direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Intratuin IJsselstein
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0331.01Intratuin2019-OM01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de hoek van Boveneind Zuidzijde en de Weg der Verenigde Naties aan de rand van IJsselstein ligt het tuincentrum Intratuin. Enkele jaren geleden is deze Intratuin verbouwd om een breder assortiment aan haar klanten aan te kunnen bieden. Nu wenst de Intratuin een uitbreiding van het pand om zo het magazijn te kunnen vergroten en een uitbreiding van het parkeerterrein om de pieken in de parkeervraag op te kunnen vangen. De ontwikkeling past niet binnen de ter plaatse geldende bestemmingsplannen.

Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken is een afwijking van de bestemmingsplannen vereist. Deze afwijking wordt mogelijk gemaakt door een omgevingsvergunning met uitgebreide Wabo-procedure. Bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning dient een goede ruimtelijke onderbouwing te worden ingediend. Hiermee wordt aangetoond dat de beoogde ontwikkeling niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Deze ruimtelijke onderbouwing voorziet hierin. De ontwikkeling wordt getoetst aan relevante beleidskaders en diverse omgevingsaspecten.

1.2 Ligging projectgebied

De Intratuin IJsselstein ligt tegen de westkant van IJsselstein aan, in de gemeente Lopik. De oostzijde van het projectgebied grenst aan de Weg der Verenigde Naties. Aan de noordzijde grenst het aan woningen die aan het Boveneind Zuidzijde liggen. De zuid- en westzijde van het projectgebied wordt begrensd door agrarische percelen. De ligging van het projectgebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.01Intratuin2019-OM01_0001.jpg"

Figuur 1.1: Ligging projectgebied (bron: Arcgis luchtfoto 2017)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het projectgebied gelden twee bestemmingsplannen. Dit zijn de plannen 'Intratuin IJsselstein' en 'Lopik landelijk gebied'.

Bestemmingsplan Intratuin IJsselstein

Ter plaatse van de beoogde uitbreiding van de bebouwing geldt het bestemmingsplan 'Intratuin IJsselstein', vastgesteld op 31 mei 2011 door de gemeente Lopik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.01Intratuin2019-OM01_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan Intratuin IJsselstein (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Ter plaatse geldt de bestemming Detailhandel - Tuincentrum. Deze gronden zijn bestemd voor detailhandel gericht op de teelt en de verhandeling van bomen, heesters, planten, bloemen en andere siergewassen en in samenhang daarmee op de verkoop van tuinartikelen en -benodigdheden. Ook is horeca van categorie 1 toegestaan. Er geldt een maximum totale oppervlakte van 9.510 m2 voor gebouwen, aanbouwen, uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen, exclusief de droogloop aan de voorzijde van het gebouw. De maximum toegestane bouwhoogte bedraagt 10 meter en de maximum goothoogte bedraagt 4,5 meter. Gebleken is dat het bestemmingsplan een omissie bevat voor wat betreft de maximum goothoogte. De entree en de middenkap hebben een goothoogte van 7 m. Deze bouwdelen zijn echter legaal tot stand gekomen en dus alsnog toegestaan.

Daarnaast geldt voor een deel van het plangebied de aanduiding 'parkeerterrein', ter plaatse van deze aanduiding is uitsluitend parkeren, fietsenstalling en groenvoorzieningen toegestaan.

De gronden aan de noordzijde van het plangebied hebben de aanduiding 'opslag'. Deze gronden zijn uitsluitend voor opslag ten behoeve van het tuincentrum en voor opslag van maximaal 10.000 kg consumentenvuurwerk.

Strijdigheid met bestemmingsplan

De uitbreiding van het magazijn heeft een goothoogte van circa 6,6 meter. Dit is in strijd met de in het bestemmingsplan opgenomen maximum goothoogte van 4,5 meter. De uitbreiding past overigens wel binnen de totale toegestane oppervlakte uit het bestemmingsplan. De uitbreiding van het parkeerterrein is in strijd met de bestemming 'Detailhandel - tuincentrum' daar waar de functieaanduiding 'parkeerterrein' ontbreekt. Dit gaat om de strook parkeerplaatsen die direct tegen het bestaande gebouw aan wordt gerealiseerd.

