direct naar inhoud van 3.1 Milieu
Plan: Naast Dorp 1 te Polsbroek
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0331.06Dorpnaast1-OB01

3.1 Milieu

Bodem

De bodemkwaliteit is in het kader van een bestemmingsplan van belang indien er sprake is van functieveranderingen of een ander gebruik. De bodem moet geschikt zijn voor de nieuwe functie. Een eventuele verontreiniging dient milieutechnisch opgeruimd te kunnen worden en dit dient financieel haalbaar te zijn. Voor dit plan geldt dat op basis van de uitvoerbaarheidsvraag in het kader van de Wro aannemlijk is dat de bodem ter plaatse geschikt is voor woningbouw. De gronden zijn altijd (en op beperkte schaal) agrarisch gebruikt. Omdat in het kader van de bouwverordening bij de bouwvergunningaanvraag wel een onderzoek naar de bodem nodig is, is dat onderzoek versneld uitgevoerd zodat de resulaten ervan ook in het bestemmingsplan meegenomen kunnen worden.

Op basis van de verkregen onderzoeksresultaten bestaat, conform de richtlijnen van de Wet Bodembescherming, geen aanleiding tot nader onderzoek. De verkregen resultaten geven geen milieutechnische bezwaren voor het afgeven van een bouwvergunning.


Lucht
Op 15 november 2007 is de 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden. Sinds 1 januari 2009 is tevens het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' in werking getreden. In het kader van deze wet- en regelgeving dient gekeken te worden of een bepaalde functie niet te veel luchtvervuiling veroorzaakt. Deze nieuwe wet- en regelgeving maakt onderscheid tussen projecten die "in betekenende mate" en "niet in betekenende mate" (NIBM) leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Op basis van de nieuwe Wet en regelgeving is voor projecten die 'niet in betekenende mate' de luchtkwaliteit verslechteren (tot 500 woningen of 33.333 m2 b.v.o. kantoorruimte per ontsluiting) geen luchtkwaliteitonderzoek meer noodzakelijk. Met de bouw van 2 woningen is dit plan een NIBM-plan waarmee geen verder onderzoek nodig is.


Geluid

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door inrichtingen, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde, dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde). De wet stelt verplicht onderzoek te verrichten indien binnen de onderzoekszones van wegen gebouwd wordt. Ter plaatse van het plangebied ligt de grens vanaf waar 30 km/u gereden mag worden. Hierdoor is ingevolge de Wet geluidhinder geen akoestisch onderzoek nodig.

Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om te kijken naar de omliggende functies in relatie tot de nieuwe functie: past de nieuwe functie in de omgeving? Dit is zowel van belang vanuit de nieuwe functie als gedacht vanuit de omgeving. Door middel van een zonering in het kader van de Wet ruimtelijke ordening en de aan te houden afstanden vanuit de Wet milieubeheer wordt dit geregeld. De vragen daarbij zijn:

  • 1. Is er niet (te veel) overlast voor de omgeving vanuit de nieuwe functie en is er niet (te veel) overlast van de omgeving op de nieuwe functie?
  • 2. Kan de nieuwe functie wel goed functioneren in die omgeving en kan de omgeving nog wel goed functioneren met deze nieuwe functie?

Het aspect wat in het kader van de milieuzonering van doorslaggevend belang is is het aspect geur. Daar wordt hierna op ingezoomd.

De beoogde woningen op de projectlocatie zijn gelegen in de bebouwde kom van de kern Polsbroek. De beoogde woningen zijn gelegen binnen de gemeente Lopik op de rand van de gemeente. Dit betekent dat voor de beoordeling moet worden uitgegaan van de verordening van gemeente Lopik. Immers is het geurgevoelige object bepalend voor welke normen of afstanden er gelden.
De voor geur meest bepalende veehouderijen liggen aan de Oranjekade 31 te Polsbroek en Slangeweg 1 te Vlist. Dit betreffen beide veehouderijen waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld. In de gemeentelijke geurverordening is in Artikel 4 vastgesteld dat de afstand tussen een veehouderij (rand bouwblok) en een geurgevoelig object in een bebouwde kom ten minste 50 meter moet bedragen.

