Plan: | Camping Midden op 't Landt |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0331.01MiddenopLandt-BP01 |
Aan de Benedeneind NZ 430a in Benschop is de camping 'Midden op 't Landt' gelegen. Het is een kleinschalige camping die hoofdzakelijk is gericht op het aanbieden van vaste standplaatsen voor het gehele toeristenseizoen. Daarnaast biedt de camping ook enkele toeristische plaatsen aan trekkers en passanten. Het obehorende terrein bedraagt circa 2,3 ha. Naast de kampeerplaatsen voorziet de camping in ook in kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen rondom een midgetgolfterrein en is er een horecavoorziening in de vorm van een crêperie / pannenkoekenrestaurant / lunchroom aanwezig.
De afgelopen jaren is gebleken dat de dagrecreatieve voorzieningen in combinatie met de campinggasten steeds meer eisen stellen aan de aanwezige horecavoorziening. De initiatiefnemer heeft nu de wens om hier op in te spelen en de crêperie toegankelijk te maken voor een breder publiek door de kaart te vergroten met restaurantgerechten. Dit is echter niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan, waar slechts horeca tot categorie 1a is toegestaan.
In dit nieuwe bestemmingsplan wordt de ontwikkeling van een restaurant, behorend tot de categorie 1b, op camping Midden op 't Landt mogelijke gemaakt.
Het plangebied is gelegen aan de Benedeneind NZ 430a in Benschop. Het perceel ligt ten westen van de kern Benschop. Zie figuur 1.1 voor de ligging van het plangebied ten opzichte van omliggende kernen.
Figuur 1.1: Locatie plangebied
In het bestemmingsplan 'Benedeneind NZ 430a' (vastgesteld 2012-12-18) van de gemeente Lopik is het perceel bestemd voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. Voor (delen van) het plangebied zijn tevens de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 3', 'Waarde - Archeologie - 4', 'Waarde - Archeologie - 5', en 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. Een bedrijfswoning is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'. Op het perceel is tevens met de aanduiding 'bed & breakfast' aangegeven waar in deze functie kan worden voorzien. Met de aanduiding 'dagrecreatie' is de locatie voor de dagrecreatieve voorzieningen, waaronder de midgetgolf en horeca behorende tot de categorie 1a aangegeven. Zie figuur 1.2 voor de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan.
Figuur 1.2: Verbeelding vigerend bestemmingsplan
Dit nieuwe bestemmingsplan voorziet in een gedetailleerde regeling conform het vigerende bestemmingsplan. Inhoudelijk is dan ook zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij dit plan. Het plan is opgesteld conform de landelijk geldende standaard SVBP2012.
Voor de opzet van de toelichting is gekozen voor de volgende hoofdstukindeling. In hoofdstuk 2 is de gebiedsvisie beschreven. Hierin wordt de huidige situatie beschreven en is de visie op het plangebied weergegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Het betreft de hoofdlijnen van het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid, gevolgd door een conclusie.
In het daaropvolgende hoofdstuk worden de bestaande kenmerken en kwaliteiten van het gebied beschreven vanuit de verschillende sectorale invalshoeken, zoals milieu, ecologie en water. Hoofdstuk 5 behandelt de resultaten van het overleg in het kader van artikel 3.1.1 Bro en de inspraakprocedure. Tevens komt in dit hoofdstuk de economische uitvoerbaarheid aan de orde. In hoofdstuk 6 volgt de juridische planbeschrijving. De juridische planbeschrijving geeft een nadere verklaring voor de gekozen bestemmingslegging van het plan.
In 2012 is voor camping Midden op 't Landt een bestemmingsplan opgesteld. onderdeel van het bestemmingsplan was een inrichtingsplan, waarin een nieuwe inrichting van de camping wordt voorgesteld. Zie figuur 2.1 voor een impressie van deze inrichtingsschets.
Figuur 2.1: Impressie toekomstige inrichting plangebied conform vigerend bestemmingplan.
In de de afgelopen 3,5 jaar is door de initiatiefnemer een start gemaakt met de uitvoerig van dit inrichtingsplan. De kampeervelden zijn heringericht waardoor plaats is ontstaan voor 45 vaste standplaatsen en velden voor korte staanders. Direct aan de doorgaande weg is het terrein opnieuw ingericht voor dagrecreatie in de vorm van een midgetgolfbaan en beperkte parkeervoorzieningen voor passanten en dagrecreanten. Hier bevindt zich tevens de bestaande horecavoorziening en het informatiecentrum. De sloop en nieuwbouw voor de bed &breakfastvoorziening en de bouw van de bedrijfswoning heeft nog niet plaatsgevonden. Figuur 2.2 laat een luchtfoto zien van de huidige situatie van het plangebied.
Figuur 2.2: Luchtfoto bestaande situatie
De initiatiefnemer heeft de wens om de horecafunctie te verruimen van horeca categorie 1a naar horeca categorie 1b. Hierdoor wordt het mogelijk om te voorzien in een realistische functie voor een breder publiek. De gewenste functiewijziging zal plaatsvinden zonder bouwkundige aanpassingen. In het kader van vergunningvrij bouwen is het bebouwd oppervlakte ten behoeve van de horecavoorziening en het informatiecentrum reeds uitgebreid en heeft voldoende ruimte om de verruimde horecafunctie uit te baten. Daarbij voorziet de huidige horecavoorziening reeds in de benodigde inrichting en faciliteiten. Het te gebruiken oppervlak voor de horecafunctie wijzigt niet en blijft gemaximeerd tot 195 m2. Het huidige bebouwd oppervlak zal worden opgenomen als maximaal bebouwd oppervlak ten behoeve van de dagrecreatieve voorzieningen.
Initiatiefnemer heeft, na overleg met de eigenaar van het naastgelegen perceel, de wens om de ontsluiting van het plangebied te wijzigen. Momenteel vindt deze ontsluiting op basis van een bestaande erfdienstbaarheid plaats aan de oostzijde van de het horecagebouw, over gronden van de buren. Om de ontsluiting geheel op eigen terrein te situeren zal deze verplaatst worden naar de westzijde van het plangebied. Hier zal een nieuwe aansluiting op de Benedeneind Noordzijde worden gerealiseerd. De bestaande, aan de voorzijde van het perceel gelegen, parkeervoorzieningen ten behoeve van passanten en dagrecreanten (auto en fiets) worden gehandhaafd. Deze ontwikkeling is mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan.
