1.1 Plan
het bestemmingsplan Damweg / Noordzijdseweg met identificatienummer NL.IMRO.0331.BPDamwegNZweg-BP01 van de Gemeente Lopik;
1.2 Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 Aanbouw
een toevoeging van een (afzonderlijke) ruimte aan het hoofdgebouw, welke vanuit het hoofdgebouw toegankelijk is en functioneel deel uitmaakt van het hoofdgebouw;
1.4 Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 Aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 Aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.7 Agrarisch bedrijf
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren; nader te onderscheiden in:
- akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, met uitzondering van fruit-, sier- en bollenteelt en bosbouw;
- grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee geheel of nagenoeg geheel op open grond, onder grondgebonden veehouderij wordt mede verstaan paardenfokkerij;
- glastuinbouw: de teelt van tuinbouwgewassen geheel of nagenoeg geheel met behulp van kassen;
- fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
- sierteelt: de teelt van siergewassen zonder gebruikmaking van kassen;
- bollenteelt: de teelt van bollen;
- bosbouw: de teelt van bomen vanwege de houtproductie;
- intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of vissen, zonder of nagenoeg zonder gebruik te maken van daglicht;
- intensieve veehouderij: het houden van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en geheel of nagenoeg geheel zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
- paardenfokkerij: het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij waarbij het africhten van en de handel in paarden in ondergeschikte mate plaatsvindt; onder paardenfokkerij wordt niet verstaan paardrijdactiviteiten, paardrijschool en manege;
1.8 Archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit de oude tijden;
1.9 Afwijking
een afwijking van het bestemmingsplan als bedoeld in art. 2.1, lid 1, onder c, van de Wabo juncto art. 2.12, eerste lid, onder a, sub 1, van de Wabo;
1.10 Bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.11 Bebouwingsgrens
een grens van een bouwperceel, welke niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen;
1.12 Bebouwingspercentage
een binnen een bij het plan behorend geometrisch bepaald vlak of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van een deel van het bouwperceel, dan wel bouwvlak of bestemmingsvlak dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.13 Bestaand
bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het (voor)ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend. tenzij in de regels anders is bepaald;
bij gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
1.14 Bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.15 Bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.16 Bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.17 Bijgebouw
een niet voor bewoning bestemd gebouw behorende bij een op het zelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat architectonisch en functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.18 Bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.19 Bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.20 Bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van een onderbouw, kap of kapverdieping;
1.21 Bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.22 Bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.23 Bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.24 Bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.25 Bouwwerk, geen gebouw zijnde
elk bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;
1.26 Bruto-vloeroppervlakte (bvo)
de bruto-oppervlakte als bedoeld in NEN 2580;
1.27 Cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk, gebied of landschapselement toegekende waarde in verband met ouderdom, gaafheid, zeldzaamheid en herkenbaarheid vanuit historisch oogpunt in relatie met de bijbehorende abiotische randvoorwaarden (bodem, water, terreinvormen);
1.28 Duurzaam volwaardig agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf waarvan redelijkerwijs is aan te nemen dat dit gedurende planperiode een omvang zal hebben van ten minste een volledige arbeidskracht met een daarbij passende bedrijfsomvang en dat voldoet aan de geldende milieueisen en ook op lange termijn aan deze eisen kan blijven voldoen;
1.29 Gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.30 Grondgebonden veehouderij
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het houden van melk- en ander vee, geheel of nagenoeg geheel op open grond waar het bedrijf over kan beschikken (onder grondgebonden veehouderij wordt mede verstaan paardenfokkerij);
1.31 Hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.32 Internetverkoop
Het aanbieden van producten of diensten via internet, om deze vervolgens in hoofdzaak te (laten) afleveren respectievelijk uitsluitend uit te (laten) voeren bij een afnemer. Dit inclusief de bijbehorende opslag van goederen en het voorhanden hebben van een afhaalmogelijkheid.
