direct naar inhoud van Regels
Plan: Benedeneind ZZ tussen 283 en 285
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0331.01Rosenboom-BP01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Benedeneind ZZ tussen 283 en 285 van de gemeente Lopik.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0331.01Rosenboom-BP01 met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 aan huis verbonden beroepen/bedrijven

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijk uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie

1.7 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.8 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.9 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.10 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.11 bedrijfs- of dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, vanwege de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.12 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.13 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.16 bouwen

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.17 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.18 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor functies uit de bestemmingsomschrijving geschikt of geschikt te maken is.

1.19 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.21 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.24 chalet

een recreatief onderkomen, dat functioneel overeen komt met een vakantiewoning of stacaravan, maar dat zich door de (houten) vormgeving en de toegestane oppervlakte onderscheidt van die vakantiewoning of stacaravan;

1.25 dagrecreatie

activiteiten gericht op ontspanning in de vrije tijd zoals sport en spel, natuurbeleving, amusement en uitstapjes, die uitsluitend plaatsvinden binnen een tijdsbestek van een dag, zonder overnachting.

1.26 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen.

1.27 erf- en terreinafscheiding

een bouwwerk dat dient ter afscheiding van het erf of een terrein.

1.28 gasterij

al of niet los van recreatie functionerende kleinschalige horecavoorziening met ontvangstruimte voor verblijfs- en dagrecreanten en activiteiten bestaande uit het bedrijfsmatig verstrekken van etenswaren en dranken voor gebruik ter plaatse, daaronder zijn hier niet begrepen partycentrum, dancings, discotheken, nachtclubs, trouwlocaties en soortgelijke gelegenheden, en voorts niet hotels en soortgelijke overnachtingsgelegenheden. Wel kan de gasterij worden gebruikt voor feesten en partijen met een besloten en kleinschalig (minder dan 75 personen) karakter.

1.29 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 groepsevenementen

het organiseren van recreatieve (indoor)activiteiten voor groepen in verschillende samenstellingen.

1.31 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.32 kampeermiddel
  • a. een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan;
  • b. enig ander onderkomen en enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelten daarvan voor zover geen bouwwerk zijnde;

een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.33 ondergeschikte functie

functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt.

1.34 uitkijk toren

een recreatieve voorziening waarmee het mogelijk is om vanaf een hoogte de omgeving te zien.

1.35 niet-permanente standplaats

een gedeelte van een kampeerterrein dat bestemd is voor het plaatsen van kampeermiddelen, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, gedurende de periode 15 maart tot en met 31 oktober.

1.36 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.37 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met ten hoogste aan één zijde een gesloten wand.

1.38 peil
  • a. ten opzichte van gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdingang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.
1.39 pensionpaardenstalling

het houden van paarden van derden door verhuur van stalling en verzorging van paarden.

1.40 permanente standplaats

een (gedeelte van) een kampeerterrein dat bestemd is voor het plaatsen van een stacaravan die gedurende het gehele jaar aanwezig mag zijn en als nachtverblijf uitsluitend mag worden gebruikt door personen, die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.41 recreatiegebouw

een gebouw ten behoeve van het houden van recreatieve indooractiviteiten en groepsevenementen, het berijden van paarden en pensionpaardenstalling, uitdrukkelijk niet bedoeld voor horeca-activiteiten ('gasterij' of zelfstandige, grootschalige horeca) en/of manege;

1.42 recreatieve indooractiviteiten

Recreatieve activiteiten die overdekt, in een gebouw, worden beoefend, bijvoorbeeld pijl- en boogschieten, schilderen, volleybal en 'Oudhollandse' spelen. Eventueel ook uitgevoerd in groepsverband.

1.43 recreatieve outdoor activiteiten

Recreatieve activiteiten die in de openlucht worden uitgevoerd, bijvoorbeeld fietsen en kanovaren.

1.44 Rooilijn

de op een perceel aanwezige lijn, die ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is gelegen:

  • evenwijdig aan de weg en in het verlengde van de dichtst bij de weg gelegen gevel van het hoofdgebouw;

dan wel (indien deze gevel niet evenwijdig is aan de weg):

  • evenwijdig aan de weg door het dichtst bij de weg gelegen hoekpunt van gevels van het hoofdgebouw.
1.45 Staat van Bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.46 Staat van Horeca-activiteiten

de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.47 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt. 

