Plan: | Vogelzangsekade 7b Lopik |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0331.01LopVZ-BP01 |
Op het perceel Vogelzangsekade 7B te Lopik was voorheen een boomkwekerij gevestigd. Dit bedrijf is inmiddels beëindigd. De nieuwe eigenaar wenst het terrein om te vormen naar een bedrijfsbestemming (stratenmaker). De bestaande bedrijfsgebouwen, kassen en een groot deel van de terreinverharding wordt gesaneerd en de teeltgronden worden omgevormd naar grasland. In ruil voor deze sanering wordt een nieuwe bedrijfswoning met bedrijfsbebouwing gerealiseerd.
Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel een passende en gewenste ontwikkeling is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen tegen oosten van de kern van Lopik, achter de bebouwing aan de Vogelzangsekade. Deze weg sluit aan op het bebouwingslint Lopikerweg Oost. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging van het plangebied (bron: Openstreetmap.org)
Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. Met de bestemming wordt geregeld wat de functie van de grond is. Ook geeft het bestemmingsplan aan wat er gebouwd mag worden, waarvoor de gebouwen gebruikt mogen worden en is het een toetsingskader voor omgevingsvergunningen. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting en is opgesteld volgens de laatste afspraken over de RO Standaarden 2012.
Verbeelding
De verbeelding, een kaart, laat tot op perceelsniveau zien welke bestemmingen er gelden. Met aanduidingen kan meer informatie worden gegeven over wat is toegestaan, bijvoorbeeld met bouwvlakken of maatvoeringen.
Planregels
De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden.
Opzet van de toelichting
In deze toelichting is het volgende opgenomen:
De toelichting voldoet hiermee aan de eisen die worden gesteld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Bij de voorbereiding van dit plan is het niet nodig om een milieueffectrapport, als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer, op te stellen. In hoofdstuk 4 is beschreven op welke wijze rekening is gehouden met aanwezige waarden van de gronden, de effecten op het aangrenzende gebied en de wijze waarop milieukwaliteitseisen (volgens hoofdstuk 5 Wet milieubeheer) bij het plan zijn betrokken.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het perceel aan de Vogelzangsekade 7B is een voormalige boomkwekerij met een aantal bedrijfsgebouwen en circa 2,23 ha aan teeltgronden, waar vooral coniferen werden gekweekt. Er is geen bedrijfswoning aanwezig. De Vogelzangsekade loopt evenwijdig aan de Lopikerweg-Oost, een bebouwingslint met een menging aan functies, zoals agrarische en overige bedrijven en burgerwoningen. Achter de lintbebouwing ligt het open veenweidelandschap. De boomkwekerij is een afwijkend element in dit landschap.
Luchtfoto plangebied
De boomkwekerij ligt achter de woningen aan de Vogelzangsekade. Op het terrein staan diverse gebouwen en kassen. De aanwezige bebouwing heeft een gezamenlijk oppervlak van ca. 2077m². Naast de kwekerijactiviteiten vond er ook verkoop van producten plaats. Op onderstaande kaart is de bestaande bebouwing en verharding aangegeven. Het huidige bouwvlak is rood omlijnd. Aan de noordzijde zijn in het verleden gronden verkocht aan aangrenzende grondeigenaren. Deze maken derhalve geen deel uit van het stratenmakersbedrijf.
De initiatiefnemer heeft het voornemen om de boomkwekerij te herbestemmen tot een stratenmakersbedrijf. De bestaande bedrijfsgebouwen worden gesloopt, met uitzondering van de bestaande schuur in de noordwesthoek van het perceel. Deze schuur ligt deels binnen het plangebied en deels op het aangrenzende perceel. De nieuwe bedrijfsbebouwing krijgt een oppervlakte van ca. 575 m². Een tekening van de toekomstige inrichting is hieronder opgenomen en tevens in bijlage 2 bij de regels.
Aan de westzijde van het terrein wordt ruimte gereserveerd voor opslag. Door middel van beplantingen (zie onder 'landschappelijke inpassing') wordt deze aan het zicht onttrokken. Tevens wordt er een bedrijfswoning gerealiseerd op het perceel.
Voor de toegang van het terrein wordt gebruik gemaakt van de bestaande inrit vanaf de Vogelzangsekade. Het parkeren zal op eigen terrein plaatsvinden. Het boomkwekerijgedeelte wordt in zijn geheel gesaneerd en omgevormd tot grasland, zoals elders in het veenweidegebied. De nieuwe bebouwing komt minder diep op het perceel gelegen dan de huidige bebouwing. Hierdoor past het beter in de lintbebouwing dan de voormalige boomkwekerij. Met het voorliggend plan wordt het bouwvlak met circa 5.000 m² verkleind.
Landschappelijke inpassing (tekening: Verstoep Bouwadvies)
Landschappelijke inpassing
Met de voorgenomen ontwikkeling ontstaan er kansen voor een aanzienlijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Om de bedrijfslocatie op een goede wijze in de passen in de omgeving is een landschappelijk inpassingsplan gemaakt. Hierbij is nadrukkelijk rekening gehouden met het advies van de Ervenconsulent. Dit advies is opgenomen in bijlage 1 en bevat randvoorwaarden voor ruimtelijke kwaliteit.