Het overige parkeren is momenteel gesitueerd rond om de oude kippenschuur en direct bij de kampeerplaatsen. Na de sloop van de oude kippenschuur en bij de realisatie van de Bed & Breakfast-voorziening zal zo nodig extra ruimte worden gecreëerd voor parkeervoorzieningen. Hier kunnen vervolgens ook de bezoekers van de horecagelegenheid gebruik van maken. De herinrichting van het terrein is mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan.
Figuur 2.3: Schets impressie nieuwe inrichting plangebied.
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit plangebied relevante ruimtelijke beleid. Gezien het lokale karakter van de ontwikkeling, is rijksbeleid niet van toepassing op de locatie. In de volgende paragraven wordt ingegaan op het provinciaal en regionaal beleid en op het gemeentelijk beleid.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de rijksoverheid beschreven. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig.
De provincies en gemeenten krijgen in het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van de groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Door provincies en gemeenten de ruimte te geven, kan het Rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn.
Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld. Het Barro is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, de mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
Op 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om eerder aangekondigde onderwerpen zoals de Ecologische Hoofdstructuur, elektriciteitsvoorzieningen, toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
Aan artikel 3.6.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd. Dit artikel bepaalt dat de toelichting bij een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, een verantwoording dient te bevatten waarin staat dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. De ladder bestaat uit de volgende drie treden.
Trede 1
Er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.
Trede 2
Indien uit de beschrijving, zoals bedoeld in trede 1, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaande stedelijke gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.
Trede 3
Indien uit de beschrijving, zoals bedoeld in trede 2, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaande stedelijke gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Toetsing
De ladder voorziet erin dat bij ontwikkelingen wordt beoordeeld of sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de verruiming van een bestaande functie. De functie horeca in de categorie 1a wordt verruimt tot horeca in de categorie 1b. Hierdoor wordt het mogelijk om de bestaande functie van de bestaande horecavoorziening uit te breiden. Het voornemen is mogelijk binnen de bestaande bebouwing. Er vinden ten behoeve van de bestemmingswijziging geen bouwkundige ingrepen plaats. Het voornemen voorziet dan ook enkel in de verruiming van een bestaande functie en niet in extra bouwmogelijkheden.
Bij toetsing aan de ladder dient men er van uit te gaan dat sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Wat onder “stedelijke ontwikkeling” moet worden verstaan is gedefinieerd in artikel 1.1.1. lid 1 onder i Bro, namelijk: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”. Uit een aanvullende handreiking van het ministerie van Infrastructuur en Milieu blijkt dat onder het begrip "overige stedelijke voorzieningen" wordt verstaan: accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. Ten aanzien van het plan Midden op ‘t Landt geldt dat de horeca funcyie 1b, restaurant, niet valt onder het begrip “andere stedelijke voorziening” als bedoeld in de wettelijke definitie.
Conform jurisprudentie (uitspraak Afdeling van 10 december 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4421)), geldt tevens dat in onderhavig geval geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling aangezien de bebouwing reeds aanwezig is en er geen nieuw beslag op de ruimte plaatsvindt. Het plan voorziet zoals beschreven slechts in een wijziging van de gebruiksmogelijkheden (de verruiming van een bestaande functie). Toetsing aan de ladder is dan ook niet aan de orde.
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS), is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten. Op 10 maart 2014 hebben Provinciale Staten het Ontwerp partiële herziening Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRSph) vastgesteld. Op 3 november 2014 hebben Provinciale Staten de Tweede partiële herziening Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 vastgesteld.
De provincie beschrijft in zijn Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) het ruimtelijk beleid tot 2028. In de PRS zijn de doelstellingen beschreven, het bijbehorende beleid en de uitvoering van het beleid. Uitvoering van het beleid wordt deels via de Provinciale Ruimtelijke Verordening gegeven. De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten. Op 10 maart 2014 hebben Provinciale Staten de Ontwerp partiële herziening Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRVph) vastgesteld. Op 3 november 2014 hebben Provinciale Staten de Tweede partiële herziening Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 vastgesteld. Op
De provincie wil aantrekkelijk zijn om te wonen, werken en recreëren. Hiervoor wordt ingezet op drie belangrijke pijlers: een duurzame leefomgeving, vitale dorpen en steden en een landelijk gebied met kwaliteit. Deze peilers leiden tot de volgende twee beleidsuitgangspunten die als startpunt van de structuurvisie dienen:
Beleid bebouwingslinten
Het plangebied maakt onderdeel uit van een bebouwingslint buiten de rode contour. In de Provinciale ruimtelijke verordening staat het volgende beschreven met betrekking tot ontwikkelingen in deze gebieden.
Artikel 4.4 Bebouwingsenclaves en -linten
Toelichting Artikel 4.4 Bebouwingsenclaves – en linten
Tweede lid, onder a: Voor kwaliteitsverhoging bestaan verschillende mogelijkheden. Binnen bestaande bouwkavels kan worden gedacht aan herstel van waardevolle bebouwing, afbraak van storende bebouwing, sanering van storende functies in samenhang met vestiging van gewenste functies. Op naastgelegen onbebouwde kavels kan worden gedacht aan herstel van waterlopen en landschapsstructuren, herstel van doorzichten en dergelijke. De grootte en verschijningsvorm van de nieuwbouw moet passen binnen het omringende landschap en de bestaande bebouwing. Cultuurhistorische waarden worden niet onevenredig aangetast en de inhoud van de woning moet aansluiten bij de omliggende bebouwing.
Derde lid: Een beeldkwaliteitsparagraaf bevat in ieder geval een analyse van de bestaande kwaliteiten, een onderbouwing op welke wijze de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan die kwaliteiten en op welke wijze dit in de regels van het ruimtelijk plan is verankerd.
In de provinciale verordening worden de volgende begrippen als volgt gedefinieerd:
Het voornemen voorziet in de verruiming van een bestaande functie. er worden geen nieuwe woningen of nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt. Deze ontwikkeling is mogelijk binnen de zone aangeduid als bebouwingslinten buiten de rode contour (zoals de Benedeneind NZ).
Beleid recreatieterreinen en recreatieve voorzieningen
Camping Midden op 't Landt kan worden gezien als een bestaande recreatieve voorziening. Ten aanzien van ontwikkelingen en bestemmingsplannen voor bestaande recreatieve voorzieningen dient te worden aangesloten bij artikel 4.16 lid 2 (recreatiezone), zoals hieronder is opgenomen.
