direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Benedeneind ZZ tussen 283 en 285
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0331.01Rosenboom-BP02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel aan de Benedeneind Zuidzijde tussen 283 en 285 in Benschop ligt het recreatieterrein "Recreatielandschap Rosenboom". Dit terrein bestaat uit een camping met 25 kampeerplaatsen, verdeeld over 14 eilandjes. Daarnaast zijn op het terrein diverse bijbehorende voorzieningen zoals een sanitairgebouw.

Naast de recreatieve activiteiten zijn er in de huidige situatie ook agrarische activiteiten op het perceel in combinatie met agrarische activiteiten op het perceel Benedeneind Zuidzijde 279.

De agrarische varkenshouderij activiteiten op het perceel tussen de Benedeneind Zuidzijde 283 en 285 zijn in de praktijk inmiddels beëindigd en de wens is de varkensschuren te saneren. De melkveehouderijlocatie, Benedeneind Zuidzijde 279 zal ontmengd worden. Dit wil zeggen dat de varkenshouderij activiteiten beëindigd zullen worden. De varkenshouderij activiteiten voor beide locaties zijn gezien de kleinschalige omvang onvoldoende renderend en niet meer passend naast de sterk ontwikkelde recreatieve activiteiten.

De eigenaren zullen zich hoofdzakelijk gaan richten op de recreatieve hoofdactiviteiten van "Recreatielandschap Rosenboom". Tot dusver werden de recreatieve activiteiten als nevenactiviteit beschouwd. Door de sanering zullen deze als enige en dus als hoofdactiviteit worden gezien. Een activiteit die strijdig is met het vigerende bestemmingsplan.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied waar de recreatie activiteiten plaatsvinden heeft geen huisnummer aanduiding, Het perceel is gelegen tussen de woning van Benedeneind Zuidzijde 283 en het agrarische bedrijf op de Benedeneind Zuidzijde 285.

Het melkveehouderijbedrijf waar de ontmenging plaatsvindt, is gelegen op de Benedeneind Zuidzijde 279. Op dit perceel vinden, behalve het beëindigen van de varkenshouderij, verder geen wijzigingen plaats.

Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.01Rosenboom-BP02_0001.png"

Afbeelding 1: luchtfoto plangebied (bron: Bing Maps)

Op de afbeelding zijn de te saneren varkensstallen aangegeven met de oranje lijnen. Op de agrarische locatie zullen de agrarische activiteiten worden voortgezet in de vorm van de melkveehouderijbedrijf. Op de recreatie locatie zullen de agrarische activiteiten worden beëindigd waardoor de recreatie activiteiten de hoofdactiviteit worden.

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

In het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied', vastgesteld op 12 juni 2007 en (gedeeltelijk) goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 12 februari 2008, is uitsluitend ter plaatse van de aanwezige agrarische bedrijfsbebouwing een bouwvlak opgenomen met de bestemming 'Agrarische doeleinden, intensieve veehouderij'. De rest van het perceel is bestemd voor agrarische doeleinden.

Met de vaststelling van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied, 2e herziening' op 28 juni 2010 is vastgelegd dat ook het overige deel van het perceel is bestemd ten behoeve van 'Agrarische doeleinden, intensieve veehouderij' met als aanvullende aanduidingen 'kamperen bij de boer' en 'uitkijktoren'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.01Rosenboom-BP02_0002.png"

Afbeelding 2a: uitsnede bestemmingsplan Landelijk Gebied (bron: gemeente Lopik)

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.01Rosenboom-BP02_0003.png"

Afbeelding 2b: uitsnede bestemmingsplan Landelijk Gebied, 2e herziening (bron: gemeente Lopik)

Voor een groot deel van het plangebied gaat het om het vastleggen van de bestaande (recreatieve) situatie op het perceel. De gewenste ontwikkeling, de realisatie van een recreatiegebouw op de plaats van de varkensschuur is niet passend binnen het vigerende bestemmingsplan. Ook is er binnen dit plan geen mogelijkheid opgenomen om het plan te wijzigen. Hiervoor heeft de gemeente het besluit genomen om het bestemmingsplan voor de locatie ter herzien.

De locatie met het agrarisch bedrijf op het adres Benedeneind Zuidzijde 279 zal blijven bestaan en maakt geen onderdeel uit van dit onderhavige bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

De opzet van de toelichting is als volgt. In hoofdstuk 2 is het plangebied beschreven. Hierin wordt de huidige situatie beschreven en het plangebied weergegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Het betreft de hoofdlijnen van het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. In het daaropvolgende hoofdstuk 4 worden de milieu relevante onderwerpen beschreven, zoals milieu, ecologie, archeologie en water. Hoofdstuk 5 en 6 behandelen de resultaten van het overleg in het kader van artikel 3.1.1 Bro en de inspraakprocedure. Tevens komt in dit hoofdstuk de economische uitvoerbaarheid aan de orde. In hoofdstuk 6 volgt de juridische planbeschrijving. De juridische planbeschrijving geeft een nadere verklaring voor de gekozen bestemmingen van het plan.

Hoofdstuk 2 Plangebied

2.1 Bestaande situatie

De locatie is momenteel in gebruik als zogenaamd 'recreatielandschap' en kent de volgende voorzieningen en activiteiten:

  • een minicamping van 25 plaatsen;
  • een uitkijktoren;
  • ontvangstruimte cq Gasterij 'de Toren';
  • diverse outdoor activiteiten;
  • fiets, wandel en kanoroute.

De kampeerplaatsen zijn in het zomerseizoen van 1 maart tot 1 november in gebruik en trekken voornamelijk ouderen. Het terrein is goed toegankelijk en voorzien van parkeergelegenheid voor de camping en de ontvangstruimte. De ontvangstruimte is beeldbepalend voor het recreatieterrein en gasten melden zich hier als eerste.

Behalve als ontvangsruimte wordt dit gebouw ook gebruikt als 'gasterij'. Bij Gasterij 'de Toren' kan men terecht voor koffie en thee, diverse snacks en overige gerechten, zowel gasten, passanten als dagrecreanten. De gasterij is geopend tijdens het zomerseizoen op zaterdagen en zondagen (11.00 - 17.00 uur). Buiten het zomerseizoen is deze uitsluitend geopend op zondagen (12.00 - 17.00 uur) voor passanten.

De gasterij wordt daarnaast gebruikt voor het houden van besloten kleinschalige (< 75 personen) feesten en partijen. Deze feesten en partijen vinden hoofdzakelijk plaats in het weekend en kunnen tot maximaal 01.00 uur 's nachts plaatsvinden. Deze besloten partijen kunnen het hele jaar door worden gehouden maar vinden met name plaats in het weekend en minder frequent in de wintermaanden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.01Rosenboom-BP02_0004.png"

Afbeelding 3: ontvangstruimte op voorzijde terrein (bron: Recreatielandschap Rosenboom)

Op de achterzijde van het terrein is de camping met de bijbehorende bouwwerken gelegen.

Afbeelding 4 geeft een impressie van de camping weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.01Rosenboom-BP02_0005.png"

Afbeelding 4: camping en bijhorende gebouw (bron: Recreatielandschap Rosenboom)

De linkerfoto van afbeelding 4 is genomen vanaf de uitkijktoren waarbij goed is te zien hoe de kampeerplaatsen in het landschap ingepast zijn. Op de rechter foto van afbeelding 4 is het sanitairgebouw te zien met hiervoor de aanlegsteiger voor het kanovaren. Het sanitairgebouw heeft vloerverwariming en heeft 4 douches, twee met wastafel en 4 toiletten.

Tevens is op de rechterfoto op de achtergrond de varkensschuur te zien welke gesaneeerd zal worden. De varkenshouderij op het perceel is begin 2011 beëindigd vanwege dierwelzijns- en milieueisen waaraan niet kon worden voldaan. Deze varkensstal zal dan ook gesloopt worden. Dit geldt ook voor de varkensstal op het perceel.