Het plan gaat uit van een clustering van bebouwing aan de noordzijde van het perceel. De aan te leggen beplantingen volgen hoofdzakelijk de bestaande lijnen in het landschap, dat wil zeggen de noord-zuid gerichte ontginningsstructuur. Het perceel wordt niet geheel afgeschermd, maar tussen de beplantingen door is er af en toe zicht op de bebouwing.
Aan de westzijde wordt ter afscherming van de buitenopslag een brede beplantingsstrook aangelegd bestaande uit opgaande bomen (zoals es, veldesdoorn en boomhazelaar) en struiken (gelderseroos, meidoorn, veldesdoorn). Ook ten zuiden wordt een aantal bomenrijen aangeplant, die samen met het terugkeren van de greppels zorgen voor een versterking van de ontginningsstructuur en een geleidelijke overgang van het lint naar het open agrarische veenweidegebied daarachter.
De erfafscheiding langs de oostkant van het perceel wordt gemarkeerd door een rij knotbomen. Het landschappelijk inpassingsplan is opgenomen in bijlage 2 bij de regels.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro.
Ladder duurzame verstedelijking
Het betreft een herbestemming van een agrarisch bouwvlak (boomkwekerij) naar een ander bedrijf en de bouw van een bedrijfswoning. Per saldo is er een sterke vermindering van de oppervlakte bebouwing en verharding ten opzichte van de huidige situatie. Uit jurisprudentie blijkt dat ontwikkelingen die geen extra verstedelijking mogelijk maken maar bebouwing reduceren niet gezien worden als stedelijke ontwikkelingen in de zin van de Ladder. Ook is er geen sprake van een zogenaamde laddergevoelige functie, zoals winkels of kantoren, waarbij ruimtelijk relevante effecten als leegstand kunnen optreden. Het plan hoeft derhalve niet getoetst te worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Het provinciaal ruimtelijk beleid is neergelegd in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2013 (PRV). Voor beide is in 2016 een herijking vastgesteld. In de PRV, die op 20 januari 2017 in werking is getreden, zijn algemene regels opgenomen over de inhoud, toelichting of onderbouwing van onder meer bestemmingsplannen. Hiermee is beoogde de provinciale belangen te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau.
De provincie Utrecht kiest voor een strategie van duurzame ontwikkeling en behoud van aantrekkingskracht. De hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling zijn:
Bij het concretiseren van het ruimtelijk beleid binnen deze hoofdlijnen zijn twee prioritaire keuzes gemaakt: ingezet wordt op binnenstedelijke ontwikkeling en op versterking van de kwaliteit van het landelijk gebied.
Kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied
Om de kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied te behouden, wil de provincie een ongebreidelde uitwaaiering van stedelijke functies voorkomen worden. Binnen deze context zijn nieuwe vormen van verstedelijking niet toelaatbaar, behalve wanneer nieuwe bebouwing in plaats komt van bestaande bebouwing in samenhang met de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit. Er zijn verschillende mogelijkheden voor hergebruik: voor bedrijven of andere stedelijke functies en voor wonen, waaronder nieuwe woningen. De functiewijziging is aan voorwaarden verbonden, zoals sloop van minimaal 50% van de aanwezige bebouwing (uitgezonderd historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing), concentratie van bebouwing en een evenredige verkleining van het voormalige bouwperceel.
Cultuurhistorische hoofdstructuur - Agrarisch cultuurlandschap
De Lopikerwaard is één van de vijf gebieden in de provincie waar specifieke aandacht wordt gevraagd voor de cultuurhistorische waarden. Vanwege de historisch kenmerkende gebouwen, structuren, bebouwingslinten, landschappen en verkavelingspatronen is het belangrijk dat cultuurhistorische waarden aandacht krijgen in ruimtelijke plannen.
De Lopikerwaard vormt samen met de Krimpenerwaard (Zuid-Holland) een van de grootste aaneengesloten veenweidegebieden van Nederland. Een lage ruimtelijke dynamiek binnen de door rivieren omsloten waard heeft gezorgd voor het nagenoeg volledig intact blijven van het twaalfde-eeuwse cope-ontginningssysteem, dat wordt gekenmerkt door enkele zeer lange, oost-west gerichte ontginningslinten. Kenmerkend zijn de vaste dieptematen, het patroon van scheisloten en de boerderijlinten met oriëntatie op de ontginningsbasis. Het contrast tussen de dicht bebouwde, doorgaans dubbelzijdige linten en het open tussenliggende polderland is karakteristiek voor de Lopikerwaard. Een fijnmazig sloot- en boezemsysteem typeert het westelijk deel. De randen van de waard hebben kenmerkende open (Lekdijk) en meer gesloten (IJsseldijk) boerderijlinten langs de dijk.
