Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Natuurmuseum
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0331.01Natuurmuseum-ON01

Regels

 

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Het plan

het bestemmingsplan 'Natuurmuseum' van de gemeente Lopik, vervat in de verbeelding en deze regels;

1.2 Aanbouw

een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw;

1.3 Aangebouwd bijgebouw

een aangebouwd, afzonderlijk van het hoofdgebouw in functioneel en bouwkundig te onderscheiden gebouw;   

1.4 Aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning of bij een woning behorend bijgebouw door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 Agrarische activiteiten bij wijze van hobby

agrarische bezigheden, voornamelijk bij wijze van liefhebberij;

1.6 Ambachtelijk

het bedrijfsmatig vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen, geheel of overwegend door middel van handwerk en/of niet seriematige en/of traditionele productiemethoden;

1.7 Archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit de oude tijden;

1.8 Bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9 Bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel de­tailhandel uitsluitend plaatsvindt als onder­geschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.10 Bedrijfsvloeroppervlak (b.v.o.)

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel, maatschappelijke voorziening of bedrijf in een gebouw, met uitzondering van de daartoe behorende onder peil gelegen magazijnen en (gebouwde) parkeervoorzieningen;

1.11 Bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor het huishouden van een persoon (waaronder tevens begrepen gezinsvervangende woonvormen), die uitsluitend of in hoofdzaak werkzaamheden verricht ten behoeve van een of meer in de betrokken bestemming toegelaten functies;

1.12 Bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die op het tijdstip van inwer­kingtre­ding van het plan tot stand zijn ge­komen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet;

1.13 Bestemmingsgrens

een op de kaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak;

1.14 Bestemmingsvlak

een op de kaart aangegeven vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 Bijgebouw

een op zich zelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, niet zijnde een bedrijfswoning, dat in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw. Bewoning van bijgebouwen is niet toegestaan, met dien verstande dat bewoning ten behoeve van mantelzorg wel is toegestaan;

1.16 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.17 Bouwwerk, geen gebouw zijnde

elk bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;

1.18 Erf

grond, deel uitmakende van een bouwperceel, waarop geen hoofdgebouw mag worden gebouwd en dat ten dienste staat aan de bestemming welke aan een op dat bouwperceel opgericht hoofdgebouw is toegekend, bijvoorbeeld in de vorm van bebouwing en verharding;

1.19 Gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wan­den omsloten ruimte vormt;

1.20 Hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwvlak door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.21 Hoofdfunctie

functie die in hoofdzaak het inkomen van het betreffende bedrijf genereert;

1.22 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning of daarbij behorend bijgebouw door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen meldings- of vergunningsplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past;

1.23 Kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen

voorzieningen ten behoeve van wandelen, fietsen, vissen, kanoën en natuurobservatie in de vorm van picknickplaatsen, vissteigers, observatiepunten, informatieborden en banken;

1.24 Ondergeschikte horeca

horeca als niet zelfstandige activiteit die in ruimtelijk en functioneel opzicht ondergeschikt is aan de volgens het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie. De horeca activiteiten zijn van zulke beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft;

1.25 Ondergeschikte detailhandel

detailhandel als niet zelfstandige activiteit die in ruimtelijk en functioneel opzicht ondergeschikt is aan de volgens het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie. De detailhandelsactiviteit is van zulke beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft;

1.26 Opslag

het bewaren van goederen, waaronder agrarische producten, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van admini­stratieve aard;

1.27 Overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met ten hoogste aan één zijde een gesloten wand;

1.28 Peil

a. ten opzichte van gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdingang;
b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;

1.29 Seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-porno­grafische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitu­tiebedrijf waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautoma­tenhal, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie;

1.30 Voorgevel

de gevel van een woning die naar aard en oriëntatie als belangrijkste beeldbepalende gevel kan worden aangemerkt;

1.31 Zijerfscheiding

de grens tussen twee percelen, die de voor- en achterzijde van een perceel verbindt.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:

2.1 De oppervlakte van een gebouw

2.2 De inhoud van een gebouw

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van de daken.