Van het recreatielandschap loopt een bewegwijzerde vaarroute voor kano's en/of fluisterbootjes. Vanuit hier kan vanaf het water het weidelandschap worden beleefd. Het recreatielandschap ligt tevens langs verschillende wandel- en fietsroutes die door de Utrechtse Waarden lopen.

In de huidige situatie is de volgende oppervlakte aan bebouwing en functies aanwezig:

gebouw   functie   m2  
Ontvangstruimte   Ontvangstruimte en gasterij (recreatie en ondergeschikte horeca)   130  
Sanitairgebouw   Toiletten, douches, opslag   150  
Uitkijktoren   Extensieve dagrecreatie   26  
Chalet   Verblijfsrecreatie   36  
Varkensstal (nr. 285)   Huisvesting mestvarkens   756  
Varkensstal (nr 279)   Huisvesting mestvarkens   800  

2.2 Toekomstige situatie

2.2 Toekomstige situatie

Grootste deel bestaande functies onveranderd

Het terrein is voor het grootste deel al ingericht zoals de eigenaren het voor de lange termijn voor ogen hebben. Het betreft hier onder andere de ontvangstruimte/gasterij, het sanitaire gebouw en de kampeerplaatsen. Op het terrein van de kampeerplaatsen staat één chalet. Zo zal er voor deze functies ook geen wijziging plaatsvinden ten opzichte van de bestaande situatie. Er zal ook geen sprake zijn van fysieke uitbreiding van het terrein.

Ontvangstruimte/gasterij

De bestaande ontvangstruimte en gasterij, aan de weg gelegen, zullen hun huidige functie behouden. Dit betekent dat gasten en dagrecreanten hier terecht kunnen voor het vertrekpunt van diverse recreatieve routes en het verblijven op het camping.


In de Gasterij de Toren kun je aan het buffet terecht voor koffie/thee, frisdranken van de kleine kaart. Daarnaast kan men genieten van brood van de ambachtelijke bakker, kaas en melk van de zuivelboerderij. Hetgeen geserveerd wordt, komt zoveel mogelijk uit eigen omgeving.

De gasterij kan daarnaast worden gehuurd als besloten feestzaal voor maximaal 75 personen. De ruimte kan worden gebruikt voor verjaardagsfeestjes en dergelijke. De gasterij kan tot uiterlijk 01.00 uur geopend zijn voor deze besloten gezelschappen. De omvang en frequentie van deze activiteit is ondergeschikt aan de verblijf recreatieve functie van het bedrijf en dit zal in de toekomstige situatie ook zo blijven. De gasterij krijgt daarom bijvoorbeeld ook geen zelfstandige horecabestemming.


Recreatiegebouw

Op het recreatieterrein zal wel een nieuwe invulling worden gegeven aan de huidige varkensstallen. De huidige oude varkensstallen zijn het restant van het voormalige agrarische bedrijf. Deze worden gesloopt en krijgen een nieuwe invulling. Hiermee wordt een belangrijk kwalitatieve verbetering van het terrein gemaakt.

Het nieuwe gebouw wordt gesitueerd in het midden van het terrein en wordt daarmee het middelpunt van het bedrijf. Het zal een bouwwerk worden welke qua ontwerp, kwaliteit en uitvoering aansluit bij de bestaande bouwwerken op het terrein.

De belangrijkste functie van het gebouw is om het recreatieterrein een alternatief te bieden bij slecht weer en wanneer er geen mogelijkheden zijn voor wandelen, fietsen en/of kanoën. In de huidige situatie kan dit nu niet worden geboden. Om een volledig recreatief aanbod te kunnen bieden wordt voor deze situatie het recreatiegebouw gebouwd. Het gebouw is bedoeld voor het houden van indoor- en recreatieactiviteiten zoals het organiseren van 'Oud Hollandse' spelen, pijl- en boogschieten en volleybal.

Op het bedrijf zullen mogelijk ook enkele pensionpaarden worden gestald. De daadwerkelijke uitvoerbaarheid hiervan en het mogelijk realiseren van een binnenbak moeten nog verder worden beoordeeld. Het gebouw zal nadrukkelijk niet worden gebruikt als een manege (al dan niet verbonden aan een vereniging), ook zijn horeca-activiteiten uitgesloten.

Op afbeelding 5 is het zicht naar het achterterrein goed te zien. Tevens is hierop de uitkijktoren te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.01Rosenboom-BP02_0006.png"

Afbeelding 6: zicht vanaf het terras ontvangstruimte op het achterterrein (bron: Recreatielandschap Rosenboom)

Oppervlakte bebouwing en functies

In de gewenste situatie is de volgende oppervlakte aan bebouwing en functies aanwezig:

gebouw   functie   m2  
Ontvangstruimte   Ontvangstruimte en gasterij (recreatie en ondergeschikte horeca)   130  
Sanitairgebouw   Toiletten, douches, opslag   150  
Uitkijktoren   Extensieve dagrecreatie   26  
Chalet   Verblijfsrecreatie   36  
Recreatiegebouw   Recreatieve indooractiviteiten, paardrijmogelijkheden, stalling   750  
     

Zoals eerder gezegd worden ten opzichte van de bestaande situatie slechts het recreatiegebouw toegevoegd aan het terrein. De overige, volgens de provincie 'stedelijke' functies zijn al op het terrein aanwezig.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleid

3.1 Provinciaal en regionaal beleid

3.1.1 Provinciale Structuurvisie 2013 - 2028 en Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013

Op 4 februari 2013 is de Provinciale Structuurvisie 2013 - 2028 samen met de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld. Momenteel wordt voor beide een actualisatie voorbereid.

De Provinciale Ruimtelijke Verordening is gebaseerd op artikel 4.1 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van deze bepaling mogen Provinciale Staten regels stellen met het oog op een goede ruimtelijke ordening. De Provinciale Ruimtelijke Verordening bevat algemene regels over de inhoud van bestemmingsplannen, projectbesluiten, beheersverordeningen, inpassingsplannen en uitwerkings- of wijzigingsplannen als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De onderwerpen en verordeningen volgens uit de Provinciale Structuurvisie en het ontwerp-besluit algemene regels ruimtelijke ordening (AMvB Ruimte). De verordening richt zich op de inhoud van bestemmingsplannen. Het gaat hierbij niet alleen om de inhoud van een bestemmingsplan in strikt juridische zin (plankaart en regels) maar ook om eisen aan de toelichting bij een bestemmingsplan.

In de structuurvisie is het plangebied gelegen in het landelijk gebied met de aanduiding 'landbouwkerngebied' en ''kernrandzone'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.01Rosenboom-BP02_0007.png" Afbeelding 8a: uitsnede Provinciale Structuurvisie (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.01Rosenboom-BP02_0008.png"

Afbeelding 8b: uitsnede Provinciale Structuurvisie (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Beleid landbouwkerngebied

De landbouwkerngebieden zijn de gebieden waar de landbouw in Utrecht de beste uitgangspositie heeft om duurzaam te produceren voor de wereldmarkt en/of de Randstedelijke markt en de gebieden waar wij het vanuit ruimtelijk oogpunt belangrijk vinden dat de landbouw de hoofdgebruiker en –beheerder blijft. In deze gebieden heeft landbouw dan ook het primaat. Ze worden zo veel mogelijk gevrijwaard van andere functies. Om dit te ondersteunen vragen wij gemeenten om in hun ruimtelijk plan regels op te stellen die bijdragen aan het behouden van de bouwpercelen en de landbouwgrond voor de landbouw.

Beleid kernrandzone

Het beleid voor de kernrandzone geldt voor de hele provincie Utrecht. Een kernrandzone wordt gezien als een stedelijk uitloopgebied. Gelet op de historische opbouw van de linten in de gemeente Lopik is de verstedelijking zeer beperkt en zijn de kernen (in verhouding) klein. De gemeente Lopik kan in zijn geheel echter wel worden beschouwd als een uitloopgebied voor Utrecht en IJsselstein. De linten zouden daarmee wel weer gelijk kunnen worden gesteld aan een kernrandzone.