1.48 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

1.49 zijerfscheiding

de grens tussen twee percelen, die de voor- en achterzijde van een perceel verbindt. 

1.50 zomerseizoen

de periode van 1 maart tot 1 november.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf de begane grondvloer tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf de begane grondvloer tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken.

2.6 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Recreatie - Verblijfsrecreatie

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Recreatie - Verblijfsrecreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de functieaanduiding 'kampeerterrein' voor maximaal 25 seizoengebonden standplaatsen en één chalet;
  • b. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van recreatie - gebouw' voor een recreatiegebouw ten behoeve van het houden van recreatieve indooractiviteiten en groepsevenementen, het berijden van paarden en een pensionpaardenstalling van maximaal 25 boxen;
  • c. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van recreatie - ontvangstruimte' voor het ontvangen van recreanten, met daarbij aan de verblijfsrecreatie ondergeschikte detailhandel (verkoop streekeigen producten) en een gasterij in ten hoogste categorie 1b van de Staat van Horeca-Activiteiten ten behoeve van de eigen gasten en dagrecreanten;
  • d. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van recreatie - uitkijktoren' voor een uitkijktoren;
  • e. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van recreatie - parkeren' voor minimaal 50 parkeerplekken;

alsmede voor:

  • f. recreatieve outdoor-activiteiten;
  • g. aan huis verbonden beroepen en/of aan huis verbonden bedrijven welke zijn genoemd in categorie A van de bij dit plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging;
  • h. wegen en paden;
  • i. sanitaire voorzieningen;
  • j. opslag;
  • k. bijbehorende voorzieningen ten behoeve van recreatieve activiteiten.
3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd binnen het bouwvlak en gelden de volgende regels:

3.2.1 Kampeerterrein

Ter plaatse van de functieaanduiding 'kampeerterrein' gelden de volgende bouwregels:

  • a. een kampeerterrein voor maximaal 25 seizoensgebonden standplaatsen;
  • b. ter plaatste van het kampeerterrein is één chalet toegestaan met een oppervlakte van ten hoogste 36 m2 met een bouwhoogte van maximaal 4 m ;
  • c. ter plaatse van het kampeerterrein is één (sanitair)gebouw ten behoeve van de recreatieve voorzieningen toegestaan met een oppervlakkte van ten hoogste 150 m2 met een bouwhoogte van maximaal 8 m.
3.2.2 Recreatiegebouw

Ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van recreatie - gebouw' gelden de volgende bouwregels:

  • a. het gebouw dient gerealiseerd te worden in één aaneengesloten hoofdgebouw met een oppervlak van ten hoogste 750 m2
  • b. het hoofdgebouw heeft een bouwhoogte van ten hoogste 10 m en een goothoogte van ten hoogste 4 m.
3.2.3 Ontvangstruimte / gasterij

Ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van recreatie - ontvangstruimte' gelden de volgende bouwregels:

  • a. binnen de aanduiding is een ontvangstruimte c.q. een gasterij toegestaan, met daarbij behorende voorzieningen als een terras;
  • b. de oppervlakte van het terras mag niet meer dan 130 m2 bedragen
  • c. binnen de aanduiding is maximaal één gebouw gesitueerd;
  • d. de oppervlakte van het gebouw mag niet meer dan 130 m2 bedragen;
  • e. de goothoogte van het gebouw mag niet meer dan 4,5 meter bedragen;
  • f. de bouwhoogte van het gebouw mag niet meer dan 10 meter bedragen.
3.2.4 Uitkijktoren

Ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van recreatie - uitkijktoren' gelden de volgende bouwregels:

  • a. de toren heeft een maximale bouwhoogte van 26 meter.
3.2.5 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bouwregels:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt voor de voorgevel ten hoogste 1 m en achter de voorgevel ten hoogste 2 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogte 3 m.
3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen te stellen aan de situering, de verhouding breedte-diepte, de nokrichting en de dakvorm van gebouwen, teneinde aldus zeker te stellen dat gebouwen groter dan 6 m2, aansluiten op de in het gebied voorkomende bouwvormen en passen in de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving. Daarbij wordt rekening gehouden met de reeds aanwezige bebouwing in de omgeving en de oriëntatie van de voorgevels.