Om de kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied te kunnen behouden voert de provincie een terughoudend beleid als het gaat om de ontwikkeling van niet aan het landelijk gebied gekoppelde functies. Slechts onder voorwaarden, met name ten aanzien van de kwaliteit van het landelijk gebied en van de vitaliteit van al aanwezige functies, zijn ontwikkelingen van niet landelijk gebied functies aanvaardbaar. Dit is onder meer het geval in bestaande bebouwingsconcentraties, zoals buurtschappen en de dichter bebouwde delen van bebouwingslinten en ontginningsassen. Plaatselijk is verdichting mogelijk, zowel door extra bebouwing als door extra functies, als dit bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit. Daarbij kan gedacht worden aan sanering van ongewenste situaties of aan herstel van het landschap. Vooral in de linten zijn de landschappelijke en cultuurhistorische waarden doorgaans hoog. Dat lijkt een beperking, maar daar waar bestaande situaties worden verbeterd, biedt dat ook kansen. Verdichting op minder kwetsbare plekken kan herstel van doorzichten op waardevollere plekken mogelijk maken.
Landschap Groene Hart
De provincie wil voor het landschap Groene Hart de volgende kernkwaliteiten behouden en versterken:
Bij ontwikkelingen in het landschap van het Groene Hart staat het versterken van de diversiteit op het schaalniveau van de verschillende landschapstypen centraal. Daarbij dienen de kernkwaliteiten gerespecteerd en benut te worden om de contrasten tussen de verschillende typen landschap te behouden én te versterken. Enkel en alleen het accent leggen op rust en stilte doet geen recht aan het Groene Hart. Het waarborgen van rust vraagt ook het bieden van ruimte voor vormen van dynamiek. Daarbij ligt de focus op het vergroten van de contrasten in rust en dynamiek tussen de agrarische landschappen van de velden en de dynamische landschappen van de oude stroomruggen. Gevraagd wordt om zorgvuldig om te gaan met de open, lege ruimte en de dynamiek te concentreren in de 'zones'.
Planspecifiek
Het plangebied ligt in een van de bebouwingslinten in de Lopikerwaard, en daarmee in de cultuurhistorische hoofdstructuur en in het landschap van het Groene Hart. Voor beide geldt dat ontwikkelingen mogelijk zijn juist in de bebouwingslinten, om zo het contrast tussen het "lege" polderlandschap en de dynamische linten te behouden en te versterken. Daarnaast zijn er veranderingen in het lint mogelijk indien hiermee gelijktijdig de ruimtelijke kwaliteit wordt verhoogd. Bij voorliggend plan is dat zeker het geval.
Met het plan wordt een boomkwekerij (ca. 3,1 ha) gesaneerd, inclusief de opstallen. Daar voor in de plaats komt een categorie 2-bedrijf met bedrijfswoning. De ontwikkeling past binnen artikel 3.9 en 3.11 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening voor functiewijziging van een (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel naar een bedrijfsfunctie met een nieuwe bedrijfswoning. De oppervlakte aan bedrijfsgebouwen neemt af met ca. 1.500 m² (=70%). Daarnaast wordt nog eens 2,3 ha boomteelt met bijbehorende verharding gesaneerd. Zowel de oppervlakte als de ruimtelijke impact van het geheel wordt aanmerkelijk kleiner.
De kwekerij is mede door de aanwezige teelt (coniferen) eigenlijk niet passend in het veenweidelandschap. Door sanering van de kwekerij wordt het contrast tussen de dichte lintbebouwing en het open landschap teruggebracht. Voorliggend plan draagt bij aan een versterking van de kernkwaliteiten en een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landschap van het Groene Hart.
Door de ervenconsulent van Mooisticht zijn randvoorwaarden gegeven voor ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing. Deze zijn opgenomen in bijlage 1. In paragraaf 2.2 is beschreven op welke wijze hieraan vorm wordt gegeven.
Algemeen
De kwaliteit van het landschap is de afgelopen decennia achteruitgegaan. De gemeente Lopik wil bij elke ruimtelijke ontwikkeling in het buitengebied inzetten op verbetering van de natuurlijke, de landschappelijke, de cultuurhistorische en welstandskwaliteiten van afzonderlijke percelen alsook het omliggende gebied.
De gemeente vraagt naast een goede ruimtelijke onderbouwing meer aandacht voor de landschappelijke inpassing van nieuwe bebouwing. Kwaliteit in ruimtelijke zin dient zo als onderbouwing voor het mogelijk maken van het bouwinitiatief dan wel het afwijken van planologisch beleid. Daarbij staat de gemeente een integrale benadering voor. Er wordt gekeken naar een logische positionering van de bouwwerken op het perceel, passende beplanting en een goede inbedding van het erf in de omgeving.
In de nota LopikMEERwaard heeft de gemeente Lopik vastgelegd op welke wijze de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente verbeterd kan worden. De nadruk ligt op het mogelijk maken van ruimtelijke ontwikkelingen om op die manier de kwaliteit van bebouwingslinten en/of het landschap in de gemeente te verhogen.