Met de aanwezigheid van stedelijk gelieerde functies en stedelijk uitloopgebied levert de kernrandzone als deel van het landelijk gebied een belangrijke bijdrage in de kwaliteit van het stedelijk leefmilieu van de kern. Voor het borgen en verbeteren van de kwaliteit van de kernrandzone en voor het ondersteunen van het functioneren ervan richt de provincie haar beleid op het – eventueel in aansluiting op bestaande voorzieningen – in de kernrandzone mogelijk maken van nieuwe stedelijk gelieerde functies.

De provincie verwacht van gemeenten dat zij voor hun kernrandzone(s) een integrale visie en specifiek beleid ontwikkelen, waarin de omvang van de kernrandzone wordt begrensd en de (toekomstige) gebruiksmogelijkheden worden afgewogen.

Tevens wordt verwacht van gemeenten dat zij in hun visie en beleid aangeven op welke wijze de huidige kwaliteit wordt geborgd of kan worden verbeterd. Bij kwaliteitsverbetering gaat het vooral om het versterken van aangename verblijfsmogelijkheden, om goede verbindingen vanuit de kern, om een landschappelijk mooie overgang tussen stedelijk gebied en het omliggende buitengebied en om de mogelijkheid van ‘ommetjes’ in de kernrandzone.

Indien dit bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit, kunnen in de kernrandzone stedelijke functies worden toegestaan, mits deze kleinschalig en passend zijn. Voor de landschappelijke aansluiting en inpassing vormt de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen een belangrijk hulpmiddel.

Conclusie

In het plangebied zijn al recreatieve activiteiten en voorzieningen aanwezig. Deze functioneren in zijn huidige staat goed. Met dit bestemmingsplan worden de bestaande activiteiten vastgelegd zodat het bedrijf een toekomstbestendige en duurzame ontwikkeling kan doormaken

De gewenste ontwikkeling (recreatiegebouw) biedt daarnaast een meerwaarde en aanvulling voor het recreatieve aanbod in dit deel van de provincie, ondanks dat het plangebied niet in een zogenaamde 'recreatiezone' ligt. Tot nu toe is aan de westzijde van de stad Utrecht alleen sprake van kleinschalige ontwikkelingen.

Door de realisatie van het recreatiegebouw kunnen gevarieerdere recreatieve activiteiten worden aangeboden aan de campinggasten. Ook zal de aanwezigheid van het recreatiegebouw bestaande recreatieve voorzieningen versterken. Voorbeelden hiervoor zijn onder andere een startpunt voor wandel-, fiets- en kanoroutes en de informatievoorziening op het terrein.

In dit gebied worden de kernkwaliteiten openheid en het veenweidekarakter door de voorgenomen ontwikkeling niet aangetast. De nieuwe bebouwing vindt zo geconcentreerd mogelijk plaats op het terrein. Alleen het recreatiegebouw (op de plek van de huidige varkensstal) betreft een verandering. Voor de rest van het terrein blijven de functies en bebouwing onveranderd.

3.1.2 Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen

De Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen (juni 2011) beschrijft de huidige landschapskwaliteiten in de provincie. De gids beschrijft ook hoe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen worden sturen en welke kwalitatieve randvoorwaarden het landschap aan deze ontwikkelingen meegeeft.

Het plangebied ligt in het nationale landschap 'Het Groene Hart'. Het Groene Hart vraagt om het versterken van de diversiteit op het schaalniveau van de verschillende typen landschappen. Daarbij worden de kernkwaliteiten gerespecteerd en benut om de contrasten tussen de verschillende typen landschappen te behouden èn te versterken. Binnen deze regionale context ligt de focus op het behouden, benutten en versterken van de contrasten tussen:

  • 1. openheid en intimiteit
  • 2. rust en reuring
  • 3. oude en nieuwe overgangen

Op de ambitiekaart van de kwaliteitsgids (zie afbeelding 9) is het plangebied gekwalificeerd als 'Velden - Waard (met linten en achterkades)'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.01Rosenboom-BP02_0009.png"

Afbeelding 9: Ambitiekaart Groene Hart. (bron: provincie Utrecht)

Het open weidelandschap van de waard heeft een uitgesproken lengterichting door lange bebouwingslinten en parallel lopende, beplante achterkaden. De strokenverkaveling staat haaks op de linten. De linten kennen onderling een aanzienlijke diversiteit, van open tot zeer besloten, met zowel lange rechtstanden als slingerende stukken en een grote variatie tussen de profielen. De overal aanwezige weilanden verlenen rust en stilte aan het landschap.

Voor recreatie groei in de waard wordt gesteld dat de nieuwe recreatie de maat en verhouding van bestaande erven heeft.

Conclusie

De bebouwing van het recreatiegebouw wordt zoveel mogelijk geconcentreerd op het voorste gedeelte van de kavel dat ligt binnen de bestaande lintbebouwing langs de Benedeneind Zuidzijde. De bebouwing is daarmee geconcentreerd, maar laat nog wel zicht op het achterliggende open landschap daarachter. Hiermee wordt het contrast tussen het bebouwde deel in de lint en de open en rustige gedeelte van het kampeerterrein en het aansluitende landschap versterkt. De nieuwbouw past daarmee in de ambitie voor het Groene Hart.

Daarnaast worden de verouderde varkensstallen gesaneerd. Hiervoor in de plaats worden een recreatiegebouw gerealiseerd. Netto zal daarbij sprake zijn van een afname van het bebouwd oppervlak op het terrein. De nieuwbouw zal een behoorlijk kwaliteitsslag betekeken in vergelijking met de oude te slopen stallen. Voor de inrichting van het terrein is daarnaast de opgesteld en zal deze worden uitgevoerd. In dit plan is kwaliteitsverbetering een belangrijk uitgangspunt. Het saneren van de oude bebouwing, de afname van het bebouwd oppervlak en het uitvoeren van de Inrichtingsschets kan worden beschouwd al een flinke kwaliteitswinst op het terrein ten opzichte van de bestaande situatie.

3.1.3 Visie recreatie en toerisme 2020

Provinciale Staten hebben op 23 april 2012 de Visie Recreatie en Toerisme 2020 vastgesteld. In deze visie stelt de provincie Utrecht zichzelf het volgende inhoudelijke doel: het aanbod sluit in de toekomst beter aan op de vraag.

Het recreatieve aanbod is in 2020 beter toegesneden op de toekomstige vraag van recreanten en bezoekers van binnen en van buiten de provincie. Hierbij wordt gekeken naar de kwantitatieve vraag (is er genoeg aanbod om te voorzien in de vraag van de groeiende bevolking) en naar de kwalitatieve vraag (voldoet het aanbod aan de kwaliteitseisen van de consument). Recreatieve ontwikkelingen vinden plaats in evenwicht met andere belangen met een ruimtelijke component, zoals natuur, woningbouw, economie, verkeer, landbouw, landschap en erfgoed.

De toeristisch-recreatieve sector moet bijdragen aan de versterking van kwetsbare natuur, een aantrekkelijk landschap en waardevol erfgoed.

De provincie zit daarbij vier grote gebiedsgerichte opgaven:

  • Recreatief hoofdnetwerk (RHN): versterken en bewaken;
  • Recreatiedruk accommoderen;
  • Vernieuwing in de natuur (EHS);
  • Landschap beter beleven.

De laatste opgaaf, landschap beter beleven, is van toepassing op het gebied waarin het plangebied ligt. De belangrijkste opgaven binnen deze opgaaf zijn:

  • Verbetering relatie land-water;
  • Verbetering vind- en zichtbaarheid van routes en attracties (fysiek en digitaal);
  • Tegengaan verrommeling evenals verfraaiing van het landschap;
  • Verbetering (toepassing van) regelgeving voor ondernemers.