Artikel 4.16 Recreatiezone
De verruiming van de horecafunctie zorgt voor een verbetering van de exploitatie van recreatieterrein Camping Midden op 't Landt. De verruimde functie mogelijkheden van de horeca zorgt ervoor dat zowel de dag- als verblijfsrecreatie in de vorm van midgetgolf, bad & breakfast en camping hogere inkomsten kunnen genereren.
Beoogde ontwikkeling
Het voornemen betreft de verruiming van een bestaande functie horeca categorie 1a naar de functie horeca categorie 1b. Het voornemen is passend binnen de kaders van de structuurvisie en verordening, middels het verruimen van de gebruiksmogelijkheden van een bestaand recreatieterrein. Het initiatief draagt dan ook bij aan het exploitabel houden van het recreatieterrein Camping Midden op 't Landt.
Het voornemen betreft een kleinschalige planwijziging zonder ruimtelijke ingrepen. Als gevolg van de ontwikkeling zal de gebruikswaarde van de bestaande recreatieve voorziening toenemen, waar de gehele regio van kan profiteren. Doordat de verruiming van een bestaande functie slechts gering van aard is zullen de omliggende agrarische bedrijven hier geen hinder van ondervinden. Dit wordt onderbouwd in hoofdstuk 4.
Provinciale Staten Utrecht hebben op 23 april 2012 de Visie Recreatie en Toerisme 2020 vastgesteld. In deze visie stelt de provincie Utrecht zichzelf het volgende inhoudelijke doel: het recreatieve aanbod sluit in de toekomst beter aan op de vraag.
Het recreatieve aanbod dient in 2020 beter te zijn toegesneden op de toekomstige vraag van recreanten en bezoekers van binnen en van buiten de provincie. Hierbij wordt gekeken naar de kwantitatieve vraag (is er genoeg aanbod om te voorzien in de vraag van de groeiende bevolking) en naar de kwalitatieve vraag (voldoet het aanbod aan de kwaliteitseisen van de consument). Recreatieve ontwikkelingen dienen rekening te houden met en zijn in evenwicht met andere belangen met een ruimtelijke component, zoals natuur, woningbouw, economie, verkeer, landbouw, landschap en erfgoed.
De toeristisch-recreatieve sector dient bij te dragen aan de versterking van kwetsbare natuur, een aantrekkelijk landschap en waardevol erfgoed.
De provincie ziet daarbij de volgende vier grote gebiedsgerichte opgaven:
Beoogde ontwikkeling
De beoogde de verruiming van een bestaande functie sluit aan bij het provinciale recreatiebeleid. Met de huidige en gewenste voorzieningen op het terrein wordt reeds rekening gehouden met de recreatieve vraag in de provincie. Door de gewenste verruiming van een bestaande functie kan dit aanbod beperkt worden uitgebreid zonder ruimtelijke consequenties voor het landschap.
De ontwerp-Structuurvisie voor de Nationale Landschappen is vastgesteld op 15 december 2009. Dit is een gedeeltelijke herziening van de (integrale) Structuurvisie 2005-2015. Deze Structuurvisie vult het ruimtelijk beleid uit de structuurvisie 2005-2015 aan voor de Nationale Landschappen Arkemheen-Eemland, Groene Hart, Nieuwe Hollandse Waterlinie, Rivierengebied en Stelling van Amsterdam. De structuurvisie gaat over de onderwerpen: begrenzing, kernkwaliteiten van het landschap en 'migratiesaldo nul' (regels voor woningbouw).
De locatie Benedeneind NZ 430a is gelegen in het Nationaal Landschap Groene Hart. De drie Groene Hartprovincies onderscheiden vier kernkwaliteiten voor het Groene Hart:
Behoud, versterking en ontwikkeling van deze kernkwaliteiten is uitgangspunt van beleid en dus van ruimtelijke ontwikkelingen in het Groene Hart. De vier kernkwaliteiten van het Groene Hart zijn een bundeling van alle kwaliteiten die het Groene Hart kent.
Het plangebied is gelegen in het deelgebied 'Waarden en Venen'. Voor het deelgebied de Waarden en de Venen geldt het algemene beleid zoals verwoord voor het gehele Groene Hart. Voor de kernkwaliteiten is er een nadere uitwerking:
"Behoud, herstel en ontwikkeling van het karakteristieke veenweidelandschap staat centraal. Openheid is ook een belangrijke waarde in deze gebieden waar de cultuurhistorie nog goed zichtbaar is. In grote delen heerst rust en stilte. Landbouw is de belangrijkste drager en beheerder van deze gebieden (m.n. melkveehouderij). Voor het behoud van de kernkwaliteiten is florerende landbouw dan ook een voorwaarde. Belangrijke delen van de Waarden en de Venen zijn kwetsbaar voor bodemdaling. Voor landbouwgebieden met veengronden die kwetsbaar zijn voor oxidatie bij bodembewerking wordt de mogelijkheid van ruwvoerteelten die gepaard gaan met bodembewerking, zoals maïsteelt, uitgesloten via de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Het scheuren voor graslandverbetering is wel toegestaan."
Beoogde ontwikkeling
Het voornemen betreft de verruiming van een bestaande functie horeca categorie 1a naar de functie horeca categorie 1b. Het betreft een kleinschalige planwijziging zonder ruimtelijke ingrepen. De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Groene Hart en het deelgebied Waarden en Venen worden door het voornemen niet aangetast.
Het hoofddoel van het onderzoek was om inzicht te verkrijgen in de (on)mogelijkheden van de huidige en geplande recreatievoorzieningen en -routes rondom de stad Utrecht om de recreatiedruk op te vangen. Tevens inzicht te krijgen in eventuele benodigde toevoegingen aan of veranderingen in het huidige aanbod om beter aan de behoefte van de Utrechtse stedeling te kunnen voldoen.