1.33 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht geldt, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.34 Mantelzorg
noodzakelijke zorg voor een zieke of gehandicapte die in duur en in intensiteit een meer gebruikelijke gang van zaken overstijgt en niet in georganiseerd verband en niet in het kader van een hulpverlenende beroep wordt verleend;
1.35 Overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.36 Overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak;
1.37 Pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.38 Peil
- voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in overige gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte maaiveld;
1.39 Plangrens
de geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan;
1.40 Prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.41 Seksinrichting
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval wordt verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.42 Uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.43 Vlonder
een lichte, open vloerconstructie in de buitenlucht waarvan de opbouw bestaat uit planken van hout of van kunststof;
1.44 Voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt;
1.45 Voorgevellijn
de lijn die gevormd wordt door de voorgevel of voorgevels door te trekken tot op de zijgrenzen van een bouwperceel; bij het bepalen van de ligging van de voorgevellijn wordt geen rekening gehouden met ondergeschikte bouwdelen als bedoeld in
artikel 14 lid 2;
1.46 Wijziging
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening;
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 De dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 De bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste niet in verticale richting beweegbare punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 De goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 De inhoud van een bouwwerk
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- het uitoefenen van een grondgebonden veehouderijbedrijf;
- het beweiden met graasdieren;
- uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - boomgaard': mede als boomgaard;
- de waterhuishouding en -berging;
- de voor deze bestemming noodzakelijke voorzieningen, zoals ontsluitingen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, water, stuwen, dammen, gemaaltjes en sluizen.
3.2 Bouwregels
Voor het bebouwen van de in
artikel 3 lid 1 bedoelde gronden gelden de volgende regels.
3.2.1 Gebouwen
Uitsluitend ter plaatse van een bouwvlak mag een gebouw, overkapping of combinatie daarvan worden opgericht ter ondersteuning van de instandhouding van het omliggende weidegebied. Hierbij dienen verder de volgende bouwregels in acht te worden genomen:
- Per bouwvlak is maximaal 1 gebouw, overkapping of combinatie daarvan toegelaten;
- Gebouwen dienen te worden gedekt met een kap;
- De maximaal toegelaten goothoogte bedraagt 3 meter;
- De maximaal toegelaten nokhoogte bedraagt 6 meter.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Buiten een bouwvlak mogen op deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd, waarbij de volgende regels in acht dienen te worden genomen.
- de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 1,5 meter;
- de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt 3 meter;
- het maximale oppervlak van bouwwerken, geen gebouwen of erf- en terreinafscheidingen zijnde, bedraagt 15 m2.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan:
- de stalling van materieel in de buitenlucht.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) ter plaatse van de in
artikel 9 lid 1 bedoelde gronden, voor zover gelegen buiten een bouwvlak, de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
- het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,80 m, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
- het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
- het aanleggen van bos of boomgaard waar dit krachtens bestemming niet is toegestaan;
- verlagen van het waterpeil; het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het aanleggen van ondergrondse leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
- het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren; alle overige werkzaamheden die tot gevolg hebben dat veen aan de oppervlakte wordt gebracht.
3.4.2 Uitzonderingen
- op normale onderhoudswerkzaamheden;
- op andere werken en/of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het moment van in werking treden van dit plan;
- bodembewerkingen ten behoeve van graslandverbetering;
- werken en/of werkzaamheden samenhangend met de realisatie van de bestemming, waaronder begrepen de aanleg van landschappelijke inpassing.
3.4.3 Toelaatbaarheid
Een vergunning als bedoeld in
artikel 3 lid 4.1 mag slechts worden verleend, indien is gebleken dat de in dat lid genoemde werken en/of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot het aan de oppervlakte komen van veen, dan wel dat mitigerende maatregelen worden genomen om oxidatie van veen te voorkomen.
4.1 Bestemmingsomschrijving
De als ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen met daarbij behorend(e) perceelsontsluitingen, parkeervoorzieningen, terrassen, paden en bouwwerken.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd. Het bepaalde in
artikel 14 lid 5 is niet van toepassing. Daarbij worden de volgende regels in acht genomen:
- de maximaal toegelaten bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt 1,5 meter;
- de maximaal toegelaten bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt 2 meter met een maximale oppervlakte van 15 m2 per bouwperceel;
- in afwijking van het bepaalde onder a. is ter plaatse van de bouwaanduiding 'schutting' een gesloten terreinafscheiding toegestaan met een hoogte van 2,20 meter;
- binnen de bouwaanduiding 'bouwwerken beperkt' zijn uitsluitend open terreinafscheidingen toegelaten tot een hoogte van maximaal 1 meter;
- in afwijking van het bepaalde onder b en d is uitsluitend binnen de bouwaanduiding 'bouwwerken beperkt' per bouwperceel 1 vlonder toegelaten, met in achtneming van het bepaalde in artikel artikel 6 lid 2.2.