Conclusie

De visie van Recreatielandschap Rosenboom sluit aan bij het provinciale recreatiebeleid. Met de huidige en gewenste voorzieningen op het terrein wordt rekening gehouden met de recreatieve vraag in de provincie. Daarnaast is de relatie met het landschap een zeer belangrijk uitgangspunt voor de inrichting van het terrein maar ook voor voorzieningen zoals de vaarroute van Recreatielandschap Rosenboom.

3.1.4 Varkenshouderij en stikstofdepositie

Het vigerende bestemmingsplan voorziet in een intensieve agrarische bestemming met bouwvlak op het volledige perceel tussen Benedeneind ZZ 283 en 285 zoals dat nu is opgenomen in voorliggende bestemmingsplan. De agrarische bestemming zal voor wat betreft de melkveehouderij voortgezet worden binnen het bouwperceel op Benedeneind Zuidzijde 279. De bedrijfsvoering op deze locatie wordt ontmengd.

Zeer actueel is de problematiek van stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden en het beleid van de Provincie Utrecht. Gemeenten in de Provincie Utrecht zijn gevraagd actief mee te werken aan het gevuld houden van de provinciale depositiebank door gestopte landbouwbedrijven te benaderen en hun stikstofrechten volgens de geldende eisen in te nemen. Met een gevulde depositiebank blijft bedrijfsontwikkeling voor veehouderijen in onze provincie mogelijk.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de herbestemming van een intensieve agrarische bestemming. Na vaststelling van dit bestemmingsplan zal de varkenshouderij worden beëindigd. Door deze intensieve tak te beëindigen en de oude varkensstal te slopen zal er een kwalitatieve verbetering op het terrein plaatsvinden. Daarnaast zal de verandering van de bedrijfsvoering een bijdrage leveren aan een lagere stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden. Op deze manier onstaat er ruimte voor bedrijfsontwikkeling van veehouderijen. Het herbestemmen van de intensieve agrarische bestemming levert daarmee een bijdrage aan het verbeteren van de landbouwstructuur.

3.2 Gemeentelijk beleid

3.2.1 Toekomstvisie gemeente Lopik 2030 (2011)

De Toekomstvisie bevat de strategische hoofdlijnen, een missie en een aantal ambities die de gemeente Lopik richting 2030 wil realiseren. Kijkend naar het Lopik anno 2010, de trends en de ontwikkelingen die op de gemeente afkomen en de wens tot behoud en verdere versterking van de Lopikse kwaliteiten, is de volgende missie voor de gemeente Lopik 2030 geformuleerd: De gemeente Lopik streeft naar behoud en versterking van de kwaliteiten van de dorpse gemeenschap met een ondernemende en agrarische mentaliteit, profiterend van de ligging in het Groene Hart en aan de Lek, nabij stedelijk gebied. 

Om de missie verder te concretiseren en richting te geven aan de kansen en kwaliteiten zijn vier ambities voor de toekomst opgesteld:

  • landelijk gebied versterken en ontsluiten;
  • levendige linten;
  • ondernemend Lopik in MKB en ZZP;
  • vitale schakel in de Lopikerwaard.
3.2.2 Beleidsplan Recreatie en Toerisme (2005)

De koers voor de verdere recreatieve en toeristische ontwikkeling van de gemeente is kernachtig verwoord in de missie:

Uitgaande van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden en kwaliteiten stelt de gemeente zichzelf ten doel de duurzame ontwikkeling van recreatie en toerisme te stimuleren tot een toegankelijke, gastvrije en aantrekkelijke bestemming, afgestemd op de behoeften van de recreant en toerist.

Eén van de beleidsuitgangspunten van de gemeente is dat (agrarische) ondernemers worden gestimuleerd om karaktervolle accommodaties te ontwikkelen, in verbondenheid met de omgeving. Dit kan zowel dag- als verblijfrecreatief zijn. Bij voorkeur komen deze voorzieningen tot stand op of nabij een knooppunt dan wel in de nabijheid van de recreatieve habitat.

Voor alle toeristisch-recreatieve accommodaties geldt dat een goede landschappelijke inpassing voorwaarde is voor vergunningverlening. Deze inpassing wordt vertaald met:

  • beperkt zichtbaar vanaf openbare weg of fiets- c.q. wandelpad;
  • natuur en landschap worden zoveel mogelijk integraal opgenomen in de accommodatie dan wel de architectuur sluit nauw aan bij deze waarden;
  • de bouwstijl sluit naar aard en omvang aan bij de oorspronkelijke kwaliteiten van Lopik. Daarbij passen ook vernieuwende bouwstijlen mits deze belevingswaarde en kwaliteit toevoegen aan het verblijf in de gemeente.
3.2.3 Landschapsontwikkelingsplan

In 2005 is er door de drie gemeenten Montfoort, Oudewater en Lopik gezamenlijk gewerkt aan het opstellen van het landschapsontwikkelingsplan (LOP). Dit plan geeft een visie op de ontwikkelingen in het landschap voor de komende 10 jaar. Het plan betreft het buitengebied van de gemeente en omvat een gaaf deel van het Nederlandse veenweidelandschap. Het gebied behoort tot het Nationaal Landschap het Groene Hart en is cultuurhistorisch waardevol.

Voor de Groene Driehoek gemeenten staat behoud en ontwikkeling van de streekeigen identiteit, verscheidenheid en beleving van het landschap voorop, onder de voorwaarde dat een groot deel van het gebied levensvatbaar blijft voor de landbouw en met name de veeteelt. Er is echter behoefte aan het inpassen van tal van niet-agrarische ontwikkelingen. Bij het vaststellen van nieuwe ontwikkelingsrichtingen moeten de bestaande kernkwaliteiten van het landschap in al haar facetten als basis en richtinggevend kader dienen voor ruimtelijke veranderingen.

3.2.4 Conclusie

Met het definitief beëindigen van de agrarische functie en het slopen van de agrarische bedrijfsbebouwing op de locatie van het recreatieterrein zal er een kwalitatieve verbetering plaatsvinden richting directe omgeving, ten aanzien van de uitstraling van het totale terrein en de verdwijnen van de hinderlijke agrarische functie.

Met het volledig richten op de recreatie op het terrein draagt deze ontwikkeling bij aan het recreatieve aanbod van het landelijke gebied en daarmee ook de economische situatie van de gemeente Lopik. Ook komt de recreatie de levendigheid van het lint Benedeneind Zuidzijde ten goede.

De ontwikkelingen van het recreatieterrein van de afgelopen jaren en de gewenste ontwikkeling zoals beschreven in dit bestemmingsplan passen in het gemeentelijke recreatiebeleid. Met de uitvoering van de bebouwing is rekening gehouden met de beleving van het platteland en zijn karaktervolle accommodaties gecreëerd. Bij de nieuwbouw van het recreatiegebouw zal dezelfde aandacht aan het terrein, het landschap en de te ontwerpen schuur geschonken worden.Dit geldt overigens ook voor het gedeelte van het terrein dat is in ingericht voor de kampeerplaatsen.

Hoofdstuk 4 Milieuonderzoek

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de voor dit wijzigingsplan relevante milieuaspecten beschreven en bevat de uitkomsten van de benodigde onderzoeken met de daarbij behorende conclusies.

4.2 Bodem

Beleid en wetgeving

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd (Bijlage 1 Bodemonderzoek, Geo en Milieutechniek bv, 11-12-2012). Alleen de locatie van het te bouwen recreatiegebouw is onderzocht.

Uit het onderzoek blijkt dat de kleiige top- en onderlaag en de zandige ophooglaag licht zijn verontreinigd. Het grondwater is licht verontreinigd met barium en nikkel. Deze verontreiniging wordt doorgaans veroorzaakt door natuurlijke ophoping.

