direct naar inhoud van Regels
Plan: Lopikerweg Oost 98b en 99 Lopik
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0331.01LpkerwegO98ben99-OB01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Lopikerweg Oost 98b en 99 Lopik" met identificatienummer NL.IMRO.0331.01LpkerwegO98ben99-OB01 van de gemeente Lopik;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan-huis-gebonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 archeologisch deskundige:

een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties;

1.5 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit de oude tijden;

1.6 bebouwing:

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.8 bedrijfswoning: 

een woning in of bij een gebouw of op dan wel bij een terrein bestemd voor (het gezin van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming, wenselijk is; 

1.9 beperkt kwetsbare objecten:
  • a. woningen, kantoorgebouwen, hotels, restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen, voor zover deze objecten niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren;
  • b. andere objecten die met de onder a genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren;
1.10 bestaand:

bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend;

bij gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan in werking is getreden;

1.11 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen:

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet;

1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.18 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.19 bouwwerk, geen gebouw zijnde:

elk bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde.

1.20 buitenopslag:

het in de open lucht tijdelijk opslaan of opgeslagen houden van gerede of ongerede goederen, materialen, werktuigen, machines of gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan. Het gebruik van containers voor permanente opslag valt niet onder buitenopslag.

1.21 duurzame energie:

energievorm waarover de mensheid voor onbeperkte tijd kan beschikken. Bij de productie

van duurzame energie wordt geen gebruik gemaakt van fossiele brandstof;

1.22 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwvlak door zijn aard, functie, constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.24 huishouden:

een persoon of groep personen die een duurzaam gemeenschappelijke huishouding voeren; 

1.25 kamerverhuur: 

de verhuur van onzelfstandige woonruimte in een permanent ter plaatse aanwezig gebouw,

geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde;

1.26 kantoor:

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.27 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van wandelen, fietsen, vissen, kanoën en natuurobservatie in de vorm van aanlegsteigers, picknickplaatsen, vissteigers, observatiepunten, informatieborden en banken;

1.28 kwetsbare objecten: 
  • a. woningen, met uitzondering van:
    • 1. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare;
    • 2. bedrijfswoningen van derden;
  • b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    • 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    • 2. scholen;
    • 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  • c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
    • 1. kantoorgebouwen en hotels met een b.v.o. van meer dan 1500 m² per object;
    • 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk b.v.o. meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal b.v.o. van meer dan 2000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
    • 3. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
1.29 Landschappelijke inpassing

De landschappelijke inrichting die als Bijlage 1 onderdeel van deze regels uitmaakt.

1.30 nevenfuncties:

ondergeschikt bestanddeel van de totale omvang van een bedrijf of woning;

1.31 niet vrijstaand bijbehorend bouwwerk:

een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw;

1.32 opslag:

het bewaren van goederen, waaronder agrarische producten, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard;

1.33 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak;

1.34 peil:
  • a. ten opzichte van gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdingang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: het gemiddelde waterpeil ter plaatse;
1.35 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.36 recreatief nachtverblijf:

recreatieve verblijven binnen de bestaande bebouwing;

1.37 recreatiewoning:

een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt;

1.38 Richtafstandenlijst -activiteiten;

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die als Bijlage 2 onderdeel van deze regels uitmaakt;

1.39 rooilijn:
  • a. de op een perceel aanwezige lijn, die ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is gelegen: evenwijdig aan de weg en in het verlengde van de dichtst bij de weg gelegen gevel van het hoofdgebouw;
  • b. dan wel (indien deze gevel niet evenwijdig is aan de weg): evenwijdig aan de weg door het dichtst bij de weg gelegen hoekpunt van gevels van het hoofdgebouw;
1.40 sanering:

amovering van bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, inclusief de bestaande fundering;

1.41 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-porno-grafische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie;

1.42 voorgevel:

de gevel van een woning die naar aard en oriëntatie als belangrijkste beeldbepalende gevel kan worden aangemerkt;

1.43 woning:

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouden, niet zijnde een bijzondere woonvorm of kamerverhuur / logies voor meer dan drie personen inclusief de huishouding dan wel vier personen wanneer er daarnaast geen huishouding in het gebouw is ondergebracht; 

1.44 zijerf:

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Wijze van meten van een bouwwerk:
  • a. oppervlakte: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van bouwwerk.
  • b. breedte, lengte, diepte: tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
  • c. inhoud: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken.
  • d. goot(of boeiboord) hoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Met dien verstande dat bij een lessenaarsdak het laagste punt van het dak als goothoogte wordt aangemerkt;
  • e. bouwhoogte: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
  • f. diepte van een (ondergronds) bouwwerk: (verticaal) vanaf het peil tot aan de bovenzijde van de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.
2.2 Bebouwingspercentage:

het percentage van de oppervlakte van het bouwvlak dat op grond van de regels en/of verbeelding mag worden bebouwd.