Deze 50 meter geurcontour vanaf de rand van het bouwblok van de veehouderijen zijn bij de eerdere memo van 30 december 2008 met behulp van GIS bepaald en weergegeven op de bijgevoegde kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.06Dorpnaast1-OB01_0006.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0331.06Dorpnaast1-OB01_0007.png"  
Afbeelding geuronderzoek    


De beoogde woningen aan Naast Dorp 1 te Polsbroek voldoen aan de minimale afstand van 50 meter.

In het Besluit landbouw milieubeheer (verder het besluit) wordt voor de beoordeling van geur nog niet verwezen naar de Wet geurhinder en veehouderij. De bedoeling is dat dit aan het einde van dit jaar wordt gerepareerd. In het besluit wordt in artikel 4, lid 2 nog de oude geurbeoordeling beschreven uit de Richtlijn veehouderij en stankhinder 1996. Deze geeft aan dat de in acht te houden afstand 100 meter moet bedragen ten opzichte van een object categorie I of II, waar de woningen in Polsbroek onder zijn in te delen.

Omdat de nieuwe woningen binnen deze afstand worden gerealiseerd betekent dit dat vanuit het Besluit landbouw beperkingen worden opgeroepen. De feitelijke situatie is echter zo dat de bestaande woning Dorp 1 te Polsbroek op exact 99,2 meter van de rundveestal aan de Slangeweg 1 is gelegen (zie bijlage). Dit betekent dat het bedrijf op dit moment zich al in een overbelaste situatie bevindt.

Voor het rundveebedrijf aan de Slangeweg geldt echter ingevolge artikel 4, lid 3 van het besluit dat wanneer de afstand korter is dan 100 meter het besluit nog steeds van toepassing is op rundveebedrijven, mits het aantal dieren niet toeneemt en de afstand niet korter wordt. Dit betekent dat het bedrijf, wanneer het zal willen uitbreiden, een omgevingsvergunning zal moeten aanvragen. Wanneer er een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, wordt deze ook verleend, omdat dan wordt getoetst aan de Wet geurhinder en veehouderij en de ingevolge de geurverordening geldende vaste afstanden.


Conclusie

Er zijn geen geurcontouren die over het plangebied gaan. Voor wat betreft de vaste afstand van het rundveebedrijf aan de Oranjekade 31 kan worden gesteld dat het bedrijf wordt belemmerd door ontwikkeling van de projectlocatie, wanneer het bouwblokdeel dat al niet meer voor emissiepunten kan worden gebruikt buiten beschouwing blijft, gaat de afstandscontour niet over de beoogde woningen. Voor wat betreft het bedrijf aan de Slangeweg 1 wordt niet voldaan aan de in acht te houden afstand van 100 meter vanuit het Besluit landbouw, maar gelet op het feit dat het bedrijf bij uitbreiding nu al een omgevingsvergunning aan zou moeten vragen wordt het bedrijf niet verder belemmerd in zijn bedrijfsvoering. Er kan dan ook qua geurbelasting medewerking worden gegeven aan de bestemmings-wijziging van de projectlocatie.

Het onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect milieuzonering niet aan uitvoering van dit bestemmingsplan in de weg staat.


Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het onder meer om de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'objecten' wordt voldaan aan de normen. Artikel 1 van het Besluit externe veiligheid bepaalt hierbij dat kwetsbare objecten woningen, scholen, gezondheidscentra en dagverblijven zijn en dat beperkt kwetsbare objecten gebouwen/voorzieningen zijn zoals kantoren, winkels en parkeerterreinen.

In de omgeving van het plangebied bevinden géén activiteiten met opslag en/of transport van gevaarlijke stoffen waardoor externe veiligheid de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg staat. Dit geldt noch voor het plaatsgebonden risico noch voor het groepsrisico. Dat blijkt ook uit de onderstaande afbeelding van de site risicokaart.nl.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.06Dorpnaast1-OB01_0008.png"  

Voorts kan er vanaf transportassen zoals wegen, spoorlijnen en waterwegen een gevaar voor de omgeving aanwezig zijn. Er zijn in de omgeving echter geen transportassen aanwezig die een effect op het plangebied hebben.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid niet aan uitvoering van dit plan in de weg staat.