Met betrekking tot de vastgestelde milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse kan worden geconcludeerd dat gezien de geringe mate van verontreiniging geen bezwaar is tegen de toekomstige bebouwing.

4.3 Verkeer en infrastructuur

Het recreatieterrein ligt aan de Benedeneind Zuidzijde tussen 283 en 285. De weg heeft in de oostelijke richting aansluiting op de N204 en in de westelijke richting gaat deze naar de Polsbroekerdam. De weg is een erf toegangsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 60 km/h. Op de weg zijn fietssuggestiestroken gelegen.

Rijbewegingen

In verband met de aankomst en het vertrek van de kampeergasten zijn er rijbewegingen van auto's. Het aantal rijbewegingen wordt ingeschat op maximaal 52 stuks in de dagperiode en 10 stuks in de avondperiode. Volgens de eigenaren is dit overigens een overschatting van het werkelijke aantal rijbewegingen, omdat gasten voornamelijk rust zoeken en daarnaast de fiets als vervoermiddel gebruiken.

Er wordt verwacht dat er per dag maximaal 5 pensionpaarden gehaald of gebracht worden. In verband met het brengen, halen en verzorgen van de paarden wordt er rekening gehouden met 20 rijbewegingen van personenauto's en/of bestelwagens per dag.

In verband met het komen en gaan van de gasten (passanten en voor de groepsevenementen) zullen er rijbewegingen zijn van personenauto's en een enkele keer van een autobus. Voor de dag-, avond- en nachtperiode wordt uitgegaan van 60 rijbewegingen van auto's. Er wordt daarnaast rekening gehouden met 2 rijbewegingen van bussen in de dagperiode.

Er zullen geen nieuwe in-/uitritten noodzakelijk zijn en/of worden gerealiseerd.

Bedrijfsvoering en onderhoud

Voor de aanvoer van hooi en stro en de afvoer van mest wordt een tractor gebruikt. De aanvoer van hooi en stro vindt plaats op twee dagen per jaar met 2 vrachten per dag. De afvoer van mest vindt plaats op een dag per jaar met maximaal 3 vrachten per dag. Er wordt rekening gehouden met 6 rijbewegingen van de tractor en het gebruik van de tractor (met voorlader) op het erf, in verband met het laden en lossen.

Verder kan de eigen tractor met recreatiewagen gebruikt worden bij outdoor-activiteten (om gasten weg te brengen). Er wordt rekening gehouden met 6 rijbewegingen van de tractor.

Met het verdwijnen van de agrarische functie (varkershouderij) zullen de verkeersbewegingen ten behoeve van de aan- en afvoer van varkens, van mest en kracht en het incidenteeel bezoek van vertegenwoordigers volledig verdwijnen.

Parkeren

Voor het recreatieterrein zijn parkeerplaatsen noodzakelijk die op eigen grond worden gerealiseerd. Voor het bepalen van het aantal parkeerplaatsen wordt uitgegaan van de functies zoals die zijn toegestaan binnen dit bestemmingsplan. Dit zijn dus 25 standplaatsen op het kampeerterrein, gebruikers van de functies in het recreatiegebouw en groepsevenementen, de gebruikers van de paardenpensionstalling en passanten.

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte is gebruik gemaakt van de CROW-norm. Door de aanleg van minimaal 50 parkeerplaatsen op het recreatieterrein zijn voldoende parkeerplaatsen aanwezig om in de eigen parkeerbehoefte te kunnen voorzien. De parkeervoorziening is in overeenstemming met het maximaal aantal bezoekers welke gelijktijdig van het recreatieterrein zouden kunnen maken. De parkeerplaats zal op zijn huidige locatie blijven. Hierdoor zal er geen overlast van geparkeerde auto's zijn op openbare gronden.

4.4 Water

Watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder. Dit is in eerste instantie gebeurd door het uitvoeren van de digitale watertoets. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden die verantwoordelijk is voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

“Water voorop!” Waterbeheerplan 2010-2015

Het waterbeheerplan beschrijft in hoofdlijnen de belangrijkste doelen en maatregelen die het waterschap de komende zes jaar wil bereiken en uitvoeren. In het plan staat hoe Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden zorgt voor een duurzaam, schoon en veilig watersysteem.

In het waterbeheerplan zijn onder andere de maatregelen voor de KRW vastgelegd. Voor de maatregelen geldt een resultaatsverplichting voor eind 2015. De doelen die aan deze maatregelen ten grondslag liggen zijn vastgelegd in het Waterplan van de Provincie Utrecht.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van Duurzaam waterbeheer. Het uitgangspunt voor de planontwikkeling is dat het gebied hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel dat de planontwikkeling geen gevolgen heeft voor het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.

Waterstructuurvisie (Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, 2002)

Water speelt een steeds grotere rol in onze samenleving. Functies zijn afhankelijk van de beschikbaarheid van water. Daarnaast verandert het klimaat. Daarom heeft water in de toekomst meer ruimte nodig. In de Waterstructuurvisie presenteert het waterschap zijn integrale visie op een duurzaam waterbeheer op de lange termijn. Doelen hierbij zijn:

  • het gewenste veiligheidsniveau tegen overstroming en wateroverlast is gegarandeerd;
  • er is sprake van een goede waterkwaliteit;
  • de ecohydrologische variatie binnen het plangebied is hersteld;
  • de bodemdaling is verminderd of zo mogelijk stopgezet;
  • er zijn goede gebruiksmogelijkheden van het plangebied voor verschillende maatschappelijke functies; er is voldoende water van voldoende kwaliteit beschikbaar om dit mogelijk te maken;
  • de landschappelijke betekenis van water is behouden of versterkt.

In de structuurvisie zijn gebiedsspecifieke doelstellingen en maatregelen gedefinieerd. Ook staat het streefbeeld voor 2050 beschreven, gebaseerd op de volgende principes:

  • Vasthouden, bergen, afvoeren;
  • Voorkomen, scheiden of schoon maken van vuilemissies;
  • Vergroten zelfvoorzienendheid en duurzame inrichting;
  • Grondwater als ordenend principe.

Het streefbeeld kan niet los worden gezien van het toekomstige grondgebruik binnen het beheergebied. Enerzijds vraagt het streefbeeld op een aantal plaatsen om meer ruimte voor water. Anderzijds kan het streefbeeld alleen worden bereikt indien het grondgebruik meer op de waterdoelstellingen wordt afgestemd. Voor de drie belangrijkste functies - wonen/werken, landbouw en natuur - is daarom in kaart gebracht of en hoe deze functies passen bij een duurzaam waterbeheer. Dit is in combinatie met het streefbeeld vertaald naar een visie op het toekomstig gewenste grondgebruik in het werkgebied van het Hoogheemraadschap.

Ruimtelijke ontwikkelingen

Elke ruimtelijke ontwikkeling kan invloed hebben op water. Niet alleen bouwen nabij of op een waterkering, maar ook een toename van verhard oppervlak. Een ruimtelijke ontwikkeling moet minimaal voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: “het standstill beginsel”. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. In het kader van een watertoetsproces moeten de gemeente en het waterschap zoeken naar kansen om het watersysteem te verbeteren en duurzaam in te richten. Voor elke toename van verharding van meer dan 500 m2 in stedelijk gebied en 1000 m2 in landelijk gebied is een Watervergunning nodig.

Conclusie

In het plangebied wordt het recreatiegebouw toegevoegd. Hiervoor zal echter wel de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt. Netto zal de verharding minder dan 1.000 m2 zijn. De overige inrichting van het terrein blijft gelijk aan de huidige situatie.

Het plangebied ligt naast de Benschopper Wetering welke een regionale waterkering is. Het plangebied ligt echter in zijn geheel buiten de waterstaatswerkzone. Dit betekent dat een dubbelbestemming 'Waterstaat-waterkering' niet aan de orde is.