De behoefte aan recreatieactiviteiten in het groen om de stad zal blijven bestaan. Wandelen en fietsen zullen naar verwachting de meest populaire activiteiten voor buitenrecreatie blijven. De Utrechtse bevolking neemt toe en de kwantitatieve recreatiebehoefte lijkt evenredig mee te groeien. Wat betreft de kwalitatieve behoefte, is met name de groei van de groep alleenstaanden van invloed op de toekomstige recreatieve behoefte. Daarnaast speelt ook de toenemende behoefte aan keuzevrijheid en afwisseling, waarbij de pret-factor een steeds belangrijkere rol gaat spelen. Momenteel worden in het kader van ROdS al groene gebieden rondom de stad ontsloten voor recreanten. Hiermee wordt voor een deel tegemoet gekomen aan de behoefte. Bij uitvoering van alle geplande ROdS gebieden, wordt aan het recreatief tekort in de toekomst voor een groot deel tegemoet gekomen. Echter, het huidige aanbod zal de toenemende behoefte als gevolg van de bevolkingsgroei niet geheel ondervangen. Uit paragraaf 6.2 komt naar voren dat met name voor wandelen nog het nodige moet worden ontwikkeld. Ook de recreatieve druk vanuit de omliggende gemeenten, die wel sterker vergrijzen, zal toenemen. Wanneer de volledige aanleg van ROdS (800ha) zoals gepland doorgang vindt, zal de extra aandacht zich de komende jaren vooral op de kwalitatieve behoefte moeten richten.
Beoogde ontwikkeling
Het voornemen betreft de verruiming van een bestaande functie horeca categorie 1a naar de functie horeca categorie 1b. Het voornemen voorziet in de versterking van de recreatievoorziening van Camping Midden op 't Landt en van het recreatieve aanbod in de provincie.
Het plangebied is gelegen in het gebied dat door de Provincie Utrecht is aangewezen als kernrandzone. Omdat de vorm van de kernrandzone per kern verschilt, heeft de provincie Utrecht daarvoor in de Provinciale ruimtelijke structuurvisie (PRS) geen nadere begrenzing opgenomen. De provincie Utrecht laat het daarmee aan gemeenten om hun eigen kernrand-zone(s) vast te stellen. De provincie Utrecht heeft het beleid ten aanzien van kernrandzones voor het volledige grondgebied buiten de contour van toepassing verklaard.
Beoogde ontwikkeling
Gelet op de samenstel van de bebouwing, de bestemming van omliggende percelen, de ruimtelijke en functionele karakteristiek en het ontbreken van een duidelijke aansluiting op een kern geldt dat het plangebied 'niet' is gelegen in een kernrandzone zoals bedoeld in de PRV.
De Toekomstvisie bevat de strategische hoofdlijnen, een missie en een aantal ambities die de gemeente Lopik richting 2030 wil realiseren. Kijkend naar het Lopik anno 2010, de trends en de ontwikkelingen die op de gemeente afkomen en de wens tot behoud en verdere versterking van de Lopikse kwaliteiten, is de volgende missie voor de gemeente Lopik 2030 geformuleerd: De gemeente Lopik streeft naar behoud en versterking van de kwaliteiten van de dorpse gemeenschap met een ondernemende en agrarische mentaliteit, profiterend van de ligging in het Groene Hart en aan de Lek, nabij stedelijk gebied. Om de missie verder te concretiseren en richting te geven aan de kansen en kwaliteiten zijn vier ambities voor de toekomst opgesteld:
Beoogde ontwikkeling
De beoogde verruiming van een bestaande functie van de camping, waardoor horeca categorie 1b mogelijk wordt gemaakt, past binnen deze ambities. Het draagt bij aan het versterken van het recreatieve aanbod van het landelijk gebied, de levendigheid van het lint Benedeneind en het zorgt ervoor dat de toekomstbestendigheid van de camping wordt vergroot en daarmee bij zal blijven dagen aan de ecomische situatie van de gemeente Lopik.
De koers voor recreatieve en toeristische ontwikkeling van de gemeente is kernachtig verwoord in onderstaande missie: Uitgaande van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden en kwaliteiten stelt de gemeente zichzelf ten doel de duurzame ontwikkeling van recreatie en toerisme te stimuleren tot een toegankelijke, gastvrije en aantrekkelijke bestemming, afgestemd op de behoeften van de recreant en toerist.
Eén van de beleidsuitgangspunten van de gemeente is dat er kansen worden geboden voor de uitbreiding en ontwikkeling van dagrecreatieve voorzieningen, waaronder kleinschalige horeca.
Beoogde ontwikkeling
De verruiming van een bestaande functie sluit aan bij de gemeentelijke koers voor de recreatieve en toeristische ontwikkeling van de gemeente Lopik. Door de verruiming van de bestaande functie zal de kwaliteit van de recreatie binnen de gemeente toenemen.
Het voornemen betreft slechts een geringe verruiming van een bestaande functie zonder ruimtelijke impact. Daarbij sluit de ontwikkeling aan bij zowel het provinciaal als gemeentelijke beleid om kansen te bieden voor recreatie en toerisme.
In dit hoofdstuk worden de voor dit wijzigingsplan relevante milieuaspecten beschreven en bevat de uitkomsten van de benodigde onderzoeken met de daarbij behorende conclusies.
Verkeersstructuur
De camping wordt ontsloten vanaf het Benedeneind Noordzijde. De Benedeneind Noordzijde is uitgevoerd met een minimaal wegprofiel conform de categorie erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 60 km/h. Ten zuiden aan overkant van de watergang, parallel aan de Benedeneind Noordzijde, ligt de Benedeneind Zuidzijde. Deze weg is gecategoriseerd als erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 60 km/h en beschikt tevens over fietssuggestiestroken. Op een aantal locaties zijn beide wegen met elkaar verbonden. De Benedeneind Zuidzijde heeft een doorgaand karakter en sluit in oostelijke richting aan op de N204 (Woerden/IJsselstein) en in westelijke richting op de Damweg (Oudewater/Lopik).
De initiatiefnemer is voornemens de huidige aansluiting van het plangebied op de Benedeneind Noordzijde richting het westen te verplaatsen. Hierdoor kan de initiatiefnemer de ontsluiting en inrichting binnen het plangebied optimaliseren. De nieuwe aansluiting zal, evenals de huidige aansluiting, als inrit vormgegeven worden, waarbij het verkeer op de Benedeneind Noordzijde voorrang heeft.