2.3 Bedrijfsvloeroppervlakte (bvo):

binnenwerks met dien verstande, dat de totale vloeroppervlakte ten dienste van kantoren, winkels of bedrijven, met inbegrip van de daarbij behorende magazijnen en overige dienstruimten, worden opgeteld.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde:

tussen het hoogste punt van het bouwwerk en het peil.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden op de kaart aangewezen voor Bedrijf zijn bestemd voor bedrijven behorende tot categorie 1 en 2 zoals opgenomen in de Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten

met dien verstande dat:

  • een groothandel in consumentenvuurwerk met een opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk niet is toegestaan;
  • per bedrijf het kantoorvloeroppervlak niet meer mag bedragen dan 50% van het totale bedrijfsvloer oppervlak, met een maximum van 2000 m2;

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op de gronden als bedoeld in 3.1 mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten dienste van de (sub)bestemming en – tenzij het gronden met een nadere aanwijzing betreft – daarbij behorende woningen;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • c. daar waar een functieaanduiding “Opslag” van toepassing is alleen het gestelde onder b van toepassing is.

3.2.2 Het bouwen
  • a. het aantal m2 op de kaart (2095 m2) geeft aan tot welk oppervlak het bouwvlak met bebouwing (inclusief functieaanduiding opslag) mag worden bebouwd; bij het aantal m2 is het oppervlak van de woning en maximaal 50 m2 aan bijgebouwen niet meegerekend;
  • b. woningen die op het moment van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan aaneen gebouwd zijn, dienen aaneen gebouwd te blijven;
  • c. op gronden met de nadere aanwijzing (opslag) mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • d. overigens geldt het volgende:

  Max. aantal per bouwvlak   Max. inhoud   Max. goothoogte   Max. bouwhoogte  
Woningen (inclusief aanbouwen)   1 tenzij anders op de plankaart aangegeven   600 m3  
3,5 m  

10 m  
Bijgebouwen bij (per woning)      
3 m  

6 m  
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde      
4,5 m  

10 m  
terreinafscheidingen         2 m  
Overige bouwwerken geen gebouw zijnde         3 m  
Overige bouwwerken geen gebouw zijnde ter plaatse van de aanduiding opslag        

4 m  

3.3 Vrijstellingsbevoegdheid goothoogte woningen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in 3.2 lid d, teneinde de maximumgoothoogte van woningen te verhogen tot maximaal 4,5 m, met dien verstande dat indien de vrijstellingsbevoegdheid wordt toegepast, de verhoging van de goothoogte dient te passen in de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving.

3.4 Vrijstellingsbevoegdheid goot- en bouwhoogte bijgebouwen en overige gebouwen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in 3.2 lid d, teneinde de maximumgoot- en bouwhoogte van bijgebouwen en overige gebouwen te verhogen. De vrijstellingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast indien de verhoging:

  • a. noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering of zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • b. past in de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving.

Artikel 4 Verkeer - Erf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De op de kaart voor 'Verkeer - Erf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. Wegen, paden en andere verharding waarbij de inrichting hoofdzakelijk gericht is op de afwikkeling van verkeersbewegingen;

met daarbij behorende:

  • b. Water en waterhuishoudkundige voorzieningen en
  • c. Groenvoorzieningen

en in beperkte mate voor:

  • d. Kortstondig parkeren

4.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 4.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd:
  • b. Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd tenzij het erfafscheidingen betreft met een maximale toegestane hoogte van 2m;
  • c. De gronden met de bestemming Verkeer - Erf dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de in 4.1 bedoelde gronden is het toegestaan om voertuigen en kampeermiddelen in- en uit de loods te rijden, evenals het daarbij noodzakelijk kortstondig parkeren.