Bestemmingsplan Lopik landelijk gebied

Voor het gedeelte waar de uitbreiding van het parkeerterrein is gepland geldt het bestemmingsplan 'Lopik landelijk gebied' vastgesteld op 12 juni 2007.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.01Intratuin2019-OM01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan Lopik landelijk gebied met in het rood de projectlocatie

Ter plaatse geldt de bestemming Agrarische doeleinden met de subbestemming grondgebonden veehouderij.

Strijdigheid met bestemmingsplan

Een parkeerterrein is niet toegestaan binnen de bestemming agrarische doeleinden.

1.4 Leeswijzer

Deze ruimtelijke onderbouwing bestaat uit:

Wettelijke vereisten   Waar in dit document?  
Een beschrijving van het project   Hoofdstuk 2  
De conclusies van het onderzoek naar het beleid en de omgevingsaspecten   Hoofdstuk 3 en 4  
De maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid, inclusief het kostenverhaal   Hoofdstuk 5  

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie projectgebied

De Intratuin IJsselstein is sinds 1999 op de huidige plaats gevestigd. Sinds een verbouwing enkele jaren geleden heeft het zijn huidige vorm. De locatie ligt tegen de kern van IJsselstein aan en is goed ontsloten. Deze locatie vormt de overgang tussen het stedelijk en het landelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.01Intratuin2019-OM01_0004.png"

Figuur 2.1: Aanzicht Intratuin IJsselstein vanaf de Weg der Verenigde Naties (bron: google maps)

Het hoofdgebouw van de Intratuin (weergegeven in groen) bestaat uit een warme kas, een koude kas, horeca en een magazijn. Het parkeren wordt opgelost op eigen terrein, dit is weergegeven in oranje. Daarnaast beschikt de Intratuin over naastgelegen schuren die als opslag worden gebruikt, dit is weergegeven in blauw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.01Intratuin2019-OM01_0005.png"

Figuur 2.2: Indeling terrein (bron: Arcgis luchtfoto 2017)

Aan de zuidkant van de winkel is met een tijdelijke omgevingsvergunning ( 03317187/20170142, d.d. 15 september 2017) een nieuw parkeerterrein aangelegd. Tevens is een aanwezige sloot verlegd. De omgevingsvergunning is verleend voor een periode van maximaal 2 jaar onder de voorwaarde dat uiterlijk voor 1 februari 2018 een definitieve aanvraag omgevingsvergunning aangevraagd zal worden om de situatie te formaliseren.

2.2 Beoogde ontwikkeling

Intratuin wenst een uitbreiding van het magazijn aan de achterzijde van het gebouw. Deze uitbreiding betreft een gedeelte ten behoeve van opslag van goederen met een oppervlakte van 1.245 m2 en een gedeelte van 42 m2 ten behoeve van horeca. De beoogde bebouwing ten behoeve van het magazijn wordt 9 meter hoog met een goothoogte van circa 6,6 meter. De toegestane maximum bouwhoogte is 10 meter en de maximum goothoogte is 4,5 meter. De bouwhoogte voldoet dus wel aan de regels, maar de goothoogte is circa 2 meter hoger. De goothoogte van circa 6,6 meter is echter nodig voor de functie van het magazijn. Dit in verband met de opslag van artikelen / hoogte van de stellingen om zodoende een efficiënte ruimte te creëren met de gewenste opslag capaciteit welke in het huidige magazijn onvoldoende is. De maximum bouwhoogte wordt niet overschreden, waardoor de ruimtelijke impact gering is.

De beoogde uitbreiding ten behoeve van de horeca is lager en sluit aan bij de bestaande goothoogte van het pand. Zie figuur 2.3 en 2.4 voor een impressie van de beoogde ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.01Intratuin2019-OM01_0006.jpg"

Figuur 2.3: Nieuwe situatie (bron: Breddels Architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.01Intratuin2019-OM01_0007.jpg"

Figuur 2.4: Impressie nieuwbouw vanaf achterzijde pand (bron: Breddels Architecten)

Door de verplaatsing van het magazijn naar de achterzijde van het tuincentrum (nieuwe bebouwing) ontstaat ruimte om binnen het bestaande tuincentrum het verkoopvloeroppervlakte en het horeca-gedeelte te optimaliseren. De warme-afdeling wordt circa 170 m2 groter, de koude-afdeling wordt circa 225 m2 groter en het horeca-deel neemt met circa 320 m2 toe.