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van gronden als opslagplaats anders dan voor opslag ten behoeve van normaal tuinonderhoud;
b. het gebruik van gronden als stallingsplaats of standplaats van kampeermiddelen;
c. onverminderd het bepaalde in
artikel 4 lid 2 sub e: het aanbrengen van verhardingen binnen de bouwaanduiding 'bouwwerken beperkt'.
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wegen;
- voet- en fietspaden;
- parkeervoorzieningen;
- groenvoorzieningen
- water;
- duikers en andere ondergrondse kunstwerken.
5.2 Bouwregels
Ten aanzien van de in
artikel 5 lid 1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:
- gebouwen zijn niet toegestaan;
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
- 2 meter voor speelvoorzieningen en kunstobjecten;
- 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor wateraanvoer, -afvoer en waterberging.
6.2.1 Ten dienste van de bestemming
Op de in
artikel 6 lid 1 bedoelde gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd met in achtneming van het volgende:
- stuwen en pompgemaaltjes tot een hoogte van 1 meter;
- overige bouwwerken, tot een hoogte van 2 meter en een oppervlak van 5 m2;
6.2.2 Vlonders
Op de in
artikel 6 lid 1 bedoelde gronden mogen vlonders worden gebouwd met in achtneming van het volgende:
- er dient een vrije ruimte tussen onderzijde van een vlonder en het hoogwaterpeil van minimaal 0,30 m te worden aangehouden;
- de maximale breedte (langs de waterlijn) bedraagt 4 m;
- de maximale oversteek over het water, uitgaande van het hoogwaterpeil, bedraagt maximaal 0,50 m;
- een vlonder vindt geen steun op het water (dus niet drijvend);
- een vlonder vindt geen steun in de waterbodem, uitgaande van hoogwaterpeil (dus uitgevoerd als oversteek boven het water);
- het begrip 'hoogwaterpeil' zoals gehanteerd in dit artikel, betreft het hoogwaterpeil dat door het Hoogheemraadschap van de Stichtse Rijnlanden wordt aangehouden.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) ter plaatse van de in
artikel 6 lid 3.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
- het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,80 m, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
- het verlagen van het waterpeil;
- het aanleggen, verbreden of anderszins veranderen van duikers;
- het aanleggen van andere ondergrondse leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
- het ophogen van gronden en het dempen of vergraven van watergangen.
6.3.2 Uitzonderingen
- op normale onderhoudswerkzaamheden;
- op andere werken en/of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het moment van in werking treden van dit plan;
- bodembewerkingen ten behoeve van graslandverbetering;
- werken en/of werkzaamheden samenhangend met de realisatie van de bestemming, waaronder begrepen de aanleg van landschappelijke inpassing.
6.3.3 Toelaatbaarheid
Een vergunning als bedoeld in
artikel 6 lid 3.1 mag slechts worden verleend, indien is gebleken dat de in dat lid genoemde werken en/of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot het aan de oppervlakte komen van veen, dan wel dat mitigerende maatregelen worden genomen om oxidatie van veen te voorkomen.
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wonen;
- aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten met inachtneming van het bepaalde in artikel 7 lid 4.2
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, tuinen, erven, en water.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
- woningen met bijgebouwen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- hierbij geldt het volgende:
| Maximum aantal per bestemmingsvlak | Maximum inhoud | Maximum oppervlak per bouwperceel | Maximum goothoogte | Maximum bouwhoogte |
woningen (inclusief aanbouwen) | één, tenzij middels een maatvoeringsaanduiding anders is aangegeven | 600 m³ | | 3,5 m | 10 m |
bijgebouwen en overkappingen bij/per woning | | | 50m² | 3 m | 6 m |
terreinafscheidingen - voor de voorgevel - achter de voorgevel | | | | |
1 m
2 m |
overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde | | | 15 m2 | | 3 m |
- binnen de functieaanduiding 'wonen' mag maximaal 1 woning worden gerealiseerd.
- in afwijking van het bepaalde onder c. is ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' een bijgebouw toegestaan van 150 m².
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Vergroten maximale inhoud woning
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in de tabel behorende bij
artikel 7 lid 2 sub c , ten behoeve van het vergroten van de inhoud van de woning, met dien verstande dat:
- de maximale inhoud van de woning niet meer mag bedragen dan 750 m³;
- de vergroting dient te passen in de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving.