2.3 De goot- (of boeibord)hoogte van een gebouw

tussen de bovenkant van goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel en het peil; indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen bevinden waarvan de ge­zamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte, wordt de goot- of boeibord­hoogte van de dakkapel als hoogte aangemerkt.

2.4 De bouwhoogte van een gebouw

tussen de bovenkant van het gebouw en het peil.

2.5 De bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde

tussen het hoogste punt van het bouwwerk en het peil, of, indien het bouwwerk zich in het water bevindt, tussen het hoogste punt van het bouwwerk en het waterpeil.

2.6 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het bepalen van de goot- of boeibordhoogte en de bouwhoogte van een bouwwerk als bedoeld in de leden 3 tot en 5 worden ondergeschikte bouwdelen zoals antennes, schoorstenen, ornamenten, railingen, ladders en valbeveiligingen, privacyschermen tussen balkons, liftopbouwen en luchtverversingsinstallaties niet meegerekend.

2 Bestemmingsregels

 

Artikel 3 Maatschappelijk

   

3.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden in de verbeelding aangewezen voor 'maatschappelijk' zijn bestemd voor:
a. (natuur)museum met tentoonstellingsruimten;
b. bijeenkomst- en vergaderruimten;
c. aan-huis-gebonden beroeps-/bedrijfsactiviteiten;
d. een atelier en de uitoefening van ambachtelijke beroepen;
e. wonen ter plaatse van de daartoe strekkende aanduiding;
 
Met de daarbij behorende voorzieningen:
f. parkeervoorzieningen;
g. in- en uitritten en toegangswegen;
h. tuinen en vijvers;
i. verhardingen;
j. groenvoorzieningen;
k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
l. aan de bestemming ondergeschikte en ondersteunende horeca en detailhandel;
m. aan de bestemming ondergeschikte agrarische activiteiten bij wijze van hobby;
n. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Ten behoeve van deze bestemming mogen bouwwerken worden opgericht waarbij de volgende regels in acht moeten worden genomen.
a. woningen mogen enkel worden gebouwd op gronden met de aanduiding 'wonen';
b. verder geldt het volgende:
 
max. inhoud
max. opper­vlakte
max. goot­hoogte
max. bouw­hoogte
woningen (inclusief aan­bouwen)
750 m³
 
      3,5 m
          6 m
bijgebouwen bij/per wo­ning
 
50 m²
          3 m
          6 m
overige gebouwen en overkappingen
 
765 m²
      4,5 m
       10 m
terreinafscheidingen
   
         2 m
overige bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde
 15 m2 
         3 m

      

3.3 Nadere eisen

 
3.3.1 Bevoegdheid
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen en bepalen dat een groter aantal parkeerplaatsen dan voorgeschreven in artikel 3 lid 5 onder c dient te worden gerealiseerd.
 
3.3.2 Toepassing
De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen als bedoeld in artikel 3 lid 3.1 kan worden toegepast indien:
a. sprake is van nieuwe beleidsinzichten ten aanzien van de parkeerbehoefte van een bestemming zoals opgenomen in artikel 3 lid 1 en
b. structurele parkeeroverlast in openbaar gebied is geconstateerd.
 

3.4 Afwijken van de bouwregels

 
3.4.1 Goothoogte van woningen
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 , teneinde de maximumgoothoogte van woningen te verhogen tot maximaal 4,5 m, met dien verstande dat indien de afwijkingsbevoegdheid wordt toegepast, de verhoging van de goothoogte dient te passen in de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving.
3.4.2 Goot- en bouwhoogte
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2  teneinde de maximaal toegelaten goot- en bouwhoogte van bijgebouwen en overige gebouwen te verhogen. De afwijkingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast indien de verhoging:
a. noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering of zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
b. past in de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving.
3.4.3 Bebouwd oppervlak
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2  teneinde het maximaal toegelaten oppervlak aan bouwwerken voor het natuurmuseum te vergroten met maximaal 20%. De afwijkingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast indien deze:
a. niet gepaard gaat met een uitbreiding van het oppervlak ten behoeve van horeca of detailhandel;
b. past in de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving.