4.4 Gebruiksvoorschriften

Het is verboden de gronden te gebruiken dan wel te laten gebruiken in strijd met de in 4.1 gegeven bestemmingsomschrijving. Als verboden gebruik wordt in elk geval aangemerkt:

  • a. Het gebruik van de gronden voor de opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  • b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil;
  • c. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
  • d. het aanleggen van wegen en paden of anderszins inrichten van het bestemmingsvlak in afwijking van de huidige situatie.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de (mogelijk) aanwezige archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd waarvan de oppervlakte groter is dan 200 m2 en die leiden tot ingrepen in de bodem dieper dan 50 cm ten opzichte van maaiveld.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning ter plaatse van de in 5.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen die een terreinoppervlak vanaf 200 m2 beslaan en dieper reiken dan 50 cm beneden maaiveld;
  • b. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • c. het bodemverlagen of afgraven waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • e. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden en/of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
  • h. het verhogen of verlagen van de grondwaterstand.

5.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in 5.3.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied, hieronder valt onderhoud aan bestaande kabels en leidingen;
  • b. werkzaamheden die in uitvoering waren ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. werkzaamheden in het kader van het uitvoeren van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige.
5.3.3 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 5.3.1 is slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat de genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal.

5.3.4 Adviesverplichting

Alvorens de omgevingsvergunning als bedoeld in 5.3.1 te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning aan het bevoegd gezag hieromtrent een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige te overleggen.

5.3.5 Voorschriften vergunning

Voor zover de in 5.3.1 genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing. 

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels, niet vrijstaande bijbehorende bouwwerken, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt.

7.2 Ondergronds bouwen

De bouwregels als bedoeld in regels hoofdstuk 2 zijn van overeenkomstige toepassing op ondergronds bouwen, met dien verstande, dat:

  • a. uitsluitend ondergronds mag worden gebouwd tussen peil en 3,5 m onder peil;
  • b. ondergrondse bouwwerken niet mogen worden voorzien van een dakraam of lichtkoepel;
  • c. ondergrondse bouwwerken uitsluitend toegankelijk mogen zijn vanuit bovengronds gelegen gebouwen;
  • d. deze bepalingen geen beperkingen stellen aan het bouwen van fundaties voor bouwwerken

7.3 Bestaande maatvoering bouwwerken
  • a. In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of aantallen van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijking daarvan als maximaal toegestaan;
  • b. In die gevallen dat de bestaande afstanden, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen minder bedragen dan in de bouwregels van hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijking daarvan als minimaal toegestaan, met dien verstande dat dit niet van toepassing is:
    • 1. ingeval er bij de bestemming Wonen reeds meer dan 50 m² aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken aanwezig is. 
    • 2. In geval van herbouw is het bepaalde onder a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt. Hiervan kan worden afgeweken indien dit niet leidt tot onevenredige aantasting van landschappelijke kwaliteiten. 

7.4 Nadere eisen 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de verhouding breedte-diepte, de nokrichting en de dakvorm van gebouwen, teneinde aldus zeker te stellen dat gebouwen, groter dan 6 m², aansluiten op de in het gebied gebruikelijke bouwvormen en passen in de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving. Daarbij wordt rekening gehouden met de reeds aanwezige bebouwing in de omgeving en de oriëntatie van voorgevels

7.5 Rooilijn

De rooilijn mag niet met gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden overschreden, tenzij het betreft:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, funderingen, balkons, erkers en entreeportalen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt;
  • c. terreinafscheidingen.

7.6 Zijerfscheidingen
  • a. De afstand van gebouwen tot de zijerfscheiding moet ten minste 2 m bedragen, tenzij de zijerfscheiding wordt gevormd door een gemeenschappelijke sloot. In dat geval moet de afstand van de gebouwen tot de bovenkant van de insteek van deze sloot ten minste 2 m bedragen.
  • b. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a ten behoeve van het bouwen op de zijerfscheiding of op een kleinere afstand tot de zijerfscheiding, mits:
    • 1. er sprake is van een erg smal perceel;
    • 2. dit niet leidt tot onevenredige aantasting van de gebruikswaarde van naburige percelen;
    • 3. de bezonningssituatie van het naastgelegen perceel niet onevenredig wordt aangetast.