Parkeren
Door de verruiming van een bestaande functie van horeca categorie 1a naar categorie 1b verandert de parkeerbehoefte. Voor het bepalen van de veranderde parkeerbehoefte wordt een vergelijk gemaakt tussen de huidige situatie en de toekomstige situatie. Voor het bepalen van de parkeerbehoefte wordt CROW publicatie 317 (Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, 2012) gehanteerd. Op basis van de bebouwingsdichtheid afkomstig van het CBS ligt de gemeente Lopik in het gebiedstype 'niet stedelijk'. Het plangebied bevindt zich in het buitengebied. Op basis van het gemiddelde auto bezit in de gemeente ten opzichte van het landelijk gemiddelde (bron: CBS) wordt aangesloten bij de gemiddelde kencijfers. Uitgegaan wordt van zelfstandige horecafuncties.
Huidige situatie
In de huidige situatie is sprake van horeca categorie 1a. Voor horeca categorie 1a wordt aangesloten bij de categorie 'cafetaria/eetcafé', 7 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. De horecavoorziening heeft een maximale oppervlakte van 195 m2 bvo. Voor de huidige situatie wordt uitgegaan van 195 m2 bvo / 100 m2 bvo * 7 = 13,7 = 14 parkeerplaatsen (naar boven afgerond).
Toekomstige situatie
Voor horeca categorie 1b wordt aangesloten bij de categorie 'restaurant', 15 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. Het oppervlakte van de horecavoorziening wijzigt niet. Voor de toekomstige situatie wordt uitgegaan van 195 m2 bvo / 100 m2 bvo * 15 = 29,3 = 30 parkeerplaatsen (naar boven afgerond).
Conclusie parkeren
De parkeerbehoefte neemt ten opzichte van de huidige situatie met 16 parkeerplaatsen toe. Deze parkeerplaatsen dienen binnen het plangebied gerealiseerd te worden. In het vigerend bestemmingsplan is vastgelegd dat op eigen terrein moet worden voorzien in 31 parkeerplaatsen. Binnen het plangebied bestaat na de functieverruiming een totale parkeerbehoefte van 47 parkeerplaatsen.
Vooruitlopend aan de functieverruiming en toenemende parkeerbehoefte zijn reeds aan de voorzijde van het plangebied, tussen de Benedeneind Noordzijde 430a en de hoofdbebouwing van de horecavoorziening 8 parkeerplaatsen aangelegd. Het achtergelegen terrein zal tevens worden heringericht. Zoals in onderstaande figuur 4.1 is te zien biedt het plangebied ruimte aan circa 70 parkeerplaatsen op eigen terrein. Hiermee wordt aangetoond dat de parkeerbehoefte op eigen terrein voorzien kan worden.
Figuur 4.1: Schets impressie parkeerplaatsen.
Verkeersafwikkeling
Voor de functie 'horeca', zowel voor een horeca gelegenheid categorie 1a als 1b, zijn, ten aanzien van de verkeersgeneratie, geen CROW kencijfers beschikbaar. Zodoende wordt het parkeerkencijfer als basis gebruikt. Vervolgens wordt voor de berekening van de verkeersgeneratie een turnover van 2 per parkeerplaats gehanteerd, waarbij steeds 2 verkeersbewegingen (heen en terug) plaatsvinden. Dit leidt tot de verkeersgeneratie op een gemiddelde weekdagetmaal.
Huidige situatie
In de huidige situatie zijn ten behoeve van de horeca gelegenheid categorie 1a 14 parkeerplaatsen aanwezig. De verkeersgeneratie in de huidige situatie bedraagt dan: 14 parkeerplaatsen * 4 (2 * heen en terug) = 56 mvt/etmaal.
Toekomstige situatie
In de nieuwe situatie zijn ten behoeve van de horeca gelegenheid categorie 1c 30 parkeerplaatsen noodzakelijk. De verkeersgeneratie bedraagt dan: 30 parkeerplaatsen * 4 (2 * heen en terug) = 120 mvt/etmaal.
Conclusie verkeersafwikkeling
De verkeerstoename ten gevolge van de functieverruiming van horeca categorie 1a naar 1b bedraagt 64 mvt/etmaal. Het totaal aantal motorvoertuigen per etmaal bedraagt op de Benedeneind NZ 2.100 mvt/etmaal en op de Benedeneind ZZ 4.150 mvt/etmaal. Een toename van 64 mvt/etmaal afgewikkeld via beiden wegen zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling.
Conclusie
De bereikbaarheid van de camping is goed. Er dienen 16 extra parkeerplaatsen op het eigenterrein gerealiseerd te worden om in de parkeerbehoefte te voorzien. Hiervan zijn er reeds 8 gerealiseerd aan de voorzijde van het perceel en worden, door herinrichting van het plangebied, de overige 8 parkeerplaatsen aangelegd op het achterste gedeelte van het perceel. .
De verkeerstoename ten gevolge van de functiewijziging bedraagt 64 mvt/etmaal. Dit geringe aandeel extra verkeer ten gevolge van de ontwikkelingen zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling op omliggende wegen. Het aspect verkeer staat de realisatie van de plannen dan ook niet in de weg.
Bij de aspecten verkeer en parkeren is uitgegaan van een zelfstandige horecafunctie. De verwachting is dat deze aanname tot een overschatting leidt. Op het terrein Camping Midden op 't Landt zijn verschillende functies en voorzieningen gevestigd. Als gevolg van zowel de dag- als verblijfsrecreanten treedt er een aanzienlijk dubbelgebruik op. Zowel dagrecreanten als verblijfsrecreanten maken reeds in de huidige situatie van de horecavoorziening. Hierdoor is zowel de parkeerbehoefte als verkeersgeneratie lager zijn dan hierboven berekend. De verwachting is dat dit als gevolg van de functieverruiming niet zal veranderen.
Beleid en Normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek en conclusie
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling blijft de fysieke indeling van het perceel gelijk en er zullen geen aanvullende bouwwerkzaamheden plaatsvinden. De grond onder en/of naast het gebouw wordt dus niet geroerd. Bodemonderzoek is hierdoor niet noodzakelijk. Het aspect bodem staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Waterbeheer en watertoets
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Het watertoetsproces is digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl op 21-12-2015. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is via deze website door de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht van het plan. Uit de analyse blijkt dat er geen sprake is van een waterbelang.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid
In de Waterstructuurvisie is door het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden een langetermijnvisie (voor 2050) en een middellangetermijnvisie (tot 2015) ontwikkeld voor een duurzamer waterbeheer voor het beheersgebied. In het plangebied speelt het ontwikkelen van een duurzaam stedelijk waterbeheer. Het gaat dan met name om schoon oppervlaktewater, het zo lang mogelijk vasthouden, infiltreren, afkoppelen van hemelwater en waar mogelijk aanleggen van een verbeterd gescheiden riolering.