Het regenwater zal via kunststof dakgoten rechtstreeks worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Er worden hierbij dus geen uitlogende bouwmaterialen worden toegepast, zoals lood, koper, zink en dergelijke.

4.5 Ecologie

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat geen strijdigheid ontstaat met het beleid en de wetgeving op het gebied van de natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS).

Soortenbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan op Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.

Ruimtelijke ontwikkeling

Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, 'Uiterwaarden Lek', bevindt zich op bijna 5 kilometer afstand ten zuiden van het plangebied.

Binnen een straal van 3 kilometer zijn verschillende delen van de ecologische hoofdstructuur (EHS) nabij het plangebied gelegen (zie afbeelding 10). Het plangebied zelf ligt buiten de EHS.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.01Rosenboom-BP02_0010.png"

Afbeelding 10: ligging plangebied ten opzichte van de EHS (bron: minlnv)

Voor dit bestemmingsplan zal gezien de ligging ten opzichte van Natura 2000 en de EHS geen aanvullend ecologisch onderzoek worden uitgevoerd.

Conclusie

Met het beëindigen van de agrarische activiteiten in het plangebied zal er een afname zijn van de ammoniakdepositie. Dit betekent een ecologische verbetering ten opzichte van de huidige situatie. De nieuwe bebouwing zal voor het grootste deel worden gerealiseerd op de locatie van de oude agrarische bedrijfsbebouwing. Er worden met de nieuwbouw dan ook geen significante negatieve effecten verwacht.

4.6 Landschap

Het perceel is voor het grootste deel een bestaande recreatieperceel en is landschappelijk ingepast. De campingplaatsen zijn rondom voorzien van sloten als afscheiding. Langs de rand van de camping en het terrein staan oude wilgen. Op de voorzijde is een afscheiding tussen de parkeerplaatsen en het overige deel van het terrein.

Aan de straatzijde is de bebouwing goed te zien. De bebouwing is passend binnen het landschap en beeldbepalend. Hierdoor hoeft er geen beplanting aan de voorzijde van het terrein te worden toegepast.

Het nieuwe recreatiebebouw is midden op het terrein gesitueerd. Hierdoor wordt zoveel mogelijk binnen de bebouwingslint van de Benedeneind Zuidzijde bebouwd en blijft het achterland, met de kampeerplaatsen en daarachter het weidevogelgebied van de Lopikerwaard zoveel mogelijk open. De concentratie van bebouwing in het lint en de grote mate van openheid daarachter komt overeen met de visie uit het Landschapsontwikkelingsplan en de Kwaliteitsgids Utrechtse landschappen.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

Beleid en wetgeving

Monumentenwet

De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Erfgoedverordening gemeente Lopik 2010

In de gemeentelijke erfgoedverordening staan voorschriften en regels met betrekking tot cultureel erfgoed, zowel voor monumenten, archeologie als het cultuurlandschap. Eveneens zijn de wettelijke taken van de gemeente met betrekking tot Rijksmonumenten in een erfgoedverordening nader uitgewerkt. De regels over het aanwijzen van gemeentelijke monumenten en archeologische verwachtingsgebieden, en weigeringsgronden voor het afgeven van een omgevingsvergunning zijn ook opgenomen in de erfgoedverordening.

Beleidsnota archeologie

De gemeente Lopik heeft een beleidsnota archeologie (2010) en een gemeente dekkende archeologische beleidskaart ontwikkeld. Deze is tot stand gekomen door een analyse van wat er bekend is over het bodemarchief en de landschappelijke mogelijkheden voor bewoning en gebruik door de mens in het verleden, vanaf de prehistorie tot aan de huidige tijd. Deze gegevens zijn gecombineerd met zoveel mogelijk 'harde' informatie over de staat van het bodemarchief (aantasting of vernietiging door veenwinning, woningbouw, aanleg infrastructuur, bedrijvigheid, sanering, etc.). Het resultaat is een set van zowel analoge als digitale kaarten, gekoppeld aan onderzoekseisen en vrijstellingen die de gemeente hanteert in het geval van vergunningplichtige bodemingrepen die een bedreiging kunnen vormen voor de informatiewaarde van het bodemarchief.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.01Rosenboom-BP02_0011.png"

Afbeelding 11: archeologische verwachtingskaart (bron: gemeente Lopik)

Archeologie

Op basis van de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van de gemeente Lopik blijkt dat er voor het plangebied sprake is van een hoge, middelhoge en lage verwachting op archeologische sporen aan of nabij het oppervlak. Archeologisch onderzoek is bij een:

  • hoge verwachtingswaarde noodzakelijk bij ingrepen groter of gelijk aan 200 m2 en dieper dan 50 cm -mv;
  • middelhoge verwachtingswaarden noodzakelijk bij ingrepen groter of gelijk aan 2.500 m2 en dieper dan 100 cm -mv;
  • lage verwachtingswaarde noodzakelijk bij m.e.r.-plichtige projecten.

Cultuurhistorie

Het plangebied ligt in de Lopikerwaard. De Lopikerwaard is vanaf de randen van de waard ontgonnen. Voor de ontginning was een goed afwateringssysteem een vereiste. Hiertoe werd een stelsel van evenwijdige en rechte sloten gegraven. De oeverwallen en kleiruggen vormden de ontginningsbases. De ontginning (cope-ontginning) vond planmatig plaats volgens strikte regels, zoals kavelbreedte (112 m) en -lengte (1.250 m). Evenwijdig aan en op een bepaalde afstand van de eerste ontginningsbasis is een nieuwe ontginningsbasis gelegd. Op deze wijze ontstond een oost-west gerichte ontsluitingsstructuur van de ontginningsbases met haaks daarop een noord-zuidgerichte verkavelingsstructuur. De bebouwing is geconcentreerd in de dorpen en langs de ontginningsbases. De komgronden worden gekenmerkt door een grootschalige openheid.

In het plangebied is geen sprake van een rijks- of gemeentelijk monument.

Conclusie

Gezien de verwachting volgens de archeologische verwachtingskaart is er een lage kans op het vinden van archeologische resten. Gezien de huidige varkensstallen, welke op de locatie staan en gesloopt gaan worden, lijkt het onwaarschijnlijk dat er archeologische resten worden gevonden. De gronden zijn tot op grotere diepte geroerd en verstoord bij de bouw en bij de sloop van de bouwwerken. Het nieuw te realiseren bouwwerk zal binnen het bestaande funderingsplan worden opgericht. Mocht er van dit plan worden afgeweken dan dient de archeologische verwachting te worden aangetoont. Het plangebied waar de ontwikkeling plaatsvindt, is kleiner dan 2000 m2 en de fundering gaat niet dieper dan 1 meter in de grond. Nader onderzoek naar eventuele archeologische resten wordt op dit moment niet noodzakelijk geacht.

Indien nader onderzoek wel noodzakelijk is, bij bijvoorbeeld afwijken van het funderingsplan, is dit bepaald in de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 3 voor gronden aan de voorzijde van het perceel en voor de achterzijde in dubbelbestemming Waarde-Archeologie 4.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

Beleid en wetgeving

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek

Het grootste deel van dit bestemmingsplan betreft het vastleggen van de bestaande recreatieve activiteiten op het perceel. Deze bestaande situatie levert geen verslechtering of verbetering op richting de omgeving. Met het saneren van de agrarische bedrijfsgebouwen en het intrekken van de vergunning voor het houden van varkens (op beide percelen) zal het woon- en leefklimaat voor de gebruikers van de belendende percelen en de recreanten op het eigen terrein wel degelijk worden verbeterd.

De bouw van het recreatiegebouw is ten behoeve van het recreatiebedrijf 'recreatielandschap Rosenboom'. In het gebouw zullen activiteiten als het berijden van paarden, het houden van recreatieve indooractiviteiten etc plaatsvinden. De hal heeft in die zin geen effect op zijn omgeving in het kader van de milieuzonering.

Het aanwezige agrarische bedrijf aan Benedeneind Zuidzijde 285 wordt door de beoogde ontwikkeling niet beperkt.

