Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het toegestane aantal en de inhoud van woningen, ten behoeve van het realiseren van een tijdelijke zelfstandige woonruimte in een woning, of in een bijgebouw, indien daarvoor dringende sociale, verzorgings- of sociaaleconomische redenen worden gegeven, met dien verstande dat:
- de woonoppervlakte mag niet meer bedragen dan 80 m2;
- de goot- en bouwhoogte van de bedoelde woonruimte mogen niet meer bedragen dan die van de betreffende woning respectievelijk de maximale goot- en bouwhoogte van het betreffende bijgebouw;
- ingeval de bedoelde woonruimte in een van de woning vrijstaand gebouw wordt gebouwd, de afstand van dat bijgebouw tot de woning niet meer dan 20 m mag bedragen;
- het bouwen op een zodanige wijze dient te geschieden dat de extra zelfstandige woonruimte bij beëindiging van de tijdelijke huisvesting en bij intrekking van de vrijstelling ongedaan kan worden gemaakt;
- alvorens te beslissen op een verzoek om vrijstelling, winnen burgemeester en wethouders advies in bij een door hen aan te wijzen medisch adviseur;
- burgemeester en wethouders trekken de verleende vrijstelling in, indien de bij het verlenen van de vrijstelling bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer nodig is.
Alvorens burgemeester en wethouders overgaan tot het verlenen van een vrijstelling als genoemd in dit lid, dient de procedurebepaling te worden gevolgd.