7.3.2 Verhogen goothoogte woning
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in de tabel behorende bij
artikel 7 lid 2 sub c ten behoeve van het verhogen van de goothoogte van de woning, met dien verstande dat:
- de maximale goothoogte niet meer mag bedragen dan 4,5 m;
- de verhoging zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
- de verhoging van de goothoogte dient te passen in de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving.
7.3.3 Vergroten maximale oppervlakte bijgebouwen
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in de tabel behorende bij
artikel 7 lid 2 sub c ten behoeve van een groter gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen, met dien verstande dat:
- de maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 100 m²;
afwijking alleen wordt verleend indien de vergroting van het oppervlak aan bijgebouwen noodzakelijk is voor het beheer van gronden met een oppervlak van minimaal 1 ha of ten behoeve van de volgende nevenfuncties:
- aan-huis-gebonden beroep;
- kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
7.3.4 Verhogen goot- en bouwhoogte bijgebouwen
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in de tabel behorende bij
artikel 7 lid 2 sub c ten behoeve van het verhogen van de maximum goot- en bouwhoogte van bijgebouwen. Een afwijking wordt uitsluitend toegepast indien de verhoging:
- noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering of zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
- past in de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving.
7.4 Specifieke gebruiksregels
7.4.1 Verbod
Het is verboden bijgebouwen te gebruiken als zelfstandige woonruimte.
7.4.2 Beroeps- en bedrijfsuitoefening
Op deze gronden is het gebruik toegestaan van gedeelten van hoofdgebouwen, inclusief aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen, voor aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover:
- de woonfunctie op het perceel als hoofdfunctie in stand blijft en het voorgestane gebruik een ondergeschikte toevoeging daaraan is;
- het pand de uitstraling van een woning blijft behouden;
- maximaal 50 m² van de oppervlakte van de woning of het bijbehorend bouwwerk wordt gebruikt;
- de activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale verkeersafwikkeling en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken;
- het gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of de buurt;
- de nieuwe functie geen milieuhinder oplevert, alleen bedrijfsactiviteiten in de milieucategorie I, als bedoeld in de handreiking “Bedrijven en milieuzonering” van de VNG, zijn toegestaan;
- er geen reclameborden groter dan 0,20 m² bij of aan een woning worden geplaatst;
- de activiteiten geen detailhandel, horeca of exploitatie van een seksinrichting betreffen, met uitzondering van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit;
- de ondergeschikte detailhandel als nevenactiviteit van het gebruik van woningen voor bij de functie van wonen passend gebruik geen aantasting van het kernwinkelapparaat en de wijkwinkelvoorzieningen tot gevolg heeft en tot maximaal 10% van de toegestane oppervlakte voor het bij de functie wonen passende gebruik tot een maximum van 5 m²;
- de activiteiten geen buitenopslag van roerende zaken tot gevolg hebben.
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen -2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wonen;
- aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten met inachtneming van het bepaalde in artikel 9 lid 4.2
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, tuinen, erven en water.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
- woningen, overkappingen en bijgebouwen, binnen een bouwvlak;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- hierbij geldt het volgende:
| Maximum aantal per bouwvlak | Maximum oppervlakte per bouwvlak | Maximum goothoogte | Maximum bouwhoogte |
woningen (inclusief aanbouwen) | één, dan wel twee in geschakelde of aaneengebouwde vorm binnen de bouwaanduiding 'geschakeld' | | zoals in verbeelding aangegeven | zoals in verbeelding aangegeven |
bijgebouwen en overkappingen bij/per woning | | 50m² | zoals in verbeelding aangegeven | zoals in verbeelding aangegeven |
terreinafscheidingen - voor de voorgevel - achter de voorgevel | | | |
1 m 2 m |
overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde | | 15 m2 | | 3 m |
- indien een bouwperceel is voorzien van de bouwaanduiding 'bijgebouwen' mogen, in afwijking van het bepaalde onder a en in aanvulling op het bepaalde onder c, bijgebouwen uitsluitend worden opgericht ter plaatse van deze aanduiding;
- ter plaatse van de bouwaanduiding 'behoud hoofdvorm' is de bouw van dakkapellen of dakopbouwen niet toegelaten en dient de hoofdvorm van de bestaande bebouwing te worden gehandhaafd.