Uitbreiding parkeerterrein

Het parkeerterrein wordt aan de westzijde uitgebreid met 138 nieuwe parkeerplaatsen. Door de uitbreiding vervallen 8 parkeerplaatsen, dus netto komen er 130 parkeerplaatsen bij.

De nieuwe parkeerplaatsen worden gerealiseerd op onverhard terrein. Door de toename in verharding dient watercompensatie plaats te vinden. Dit wordt toegelicht in paragraaf 4.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.01Intratuin2019-OM01_0008.png"

Figuur 2.5: Nieuwe situatie inclusief uitbreiding parkeerterrein (bron: Breddels Architecten)

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan relevante beleidskaders op Rijksniveau, provinciaal en gemeentelijk niveau.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De ambities die tot 2028 zijn geformuleerd luiden als volgt:

  • 1. het vergroten van de concurrentiepositie door de ruimtelijk- economische structuur te versterken;
  • 2. het verbeteren van de bereikbaarheid;
  • 3. zorgen voor een leefbare en veilige omgeving, met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Gelet op het hoge abstractieniveau van de SVIR in relatie tot de beoogde ontwikkeling, volgen er geen concrete kaders voor de ontwikkeling.

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro)

De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Het bevoegd gezag moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. De Ladder is van toepassing op winkelplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. De eerste vraag is dan ook of de beoogde uitbreiding van Intratuin aangemerkt kan worden als stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Stedelijke ontwikkeling

Conform jurisprudentie wordt een winkelplan als 'stedelijke ontwikkeling' gezien als het gaat om een toevoeging van een gebouw groter dan 500 m2. Het moet echter wel gaan om een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling, qua bebouwing, maar ook qua functie.

Op basis van het vigerende bestemmingsplan zijn de beoogde functies reeds mogelijk. Door de verplaatsing van het magazijn naar de achterzijde van het tuincentrum (nieuwe bebouwing) ontstaat ruimte om binnen het bestaande tuincentrum het verkoopvloeroppervlakte en het horeca-gedeelte te optimaliseren. De warme-afdeling wordt circa 170 m2 groter, de koude-afdeling wordt circa 225 m2 groter en het horeca-deel neemt met circa 320 m2 toe. Deze bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan, inclusief de verplaatsing van het magazijn.

De uitbreiding van het parkeerterrein betreft een oppervlak van circa 3.000 m2. Dit wordt gerealiseerd op voormalig agrarische gronden.

Conclusie

De beoogde uitbreiding van het pand van Intratuin is niet aan te merken als 'stedelijke ontwikkeling' conform de ladder voor duurzame verstedelijking. Functioneel is de relatief kleinschalige uitbreiding al mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan. De uitbreiding hoeft daarom niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

De uitbreiding van het parkeerterrein is gelet op de aard en omvang wel aan te merken als stedelijke ontwikkeling. Daarom wordt de uitbreiding van het parkeerterrein getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Behoefte

De Intratuin heeft een grote verkeersaantrekkende werking. Deze verkeersaantrekkende werking is echter wel seizoensgebonden en kent gedurende het jaar enkele pieken. Door de recente uitbreiding van het pand is gebleken dat voornamelijk tijdens deze pieken behoefte is aan extra parkeervoorzieningen. Er is behoefte aan extra parkeerplaatsen ten behoeve van het tuincentrum.

Locatie buiten bestaand stedelijk gebied

De uitbreiding kan niet binnen het bestaand gebied worden gerealiseerd, omdat de parkeerplaatsen ten behoeve van bezoekers van de Intratuin worden gerealiseerd en dit dus in de dichte nabijheid van de Intratuin moet zijn. De reeds aanwezige parkeerplaatsen liggen voornamelijk voor het tuincentrum. Ten noorden van het tuincentrum is het niet mogelijk om de parkeerbehoefte te voorzien. Hierdoor zou namelijk de bereikbaarheid van het achterliggende magazijn worden belemmerd. Uitbreiding richting het zuiden is dan ook het meest voor de hand liggende oplossing.

De locatie ligt niet binnen het bestaand stedelijk gebied. Wel ligt de locatie in de kernrandzone van IJsselstein. Een dergelijk gebied kent een hoge mate van functiemenging en heeft vaak een verstedelijkt karakter. Verdere verstedelijking is mogelijk wanneer sprake is van een versterking van de ruimtelijke kwaliteit, bijvoorbeeld via een goede landschappelijke inpassing. Dit is gedaan door de ontwikkeling te voorzien van een beplantingsplan.