Het gemeentelijke beleid rust op een tweetal pijlers. Ten eerste wordt de nadruk gelegd op het benutten van de potenties van het landelijk gebied en op het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van dit gebied. Daarbij dient gezocht te worden naar een balans tussen belevingswaarde (karakteristiek, historie en variatie van de inrichting van een gebied, maar ook stilte, beeldkwaliteit en imago), gebruikswaarde (samenhang en beschikbare ruimte voor wonen, werken, recreatie, natuur, water en verkeer) en de toekomstwaarde (duurzaam grondgebruik, milieukwaliteit, flexibiliteit, kwetsbaarheid).
De tweede pijler is het zoeken naar een balans tussen ruimtelijke kwaliteit en nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden. De aandacht is daarbij gericht op behoud en versterking van de sociaaleconomische vitaliteit van het platteland en de leefbaarheid van de dorpskernen. Dit uit zich bijvoorbeeld in de wens tot ruimere mogelijkheden voor economische dragers in het buitengebied (recreatieve voorzieningen, nieuwe bedrijvigheid), het mogelijk maken van verbrede landbouw of het behalen van een kwaliteitsverbetering door transformatie van agrarische bedrijven.
Planspecifiek
Voorliggend plan betreft de herbestemming van een bedrijf. De voormalige coniferenkwekerij was een bedrijf dat niet goed in het open veenweidelandschap past. Door de sanering van de bedrijfsgebouwen, de kassen en de teeltgronden kan de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van het landschap worden versterkt en de belevingswaarde worden verbeterd. De komst van een nieuw bedrijf draagt bij aan de sociaaleconomische vitaliteit van het platteland. Qua omvang past het bedrijf goed in de schaalgrootte van de lintbebouwing.
Het advies van de ervenconsulent is onder meer om de ontginningsstructuur te versterken. Zie paragraaf 2.2 voor de uitwerking van de richtlijnen in de landschappelijke inpassing.
Op 1 februari 2012 heeft de raad van de gemeente Lopik de Toekomstvisie Lopik 2030 vastgesteld. In de toekomstvisie wordt een opsomming gegeven van de sterke en zwakke punten en de ontwikkelingen waar de gemeente zich voor ziet gesteld.
Een leefbare samenleving wordt bepaald door de mensen zelf. Er wordt ruimte geboden aan ideeën en initiatieven uit de samenleving. Hierdoor ontstaan draagvlak en daadkracht voor realisering en instandhouding van veerkrachtige voorzieningen, verenigingen en vrijwilligersverbanden – de kern van elke betrokken gemeenschap. De gemeente Lopik stimuleert zelfredzaamheid, faciliteert initiatieven en navigeert binnen de kaders. De gemeente Lopik beschrijft in de toekomstvisie dat men actief keuzes wil maken om ontwikkelingen binnen en buiten de kernen van de gemeente te sturen.
Functies als wonen, werken en recreëren in het buitengebied zijn belangrijk voor het behoud van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten (landschap, karakteristieke bebouwing) en meer algemeen de vitaliteit in het landelijk gebied. Het toestaan van een diversiteit aan functies biedt daarom kansen voor het buitengebied.
Planspecifiek
Met onderhavige planinvulling is sprake van een nieuwe werkfunctie in het buitengebied, als vervanging van de boomkwekerij. Qua omvang en verschijningsvorm is het een bedrijfstype dat beter past bij de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten en het landelijk gebied. Met deze planinvulling wordt bijgedragen aan de doelstellingen van de gemeente Lopik ten aanzien van een vitaal plattelandsgebied. Het plan is dan ook in lijn met de toekomstvisie Lopik.
Ter bevordering van de landschappelijke kwaliteit in de Lopikerwaard heeft de gemeente Lopik in samenwerking met de gemeenten Montfoort en Oudewater een landschapsontwikkelingsplan opgesteld (2005). In dit plan geven de gemeenten een gezamenlijke visie op de ontwikkeling van het landschap in een termijn van tien jaar. De landschapsontwikkelingsvisie gaat uit van behoud en versterking van de openheid in de polders en versterking van het half open karakter van de stroomruggen. Voor de gemeenten staat behoud van de streekeigen identiteit, verscheidenheid en beleving van het landschap voorop. Dit onder de voorwaarde dat een groot deel van het gebied levensvatbaar blijft voor de landbouw en vooral veeteelt met weidegang. Er is echter behoefte aan het inpassen van tal van niet- agrarische ontwikkelingen. Bij het vaststellen van nieuwe ontwikkelingsrichtingen moeten de bestaande kernkwaliteiten van het landschap in al haar facetten als basis en richtinggevend kader dienen voor ruimtelijke veranderingen. Uitbreiding van de woonfunctie dient gepaard te gaan met in acht neming van randvoorwaarden ten behoud van de landelijke kwaliteiten.
Planspecifiek
Met het realiseren van onderhavig initiatief blijft de bestaande lintenstructuur behouden en wordt zelfs versterkt door het saneren van de coniferenteelt op de achterliggende percelen. Het bouwperceel wordt ontdaan van gedateerde, niet-cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en kassen. Door het verdwijnen van de boomteelt wordt de openheid en beleving van het landschap versterkt. Een stratenmakersbedrijf met bedrijfswoning past qua functie en schaal in de lintbebouwing. Om de nieuwe ontwikkeling op een goede wijze in het landschap in te passen is een landschappelijk inpassingsplan gemaakt (opgenomen in bijlage 2 van de regels), waarbij nadrukkelijk rekening is gehouden met het advies van de Ervenconsulent (zie bijlage 1).