8.3 Afwijken van de bouwregels
8.3.1 Vergroten maximale oppervlakte bijgebouwen
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in de tabel behorende bij
artikel 8 lid 2 sub c, ten behoeve van een groter gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen, met dien verstande dat:
- de maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 100 m² of 50% van het bouwperceel, voor zover gelegen achter de voorgevellijn;
- afwijking alleen wordt verleend indien de vergroting van het oppervlak aan bijgebouwen noodzakelijk is voor het beheer van gronden met een oppervlak van minimaal 1 ha of ten behoeve van de volgende nevenfuncties:
- aan-huis-gebonden beroep;
- kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- van deze bevoegdheid geen gebruik wordt gemaakt indien op het bouwperceel sprake is van een bouwaanduiding 'bijgebouwen'.
8.4 Specifieke gebruiksregels
8.4.1 Verbod
Het is verboden bijgebouwen te gebruiken als zelfstandige woonruimte.
8.4.2 Beroeps- en bedrijfsuitoefening
Op deze gronden is het gebruik toegestaan van gedeelten van hoofdgebouwen, inclusief bijbehorende bouwwerken, voor aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover:
- de woonfunctie op het perceel als hoofdfunctie in stand blijft en het voorgestane gebruik een ondergeschikte toevoeging daaraan is;
- het hoofdgebouw de uitstraling van een woning blijft behouden;
- maximaal 50 m² van de oppervlakte van de gebouwen wordt gebruikt voor deze activiteiten;
- de activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale verkeersafwikkeling en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken;
- het gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of de buurt;
- de nieuwe functie geen milieuhinder oplevert, alleen bedrijfsactiviteiten in de milieucategorie 1 of 2, als bedoeld in de handreiking “Bedrijven en milieuzonering” van de VNG (editie 16 april 2009), zijn toegestaan;
- er enkel reclame mag worden gemaakt voor het eigen beroep of het eigen bedrijf, waarbij er geen reclameborden groter dan 0,20 m² op een bouwperceel worden geplaatst;
- de activiteiten geen detailhandel, horeca of exploitatie van een seksinrichting betreffen, met uitzondering van detailhandel in de vorm van internetverkoop, zonder winkelruimte of showroom ter plaatse;
- de activiteiten geen buitenopslag van roerende zaken tot gevolg hebben.
8.4.3 Voorwaardelijke bestemming 1
In afwijking van het bepaalde onder
artikel 8 lid 1 mag ter plaatse van de aanduiding 'voorwaardelijke bestemming 1' enkel omgevingsvergunning voor nieuwe woningen worden verleend indien, ten genoegen van het bevoegd gezag:
- de voormalige agrarische bebouwing, zoals aangegeven in bijlage 1 van de bijlagen bij de regels is geamoveerd;
8.4.4 Voorwaardelijke bestemming 2
In afwijking van het bepaalde onder
artikel 8 lid 1 mag ter plaatse van de aanduiding 'voorwaardelijke bestemming 2' de nieuwe woning enkel worden bewoond indien, ten genoegen van het bevoegd gezag:
- de boomgaard op het bij de betreffende woning behorende perceel in overeenstemming met de impressietekening van de ervenconsulent wordt aangelegd (zoals opgenomen als bijlage 1 bij de toelichting);
8.4.5 Voorwaardelijke bestemming 3
In afwijking van het bepaalde onder
artikel 8 lid 1 mogen ter plaatse van de aanduiding 'voorwaardelijke bestemming 3' enkel nieuwe woningen worden bewoond indien, ten genoegen van het bevoegd gezag:
- de bij de betreffende woningen behorende voortuinen in overeenstemming met het beplantingsplan worden aangelegd zoals omschreven in bijlage 2 van de bijlagen bij de regels en
- wordt voorzien in herstel / aanleg van een boomgaard binnen de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - boomgaard' zoals bedoeld in artikel 3 lid 1 sub c.
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wonen;
- ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek': cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
- aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten met inachtneming van het bepaalde in artikel 9 lid 4.2;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, tuinen, erven, en water.
9.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
- maximaal 1 woning per bouwvlak met de bestaande inhoud;
- bijgebouwen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- hierbij geldt het volgende:
| Maximum aantal per bouwvlak | Maximum inhoud | Maximum oppervlakte per bouwperceel | Maximum goothoogte | Maximum bouwhoogte |
woningen (inclusief aanbouwen) | één, tenzij anders is aangegeven | als bestaand | | 3,5 m | 10 m |
bijgebouwen en overkappingen bij/per woning | | | 50m² | 3,5 m | 7,50 m |
terreinafscheidingen - voor de voorgevel - achter de voorgevel | | | | |
1 m 2 m |
overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde | | | 25 m2 | | 3 m |
- in aanvulling op an het bepaalde onder c. is ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' tevens een bijgebouw toegestaan in de vorm van een hooiberg met een oppervlak van maximaal 72 m².
