Plan: | Graafdijk |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0331.01Graafdijk-ON01 |
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
Op de locatie aan de Lopikerweg West wijzigt het gebruik van de grond van verblijfsrecreatie in wonen. Vanuit het oogpunt van bodemkwaliteit zijn deze functies gelijkwaardig en is onderzoek niet nodig.
De locatie aan Graafdijk krijgt een andere bestemming. Van een grondgebonden agrarisch gebruik naar een woonbestemming. Het bodemonderzoek uit de bijlage rechtvaardigt de conclusie dat deze functiewijziging mogelijk is doordat de bodemkwaliteit past bij de beoogde woonfunctie.
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Planspecifiek
Met de herbouw van 2 woningen aan de Lopikerweg West en de bouw van de woning aan de Graafdijk is dit plan een NIBM-plan waardoor geen verder onderzoek nodig is.
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurd aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. De locatie waar nieuwbouw plaats vindt aan de Graafdijk valt binnen de onderzoekszone van de Graafdijk. Daarom is een akoestisch onderzoek verricht. Het resultaat daarvan is dat de belasting 52 dB is. Dit is boven de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Het onderzoek is in de bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. Hiervoor is gelijk met de ter visie legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan een hogere grenswaardeprocedure gestart op basis waarvan een hogere grenswaarde is afgegeven.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
Planspecifiek
Op de beoogde locatie van de 2 woningen aan de Lopikerweg West zijn geen problemen te verwachten omdat ze het huidig gebruik voorzetten. Op beperkte afstand is een caravanstalling gelegen maar deze heeft geen wezenlijke invloed op de woningen in dit plan. Uit dit gebruik komen geen beperkingen voort voor de nieuw te bouwen woningen.
De beoogde bouwlocatie aan de Graafdijk is gelegen tegenover een metaalverwerkingsbedrijf (Graafdijk 13). Volgens de VNG-uitgave is dit een bedrijf van milieucategorie 3 met een indicatief aan te houden grootste afstand van 50m. Echter, het is een klein bedrijf wat in werkelijkheid nauwelijks een effect heeft op de omgeving. In het kader van de milieuzonering staat dit verdere uitvoering van het plan niet in de weg.
De regelgeving op het gebied van de externe veiligheid heeft als doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze regels zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), en de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (CRnvgs). Deze circulaire wordt naar verwachting ingetrokken als de regelgeving voor het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen in werking treedt (planning: medio 2012).
De regels voor transport en voor buisleidingen kennen dezelfde pijlers en dezelfde systematiek als de regelgeving voor inrichtingen. Het externe veiligheidsbeleid kent twee pijlers:
Het plaatsgebonden risico
Dit wordt bepaald op basis van de risicobron en wordt gebruikt om het minimum beschermingsniveau waar de samenleving recht opheeft aan te geven. Dit minimum beschermingsniveau wordt uitgedrukt in een grenswaarde en kan ruimtelijk worden weergegeven als een contour. Het ruimtebeslag van deze contour is veelal beperkt.
Het groepsrisico
Met het groepsrisico wordt aangegeven welk beschermingsniveau ontstaat als mensen (omdat ze wonen, werken, recreëren in de nabije omgeving) en industriële risico's bij elkaar in de buurt komen. Verder dient het groepsrisico om een afweging te kunnen maken over de wenselijkheid van de voorgenomen activiteit (herbestemming, verdichting, etc) in relatie tot de risicobron. Dit wordt de verantwoordingsplicht genoemd. Het groepsrisico moet uitgerekend worden voor het invloedsgebied, het gebied waarin personen nog worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico.
Planspecifiek
Via de site risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Onderstaand een screenshot van die site.
Uit de risicokaart blijkt dat er één risicobron aanwezig is die van invloed is op het plangebied: het LPG tankstation BP De Haan. Het plangebied ligt verder buiten de toetsingsafstanden van andere risicobedrijven waarop het Bevi van toepassing is, of van buisleidingen waarop het Bevb van toepassing is, of van transportroutes.
Hieronder wordt nagegaan in hoeverre voldaan wordt aan de normen voor externe veiligheid als gevolg van dit tankstation.
Plaatsgebonden risico
De doorzet aan LPG van het tankstation zoals vastgelegd in de milieuvergunning bedraagt minder dan 500 m³. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) is in dit geval voor LPG-tankstations de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico vertaald in de volgende afstandsnormen:
Binnen deze contouren bevinden zich geen kwetsbare objecten. Wel bevinden zich een beperkt kwetsbaar object binnen de contour van de ondergrondse tank, n.l. het garagebedrijf Benschop. Deze situatie is acceptabel. Volgens het Bevi zijn in bestaande ruimtelijke situaties beperkt kwetsbare objecten toegestaan.