Geconcludeerd kan worden dat het plan in lijn is met de gemeentelijke uitgangspunten ten aanzien van landschappelijke kwaliteit.
"Visie op de linten" is een thematische verkenning die hoofdzakelijk bedoeld is ter voorbereiding op het nieuw op te stellen bestemmingsplan "Landelijk gebied Lopik". Dit nieuwe plan is bedoeld als een actualisatie van het huidige planologische-juridische kader.
Om een thematische verkenning te kunnen vormen op de toekomstige ontwikkeling van het landelijk gebied is het noodzakelijk inzicht te krijgen in de verschillende trends. Het kan hierbij gaan om landelijke trends maar ook om specifieke voor de gemeente Lopik waarneembare ontwikkelingen. Hoe het landelijk gebied van Lopik er over 20 jaar exact uit ziet is lastig te voorspellen. Toch zijn er in het algemeen en in de gemeente enkele trends te onderscheiden die enig inzicht geven in de mogelijke ontwikkeling van het landelijk gebied. De volgende trends zijn te onderscheiden:
1. Het landelijk gebied als multifunctionele leef- en werkomgeving
De agrarische sector staat onder druk en is niet langer de belangrijkste sociaaleconomische drager van het landelijk gebied. Het aantal agrarische bedrijven en de werkgelegenheid in de agrarische sector is verder afgenomen. Vrijkomende agrarische percelen worden gebruikt voor niet-agrarische functies. Het oorspronkelijke agrarische karakter heeft plaats gemaakt voor een grote verscheidenheid aan functies en belevenissen. Een trend die zich in de toekomst alleen maar verder zal versterken.
De toename en herbestemming van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing is de grootste ruimtelijke opgave in het landelijk gebied. Veranderingen op agrarische percelen hebben een grote impact op de belevingswaarde van de directe omgeving en het landschap. De gemeente wil de waardevolle cultuurhistorische elementen zo goed mogelijk behouden maar ook voldoende kansen voor nieuwe ontwikkelingen bieden om erftransformatie ook daadwerkelijk (financieel) mogelijk te maken.
2. Schaalvergroting versus kleinschaligheid en lokale initiatieven
Op verschillende gebieden in onze samenleving zie je dat voornamelijk wordt ingezet op schaalvergroting. Dit veelal vanuit een oogpunt van efficiëntie en kostenbesparing. Vooral bij de grootste ruimtevragers in het landelijk gebied, de agrarische en nieuw-agrarische bedrijven, lijkt schaalvergroting het devies. De omvang van deze activiteiten vormt echter steeds vaker een knelpunt in relatie met de omgeving. Dit komt omdat het maatschappelijk krachtenveld is gericht op behoud van de kwaliteiten van het landelijk gebied. Kwaliteiten die vaak een relatie hebben met kleinschaligheid en authenticiteit. Je kunnen identificeren met de omgeving wordt belangrijk geacht maar vraagt om behoud van landschap en cultuurhistorie. Het besef groeit dat natuur en landschap op zichzelf staande waarden zijn en behoud en versterking van deze waarden tevens bijdraagt aan een goede woon- en leefomgeving.
Het ruimtelijk beleid van de gemeente moet gericht zijn op het realiseren van een dynamisch landelijk gebied. In feite moet er een duidelijke balans ontstaan tussen groei en behoud. Daarbij moet niet voorbij gegaan worden aan de identiteit en de karakteristiek van de typische plattelandsgemeente en dient voldoende rekening te worden gehouden met de multifunctionaliteit van het landelijk gebied en het belang van uitbreiding van sommige traditionele maar ook nieuwe functies.
3. De kwaliteit van de leefomgeving staat onder druk
Inwoners en ondernemers hebben ruimte nodig om samen met de gemeente nieuwe ontwikkelkansen te verkennen. Het is echter wel aan de gemeente om duidelijke keuzes te maken ten aanzien van omgevingskwaliteit. Vervolgens moeten de overige partijen op de hoogte gebracht worden van deze keuzes en de ruimte krijgen om daarbinnen invulling te geven aan hun ambities. In Lopik betekent dit in elk geval dat elke ruimtelijke ontwikkeling een bijdrage levert aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De kwaliteit van het landelijk gebied is ook achteruit gegaan, bijvoorbeeld als gevolg van de economische crisis. Er waren minder middelen beschikbaar om naast de noodzakelijke investeringen extra aandacht te besteden aan de verbetering van kwaliteit. Nu er sprake is van economisch herstel is te zien dat het aantal initiatieven gericht op kwaliteitsverbetering ook weer toenemen.
Beleidsopgaven
Rekening houdend met de algemene trends is de gemeente Lopik gestart met de verkenning van ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied. Hieruit kunnen een vijftal beleidsopgaven worden onderscheiden.