Water voorop!, zo luidt de van het Waterbeheerplan 2010-2015 van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. In dit plan staat hoe het hoogheemraadschap zorgt voor een duurzaam, schoon en veilig watersysteem. Zo'n systeem draagt bij aan een betere leefomgeving van mens, dier en plant. We geven in het waterbeheerplan een overzicht van:
Het gaat hierbij om de beleidsvelden veiligheid, watersystemen en (afval)waterketen in samenhang met de ruimtelijke omgeving, natuur- en milieudoelen en maatschappelijke en klimatologische ontwikkelingen. Het hoogheemraadschap zorgt als waterautoriteit voor veilige dijken, droge voeten en schoon water. Kernwaarden bij onze aanpak zijn: duurzaamheid, kwaliteit, resultaatgerichtheid, innovativiteit en efficiency.
Gemeentelijk beleid
De gemeentes Oudewater, Lopik en Montfoort hebben samen met het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden het Waterplan Blauwe Driehoek opgesteld (16 december 2008).
De Watervisie geeft inzicht in wat de gemeenten met en voor het water willen bereiken in de periode tot en met 2020. In het uitvoeringsporogramma staan de maatregelen voor de periode 2009-2015 bescherven, waarmee uitvoering wordt gegeven aan de watervisie. De watervisie vormt samen met het uitvoeringsplan het Waterplan Blauwe Driehoek.
Het doel van het waterplan is het weergeven van een samenhangende en gebiedsgericht visie op integraal en duurzaam waterbeheer in 2020. Het beoogde resultaat is een bijdrage te leveren aan de kwaliteit van de leefomgeving voor de inwoners van de betrokken gemeenten.
Huidige situatie
Het plangebied is gelegen in Benschop, de gemeente Lopik, aan de Benedeneind NZ 430a en bestaat uit Camping 'Midden op 't Landt'. Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit kleidek op veen. Er is sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 m beneden het maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,5 en 0,8 m.
Rondom het plangebied zijn verschillende watergangen gelegen voor de afwatering van het gebied. Dit zijn hoofdzakelijk tertiaire wateren. Ten zuiden van het plangebied is een primaire watergang aanwezig.
Langs de Benedeneind is een regionale waterkering gelegen. Het plangebied ligt deels in de beschermingszone van de waterkering.
Toekomstige situatie
De beoogde ontwikkeling bestaat uit een verruiming van een bestaande functie waardoor een pannenkoekenhuis mogelijk wordt gemaakt. Functieverruimingen hebben geen invloed op water. Om deze reden voldoet het plan aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden adviseert daarom positief over het ruimtelijk plan.
Indien in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, waarbij het verhard oppervlak toeneemt met meer dan 500m2 in stedelijk gebied en/of 1000m2 in landelijk gebied, heeft dit tot gevolg dat het hemelwater van dit oppervlak versneld tot afvoer komt. Het bestaande watersysteem kan tijdens een hevige regenbui deze extra versnelde afvoer niet verwerken, waardoor wateroverlast binnen of buiten het plangebied kan ontstaan. Om de waterhuishouding niet te verslechteren, moet de versnelde afvoer worden voorkomen of gecompenseerd.
Waterstaat in het bestemmingsplan
Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Normstelling
Provinciale Verordening
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies.
Het Utrechtse EHS-beleid is vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS). In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) zijn de regels opgenomen waaraan ruimtelijke plannen van gemeenten moeten voldoen. Hoofdlijn is daarbij dat nieuwe ontwikkelingen in de EHS per saldo niet mogen leiden tot significante aantasting van de EHS, tenzij er een groot openbaar belang is én alternatieven ontbreken (Nee tenzij).
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten en soorten waarvoor een vrijstelling geldt als volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt en de activiteit te karakteriseren is als bestendig beheer, onderhoud of gebruik of ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of het plan effecten heeft op de gebieden beschermd onder de Natuurbeschermingswet 1998. Indien significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten moet worden gezocht naar oplossingen in de vorm van mitigerende maatregelen of aanpassingen van het plan. Zijn na verwerking hiervan significant negatieve effecten nog steeds niet uit te sluiten dan kan het plan alleen doorgang vinden als:
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Deze natuurgebieden liggen op relatief grote afstand van het plangebied en worden niet beïnvloed door interne de verruiming van een bestaande functie in het plangebied. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
De beoogde ontwikkeling voorziet in de wijziging van de bestaande horecagelegenheid van horeca categorie 1a naar horeca categorie 1b. De gewenste de verruiming van een bestaande functie zal plaatsvinden zonder bouwkundige aanpassingen. De crêperie voorziet reeds in de benodigde inrichting en faciliteiten. De Flora- en faunawet vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan
Regelgeving en beleid
Monumentenwet
De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Erfgoedverordening gemeente Lopik 2010
In de gemeentelijke erfgoedverordening staan voorschriften en regels met betrekking tot cultureel erfgoed, zowel voor monumenten, archeologie als het cultuurlandschap. Eveneens zijn de wettelijke taken van de gemeente met betrekking tot Rijksmonumenten in een erfgoedverordening nader uitgewerkt. De regels over het aanwijzen van gemeentelijke monumenten en archeologische verwachtingsgebieden, en weigeringsgronden voor het afgeven van een omgevingsvergunning zijn ook opgenomen in de erfgoedverordening.
Beleidsnota archeologie
De gemeente Lopik heeft een beleidsnota archeologie en een gemeentedekkende archeologische beleidskaart ontwikkeld. Deze is tot stand gekomen door een analyse van wat er bekend is over het bodemarchief en de landschappelijke mogelijkheden voor bewoning en gebruik door de mens in het verleden, vanaf de prehistorie tot aan de huidige tijd. Deze gegevens zijn gecombineerd met zoveel mogelijk 'harde' informatie over de staat van het bodemarchief (aantasting of vernietiging door veenwinning, woningbouw, aanleg infrastructuur, bedrijvigheid, sanering, etc.). Het resultaat is een set van zowel analoge als digitale kaarten, gekoppeld aan onderzoekseisen en vrijstellingen die de gemeente hanteert in het geval van vergunningplichtige bodemingrepen die een bedreiging kunnen vormen voor de informatiewaarde van het bodemarchief.