Gelet op bovenstaande wordt gesteld dat de uitbreiding van het parkeerterrein voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en Verordening 2013

De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) is op 4 februari 2013 vastgesteld. Bij de PRS is een Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) gemaakt. Van beide plannen zijn de herijkingen in december 2016 vastgesteld. De structuurvisie geeft aan wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling. De verordening zorgt voor de doorwerking van de structuurvisie naar de gemeenten.

De provincie moet aantrekkelijk blijven om te wonen, werken en recreëren. Het ruimtelijk beleidsvizier is daar op gericht. Het ruimtelijke beleid is gebaseerd op drie pijlers die bijdragen aan de aantrekkelijkheid, leefbaarheid en kwaliteit van de provincie:

  • een duurzame leefomgeving;
  • vitale dorpen en steden;
  • landelijk gebied met kwaliteit.

Deze pijlers leiden tot de volgende twee belangrijkste beleidsopgaven; opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats:

  • Accent op de binnenstedelijke opgave.
  • Behoud en versterken kwaliteit landelijk gebied.

De projectlocatie ligt binnen de peiler dynamisch landelijk gebied binnen de Kernrandzone. De Kernrandzone is het gedeelte van het landelijk gebied dat direct aansluit aan de rode contour. Deze zone is van grote waarde voor de leefbaarheid van de kern als uitloopgebied en door de hier aanwezige stedelijke functies. Wanneer verstedelijking in de kernrandzone mogelijk wordt gemaakt, dient dit ruimtelijk en landschappelijk goed ingepast te worden, zodat deze past bij de kenmerken en verstedelijkingsstructuren van kern en kernrandzone.

De beoogde ontwikkeling betreft de uitbreiding van het huidige pand en het bijbehorende parkeerterrein. De uitbreiding van het pand sluit aan op de huidige bebouwing op hetzelfde bouwperceel. Doordat het een uitbreiding aan de achterzijde van het pand betreft, is de verandering van het aanzicht gering. Dit komt mede door de aanwezige hogere middenkap. De kernrandzone wordt dan ook niet aangetast. De noodzaak van de uitbreiding van het parkeerterrein is reeds aangetoond in paragraaf 3.2.2. Hieruit blijkt dat deze locatie de meest logische is, gelet op de samenhangende functie met het tuincentrum en het ontbreken van alternatieven. Door middel van een beplantingsplan is gezorgd voor een goede ruimtelijke kwaliteit.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Toekomstvisie gemeente Lopik

De gemeenteraad van Lopik heeft op 1 februari 2011 de Toekomstvisie Lopik 2030 vastgesteld. In de toekomstvisie wordt een opsomming gegeven van de sterke en zwakke punten en de ontwikkelingen waar de gemeente zich voor zal zien gesteld.

De gemeente Lopik beschrijft in de toekomstvisie dat het actief keuzes wil maken om woningbouw te realiseren om het inwoneraantal op peil te houden en de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid (ongeacht het inwoneraantal) om de kern aantrekkelijk te houden. De insteek is dat de gemeente Lopik een agrarische gemeente met een traditionele samenleving is en blijft, met een levendige gemeenschap die zichtbaar is in de kernen. Daarbij ligt de nadruk op het mogelijk maken van ruimtelijke ontwikkeling om op die manier de kwaliteit van bebouwingslinten en/of het landschap in de gemeente te verhogen. Het gemeentelijk beleid rust op een tweetal pijlers. Ten eerste wordt de nadruk gelegd op het benutten van de potenties van het landelijk gebied en op het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van het gebied. De tweede pijler is het zoeken naar een balans tussen ruimtelijke kwaliteit en nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden.

Onderzoek en conclusie

De toekomstvisie van de gemeente Lopik gaat in op de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van het gebied. De beoogde uitbreiding krijgt dezelfde stijl als het bestaande gebouw. Deze uitbreiding ligt aan de achterzijde van het pand waardoor de verandering van het aanzicht slechts gering is. De ontwikkeling past bij de huidige uitstraling van het gebied en doet daar geen afbreuk aan. De ontwikkeling is niet in strijd met de toekomstvisie van de gemeente Lopik.