7.7 Bruggen

Buiten bouwvlakken mogen bruggen uitsluitend worden gebouwd met een maximale breedte van 6 m en indien zulks plaatsvindt ter plaatse van:

  • a. reeds aanwezige oeververbindingen ter vervanging, herstel of verbetering;
  • b. gronden met de bestemming Agrarisch; 
  • c. ter plaatse van wandel- of fietspaden;
  • d. Burgemeester en wethouders zijn ter plaatse van kano- en schaatsroutes bevoegd nadere eisen te stellen aan de hoogte en/of constructie van bruggen, voor zover nodig om te voorkomen dat recreatief medegebruik (varen, schaatsen) door de aanwezigheid van bruggen wordt verhinderd of belemmerd.

7.8 Parkeren
  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel het terrein dat bij dat gebouw behoort;
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.8 sub a:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
  • c. Afwijken van de regels, als bedoeld in 7.8 sub b is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
    • 2. de woon- en leefsituatie.
  • d. Burgemeester en wethouders passen deze bouwregels toe met inachtneming van gemeentelijke beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die zijn opgenomen in de CROW-publicatie 381, dan wel diens rechtsopvolger.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Als gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval aangemerkt:

  • a. het gebruik van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten, daaronder begrepen kampeermiddelen bedrijfsgebouwen en vrijstaande bijbehorende bouwwerken, als zelfstandige of afhankelijke woonruimte of voor permanente bewoning;
  • b. buitenopslag, tenzij het buitenopslag ten dienste van de bestemming betreft;
  • c. opslagdoeleinden, anders dan in verband met het toegelaten gebruik, waarbij in ieder geval als strijdig gebruik wordt aangemerkt: brand- en explosiegevaarlijke opslag waaronder de opslag van vuurwerk;
  • d. het plaatsen en/of geplaatst houden van onderkomens
  • e. het storten en/of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen hierbij inbegrepen het lozen van verontreinigende vloeistoffen in de bestaande gierkelder;
  • f. het gebruik of laten gebruiken van de gebouwen voor een seksinrichting;
  • g. (raam)prostitutie;

8.2 Uitwegen
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg. 
  • b. Voor het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld onder a. gelden de regels met betrekking tot uitwegen zoals opgenomen in de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Lopik 2016, zoals deze geldt op het moment van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, of diens rechtsopvolger.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Algemene maatvoering

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan ten behoeve van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, en oppervlakte maten tot niet meer dan 10% van die maten en afmetingen, voor zover hiervoor niet reeds op een andere wijze afwijking is verleend;
  • b. de bouw van andere bouwwerken die ten behoeve van nutsvoorzieningen dan wel voor waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn, mits voorzieningen van geringe horizontale of verticale afmetingen zijn; 
  • c. ten behoeve van de bouw van kleine niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor openbare diensten met dien verstande dat:
    • 1. de inhoud niet meer dan 50 m3 mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;

mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • d. het straat-, bebouwings- en landschapsbeeld;
  • e. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing; 
  • f. de verkeersveiligheid.

9.2 Vergroten inpandige woning

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan ten behoeve van het toestaan van een grotere inhoudsmaat van inpandige woningen, mits:

  • a. het een woning betreft die onderdeel uitmaakt van een veel groter hoofdgebouw;
  • b. de afmetingen van dit hoofdgebouw in geen enkel opzicht worden uitgebreid.

9.3 Grotere inhoud woning

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan ten behoeve van het toestaan van een grotere inhoudsmaat van woningen, niet zijnde inpandige woningen, mits:

  • a. de inhoud niet meer bedraagt dan 750 m³;
  • b. de woning met een grotere inhoudsmaat past binnen de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving. 

Artikel 10 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

Het gebruik van de gronden van dit plangebied is enkel toegestaan indien de landschappelijke inpassing overeenkomstig het advies d.d. juni 2019 van Stichting MooiSticht zoals opgenomen in Bijlage 1 van de regels van het bestemmingsplan Lopikerweg Oost 98b en 99 Lopik', dan wel een door Burgemeester en wethouders goedgekeurde aanpassing daarvan is gerealiseerd, waarbij het volgende in acht moet worden genomen:

  • a. de inpassing dient uiterlijk binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan te zijn gerealiseerd;
  • b. de inpassing dient in stand te worden gehouden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, 
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; 
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. 
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde in 11.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10 %. 
  • c. Het bepaalde in 11.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. 
11.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. 
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 11.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. 
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in 11.2 sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. 
  • d. Het bepaalde in 11.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. 

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan “Lopikerweg Oost 98b en 99 Lopik”.