Onderzoek
Archeologie
Op basis van de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van de gemeente Lopik blijkt dat er voor het plangebied sprake is van een hoge, middelhoge en lage verwachting op archeologische sporen aan of nabij het oppervlak. Archeologisch onderzoek is bij een:
Figuur 4.1 Uitsnede Waarde- en verwachtingenkaart
Het voornemen voorziet in een geringe verruiming van een bestaande functie, waarvoor geen ruimtelijke ingrepen nodig zijn. Er zal gebruik worden gemaakt van de bestaande bebouwing en voorzieningen welke momenteel worden gebruikt voor de crêperie. Er vinden geen grondroerende werkzaamheden plaats. Archeologisch onderzoek is dan ook niet aan de orde.
Cultuurhistorie
Het plangebied is gelegen in de Lopikerwaard. De Lopikerwaard is vanaf de randen van de waard ontgonnen. Voor de ontginning was een goed afwateringssysteem een vereiste, hiertoe werd een stelsel van evenwijdige en rechte sloten gegraven. De oeverwallen en kleiruggen vormden de ontginningsbases. De ontginning (cope-ontginning) vond planmatig plaats volgens strikte regels, zoals kavelbreedte (112 m) en -lengte (1.250 m). Evenwijzig aan en op een bepaalde afstand van de eerste ontginningsbasis is een nieuwe ontginningsbasis gelegd. Op deze wijze ontstond een oost-west gerichte ontsluitingsstructuur van de ontginningsbases met haaks daarop een noordzuidgerichte verkavelingsstructuur. De bebouwing is geconcentreerd in de dorpen en langs de ontginningsbases. De komgronden worden gekenmerkt door een grootschalige openheid.
Ter plaatse van het plangebied is het lint vrij verdicht. Er is weinig sprake van doorzichten naar de open komgronden. Een deel van de aanwezige bebouwing is redelijk karakteristiek, een stenen voetmuur met brede zwart geverfde planken met gepotdekselde betimmering, voor de Lopikerwaard. In het plangebied is geen sprake van een rijks- of gemeentelijk monument.
Doordat er voor het voornemen geen ruimtelijke ingrepen plaats zullen vinden, blijven de bestaande cultuurhistorische waarden in tact.
Conclusie
Bij de ontwikkelingen in het plangebied vinden geen ruimtelijke ingrepen plaats. Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.
Beleid
In de provincie Utrecht zijn 13 stiltegebieden aangewezen. In deze gebieden dient de rust die aanwezig is te worden gehandhaafd. Negatieve beïnvloeding van de geluidsbelasting kan zich voor doen bij toevoeging van nevenfuncties bij agrarische bedrijven, functiewijziging van beëindigende agrarische bedrijven en bij ontwikkelingen ter plaatse van bestaande niet-agrarische bedrijven. Voorkomen moet worden dat hierdoor een toename plaatsvindt van de geluidsbelasting in het stiltegebied, anders dan ten gevolge van de gebiedseigen geluiden. Bestaande functies (ook de stilteverstorende functies) binnen het stiltegebied kunnen blijven bestaan. Binnen het stiltegebied blijven ontwikkelingen die bij het gebied horen, zoals agrarische activiteiten en stille vormen van recreatie mogelijk. Het beleid is erop gericht dat mensen en dieren stilte kunnen ervaren. Het instellen van stiltegebieden is hierbij een belangrijk hulpmiddel.
Onderzoek
Een deel van het plangebied van dit bestemmingsplan is gelegen in het stiltegebied Willeskop/Benschop. Het betreft het noordelijke deel van het plangebied waar de kampeerplaatsen zijn gelegen. Het gebied ter plaatse van de beperkte verruiming van de horecafunctie ligt buiten het stiltegebied op een afstand van circa 100 meter van de grens van het gebied.
Het nieuwe bestemmingsplan voorziet ten opzichte van het vigerende plan enkel in de verruiming van de horecafunctie, van horeca categorie 1a naar horeca categorie 1b. Hierdoor wordt het mogelijk om binnen de bestaande voorzieningen en faciliteiten bestaande uit keuken, ontvangstruimte, eetzaal en terras van de crêperie, naast de momenteel geserveerde crêpes, ook volwaardige maaltijden in de vorm van poffertjes en pannenkoeken te gaan serveren. De functieverruiming heeft, doordat er geen bouwkundige wijzigingen optreden en er geen andere installaties worden gebruikt, geen invloed op de akoestische uitstraling van de inrichting. Ook wordt de horeca voorziening niet vergroot. Extra geluidsproductie vanuit de voorziening is niet aan de orde. Daarbij is er ook geen sprake van gebiedsvreemd geluid. De geluiden van de huidige horeca voorziening zijn namelijk al aanwezig. Deze hebben dan ook geen invloed op het stiltegebied.
Ten opzichte van de vigerende situatie zal de verruiming van de horecafunctie enkel tot gevolg hebben dat er een beperkte verhoging van de verkeersgeneratie zal ontstaan. (zie paragraaf 4.2). Deze toename is echter niet significant in het kader van de Wet geluidhinder. Ook geldt dat het geluid van auto's, zowel rijdende als parkerende auto's, niet kan worden aangemerkt gebiedsvreemd. Deze zeer beperkte toename in wegverkeerslawaai leidt dan ook niet tot een verstoring van het stiltegebied.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid ten aanzien van stiltegebieden. Het aspect stiltegebied staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Bij een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.
Onderzoek en conclusie
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de verruiming van de horecafunctie van categorie 1a naar catagorie 1b. Hierdoor wordt het mogelijk om binnen dezelfde inrichting een pannenkoekenhuis uit te baten. Op basis van VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) zijn zowel een creperie als een pannenkoekenhuis aan te duiden als een bedrijf met een SBI-code 561 (Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d). Dit zijn categorie 1 bedrijven met een richtafstand van 10 meter tot omliggende woonbebouwing.
Doordat beide functies dezelfde milieucategorie en richtafstand hebben veranderd er in het kader van het aspect bedrijven en milieuzonering niets voor de omliggende woningen. het uitvoeren van een akoestisch onderzoek inrichtingen is dan ook niet aan de orde. De beperkte toename aan verkeersgeneratie is aanvaardbaar (zie paragraaf 4.2 en 4.13) en levert geen significante hinder op voor omwonenden.
