaamheden als noodmaatregel ter beperking of ter bestrijding van de directe gevolgen van calamiteiten.
13.3.3 Criteria
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 13 lid 3.1 mag alleen worden verleend indien door de sloopwerkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, de karakteristieke waarden niet onevenredig worden geschaad, dan wel indien deze waarden kunnen en zullen worden veiliggesteld dan wel worden teruggebracht. 
 
Dit met name voor wat betreft de volgende aspecten
a. de hoofdvorm van de bouwwerken, zoals omschreven in artikel 13 lid 1;
b. het ensemble van de aanwezige bouwwerken zowel in onderlinge samenhang qua ontwerp en positionering.
 
Het college van burgemeester en wethouders kan bij verlening van een omgevingsvergunning voorwaarden stellen ter bescherming van de karakteristieke waarden.
13.3.4 Deskundig advies
Een besluit over het verlenen van een omgevingsvergunning wordt niet genomen dan nadat advies is gevraagd van de monumentencommissie omtrent het in artikel 13 lid 1 bepaalde.

13.4 Uitzondering

Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing voor zover reeds krachtens de Monumentenwet is voorzien in een regeling van dezelfde strekking (qua doel en omvang) als het in dit artikel bepaalde.
 

4 Overgangs- en slotregels

 

Artikel 14 Overgangsrecht

 

14.1 Overgangsrecht voor bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Eenmalig kan middels een omgevingsvergunning afgeweken worden van artikel 14 lid 1 sub 1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 14 lid 1 sub 1 met maximaal 10%.
  3. artikel 14 lid 1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht voor gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 14 lid 2 sub 1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met het plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in artikel 14 lid 2 sub 1 na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. artikel 14 lid 2 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

14.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.

Artikel 15 Slotregel

Dit plan kan worden aangehaald onder de naam "Cabauwsekade 22".