Verantwoording van het groepsrisico
In het Bevi is bepaald dat bij de verantwoording van het groepsrisico minimaal is aangegeven de omvang van het invloedsgebied, de personendichtheid in het invloedsgebied, maatregelen ter beperking van het groepsrisico, mogelijkheden voorbereiding rampenbestrijding en de zelfredzaamheid van personen.
Invloedsgebied
Het invloedsgebied voor het groepsrisico van LPG-tankstations bedraagt volgens het Revi 150 meter rondom de LPG-installatie, en valt gedeeltelijk over de nieuw te bouwen woning. Dit betekent dat het groepsrisico in de bestaande en nieuwe situatie uitgerekend dient te worden. In de bestaande situatie bevinden zich 9 woningen en 1 garagebedrijf (3 werknemers) in het invloedsgebied.
Veiligheidsmaatregelen LPG-sector
In het Convenant LPG-autogas (2005) heeft de LPG-sector afgesproken met het toenmalige ministerie van VROM twee veiligheidsmaatregelen te implementeren bij de tankauto´s (verbeterde losslag en hittewerende coating). De brief van VROM aan de gemeenten van 16 oktober 2009 (kenmerk RB/2009037572) geeft dat volgens planning de laatste LPG-tankwagen in het najaar 2010 gecoat is. De verbeterde losslang is reeds eerder geïmplementeerd.
Hoogte groepsrisico
Voor de identificatie van de knelpunten groepsrisico heeft VROM in augustus van 2009 de LPG-tool 2007 beschikbaar gesteld. Met behulp van deze tool kan nagegaan worden of na implementatie van de veiligheidsmaatregelen het groepsrisico een knelpunt is. De bebouwing rondom het tankstation is niet homogeen verdeeld en ligt in één kwadrant. Daarom is deze worst case, d.w.z. met een factor 4 ingevoerd in het LPG-tool. Dit geeft voor de huidige situatie een groepsrisico van 0,022 x de oriëntatiewaarde (OW) en voor de nieuwe situatie 0,029 x de OW. In beide gevallen ligt het groepsrisico dus ruim onder 0,1 x de OW en is verwaarloosbaar.
Maatgevend scenario
Het maatgevend scenario bij een LPG-tankstation is normaliter een BLEVE van de tankauto. Nadat de tankauto´s met een hittewerende bekleding zijn uitgerust is dit niet meer het geval. In deze situatie zijn de risico´s als gevolg van de LPG-tank bepalend voor de hoogte van het groepsrisico. Het maatgevende scenario hierbij is een gaswolkexplosie. Bij zeer stabiel weer en belemmerende uitstroming bestaat de grootste kans op vorming van een vrije gaswolk, met een effectafstand van maximaal 240 meter. De grootste effectafstand treedt echter op bij hoge windsnelheid, tot maximaal 300 meter.
Rampenbestrijding
Voor de gemeente is op 6 juli 2009 het crisisbeheersingsplan gemeente Lopik vastgesteld. Voor het plangebied is geen apart rampenbestrijdingsplan. Wel heeft de brandweer de beschikking over een model rampbestrijdingsplan LPG veiligheidsregio Utrecht i.o. De brandweer zal trachten de uitstroomopening te dichten, ontstekingsbronnen te verwijderen uit de directe omgeving en de gaswolk te verdunnen door deze te vernevelen en te sturen. Nabij het tankstation ligt een ondergrondse brandkraan met een diameter die 60m3 water per uur geeft. Daarnaast biedt de nabijgelegen Lopikse Wetering voldoende en onbeperkt water. Gemiddeld zal een tankauto tussen de 2000 en 2500 liter water per minuut kunnen leveren vanuit open water. Er zijn voldoende opstelmogelijkheden voor de bluswagens. Het is de taak van de politie om het gebied af te zetten bij een vertraagde gaswolkontsteking. Direct na aankomst zal de beslissing genomen worden of de omgeving geëvacueerd moet worden. De procedure en organisatie hiervoor is in het crisisbeheersingsplan opgenomen.
Zelfredzaamheid
Onder zelfredzaamheid wordt de mogelijkheid verstaan om zichzelf in geval van een incident tijdig in veiligheid te kunnen brengen. Dat wil zeggen dat omwonenden en ook medewerkers zonder hulp van hulpdiensten op een plaats weten te komen waar zij de schadelijke effecten niet ondervinden. In het effectgebied bevinden zich geen objecten met daarin mensen met verminderde zelfredzaamheid. Daarnaast is de afstand om tot buiten het effectgebied te vluchten is relatief kort (300 meter).
Te nemen maatregelen
Het aanbrengen van een hittewerende bekleding en een verbeterde losslang van de tankauto´s door de LPG branche.
Conclusie
Uit voorgaande blijkt dat het groepsrisico als gevolg van het LPG-tankstation BP De Haan acceptabel is, zowel in de bestaande als nieuwe situatie.