9.3 Afwijken van de bouwregels
9.3.1 Verhogen goothoogte woning
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in de tabel behorende bij
artikel 9 lid 2 sub d[1], ten behoeve van het verhogen van de goothoogte van de woning, met dien verstande dat:
- de maximale goothoogte niet meer mag bedragen dan 4,5 m;
- de verhoging zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
- de verhoging van de goothoogte dient te passen in de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving.
9.3.2 Verhogen goot- en bouwhoogte bijgebouwen
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in de tabel behorende bij
artikel 9 lid 2 sub d[1], ten behoeve van het verhogen van de maximum goot- en bouwhoogte van bijgebouwen. Een afwijking wordt uitsluitend toegepast indien de verhoging:
- noodzakelijk is voor een doelmatige technische uitvoering of zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
- past in de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving.
9.4 Specifieke gebruiksregels
9.4.1 Verbod
Het is verboden bijgebouwen te gebruiken als zelfstandige woonruimte.
9.4.2 Beroeps- en bedrijfsuitoefening
Op deze gronden is het gebruik toegestaan van gedeelten van hoofdgebouwen, inclusief bijbehorende bouwwerken, voor aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover:
- de woonfunctie op het perceel als hoofdfunctie in stand blijft en het voorgestane gebruik een ondergeschikte toevoeging daaraan is;
- het hoofdgebouw de uitstraling van een woning blijft behouden;
- maximaal 50 m² van de oppervlakte van de gebouwen wordt gebruikt voor deze activiteiten;
- de activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale verkeersafwikkeling en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken;
- het gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of de buurt;
- de nieuwe functie geen milieuhinder oplevert, alleen bedrijfsactiviteiten in de milieucategorie 1 of 2, als bedoeld in de handreiking “Bedrijven en milieuzonering” van de VNG (editie 16 april 2009), zijn toegestaan;
- er enkel reclame mag worden gemaakt voor het eigen beroep of het eigen bedrijf, waarbij er geen reclameborden groter dan 0,20 m² op een bouwperceel worden geplaatst;
- de activiteiten geen detailhandel, horeca of exploitatie van een seksinrichting betreffen, met uitzondering van detailhandel in de vorm van internetverkoop, zonder winkelruimte of showroom ter plaatse;
- de activiteiten geen buitenopslag van roerende zaken tot gevolg hebben.
9.4.3 Nevenfuncties en vervolgfuncties
De toe te laten nevenfuncties en vervolgfuncties ter plaatse van gebouwen en/of bouwvlakken/bestemmingsvlakken, zoals opgenomen in artikel 26 (nevenfuncties ter plaatse van bouwvlakken) en artikel 27 (vervolgfuncties ter plaatse van bouwvlakken) van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 12 juli 2007 en herzien in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2e herziening', zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 28 juni 2010, zijn onverminderd van toepassing.
9.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
9.5.1 Verbod
Het is verboden zonder een daartoe strekkende omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een gebouw te slopen ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’.
9.5.2 Uitzondering
- het normale onderhoud betreffen;
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het in werking treden van het plan.
9.5.3 Beoordelingscriteria
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke uiterlijke hoofdvorm van de bebouwing;
- de karakteristieke uiterlijke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
- de karakteristieke uiterlijke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;
- het delen van een gebouw of bijgebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken en/of door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de uiterlijke hoofdvorm plaatsvindt.
Artikel 10 Waarde - Archeologie - 3
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de (mogelijk) aanwezige archeologische waarden.
10.2 Bouwregels
Op de in
artikel 10 lid 1 bedoelde gronden mogen geen nieuwe bouwwerken worden gebouwd waarvan de oppervlakte groter is dan 200 m² en die leiden tot ingrepen in de bodem dieper dan 50 cm ten opzichte van maaiveld.