3.5 Specifieke gebruiksregels

a. Het maximaal toelaatbare bedrijfsvloeroppervlak voor detailhandel bedraagt 100 m2;
b. Het maximaal toelaatbare bedrijfsvloeroppervlak voor horeca bedraagt 150 m2 en een terras van maximaal 70 m2;
c. Binnen het plangebied dienen minimaal 21 parkeerplaatsen voor personenwagens aanwezig te zijn.
 

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
3.6.1 Verbod toename afwaterend terreinoppervlak
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning in de zin van artikel 2.1, lid 1 onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:
a. het toevoegen van niet doorlatende terreinafsluiting/verharding over een oppervlak van meer dan 1.000 m2.
3.6.2 Uitzondering
 Het in artikel 3 lid 6.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:
  1. normaal onderhoud en beheer ten dienste van deze bestemming;
  2. werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn;
  3. werken waarvoor een onherroepelijke vergunning in de zin van de Waterwet is verleend.
3.6.3 Toelaatbaarheid
Werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 3 lid 6.1 zijn slechts toelaatbaar, indien zodanige compensatie plaatsvindt dat de gemaalcapaciteit van het peilgebied niet zwaarder wordt belast dan in de bestaande situatie het geval is.
3.6.4 Advies
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3 lid 6.1 wordt niet verleend dan na positief advies van de bevoegde waterkwantiteitsbeheerder.

3.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

 
3.7.1 Verbod
Het is verboden zonder een daartoe strekkende omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een gebouw te slopen ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’.
3.7.2 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 3 lid 7.1 is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden, die:
a. het normale onderhoud betreffen;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het in werking treden van het plan.
3.7.3 Beoordelingscriteria
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:
a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke uiterlijke hoofdvorm van de bebouwing;
b. de karakteristieke uiterlijke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
c. de karakteristieke uiterlijke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;
d. het delen van een gebouw of bijgebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken en/of door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de uiterlijke hoofdvorm plaatsvindt.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid

 
3.8.1 Bevoegdheid
Het bevoegd gezag kan artikel 3 lid 5 onder c van het plan wijzigen in de zin van artikel 3.6, lid 1a van de Wet ruimtelijke ordening en bepalen dat een kleiner aantal parkeerplaatsen aanwezig dient te zijn.
3.8.2 Toepassing
Van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 3 lid 8.1 kan gebruik worden gemaakt indien:
a. sprake is van nieuwe beleidsinzichten ten aanzien van de parkeerbehoefte van een bestemming zoals opgenomen in artikel 3 lid 1 en
b. is geconstateerd dat het aantal op grond van artikel 3 lid 5 onder c aanwezige parkeerplaatsen structureel onderbenut blijft.

Artikel 4 Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden op de kaart aangewezen voor Water zijn bestemd voor wateraanvoer en -afvoer en waterberging met de daarbijbehorende groenvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd met een maximale hoogte van 3 m.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
4.3.1 Verbod
Het is verboden zonder een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op of in de in artikel 4 lid 1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanbrengen ondergrondse leidingen en de daarmede verband houdende voorzieningen;
b. het verdiepen, verondiepen alsmede het dempen van oppervlaktewater;
c. alle overige werkzaamheden die tot gevolg hebben dat veen aan de oppervlakte wordt gebracht.
4.3.2 Uitzonderingen
Het in artikel 4 lid 3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, welke zijn gericht op het verwerkelijken van de bestemming of die uit het oogpunt van te beschermen belangen van ondergeschikte betekenis zijn, waaronder mede begrepen onderhoud en beheer van watergangen.
4.3.3 Toelaatbaarheid
De werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 4 lid 3.1 zijn uitsluitend toelaatbaar indien na de uit te voeren werkzaamheden de bestaande functie van het betrokken oppervlaktewater gewaarborgd blijft.
4.3.4 Advies
Alvorens te beslissen over de in artikel 4 lid 3.1 bedoelde afwijking te verlenen winnen burgemeester en wethouder schriftelijk advies in bij de waterbeheerder.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor gronden met een archeologische verwachtingswaarde.