Hoofdstuk 4 Toetsing aan de omgevingsaspecten

4.1 Geluid

Toetsingskader

Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient het voornemen getoetst te worden aan de Wet geluidhinder (Wgh). Er dient te worden aangetoond of kan worden voldaan aan wettelijke geluideisen (akoestisch onderzoek en geluidswerende maatregelen) indien er sprake is van een geluid producerende en/of geluidsgevoelige functie.

Onderzoek en conclusie

Een tuincentrum met bijbehorend parkeerterrein is geen geluidsgevoelige functie zoals bedoeld in de Wgh. Ook betreft dit geen geluid producerende functie. Nader akoestisch onderzoek is daarom niet van toepassing. Het aspect geluid vormt daarom geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.2 Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Hierbij wordt gebruik gemaakt van de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten

zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek en conclusie

Op grond van de richtlijnen uit de VNG-publicatie valt een tuincentrum in de categorie 3.1 met een richtafstand van 50 meter ten opzichte van 'een rustige woonwijk'. In een gemengd gebied dient rekening te worden gehouden met een richtafstand van 30 meter. Uit het geldende bestemmingsplan blijkt dat er wordt voldaan aan de richtafstanden. Ook met de geplande aanbouw wordt voldaan aan deze richtafstanden.

Aan de noordzijde van het terrein mag tot maximaal 10.000 kg consumentenvuurwerk worden opgeslagen. Ten aanzien van deze opslag wordt niks gewijzigd. Ook in het geldende bestemmingsplan is de beoogde bedrijfsoppervlakte toegestaan. De opslag van consumentenvuurwerk vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde uitbreiding.

Een parkeerterrein valt in de categorie 2 met een richtafstand van 30 meter ten opzichte van een 'rustige woonwijk'. In een gemengd gebied is deze richtafstand 10 meter. Binnen 10 meter afstand van het parkeerterrein bevinden zich geen gevoelige functies. Voor het parkeerterrein wordt ook voldaan aan de richtafstanden.

Het aspect bedrijven en milieuhinder vormt daarom geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.3 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek en conclusie

De uitbreiding van het huidige pand is van een dergelijk geringe mate dat dit niet zal leiden tot een relevante verkeerstoename en zal daarom niet in betekenende mate bijdragen aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen.

4.4 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken,

namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.


In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het

groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als

rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd

op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of

langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een

bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR

geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of

de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe

veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten

aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid

gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking

getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg,

het spoor of over het water. De concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van

het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de

lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal

transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag

veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties.

Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes.

Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met

deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen

beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat

Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij

de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek en conclusie

Volgens de professionele risicokaart vindt over de Weg der Verenigde Naties vervoer van gevaarlijke stoffen plaats (zie figuur 4.1). Het maatgevende invloedsgebied voor het groepsrisico bedraagt 355 m. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied. De ontwikkeling betreft een kleinschalige uitbreiding en heeft dan ook nauwelijks invloed op de hoogte van het groepsrisico. Er is dan ook geen verantwoording van het groepsrisico nodig. Wel dient aandacht te worden besteed aan zelfredzaamheid en de mogelijkheden voor hulpverleners om in geval van een incident kunnen optreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.01Intratuin2019-OM01_0009.png"
Figuur 4.1: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)

Vanwege de ligging van het projectgebied binnen het invloedsgebied van de route van gevaarlijke stoffen is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

Verantwoording groepsrisico

Over deze beknopte verantwoording wordt in het kader van het wettelijk vooroverleg nog advies aan de regionale brandweer/veiligheidsregio gevraagd.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn.

De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol.

Aanwezige personen kunnen via de huidige ontsluiting nabij de rotonde Baronieweg - Boveneind Zuidzijde - Weg der Verenigde Naties van de bron af vluchten. Dit betreffen allen wegen met een belangrijke gebiedsontsluitende functie. Daarnaast komt het gedegen wegennetwerk ook de bestrijdbaarheid ten goede.

Zelfredzaamheid

De aanwezige personen zullen over het algemeen zelfredzaam zijn. Aanwezige kinderen en ouderen worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden.

Maatregelen

Maatregelen aan het gebouw (zoals een geautomatiseerde afsluiting van ramen en deuren, vergroten brandwerendheid ramen of creëren van een ' safe haven') zijn niet opportuun. De uitbreiding betref immers magazijnruimte waar slechts korte tijd mensen verblijven. Maatregelen aan de bron vallen buiten de scope van de ontwikkeling en zijn daarmee eveneens niet opportuun.