De ondergeschikte horecafunctie in de ontvangsruimte/gasterij kan worden vergeleken met functies als restaurant, kantine, kampeerterrein met keuken in de VNG-publicatie. De minimale afstandsrichtlijnen voor deze functies richting omgeving is 30 meter. Binnen deze afstand vanaf het betreffende gebouw is geen andere functie gelegen welk hinder kan ondervinden.

Conclusie

Door het stoppen van de agrarische activiteiten (intensieve veehouderij) zal het woon- en leefklimaat van de omgeving (sterk) verbeteren. Met het realiseren van het recreatiegebouw wordt het agrarisch bedrijf op naastgelegen kavel niet belemmerd in de bedrijfsvoering.

4.9 Milieuhinder agrarische bedrijven

Toetsingskader

Activiteitenbesluit / Wet geurhinder en veehouderij

Per 1 januari 2013 is het Activiteitenbesluit in werking getreden. De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) maakt sindsdien onderdeel uit van dit Activiteitenbesluit.

Veel veehouderijen vallen in hun geheel onder het Activiteitenbesluit. De voorschriften voor de beoordeling van geurhinder van het houden van de dieren staan dan in paragraaf 3.5.8 van het Activiteitenbesluit.

Een aantal veehouderijen heeft daarnaast nog een omgevingsvergunning milieu nodig. De beoordeling van geurhinder van het houden van de dieren gaat dan met de omgevingsvergunning milieu. Namelijk toets aan de Wet geurhinder en veehouderij.

De Wgv bevatte een beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader luidt als volgt (zie ook tabel 4.2):

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een waarde (maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten;
  • daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom.

Tabel 4.2 Geldende waarden/afstanden veehouderijen

    concentratie-
gebied  
niet-
concentratie-
gebied  
afstand buitenzijde dierenverblijf tot buitenzijde geurgevoelig object  
binnen bebouwde kom   diercategorieën Rgv   max. 3 ouE/m³   max. 2 ouE/m³   min. 50 m  
  andere diercategorieën   min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object   min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object    
buiten bebouwde kom   diercategorieën Rgv   max. 14 ouE/m³   max. 8 ouE/m³   min. 25 m  

Gemeentelijke geurgebiedsvisie

De gemeente Lopik heeft een eigen gebiedvisie opgesteld om lokaal maatwerk te kunnen leveren voor de gemeente afwijkende normen en afstanden van de Wet geurhinder en veehouderij vast te stellen. De gemeente Lopik hanteert voor het uitbreidingsgebied van Uitweg en Benschop een soepelere norm en voor het overige gebied sluit zij aan bij de wettelijke normen.

Voor het plangebied geldt op basis van deze gebiedsvisie een maximale geurbelasting van 8 ouE/m³ en een afstand van de buitenzijde van het dierverblijf tot aan de buitenzijde van het geurgevoelig object van minimaal 25 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.01Rosenboom-BP02_0012.png"

Afbeelding 12: 25 meter contour vanaf agrarische bebouwing.

Conclusie

De ligging van het nieuw te realiseren recreatiegebouw is en opzichte van de agrarische inrichting op de Benedeneind Zuidzijde 285 buiten de contour van 25 meter gelegen. Hiermee voldoet het plan op het gebied van de geldende regelgeving van de Wet geurhinder en veehouderij.

4.10 Externe veiligheid

Beleid en wetgeving

Bij ruimtelijke plannen dienen ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde, het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek

Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Deze worden in het bestemmingsplan ook niet mogelijk gemaakt. Ook in de omgeving van het plangebied komen geen risicovolle inrichtingen voor. Op ruim 700 meter is een LPG-installatie gelegen.

Daarnaast vindt er in (de omgeving van) het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het water, het spoor en door buisleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.01Rosenboom-BP02_0013.png"

Afbeelding 13: risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)

Conclusie

Het plangebied is niet gelegen in of in de nabijheid van risicovolle objecten en of risicocontouren van risicovolle objecten. Ook de activiteiten zullen geen invloed hebben op de externe veiligheid van de omgeving.

4.11 Luchtkwaliteit

Beleid en wetgeving

Bij ruimtelijke plannen moet de luchtkwaliteit worden onderzocht. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd). De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen zijn vooral de jaargemiddelde grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) van belang.

Besluit niet in betekenende mate (NIBM)

In het Besluit 'niet in betekende mate' en de bijbehorende regeling, is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan onder meer het geval zijn wanneer een project een bijdrage heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden.

Onderzoek en conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in beperkte ontwikkelingsmogelijkheden met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit. In het algemeen worden de bestaande functies overeenkomstig de huidige situatie bestemd, met uitbreidingsmogelijkheden binnen het bestaande terrein. Deze uitbreidingsmogelijkheden kunnen extra verkeer genereren ten opzichte van het huidig gebruik van het terrein ten behoeve van recreatie èn de agrarische functie

In het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' is exact bepaald in welke gevallen een project niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Uitbreiding en kwaliteitsverbetering van kampeerterreinen zijn niet specifiek genoemd.

Indien de verkeersproductie- en attractie van de voorgenomen ontwikkelingen worden afgezet tegen de verkeersproductie- en attractie van gevallen die wel zijn genoemd1 , kan worden geconcludeerd dat de ontwikkelingen niet hoeven te worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wlk.

Gezien de omvang van het project, de realisatie van een recreatiegebouw in relatie tot het beëindigen van het agrarisch bedrijf kan gesteld worden dat het project niet in betekende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.12 Geluidshinder

Voor het realiseren van het plan is er een onderzoek uitgevoerd met betrekking tot geluidshinder van het recreatieterrein 'Recreatielandschap Rosenboom'.

Doel van het onderzoek

Het doel van het onderzoek is om te bepalen of de gewenste invulling van de locatie akoestisch inpasbaar is. Het gaat daarbij om de vraag of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het daarbij om de verkeersaantrekkende werking van het plan en om de activiteiten op de onderzoekslocatie.

Onderzoek

Voor het Akoestisch onderzoek (Sain milieuadvies, Apeldoorn, 26 november 2012) is uitgegaan van de toegestande functies in dit bestemmingsplan en de bijbehordende rijbewegingen. Dit zijn de rijbewegingen van gebruikers 25 standplaatsen op het kampeerterrein, gebruikers van de functies in het recreatiegebouw en groepsevenementen, de gebruikers van de paardenpensionstalling en passanten. Ook is, indien relevant, rekening gehouden met het aantal verkeersbewegingen die noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering en het onderhoud op het terrein.

De rijbewegingen tezamen met de tijdsperioden ervan biedt de basis van het onderzoek. Op basis van deze geïnventariseerde gegevens zijn rekenmodellen opgesteld. Met behulp van deze rekenmodellen zijn de geluidsniveaus bij de beoordelingspunten berekend.

In het rekenmodel zijn toetspunten opgenomen. Deze toetspunten zijn gemodelleerd bij de woningen in de omgeving van de inrichting; Benedeneind ZZ 285, 283, 281 en Benedeneind NZ 332 en 336..

De rijbewegingen van personenauto's op het terrein geven zowel een overschrijding van het gemiddelde geluidsniveau als van het maximale geluidsniveau. Ook hier speelt de korte afstand tussen de geluidsbron en de woning (aan de Benedeneind ZZ 281) een belangrijke rol.