5.2 Bouwregels

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
a. Bij een aanvraag voor een reguliere bouwvergunning voor het oprichten van een bouwwerk waarbij de fundatie op een diepte van meer dan 50 cm onder maaiveld wordt gebouwd en over een oppervlakte van meer dan 200 m2, dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de bouwvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door de erkend archeoloog;
  4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
c. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  
5.3.1 Verbod
Onverminderd het in de Monumentenwet bepaalde is het verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende vergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a. grondwerkzaamheden onder het maaiveld, zoals afgraven, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleg van drainage, verwijderen van funderingen en aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting;
b. graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
c. aanleggen van leidingen.
5.3.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het onder artikel 5 lid 3.1 opgenomen verbod geldt niet:
a. indien de werkzaamheden niet op grotere diepte dan 50 cm onder het maaiveld plaatsvinden, zulks indien het oppervlak niet dan 200 m2 bedraagt.
b. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
c. voor werken en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
d. voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek door een daarvoor erkend bedrijf of instelling;
e. ingeval op grond van de Monumentenwet een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet van toepassing zijn.
5.3.3 Beoordelingscriteria
a. De onder artikel 5 lid 3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een aanlegvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zo nodig een opgraving plaats te vinden.
b. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
5.3.4 Voorwaarden aan aanlegvergunning
Overeenkomstig het in artikel 3.16 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalde kunnen burgemeester en wethouders de aanlegvergunning onder beperkingen verlenen en kunnen zij voorschriften aan de aanlegvergunning verbinden, waaronder de verplichting tot het doen van opgravingen of het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.

3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt.

7.2 Ondergronds bouwen

De bouwregels als bedoeld in regels hoofdstuk 2 zijn van overeenkomstige toepassing op ondergronds bouwen, met dien verstande, dat:
a. uitsluitend ondergronds mag worden gebouwd tussen peil en 3,5 m onder peil;
b. ondergrondse bouwwerken niet mogen worden voorzien van een dakraam of lichtkoepel;
c. ondergrondse bouwwerken uitsluitend toegankelijk mogen zijn vanuit bovengronds gelegen gebouwen;
d. deze bepalingen geen beperkingen stellen aan het bouwen van fundaties voor bouwwerken.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

Als gebruik in strijd met dit bestemmingsplan zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval aangemerkt:
a. opslagdoeleinden, anders dan in verband met het toegelaten gebruik, waarbij in ieder geval als strijdig gebruik wordt aangemerkt: brand- en explosiegevaarlijke opslag, waaronder opslag van vuurwerk;
b. het plaatsen en/of geplaatst houden van onderkomens;
c. het storten en/of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
d. het gebruik of laten gebruiken van de gebouwen voor een seksinrichting;
e. (raam)prostitutie;
f. bewoning van bijbehorende bouwwerken en/of bedrijfsgebouwen
g. gebruik van garageboxen voor andere doeleinden dan het stallen van voertuigen en de niet bedrijfsmatige opslag van goederen.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het elders bepaalde in deze regels ten behoeve van:
a. het in geringe mate afwijken ten aanzien van bouwgrenzen, hoogtescheidingslijnen en overige aanduidingen in het horizontale vlak; indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt dat deze afwijking in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan redelijk, gewenst of noodzakelijk is en de afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer bedraagt dan 3 m;
b. het afwijken van de voorgeschreven maatvoering van bouwwerken, waaronder goothoogte, hoogte, onderlinge afstand, afstand tot perceelsgrenzen en/of oppervlak, eventueel met een overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de voorgeschreven maten en dit bouwtechnisch noodzakelijk wordt geacht in verband met de uitoefening van het in het plan toegestane gebruik;
c. de bouw van andere bouwwerken zoals een vlaggenmast, een kunstwerk, antennes en dergelijke tot een hoogte van 15 m.
De bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken. De bevoegdheid wordt evenmin gebruikt voor het toestaan van windturbines.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

 

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit, geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
c. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Natuurmuseum' .