4.5 Water

Toetsingskader

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de

waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze

paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het

waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

Waterkoers 2016-2021

Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden heeft haar ambities en langetermijnvisie vastgelegd in

het waterbeheerplan Waterkoers 2016–2021 (http://www.waterschaponline.nl/hdsr/). De Waterkoers

is een koersdocument om te sturen op hoofdlijnen met als overkoepelende doel Samen werken aan

een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. In de Waterkoers wordt op een niet-planmatige manier over het waterschapswerk gesproken. Waterschapswerk is hierbij breder dan enkel beheer van water.

Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden samen met de ruimtelijke ordening

aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het

zuiveren van afvalwater.

Onderzoek en conclusie

Het hoogheemraadschap heeft in de Keur vastgelegd dat bij een vergroting van een verhard oppervlak van meer dan 500 m2 binnen de bebouwde kom en meer dan 1000 m2 buiten de bebouwde kom dit waterbalansneutraal moet plaatsvinden. De beoogde ontwikkeling bestaat uit het uitbreiden van het bedrijfsgebouw en het aanleggen van extra parkeerplaatsen. De uitbreiding van het bedrijfsgebouw vindt plaats op reeds verhard oppervlak waardoor er geen watercompensatie hoeft plaats te vinden. Daarnaast ligt dit niet binnen een kern- of beschermingszone van een waterkering. Er zijn dan ook geen negatieve effecten te verwachten voor het watersysteem.

Het parkeerterrein wordt uitgebreid op agrarische gronden. In de situatie voordat de tijdelijke omgevingsvergunning werd verleend lag ter plaatse tevens een sloot, deze is verplaatst. Hierbij is er geen verlies aan wateroppervlakte. De toename aan verharding betreft 2.990 m2, daarom dient watercompensatie van minimaal 15% plaats te vinden. Binnen het projectgebied zijn in het kader van de tijdelijk omgevingsvergunning reeds twee sloten en de vijver verbreed. De totale verbreding heeft een oppervlakte van 452,5 m2. Dit is 15,13%, hiermee wordt voldaan aan de vereiste watercompensatie. Het Hoogheemraadschap heeft in het kader van de tijdelijke omgevingsvergunning reeds ingestemd met de uitbreiding van het parkeerterrein.

4.6 Ecologie

Toetsingskader

Bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling dient onderzocht te worden of de Wet

natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van

dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van de

ruimtelijke ontwikkeling niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of

ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen

voor de activiteiten die met dit project mogelijk worden gemaakt. Dit is anders indien uit de Wnb

voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt.

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en

plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke

regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • a. Natuurnetwerk Nederland (NNN);
  • b. Natura-2000 gebieden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • a. soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • b. soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn; en
  • c. de bescherming van overige soorten.

Onderzoek en conclusie

Gebiedsbescherming

Op circa 1,5 kilometer afstand ligt een Natuurnetwerk Nederland gebied (zie figuur 4.2). Gezien de beperkte ontwikkeling worden geen negatieve effecten verwacht op dit gebied door de uitbreiding.

In de omgeving van het projectgebied ligt geen Natura-2000 gebied.


afbeelding "i_NL.IMRO.0331.01Intratuin2019-OM01_0010.png"
Figuur 4.2: Uitsnede kaart Provinciale Structuurvisie (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Soortenbescherming

De projectlocatie is reeds verhard en bevat geen geschikte habitat voor beschermde diersoorten. Er is geen strijdigheid met de Wet natuurbescherming. Het parkeerterrein is reeds met een tijdelijke omgevingsvergunning is vergund. Het voorliggende plan formaliseert dit parkeerterrein met een definitieve omgevingsvergunning. De ingreep heeft derhalve reeds plaatsgevonden. Er zullen dan ook geen beschermde soorten worden aangetast.

