direct naar inhoud van Regels
Plan: Lopikerweg Oost 129 en naast 130
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0331.01LwegO129en130-BP01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Lopikerweg Oost 129 en naast 130 met identificatienummer NL.IMRO.0331.01LwegO129en130-BP01 van de gemeente Lopik.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen.

1.3 aan huis verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruiker, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is waarbij beperkte detailhandel via internet mede is toegestaan.

1.4 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 aangebouwd bijgebouw

een aangebouwd, afzonderlijk van het hoofdgebouw in functioneel en bouwkundig te onderscheiden gebouw.

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 bestaand
  • 1. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • 2. bij gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan inwerking is getreden.
1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.13 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.14 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw. Bewoning van bijgebouwen is niet toegestaan, met dien verstande dat bewoning ten behoeve van mantelzorg wel is toegestaan.

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.16 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.17 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.18 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.19 bouwvlak:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwvlakgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.23 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.24 grondgebonden veehouderij

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het houden van melk- en ander vee geheel of nagenoeg geheel op open grond; onder grondgebonden veehouderij wordt mede verstaan paardenfokkerij;

1.25 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is.

1.26 intensieve veehouderij

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het houden van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en geheel of nagenoeg geheel zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;

1.27 nge

nge (Nederlandse grootte-eenheden) is een economische maatstaf voor het bepalen van de bedrijfsomvang en het bedrijfstype van agrarische bedrijven.

1.28 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.29 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met ten hoogste aan één zijde een gesloten wand.'

1.30 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.31 rooilijn

de op een perceel aanwezige lijn, die ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbe­stemmingsplan is gelegen:

  • evenwijdig aan de weg en in het verlengde van de dichtst bij de weg gelegen gevel van het hoofdgebouw;

dan wel (indien deze gevel niet evenwijdig is aan de weg):

  • evenwijdig aan de weg door het dichtst bij de weg gelegen hoekpunt van gevels van het hoofdgebouw.
1.32 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.33 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden bestaande uit een hoofdgebouw met de bijhorende aanbouwen.

1.34 zijerfscheiding

de grens tussen twee percelen, die de voor- en achterzijde van een perceel verbindt.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwingspercentage

het oppervlakte aan gebouwen gedeeld door dat deel van het bouwvlak waar gebouwen toegestaan zijn tenzij dat in de regels anders is bepaald. In dat laatste geval telt de wijze van meten zoals die dan is gegeven;

2.2 dakkapel en goothoogte

Bij toepassing van het meten van de goothoogte van een bouwwerk worden dakkapellen buiten beschouwing gelaten, behoudens dakkapellen waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de breedte van het betreffende dakvlak. De goothoogte wordt dan gemeten vanaf het peil tot aan de goot van de dakkapel;

2.3 de afstand tot de zijdelingse bouwvlakgrens

tussen de zijdelingse grens van het bouwvlak en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.6 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.7 de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

2.8 de horizontale diepte van een gebouw

de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;

2.9 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.10 de oppervlakte van een bodemingreep

het gebied binnen de buitenwerkse grens van de grondwerkzaamheden opwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.11 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.12 de oppervlakte van een overkapping

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping;

2.13 diepte

vanaf het peil tot aan het diepste punt van de ingreep;

2.14 ondergeschikte onderdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt. Voor erkers geldt dat deze 1,5 m voor de voorgevel van de woning aanwezig mogen zijn mits de overblijvende afstand van de erker tot de weg groter is dan 1,5 m.

2.15 ondergrondse (verticale) bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het peil tot de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk;

2.16 peil

Voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang:

  • a. direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang + 25 cm;
  • b. niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang + 25 cm.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor een grondgebonden veehouderij waarbij niet meer bedrijfswoningen mogen worden gebouwd dan is aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Bepalingen omtrent gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde

Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten dienste van de bestemming, overige gebouwen en daarbij behorende woningen waarbij geldt dat:
    • 1. gebouwen in het bouwvlak moeten worden gebouwd;
    • 2. nieuwe dierenverblijven minimaal 20 meter uit de westelijke zijdelingse bouwvlakgrens gesitueerd dienen te worden .
    • 3. één onderkomen voor een beregeningsinstallatie buiten het bouwvlak mag worden gebouwd tot maximaal 15 m² en met een goothoogte van maximaal 3 m en een bouwhoogte van maximaal 6 m;
  • b. niet meer woningen mogen worden gebouwd dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • d. overigens geldt het volgende:
  max. inhoud   max. oppervlakte   max. goothoogte   max. bouwhoogte  
woningen (inclusief aan­bouwen)   600 m³     3,5 m   10 m  
bijgebouwen bij/per woning     50 m²   3 m   6 m  
gebouwen ten behoeve van veehouderij       4,5 m   10 m  
overige gebouwen       4,5 m   10 m  
silo's         12 m  
terreinafscheidingen op bouwvlakken:          
- voor de voorgevel         1 m  
- achter de voorgevel         2 m  
terreinafscheidingen buiten bouwvlakken         1,5 m  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde         3 m  

3.2.2 Bepalingen omtrent de rooilijn
  • 1. De rooilijn mag niet met gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden overschreden, tenzij het betreft:
    • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, funderingen, balkons, erkers en entreeportalen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
    • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt;
    • c. terreinafscheidingen.
  • 2. Aanbouwen aan en bijgebouwen bij hoofdgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd.
3.2.3 Bepalingen omtrent zijerfscheidingen

De afstand van gebouwen tot de zijerfscheiding dient ten minste 2 m te bedragen.

3.3 Afwijken van de bouwregels
  • 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 3.2.1 teneinde:
    • a. de maximum goot- en bouwhoogte van bijgebouwen en overige gebouwen te verhogen mits dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering of zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en past in de ruimtelijk karakteristiek van de omgeving;
    • b. de maximum goothoogte van woningen te verhogen tot 4,5 m met dien verstande dat de goothoogte dient te passen in de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving;
    • c. de inhoud van de woning te vergroten tot 750 m3 mits dit past binnen de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving.
  • 2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 3.2.3 teneinde:
    • a. het bouwen op de zijerfscheiding of op een kleinere afstand tot de zijerfscheiding indien:
      • er sprake is van een erg smal perceel;
      • afwijken niet leidt tot onevenredige aantasting van de gebruikswaarde van naburige percelen;
      • de bezonningssituatie van het naastgelegen perceel niet onevenredig wordt aangetast.
  • 3. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 3.1 in combinatie met artikel 3.2.1 voor de bouw van een eerste bedrijfswoning op bouwvlakken waar nog geen woning aanwezig is, indien uit advies van een agrarisch deskundige blijkt dat er sprake is van een duurzaam volwaardig agrarisch bedrijf en dat toezicht permanent noodzakelijk is.

Artikel 4 Waterstaat - Waterkering

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. het in stand houden, het beheer, het onderhoud en de verbetering van de waterkering;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, kunstwerken, dijksloten en andere waterstaatswerken.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de in artikel 4.1 genoemde bestemming bedraagt maximaal 3 m.

4.2.2 Bouwverbod

In afwijking van (mogelijk) toegelaten gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde, in een of meerdere andere bestemmingen als opgenomen in deze regels, is het verboden deze te bouwen.

4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Opheffen bouwverbod

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bouwverbod uit artikel 4.2.2 voor het realiseren van gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde.

4.3.2 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken als bedoeld in artikel 4.3.1 kan slechts mits:

  • a. de bouwregels uit de desbetreffende bestemming in acht worden genomen;
  • b. advies is verkregen van de beheerder van de Waterkering;
  • c. de volgende bepalingen in acht worden genomen:
    • 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;
    • 4. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke onderbouwing.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Vergunningplicht

Voor de gronden als bedoeld in artikel 4.1 is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig voor het verrichten van een bodemingreep.

4.4.2 Vergunningverlening

De vergunning als bedoeld in artikel 4.4.1 wordt verleend als is gebleken dat de bodemingreep geen directe of indirecte gevolgen heeft welke niet leidt tot een verstoring van het belang van de waterkering dan wel dat deze verstoring redelijk is in relatie tot het belang van de bodemingreep en dat het belang van de waterkering daarbij voldoende is gewaarborgd.