3.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 teneinde de maximum bouwhoogte van bijgebouwen en overige gebouwen te verhogen, de afwijkingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast indien de verhoging:
    • 1. noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering of zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
    • 2. past in de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan;
  • b. behalve ondergeschikte en kleinschalige horeca in de ontvangstruimte/gasterij is horeca op het terrein en in de gebouwen niet toegestaan;
  • c. het kampeerterrein en chalet zijn gedurende het zomerseizoen geopend;
  • d. de buitenopslag van bouwmaterialen en (motor) voertuigen is niet toegestaan.

Artikel 4 Waarde - Archeologie - 3

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de (mogelijk) aanwezige archeologische waarden.

4.1.2 Voorrangregeling

De belangen van de in lid 4.1.1 bedoelde dubbelbestemming zijn primair ten opzichte van de belangen van de andere daar voorkomende bestemmingen.

4.2 Bouwregels

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd waarvan de oppervlakte groter is dan 200 m2 en die leiden tot ingrepen in de bodem dieper dan 50 cm ten opzichte van maaiveld.

4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Algemeen
  • a. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 voor het bouwen ten behoeve van de doeleinden van de onderliggende bestemmingen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarde van het gebied of een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft dat, onverminderd het elders in het het plan bepaalde, een afwijking in redelijkheid niet kan worden geweigerd;
  • b. alvorens afwijking te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning aan het bevoegd gezag hieromtrent een schriftelijk advies van een archeologische deskundige te overleggen;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a. en b. kan worden afgeweken indien voor de werkzaamheden voortvloeiend uit de aanvraag reeds een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.4 is verleend; het bepaalde in de onderliggende bestemmingen blijft onverminderd van toepassing.
4.3.2 Regels afwijking

Aan een afwijking kunnen de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een door de gemeente aan te wijzen deskundige op archeologische gebied.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) ter plaatse van de in lid 4.2 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren;

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen die een terreinoppervlak van 200 m2 beslaan en dieper reiken dan 50 cm benenden maaiveld;
  • b. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • c. het bodemverlagen of afgraven waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • e. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden en/of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
  • h. het verhogen of verlagen van de grondwaterstand.
4.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 4.4.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied, hieronder valt onderhoud aan bestaande kabels en leidingen;
  • b. werkzaamheden die in uitvoering waren ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. werkzaamheden in het kader van het uitvoeren van archeologisch onderzoek door een archeologische deskundig.
4.4.3 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.4.1 is slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat de genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal.

4.4.4 Adviesverplichting

Alvorens de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.4.1 te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning aan het bevoegd gezag hieromtrent een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige te overleggen.

4.4.5 Voorschriften vergunning

Voor zover de in lid 4.4.1 genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden.
  • b. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologische deskundig.

Artikel 5 Waarde - Archeologie - 4

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de (mogelijk) aanwezige archeologische waarden.

5.1.2 Voorrangsregeling

De belangen van de in lid 5.1.1 bedoelde dubbelbestemming zijn primair ten opzichte van de belangen van de andere daar voorkomende bestemmingen.

5.2 Bouwregels

Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd waarvan de oppervlakte groter is dan 2.500 m2 en die leiden tot ingrepen in de bodem dieper dan 100 cm ten opzichte van maaiveld.

