Tussen de bovenkant van goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel en het peil; indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte, wordt de goot of boeibord van de dakkapel als hoogte aangemerkt;
indien bij een gebouw vanwege de bijzondere bouwvorm geen snijlijn van gevel en dakvlak kan worden aangewezen, wordt onder de toelaatbare goothoogte de bouwhoogte van dat gebouw verstaan.