4.4.3 Voorwaarden voor vergunningverlening

Het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.4.2 kan slechts mits:

  • a. de regels uit de desbetreffende bestemming in acht worden genomen;
  • b. advies is verkregen van de beheerder van de Waterkering;
  • c. de volgende bepalingen in acht worden genomen:
    • 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;
    • 4. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke onderbouwing.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De planregels van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • 1. de richtlijnen voor het verlenen van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen;
  • 2. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  • 3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • 4. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  • 5. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  • 6. de ruimte tussen bouwwerken.
6.2 Ondergronds bouwen

Voor het uitvoeren van ondergrondse (bouw)werkzaamheden gelden, behoudens beperkingen voortkomende uit de regels in hoofdstuk 2 en / of 3 en behoudens aanvullende bepalingen van andere wetten en verordeningen de volgende bepalingen:

  • 1. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan waar ook bovengrondse bouwwerken zijn toegestaan;
  • 2. de bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 1 meter onder peil met dien verstande dat heipalen hiervan zijn uitgezonderd.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

  • 1. Alle gronden mogen mede worden gebruikt ten behoeve van het bergen van water en het aanleggen en / of bouwen van voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • 2. Tot een gebruik, strijdig met in het plan aan de grond gegeven bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
    • a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
    • b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
    • c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
    • d. een gebruik van gronden en bouwwerken voor kamerverhuur met meer dan 4 personen per woning zoals aanwezig op het moment van ter visielegging van het ontwerp van dit plan aanwezig mogen zijn;
    • e. het realiseren van nieuwe woningen tenzij dat in de planregels in hoofdstuk 2 nadrukkelijk is toegestaan.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en voorzien is in verhaal van mogelijke (plan)kosten afwijken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de regels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouw- en bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie waarbij deze geringe maat in elk geval niet meer is dan 5 m;
  • d. de regels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt waarbij deze geringe maat in elk geval niet meer is dan 5 m;
  • e. het toegestane aantal en de inhoud van woningen, ten behoeve van het realiseren van een tijdelijke zelfstandige woonruimte in een bedrijfswoning of andere woning, niet zijnde een recreatiewoning, of in een bijgebouw, indien daarvoor dringende sociale, verzorgings- of sociaaleconomische redenen worden gegeven (mantelzorg), met dien verstande dat:
    • 1. de inhoud van de bedoelde woonruimte niet meer dan 250 m³ mag bedragen;
    • 2. de goot- en bouwhoogte van de bedoelde woonruimte mogen niet meer bedragen dan die van de betreffende woning respectievelijk de maximale goot- en bouwhoogte van het betreffende bijgebouw;
    • 3. ingeval de bedoelde woonruimte in een van de woning vrijstaand gebouw wordt gebouwd, de afstand van dat bijgebouw tot de woning niet meer dan 20 m mag bedragen;
    • 4. het bouwen op een zodanige wijze dient te geschieden dat de extra zelfstandige woonruimte bij beëindiging van de tijdelijke huisvesting en bij intrekking van de ontheffing ongedaan kan worden gemaakt;
    • 5. alvorens te beslissen op een verzoek om afwijken, winnen burgemeester en wethouders advies in bij een door hen aan te wijzen medisch adviseur;
    • 6. burgemeester en wethouders trekken de verleende afwijking in, indien de bij het verlenen van de afwijking bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer nodig is.

Artikel 9 Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging of uitwerking van het plan is de volgende procedure van toepassing:

  • 1. een ontwerp van het besluit ligt met de bijbehorende stukken gedurende 6 weken op het gemeentehuis ter inzage;
  • 2. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging vooraf bekend in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
  • 3. de bekendmaking houdt de mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
  • 4. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk of mondeling zienswijzen indienen omtrent het ontwerp van het besluit.

Artikel 10 Overige regels

10.1 Van toepassingverklaring

Artikel 25, 26, 27 en 39 van het bestemmingsplan “Landelijk gebied” inclusief eventuele wijzigingen van deze artikelen als gevolg van de “2de herziening Landelijk gebied” worden van toepassing verklaard op dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid onder artikel 11.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  • 3. Het eerste lid onder artikel 11.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 11.2, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 11.2, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • 4. Het eerste lid onder artikel 11.2 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het Lopikerweg Oost 129 en naast 130.