1. Ruimtelijke kwaliteitsverbetering als voorwaarde bij nieuwe ontwikkelingen
Het uitgangspunt van het ruimtelijk beleid is dat bij elke ontwikkeling vanuit de herkomstwaarde wordt gezocht naar een balans tussen belevingswaarde en gebruikswaarde om een duidelijke toekomstwaarde te kunnen realiseren. Deze waarden moeten onderdeel vormen van een integrale afweging.
2. Waarborgen van cultuurhistorie en waardevolle structuren
Het waarborgen van cultuurhistorie en waardevolle structuren is de tweede beleidsopgave. De gemeente Lopik heeft een aantrekkelijk landelijk gebied. Het landelijk gebied van de gemeente Lopik kent een hoge cultuurhistorische waarde die sterk samenhangt met het oorspronkelijke agrarische gebruik van het gebied. Deze cultuurhistorie vormt grotendeels de huidige ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied en vormt de basis voor nieuwe ontwikkelingen.
3. Van primair agrarisch gebied naar een multifunctioneel gebied met kwaliteit
Het ontwikkelen van een multifunctioneel landelijk gebied met kwaliteit is één van de beleidsopgaven. Vooral de functies landbouw, wonen en niet-agrarische bedrijven geven vorm aan deze multifunctionaliteit. Deze functies hebben voornamelijk invloed op de belevings- en gebruikswaarde van het landelijk gebied.
4. Ontwikkelen van het recreatief en toeristisch potentieel
Eén van die nieuwe functies in de linten zijn recreatieve en toeristische activiteiten. De activiteiten kunnen ontwikkeld worden als nevenfunctie maar ook als vervolgfuncties van agrarische bedrijven. De kwaliteiten van het landelijk gebied vormen een goede basis voor de verdere recreatieve en toeristische ontwikkeling. Dit vergt wel een goede afstemming op de kwaliteiten en waarden van het gebied.
5. Stimuleren van duurzaamheid en waarborgen van veiligheid en waterbeheersing
De fysieke leefomgeving wordt een steeds belangrijker onderdeel van het afwegingskader. Een gezond en veilig leefklimaat staan daarbij centraal. Dat eist ook van gemeente dat er nagedacht wordt over duurzaamheid (energietransitie) en waterbeheersing.
Planspecifiek
Voorliggend plan past in de trend dat het agrarisch gebied wordt ontwikkeld naar een multifunctioneel gebied met kwaliteit. De ontwikkeling van een bedrijf met bedrijfswoning past ook in bestaande functionaliteit, waar wonen en werken in het lint gecombineerd worden.
De sanering van de boomkwekerij, die tot diep in het achterland reikt, leidt tot een versterking van de bestaande landschappelijke en cultuurhistorische structuur. Op een lager schaalniveau wordt door middel van het erfinrichtingsplan nog eens bijgedragen aan een ruimtelijke kwaliteitsverbetering op de locatie.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan Landelijk Gebied, vastgesteld door de raad op 12 juni 2007. Het perceel heeft in het geldende bestemmingsplan een agrarische bestemming met de aanduiding 'Boomkwekerij'. Bebouwing (zonder bedrijfswoning) is toegestaan binnen het bouwperceel (ca. 9000 m² groot). Ook op achterliggende percelen tot aan de M. A. Reinaldaweg (N210) is boomteelt toegestaan.
In het bestemmingsplan is de mogelijkheid opgenomen om (na planwijziging) ter plaatse van een agrarisch bouwperceel andere vervolgfuncties toe te staan, waaronder bedrijven in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Voor onderhavig plan kan niet van deze wijzigingsbevoegdheid gebruik worden gemaakt, omdat er - naast een herbestemming - ook een nieuwe bedrijfswoning wordt gerealiseerd. Daarom is voor dit plan het bestemmingsplan herzien.
Uitsnede bestemmingsplan Landelijk gebied
Aan de noordzijde van het bouwvlak zijn in het verleden gronden verkocht aan aangrenzende grondeigenaren. Deze maken derhalve geen deel uit van het stratenmakersbedrijf. In onderhavige herziening zijn deze gronden wel meegenomen (zie paragraaf 5.2), vanwege de sanering van het agrarisch bouwvlak.
Bouwvlak (rode lijn op linkerafbeelding) versus kadstrale grenzen en plangebied (rechts)
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Een rapportage van het bodemonderzoek is opgenomen in bijlage 2. Hieruit blijkt dat er geen milieutechnische bezwaren zijn voor het plan.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De drie belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2.5 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor PM10 en NO2 bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3, voor PM2.5 ligt dit op 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 172660 (aan de M.A. Reinaldaweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (Fijnstof) | PM2.5 (Fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2016 (µg/m3) | 20.3 µg/m3 | 18.5 µg/m3 | 11.3 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en (fijnere fractie van) fijnstof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (omzetting bedrijf en realisering van een bedrijfswoning) van zeer geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). De verkeersbewegingen zullen door de gewijzigde functie afnemen in vergelijking met de boomkwekerij annex tuincentrum. Hieruit is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Ten behoeve van het plan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting als gevolg van de Lopikerweg Oost. De Vogelzangsekade is 30 km weg met alleen bestemmingsverkeer. Vanaf het plangebied gaat deze weg in westelijke richting naar Lopik over in een fietspad. Vanwege de ruime afstand van 92 m van de woninggevel tot de wegas en de beperkte functie en intensiteit is deze weg akoestisch niet relevant.