10.3 Afwijken van de bouwregels
10.3.1 Algemeen
- Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10 lid 2 voor het bouwen ten behoeve van de doeleinden van de onderliggende bestemmingen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarde van het gebied of een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft dat, onverminderd het elders in het plan bepaalde, een afwijking in redelijkheid niet kan worden geweigerd;
- alvorens afwijking te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning aan het bevoegd gezag hieromtrent een schriftelijk advies van een archeologische deskundige te overleggen;
- in afwijking van het bepaalde onder a. en b. kan worden afgeweken indien voor de werkzaamheden voortvloeiend uit de aanvraag reeds een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10 lid 4 is verleend;
- het bepaalde in de onderliggende bestemmingen blijft onverminderd van toepassing.
10.3.2 Regels afwijking
Aan een afwijking kunnen de volgende regels worden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een door de gemeente aan te wijzen deskundige op archeologisch gebied.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) ter plaatse van de in
artikel 10 lid 2 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
- het uitvoeren van grondbewerkingen die een terreinoppervlak vanaf 200 m² beslaan en dieper reiken dan 50 cm beneden maaiveld;
- het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
- het bodemverlagen of afgraven waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
- het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
- het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden en/of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
- het verhogen of verlagen van de grondwaterstand.
10.4.2 Uitzondering
- normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied, hieronder valt onderhoud aan bestaande kabels en leidingen;
- werkzaamheden die in uitvoering waren ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
- werkzaamheden in het kader van het uitvoeren van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige.
10.4.3 Toelaatbaarheid
Een omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 10 lid 4.1 is slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat de genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal.
10.4.4 Adviesverplichting
Alvorens de omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 10 lid 4.1 te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning aan het bevoegd gezag hieromtrent een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige te overleggen.
10.4.5 Voorschriften vergunning
Voor zover de in
artikel 10 lid 4.1 genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
Artikel 11 Waarde - Archeologie - 4
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de (mogelijk) aanwezige archeologische waarden.
11.2 Bouwregels
Op de in
artikel 11 lid 1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd waarvan de oppervlakte groter is dan 2.500 m² en die leiden tot ingrepen in de bodem dieper dan 100 cm ten opzichte van maaiveld.
11.3 Afwijken van de bouwregels
11.3.1 Algemeen
- Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11 lid 2 voor het bouwen ten behoeve van de doeleinden van de onderliggende bestemmingen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarde van het gebied of een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft dat, onverminderd het elders in het plan bepaalde, een afwijking in redelijkheid niet kan worden geweigerd;
- alvorens afwijking te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning aan het bevoegd gezag hieromtrent een schriftelijk advies van een archeologische deskundige te overleggen;
- in afwijking van het bepaalde onder a. en b. kan worden afgeweken indien voor de werkzaamheden voortvloeiend uit de aanvraag reeds een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11 lid 4 is verleend;
- het bepaalde in de onderliggende bestemmingen blijft onverminderd van toepassing.
11.3.2 Regels afwijking
Aan een afwijking kunnen de volgende regels worden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een door de gemeente aan te wijzen deskundige op archeologisch gebied.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) ter plaatse van de in
artikel 11 lid 2 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
- het uitvoeren van grondbewerkingen die een terreinoppervlak vanaf 2.500 m² beslaan en dieper reiken dan 100 cm beneden maaiveld;
- het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
- het bodemverlagen of afgraven waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
- het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
- het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden en/of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
- het verhogen of verlagen van de grondwaterstand.
11.4.2 Uitzonderingen
- normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied, hieronder valt onderhoud aan bestaande kabels en leidingen;
- werkzaamheden die in uitvoering waren ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
- werkzaamheden in het kader van het uitvoeren van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige.
11.4.3 Toelaatbaarheid
Een omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 11 lid 4.1 is slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat de genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal.
11.4.4 Adviesverplichting
Alvorens de omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 11 lid 4.1 te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning aan het bevoegd gezag hieromtrent een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige te overleggen.
11.4.5 Voorschriften vergunning
Voor zover de in
artikel 11 lid 4.1 genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
Artikel 12 Waterstaat - Waterkering
12.1 Bestemmingsomschrijving
De in de verbeelding opgenomen gronden aangeduid voor "Waterstaat - Waterkering" zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- de bescherming van de waterkerende functie van daartoe aangewezen dijken en kaden.
12.2 Bouwregels
- Ten behoeve van de in artikel 12 lid 1 bedoelde bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 3 m;
- Ten behoeve van de overige, hier voorkomende bestemmingen mag worden gebouwd:
- indien herbouw plaatsvindt van de bestaande bouwwerken op bestaande fundering of;
- indien hiervoor een melding is gedaan cq. onherroepelijk vergunning is verleend in de zin van de Waterwet.