Ter plaatse van de bestaande omliggende woningen zal dan ook sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect milieuzonering bedrijvigheid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, deze zijn weergegeven in de onderstaande tabel.
Tabel 4.1 Overzicht geurnormen Wgv
concentratiegebied | niet-concentratiegebied | ||
binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 3 ouE/m³ |
max. 2 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | |
buiten bebouwde kom |
diercategorieën Rgv | max. 14 ouE/m³ | max. 8 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Gemeentelijke geurgebiedsvisie
De gemeente Lopik heeft een eigen gebiedvisie opgesteld om lokaal maatwerk te kunnen leveren door voor de gemeente afwijkende normen en afstanden van de Wet geurhinder en veehouderij vast te stellen. De gemeente lopik hanteert voor het uitbreidingsgebied van Uitweg en Benschop een soepelere norm en voor het overige gebied sluit zij aan bij de wettelijke normen.
Voor het plangebied geldt op basis van deze gebiedsvisie een maximale geurbelasting van 8 ouE/m³ en een afstand van de buitenzijde van het dierverblijf tot aan de buitenzijde van het geurgevoelig object van minimaal 25 m.
Onderzoek
In de nabijheid van het plangebied zijn meerdere agrarische bedrijven van uiteenlopende aard gevestigd. Doordat het voornemen enkel voorziet in een geringe verruiming van een bestaande functie, waarbij geen nieuwe gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, vormen agrarische bedrijven geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling. De dichtstbijzijnde agrarische bedrijven liggen daarnaast op ruim 25 m afstand van het plangebied en leveren dus geen belemmering op voor de boogde ontwikkeling.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek en conclusie
Uit de professionele risicokaart blijkt dat er binnen en in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Daarnaast vindt er in (de omgeving van) het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het water, het spoor of door buisleidingen dat van invloed is op de veiligheidssituatie in het plangebied.
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Beoogde ontwikkeling
Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken. Hoogspanningslijnen zijn op voldoende afstand gelegen om geen negatieve invloed te hebben op het plangebied.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering vormt voor het gewenste voornemen.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel 4.1 weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
Stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
Uurgemiddelde concentratie | Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³ | |
Fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³ | |
Fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek en conclusie
De ontwikkeling in het plangebied is dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving. Toetsing aan de grenswaarden is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het wel van belang om een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied te geven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2015 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Benedeneind Noordzijde (maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een goed leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Door de verruiming van een bestaande functie van horeca categorie 1a naar categorie 1b ontstaat een beperkte verkeerstoename (zie paragraaf 4.2). Deze verkeerstoename is dusdanig beperkt dat er sprake blijft van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Akoestisch onderzoek is niet nodig.
De initiatiefnemer is voornemens de huidige aansluiting van het plangebied op de Benedeneind Noordzijde richting het westen te verplaatsen. De interne ontsluiting komt dichterbij het naastgelegen westelijk perceel te liggen. De verkeersintensiteiten en rijsnelheid op deze weg zijn dusdanig laag dat er sprake blijft van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Akoestisch onderzoek voor deze reconstructie is niet nodig.
Het voorontwerpbestemmingsplan 'Camping Midden op 't Landt' is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening aan diverse instanties toegezonden.
Van twee instanties is een reactie op het bestemmingsplan ontvangen. In de Nota beantwoording overlegreacties zijn deze overlegreacties behandeld. De overlegreactie van de provincie Utrecht betreft de aanduiding van het plangebied als bovenlokaal recreatie terrein. Dit is niet correct en leidt tot aanpassing van de toelichting van het bestemmingsplan. De overlegreactie van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.
De nota is als bijlage 1 opgenomen bij het bestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan is gedurende zes weken ter inzage gelegd. Dit was van 8 juni 2016 t/m 19 juli 2016. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Binnen deze termijn is één schriftelijke zienswijze ontvangen. In bijlage 2 Nota beantwoording zienswijzen is de zienswijze samengevat en beantwoord.
Gedurende dezelfde periode hebben de overlegpartners tevens de gelegenheid gekregen om een zienswijze in te dienen. De provincie Utrecht heeft schriftelijk (818773, d.d. 28 juni 2016) kenbaar gemaakt dat het plan niet in strijd is met het provinciaal ruimtelijke belang. Daarnaast hebben het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (mail, d.d. 5 juli 2016) en de Gasunie (mail van 9 juni 2016) aangegeven geen opmerkingen te hebben ten aanzien van het plan. De reacties van de overlegpartners zijn opgenomen in bijlage 2 Nota beantwoording zienswijzen.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan, een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.
Tussen de gemeente Lopik en de initiatiefnemer zal een anterieure overeenkomst worden afgesloten. Door het sluiten van de overeenkomst zijn de kosten voor de gemeente afgedekt en daardoor wordt de ontwikkeling financieel uitvoerbaar geacht. In deze overeenkomst worden tevens afspraken gemaakt tussen gemeente en initiatiefnemer over eventuele planschade.
Wettelijke vereisten
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Opbouw planregels
De regels van het plan bestaan uit de volgende onderdelen:
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
In dit hoofdstuk van de planregels komen de verschillende bestemmingen aan de orde. Het betreft de artikelen:
Per bestemming is het volgende stramien gehanteerd.
Bestemmingsomschrijving
Een omschrijving van de functies die binnen de bestemming mogelijk zijn.
Bouwregels
Planregels die aangeven waar, wat en hoe hoog gebouwd mag worden. Daarnaast komen in sommige bestemmingsplanregels ook nog de volgende onderdelen voor:
Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaars verschillen. De regeling is met name van belang met het oog op woningbouw.
Met deze regeling wordt voorkomen dat bestaande situaties die afwijken van de maatvoering ingevolge hoofdstuk 2 van de regels – onbedoeld – geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan vallen.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regelgeving zodanig dat een bijgebouw kan worden gebruikt als afhankelijke woonruimte. Een dergelijke bewoning moet noodzakelijk zijn vanuit het oogpunt van mantelzorg.
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
Er zijn ook een aantal algemene wijzigingsregels. Concreet gaat het om:
Met dit artikel wordt geregeld dat de wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, de regelingen betreffen zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Overgangsrecht bouwwerken
Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen is neergelegd in lid 13.1. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.
Overgangsrecht gebruik
Lid 13.2 betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.
Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.