Locatie plangebied met de nieuwe woning (rode cirkel) ten opzichte van de Vogelzangsekade en Lopikerweg Oost
De rapportage van het akoestisch onderzoek is opgenomen in bijlage 3. De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de Lopikerweg Oost op de noordgevel van de woning bedraagt maximaal 41 dB en ligt ruim onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Voor het aspect wegverkeerslawaai is sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
De gemeente Lopik heeft een geurverordening. In afwijking van artikel 4, lid 1 van de Wgv bedraagt de minimale afstand voor de geurbelasting van een veehouderij met minder dan 200 stuks melkvee (en 140 stuks jongvee) en/of 50 overige dieren op een geurgevoelig object:
Planspecifiek
In de directe omgeving liggen aan de noordzijde van de Lopikerweg-Oost enkele agrarische bedrijven. Dit zijn allen rundveebedrijven waarvoor een vaste afstand geldt van minimaal 50 meter. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan.
Direct ten noorden van het plangebied heeft het perceel Lopikerweg-Oost 39a in het bestemmingsplan Landelijk gebied uit 2007 een aanduiding voor 'intensieve veehouderij'. Deze veehouderij is inmiddels beëindigd, de bestemming is met een wijzigingsplan gewijzigd in een niet-agrarisch bedrijf (bouwbedrijf, maximaal milieucategorie 2).
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Voorliggend plan heeft op twee manieren met het aspect milieuzonering te maken: enerzijds wordt met de nieuwe bedrijfswoning een nieuwe gevoelige functie gerealiseerd (inwaartse zonering), anderzijds moet het stratenmakersbedrijf rekening houden met omliggende woningen (uitwaartse zonering).
Inwaartse zonering
In de omgeving liggen diverse bedrijven, welke zijn weergegeven op het kaartje in de vorige paragraaf. Het dichtstbijzijnde bedrijf is een categorie 2-bouwbedrijf op Lopikerweg 39A op een afstand van ca. 80 meter. Er wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand van 30 meter.
Verder liggen er aan de Lopikerweg Oost enkele categorie 3-bedrijven, waaronder een zand- en grondhandel, een transportbedrijf en een loonbedrijf. Deze liggen allen op een afstand van meer dan 100 m van de bedrijfswoning. Ook hier wordt aan de richtafstanden voldaan.
Uitwaartse zonering
Het voorliggende plan maakt de vestiging mogelijk van een stratenmakersbedrijf. De Staat van Bedrijfsactiviteiten kent dit type bedrijf niet. In bedrijfsactiviteiten kan een dergelijk bedrijf het best vergeleken worden met een klein aannemersbedrijf (milieucategorie 2). Hiervoor geldt vanwege geluid een richtafstand van 30 meter tot een rustige woonwijk. In lintbebouwing is echter geen sprake van een rustige woonomgeving. Vanwege grote menging van functies (agrarische en overige bedrijven, woningen) kan dit worden beschouwd als een gemengd gebied. De richtafstand kan daarom met 1 stap worden teruggebracht naar 10 meter. Aan deze afstand tot omliggende woningen wordt voldaan. De gevels van de woningen liggen op meer dan 40 meter afstand van het terrein waar de bedrijfsactiviteiten plaatsvinden.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart
Hieruit is op te maken dat de provinciale weg ten zuiden van het plangebied een transportroute is. De afstand tot deze bedraagt ruim 300m.
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van basisnetroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg (200 m provinciale weg) en het water. Het plangebied ligt niet binnen de meest relevante zone voor het groepsrisico (de 200 meter zone) van de (spoor-)wegen. Er zijn geen buisleidingen in de omgeving aanwezig.
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid is het plan uitvoerbaar.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Het beleid van het hoogheemraadschap is verwoord in het Waterbeheerplan en diverse beleidsnota’s. In de keur van het hoogheemraadschap zijn geboden en verboden opgenomen voor de bescherming van de functionaliteit van waterlopen en waterkeringen.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in de sloop van 2077 m² bedrijfsgebouwen en 8800 m² terreinverharding. Daarvoor komt 810 m² bebouwing (inclusief woning) en en ca. 3600 m² verharding terug. Per saldo neemt het verhard oppervlak dus sterk af. Dit is positief voor het waterbergend vermogen van het gebied en mogelijk ook voor de kwaliteit, omdat er geen gebruik meer wordt gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen. Door de sanering van de boomkwekerij ontstaat bovendien de mogelijkheid om het waterpeil te verhogen. Voor het plangebied is een digitale watertoets doorlopen (zie bijlage 4). Naar aanleiding daarvan heeft overleg plaatsgevonden met het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Het Hoogheemraadschap heeft aangegeven positief tegenover het plan te staan. In waterhuishoudkundig opzicht heeft het plan vooral een positief effect: er is sprake van een afname van de hoeveelheid bebouwing en verharding. Het beëindigen van de boomteeltactiviteiten biedt bovendien de mogelijkheid om het waterpeil op het achterliggende perceel te verhogen.