Door het vergroten van de afstand tussen de parkeerplaatsen en de woning is een reductie te bereiken. Het deel van het terrein direct aansluitend aan deze woning zou verder akoestisch absorberend moeten worden uitgevoerd (gras of tuin). De voorgestelde locatie van de parkeerplaatsen, rekenening houdend met voldoende afstand, en de inrichting ervan blijkt uit de bijlage. Na deze maatregel kan wel aan de aanbevolen normstelling worden voldaan. In het bestemmingsplan is tevens een aanduiding opgenomen voor de ligging van de parkeerplekken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.01Rosenboom-BP02_0014.png"

Afbeelding 14: overzichtskaart rekenmodel na maatregelen

Conclusie

Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau

  • Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau kan aan de aanbevolen normstelling van 45 dB(A) etmaalwaarde voldoen, mits rekening wordt gehouden met de locatie van de parkeerplaatsen voor personenauto's. Op basis van de berekeningsresultaten na maatregelen is het initiatief zodoende akoestisch inpasbaar. In het inrichtingsplan is rekening gehouden met parkeerplaatsen op voldoende afstand van de woningen.

Maximaal geluidsniveau

  • Door rekening te houden met de locatie van de parkeerplaatsen, kan in de avond- en nachtperiode voldaan worden aan de aanbevolen normstelling van 65 dB(A) etmaalwaarde.
  • In de dagperiode wordt de aanbevolen normstelling overschreden.
  • Door rekening te houden met de routering van de tractors is de overschrijding te verminderen. Gezien de aard van de activiteit en het berekende geluidsniveau, zal de activiteit waarschijnlijk niet leiden tot onevenredige geluidhinder. Op basis van de berekeningsresultaten is het initiatief zodoende wel akoestisch inpasbaar.

Indirecte hinder

  • De geluidsbelasting ten gevolge van de indirecte hinder voldoet aan de aanbevolen normstelling van 50 dB(A) etmaalwaarde.
  • Op basis van de berekeningsresultaten is het initiatief voor wat betreft de indirecte hinder in de gewenste vorm akoestisch inpasbaar.

Het complete Akoestisch onderzoek is als bijlage aan het plan toegevoegd. In het akoestisch onderzoek is uitgegaan van een samenhang tussen de verschillende activiteiten die er niet altijd hoeft te zijn. Uit het onderzoek blijkt in ieder geval dat de activiteiten in de verschillende gebouwen in een worst-case situatie qua geluidshinder zelfstandig kunnen functioneren gezien het aantal bezoekers, verkeersbewegingen en de benodigde parkeerplaatsen.

de aannames met betrekking tot

De samenhang tussen de activiteiten komt niet helemaal overeen met de beschrijving in het Akoestisch onderzoek. De maatgevende situatie en de aannames met betrekking tot de bezoekers en benodigde parkeerplaatsen klopt wel. Voldoende duidelijk is dat de activiteiten ook zelfstandig kunnen functioneren.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.1.1 Overleg ex art. 3.1.1 Bro en inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Benedeneind ZZ tussen 283 en 285' heeft van 5 juni 2013 tot en met 16 juli 2013 voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van 6 weken konden belanghebbende schriftelijk een inspraakreactie op het voorontwerpbestemmingsplan indienen.

Tevens is het voorontwerpbestemmingsplan in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening aan diverse instanties toegezonden. Van de provincie Utrecht en het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is een reactie op het bestemmingsplan ontvangen.

In Bijlage 3 Nota van beantwoording vooroverleg en inspraak zijn de ontvangen reacties en de beantwoording daarvan opgenomen. Deze is bij besluit van 27 mei 2014 vastgesteld. De reacties hebben geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. Naar aanleiding van een informatiebijeenkomst gehouden op 14 juli 2014 is het ontwerpbestemming, in afwijking van de eerder vastgestelde Nota inspraak- en vooroverleg, verder aangepast. Het college heeft op 4 november 2014 ingestemd met deze verdere aanpassingen.

5.1.2 Zienswijzen

In Bijlage 4 Nota van beantwoording zienswijzen zijn de ontvangen zienswijzen en de beantwoording daarvan opgenomen. Met de gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan op 1 september 2015 heeft de gemeenteraad tevens de Nota van beantwoording vastgesteld. De ingediende zienswijzen hebben geleid tot aanpassingen van het bestemmingsplan.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Financiële uitvoerbaarheid

Ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft de gemeente de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen (artikel 3.1.6 lid 1 sub f Bro). Dit geldt ook voor projecten waarbij sprake is van een particuliere ontwikkelaar die op eigen initiatief een locatie ontwikkelt.

Voor het plangebied is i.c. géén sprake van een gemeentelijke exploitatie. Er is één particuliere grondexploitant. Door deze ondernemer is informatie overhandigd waaruit blijkt dat de opbrengst de kosten overstijgt waarmee het plan financieel uitvoer wordt geacht.

Kostenverhaal

Dit bestemmingsplan ziet op de uitbreiding van het bestaande recreatieterrein en de beëindiging van het agrarische bedrijf.

Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening betreft dit een ontwikkeling waarvoor de verplichting geldt om kosten te verhalen op particuliere grondexploitanten (zoals de aanleg van nutsvoorzieningen). Dit moet door middel van de vaststelling van een exploitatieplan bij het ruimtelijk plan. Van deze verplichting kan worden afgezien indien de gemeente het kostenverhaal op een andere wijze heeft verzekerd en de gemeente het voorts niet noodzakelijk acht nadere eisen te stellen en een fasering in de bouw aan te brengen. Voor de plankosten en planschade zal in dit geval een anterieure overeenkomst gesloten worden.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling nader toegelicht. Voor de onderscheiden hoofdfuncties zijn afzonderlijke bestemmingsregelingen opgesteld die zijn gebaseerd op de overwegingen die in de voorafgaande hoofdstukken zijn verwoord. Op welke wijze een en ander in de bestemmingsregeling concreet verwerkt is wordt hierna beschreven.

Conform de wettelijke verplichting op 1 juli 2009 is gebruikgemaakt van de SVBP2008 voor de planregels en de verbeelding.

6.2 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

6.3 Bestemmingsregels

In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de bestemmingen die in dit plan voorkomen.

Artikel 3 Recreatie - Verblijfsrecreatie

Het gehele plangebied heeft de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' gekregen. Middels verschillende functieaanduidingen is de situering van verschillende voorzieningen aangeduid. Dit zijn het kampeerterrein, het recreatiegebouw, de ontvangstruimte/gasterij en de uitkijktoren.

Al deze functies moeten worden gerealiseerd/gebouwd binnen de begrenzingen van deze functieaanduidingen.In de regels zijn verder eisen zoals maatvoering opgenomen.

Artikel 4 Waarde - Archeologie - 3

Middels de dubbelbestemming zijn voor het voorste deel van het terrein de archeologische waarden beschermd indien bouwwerken worden gebouwd die groter zijn dan 200 m2 of voor bodemingrepen dieper dan 50 centimeter.

Artikel 5 Waarde - Archeologie - 4

Middels de dubbelbestemming zijn voor het achterste gedeelte van het terrein de archeologische waarden beschermd indien bouwwerken worden gebouwd die groter zijn dan 2.500 m2 of voor bodemingrepen dieper dan 100 centimeter.

6.4 Algemene regels

Artikel 6 Antidubbeltelregel

Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaars verschillen. De regeling is met name van belang met het oog op woningbouw.

Artikel 7 Algemene bouwregels

Met deze regeling wordt voorkomen dat bestaande situaties die afwijken van de maatvoering ingevolge hoofdstuk 2 van de regels – onbedoeld – geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan vallen.

Artikel 8 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

Met deze regeling wordt vastgelegd welke regels uit de bouwverordening aanvullend op de regels van dit bestemmingsplan van toepassing zijn.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regelgeving zodanig dat een bijgebouw kan worden gebruikt als afhankelijke woonruimte. Een dergelijke bewoning moet noodzakelijk zijn vanuit het oogpunt van mantelzorg.

Artikel 10 Overige regels

Met dit artikel wordt geregeld dat de wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, de regelingen betreffen zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

6.5 Overgangsrecht en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

Overgangsrecht bouwwerken

Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen is neergelegd in lid overgangsrecht bouwwerken. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.

Overgangsrecht gebruik

Lid overgangsrecht gebruik betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.

Artikel 12 Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.