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient er in verband met de uitvoerbaarheid van een

plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. Bij

functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie

en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming

is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde

functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de

desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone

grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek en conclusie

In het kader van het vigerende bestemmingsplan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek bleek dat de kwaliteit van de bodem volstaat om de uitbreiding van het tuincentrum te realiseren. De uitbreiding van het pand vindt plaats op de gronden waar bouwen reeds is toegestaan. De uitbreiding van het parkeerterrein vindt plaats op agrarische gronden. Er worden geen gebouwen geplaatst waar bezoekers kunnen verblijven. Nader onderzoek naar de bodemkwaliteit is dan ook niet nodig. Geconcludeerd wordt dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader

Erfgoedwet

Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De

uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse

omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem,

de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden

waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse

archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen

archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen

vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de

bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt

voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot

de mogelijkheden behoort.'

Onderzoek en conclusie

In het kader van het vigerende bestemmingsplan is een veldonderzoek uitgevoerd naar de archeologische waarden in het projectgebied. Hieruit blijkt dat doordat de graafwerkzaamheden tot maximaal 1,0 meter onder maaiveld zullen reiken, er geen vervolgonderzoek is aanbevolen. Wel geldt tijdens de bouwwerkzaamheden de meldingsplicht op grond van de Erfgoedwet. Wanneer er een archeologische vondst wordt gedaan, dient dit zo snel mogelijk te worden gemeld bij het bevoegd gezag.

Het projectgebied heeft geen culthuurhistorische waarde.
Gelet op bovenstaande vormt het aspect archeologie en cultuurhistorie geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

De verkeersgeneratie en parkeerbehoefte van een ontwikkeling wordt bepaald op basis van kencijfers van het CROW (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). De gemeente Lopik heeft een niet-stedelijk karakter op basis van de adressendichtheid en de planlocatie ligt in de rest bebouwde kom.

Onderzoek

Ontsluiting

De projectlocatie ligt direct aan de Weg der Verenigde Naties. De ontsluitingsweg blijf ook na realisatie van het project gehandhaafd.

Parkeren

Het parkeerterrein wordt uitgebreid met 138 nieuwe parkeerplaatsen, om zo pieken in de parkeerbehoefte op te kunnen vangen. Wanneer de CROW kencijfers worden gevolgd, bedraagt de parkeerbehoefte van de Intratuin na zijn uitbreiding (9.510 m2) tussen de 229 en 276 parkeerplaatsen. Bij de bepaling van parkeerbehoefte is uitgegaan van minimum en maximum norm van respectievelijk 2,4 en 2,9 parkeerplaatsen per 100 m² bvo.

Het nieuwe parkeerterrein telt in totaal 414 parkeerplaatsen en voorziet ruim in de berekende parkeerbehoefte. Het overschot zal voldoende zijn om de parkeerbehoefte op piekdagen op te kunnen vangen.

Verkeersgeneratie

  Huidige situatie   Nieuwe situatie   Toename  
Oppervlakte in m2 bvo   8420   9510   1272  
Verkeersgeneratie in mvt/weekdagetmaal   1310   1479   169  


De verkeersgeneratie bedraagt volgens CROW kencijfers 15,55 mvt/weekdagetmaal per 100 m2 bvo. Door de uitbreiding van het pand is er sprake van een toename van het aantal verkeersbewegingen, namelijk 169 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Per saldo is dit een beperkte verkeerstoename die zal opgaan in de dagelijkse fluctuatie van het verkeer.

Conclusie

De ontsluiting van het tuincentrum Intratuin in IJsselstein is goed. Voor het tuincentrum dienen na de uitbreiding tussen de 229 en 276 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd om te kunnen voldoen aan de parkeerbehoefte. Het totaal aantal parkeerplaatsen is na uitbreiding 414. Dit is voldoende om het verkeer op te vangen met de incidentele pieken. Het extra verkeer ten gevolge van de uitbreiding bedraagt circa 169 mvt/etmaal. Dit zal niet tot problemen in de verkeersafwikkeling leiden. Het aspect verkeer staat de uitvoering van dit plan dan ook niet in de weg.

4.10 Kabels en leidingen

Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke

beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • 1. gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • 2. aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • 3. defensiebrandstoffen;
  • 4. warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Onderzoek en conclusie
Ter plaatse van het projectgebied liggen geen planologisch relevante kabels of leidingen. Het aspect kabels en leidingen vormt daarom geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

De beoogde ontwikkeling betreft een initiatief van het aldaar gevestigde bedrijf. De financiering van deze ontwikkeling wordt gedragen door Intratuin.

Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waar de grondexploitatieregeling van de Wet ruimtelijke ordening op van toepassing is. Het vaststellen van een grondexploitatieplan is daarom niet nodig.