5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Algemeen
  • a. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 voor het bouwen ten behoeve van de doeleinden van de onderliggende bestemmingen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarde van het gebied of een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft dat, onverminderd het elders in het het plan bepaalde, een afwijking in redelijkheid niet kan worden geweigerd;
  • b. alvorens afwijking te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning aan het bevoegd gezag hieromtrent een schriftelijk advies van een archeologische deskundige te overleggen;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a. en b. kan worden afgeweken indien voor de werkzaamheden voortvloeiend uit de aanvraag reeds een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.4 is verleend; het bepaalde in de onderliggende bestemmingen blijft onverminderd van toepassing.
5.3.2 Regels afwijking

Aan een afwijking kunnen de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een door de gemeente aan te wijzen deskundige op archeologische gebied.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) ter plaatse van de in lid 5.2 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren;

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen die een terreinoppervlak van 2.500 m2 beslaan en dieper reiken dan 100 cm benenden maaiveld;
  • b. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • c. het bodemverlagen of afgraven waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • e. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden en/of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
  • h. het verhogen of verlagen van de grondwaterstand.
5.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 5.4.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied, hieronder valt onderhoud aan bestaande kabels en leidingen;
  • b. werkzaamheden die in uitvoering waren ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. werkzaamheden in het kader van het uitvoeren van archeologisch onderzoek door een archeologische deskundig.
5.4.3 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.4.1 is slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat de genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal.

5.4.4 Adviesverplichting

Alvorens de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.4.1 te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning aan het bevoegd gezag hieromtrent een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige te overleggen.

5.4.5 Voorschriften vergunning

Voor zover de in lid 5.4.1 genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden.
  • b. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologische deskundig.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Overschrijding rooilijn
  • a. De rooilijn mag niet met gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden overschreden, tenzij het betreft:
    • 1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, funderingen, balkons, erkers en entreeportalen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
    • 2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt;
    • 3. terreinafscheidingen.
  • b. Aanbouwen aan en bijgebouwen bij hoofdgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd.
7.2 Afstanden tot zijerfscheidingen
  • a. De afstand van gebouwen tot de zijerfscheiding moet ten minste 2 m bedragen, tenzij de zijerfscheiding wordt gevormd door een gemeenschappelijke sloot. In dat geval moet de afstand van de gebouwen tot de bovenkant van de insteek van deze sloot ten minste 2 m bedragen.
  • b. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde onder 1 ten behoeve van het bouwen op de zijerfscheiding of op een kleinere afstand tot de zijerfscheiding indien:
    • 1. er sprake is van een erg smal perceel;
    • 2. afwijking niet leidt tot een onevenredige aantasting van de gebruikswaarde van naburige percelen;
    • 3. de bezonningssituatie van het naastgelegen perceel niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 8 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De voorschriften van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:

  • a. de ruimte tussen bouwwerken;
  • b. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan afwijken van het toegestane aantal en de inhoud van woningen, ten behoeve van het realiseren van een tijdelijke zelfstandige woonruimte in een bedrijfswoning of andere woning, niet zijnde een recreatiewoning, of in een bijgebouw, indien daarvoor dringende sociale, verzorgings- of sociaaleconomische redenen worden gegeven, met dien verstande dat:

  • a. de inhoud van de bedoelde woonruimte niet meer dan 250 m3 mag bedragen;
  • b. de goot- en bouwhoogte van de bedoelde woonruimte mogen niet meer bedragen dan die van de betreffende woning respectievelijk de maximale goot- en bouwhoogte van het betreffende bijgebouw;
  • c. ingeval de bedoelde woonruimte in een van de woning vrijstaand gebouw wordt gebouwd, de afstand van dat bijgebouw tot de woning niet meer dan 20 m mag bedragen;
  • d. het bouwen op een zodanige wijze dient te geschieden dat de extra zelfstandige woonruimte bij beëindiging van de tijdelijke huisvesting en bij intrekking van de omgevingsvergunning voor afwijking ongedaan kan worden gemaakt;
  • e. aanvrager een verklaring van zijn arts dient te overleggen waaruit blijkt dat huisvesting ten behoeve van mantelzorg noodzakelijk is. Indien er geen verklaring van de arts kan worden overlegd wint het bevoegd gezag ten behoeve van de indicatiestelling advies in bij een door hen aan te wijzen indicatieorgaan;
  • f. het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning voor afwijken in, indien de bij het verlenen van de vergunning bestaande noodzaak vanuit oogpunt van de mantelzorg niet meer nodig is.

Artikel 10 Overige regels

10.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan 'Benedeneind ZZ tussen 283 en 285'.