Aan de zuidkant van het perceel ligt een watergang die in beheer is bij het Hoogheemraadschap. Het plan heeft geen invloed op deze watergang.
Met betrekking tot het aspect water wordt het plan uitvoerbaar geacht.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
In de omgeving van het plangebied liggen geen Natura 2000-gebieden.
Er is een QuickScan Wet Natuurbescherming uitgevoerd, zie bijlage 5. Er is gebleken dat er geen effecten zullen optreden die van invloed zijn op beschermde gebieden in de omgeving van het plangebied. Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat aanwezigheid van enkele beschermde soorten of situaties niet op voorhand kan worden uitgesloten. Aard en omvang van de bevindingen leiden echter niet tot de noodzaak tot het aanvragen van ontheffingen en of een specialistisch vervolgonderzoek, mits aan een aantal mitigerende voorwaarden tijdens de uitvoering van de werkzaamheden wordt voldaan, met een tweetal ecologische werkprotocollen wordt gewerkt en op afroep over ecologische begeleiding kan worden beschikt.
De mitigerende voorwaarden zijn:
Algemene zorgplicht voor flora en fauna geldt voor alle in het wild levende planten en dieren in Nederland (art 1.11 Wnb). Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient dan ook steeds rekening te worden gehouden met flora en fauna. Bij aantreffen van dieren dienen deze voorzichtig buiten de projectlocatie op een geschikte plaats te worden gebracht. Bij twijfel dient ecologisch advies te worden ingewonnen.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
Met het voorliggend plan blijft de ontsluiting op dezelfde plek, via de inrit tussen Vogelzangsekade 6 en 6A. Het stratenmakersbedrijf zal vooral op locatie werken, het aantal verkeersbewegingen op onderhavige locatie zal beperkt zijn en niet meer dan dat van de boomkwekerij annex tuincentrum dat hier voorheen gevestigd was.
Het parkeren vindt plaats op eigen terrein. Op het terrein is voldoende ruimte aanwezig.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor verkeer en parkeren is daarmee aangetoond.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Het plangebied ligt aan een van de bebouwingslinten in de Lopikerwaard. De gehele Lopikerwaard is onderdeel van het 'agrarisch cultuurlandschap' binnen de Cultuurhistorische Hoofdstructuur, zoals die door de provincie Utrecht is opgenomen in de Ruimtelijke Structuurvisie. De cultuurhistorische waarden worden gevormd door de historisch kenmerkende gebouwen, structuren, bebouwingslinten, landschappen en verkavelingspatronen. Ontwikkelingen zijn mogelijk in de bebouwingslinten om zo het contrast tussen het "lege" polderlandschap en de dynamische linten te behouden en te versterken.
In de huidige situatie is de boomkwekerij (met coniferen) een minder passend element in het open slagenlandschap. De kwekerij strekt zich uit over de volledige diepte van het perceel. Voorliggend plan betekent een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit; de kwekerij wordt omgevormd tot grasland en de hoeveelheid bedrijfsbebouwing wordt aanmerkelijk teruggebracht. Er zijn geen monumentale of anderszins karakteristieke gebouwen aanwezig. Het nieuwe bedrijf past qua schaal en functie goed in de lintbebouwing.
Archeologie
Uitsnede uit de Archeologische waarden- en verwachtingenkaart, gemeente Lopik
Bovenstaande afbeelding toont een uitsnede van de archeologisch beleidskaart van de gemeente Lopik. De noordoostelijke hoek van het plangebied valt in een gebied met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Hier geldt dat voor ruimtelijke ontwikkelingen met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en bodemingrepen dieper dan 1 m -mv een archeologisch vooronderzoek verplicht is. In het overige deel van het plangebied is er een lage kans op het aantreffen van archeologische waarden. Onderzoek is hier alleen noodzakelijk bij m.e.r.-plichtige activiteiten.
De bouwwerkzaamheden in voorliggend plan beslaan een oppervlakte die kleiner is dan 2.500 m². Een archeologisch onderzoek is derhalve niet nodig. Ter bescherming van de potentieel aanwezige archeologische waarde blijft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' op het perceel gehandhaafd.
Het plan is uitvoerbaar op de aspecten cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de provincie Utrecht en aan het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden. Door de provincie is aangegeven dat met het plan voldoende kwaliteitswinst wordt behaald. Het Hoogheemraadschap heeft aangegeven dat er geen waterhuishoudkundige belangen aan de orde zijn.
De omwonenden zijn door de initiatiefnemer geïnformeerd over het plan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 6 maart tot en met 16 april 2019 voor een ieder ter inzage gelegen. Het plan heeft ter inzage gelegen in het gemeentehuis van Lopik, was te vinden op de gemeentelijke website, gepubliceerd op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl en bekend gemaakt via de wettelijk verplichte kanalen.
Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn twee zienswijzen ontvangen. In de Zienswijzennota in bijlage 6 zijn de zienswijzen samengevat en beantwoord. De zienswijzen hebben geleid tot een kleine aanpassing in de begrenzing aan de noordzijde van het plangebied.