12.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in
artikel 12 lid 2 voor het bouwen, ten behoeve van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen, indien het waterstaatsbelang niet onevenredig wordt geschaad. Bij de belangenafweging wordt door burgemeester en wethouders advies gevraagd aan de beheerder van de waterkering.
12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.4.1 Verbod
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning in de zin van artikel 2.1, lid 1 onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:
- het afgraven of ophogen van gronden met meer dan 0,3 m;
- het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
- het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
- het aanleggen van een vooroeverconstructie.
12.4.2 Uitzondering
- normaal onderhoud en beheer ten dienste van deze bestemming;
- werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn;
- werken en/of werkzaamheden die reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;
- het nemen van noodmaatregelen om de stabiliteit en/of de waterkerende functie van de dijk te waarborgen, door of met instemming van de beheerder van de waterkering ten uitvoer gelegd;
- werken waarvoor een onherroepelijke vergunning in de zin van de Waterwet is verleend.
12.4.3 Toelaatbaarheid
Werken en werkzaamheden als bedoeld in
artikel 6 lid 4.2 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden welke het plan beoogt te beschermen niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
12.4.4 Advies
Een omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 6 lid 4.1 wordt niet verleend dan na positief advies van de beheerder van de waterkering.
Artikel 13 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 14 Algemene bouwregels
14.1 Aanduidingen
- Bij toepassing van de bouwregels worden de bouwaanduidingen in de verbeelding in acht genomen;
- Voor het bepalen van de maximaal toegelaten omvang van bouwwerken zijn de bouwaanduidingen in de verbeelding van het bestemmingsplan bepalend, zo nodig in afwijking van de bepalingen van hoofdstuk 1 en 2 van dit bestemmingsplan.
14.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt.
14.3 Zijafscheidingen
De afstand van gebouwen tot de zijerfscheiding moet ten minste 2 m te bedragen, tenzij de zijerfscheiding wordt gevormd door een gemeenschappelijke sloot. In dat geval moet de afstand van de gebouwen tot de bovenkant van de insteek van deze sloot ten minste 2 m bedragen.
14.4 Ondergronds bouwen
De regels inzake de toelaatbaarheid, de aard, de omvang en de situering van gebouwen zijn in geval van ondergrondse bouw van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat deze uitsluitend is toegestaan met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- ondergrondse bouw is uitsluitend toegestaan onder de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen, alsmede ter verbinding van gebouwen;
- gebouwd mag worden tussen peil en 3,50 m onder peil.
14.5 Bestaande bouwwerken
Bestaande legaal aanwezige bouwwerken welke niet voldoen aan de bouwregels van hoofdstuk 2 of de verbeelding zijn toegestaan en mogen op dezelfde locatie geheel of gedeeltelijk worden vernieuwd of vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen. Het bepaalde in de vorige volzin is niet van toepassing op bebouwing welke wordt geamoveerd ter realisatie van een voorwaardelijke bestemming.
Artikel 15 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De regels van stedenbouwkundige aard van paragraaf 2.5 van de Bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:
- bereikbaarheid van bouwwerken van wegverkeer, brandblusvoorzieningen, opstelmogelijkheden voor de brandweer;
- bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- de ruimte tussen bouwwerken;
- overige bepalingen voor zover daarin niet is voorzien in onderhavige regels.
Artikel 16 Karakteristieke panden
16.1 Algemeen
Karakteristieke panden mogen slechts worden vernieuwd, veranderd of uitgebreid, indien en voor zover het betrokken bouwplan mede strekt tot behoud of versterking van het uitwendige karakter van het pand, zoals aanwezig op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan, wat betreft:
- bouwmassa naar hoofdafmetingen, materiaalgebruik en onderlinge verhoudingen;
- dakvorm, nokrichting, dakhelling, dakoverstekken, goot- en daklijsten, dakuitvoering (pannen of niet) en schoorstenen;
- gevelindelingen door ramen, deuropeningen en erkers.
16.2 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde onder
artikel 16 lid 1 ten behoeve van de herbouw van karakteristieke panden indien het gebruik ten behoeve van woondoeleinden door deze regeling onevenredig zou worden belemmerd met in achtneming van het bepaalde in
artikel 16 lid 1 onder a en b.
16.3 Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in de zin van artikel 3.6, lid 1a van de Wet ruimtelijke ordening en de overeenkomstige aanduiding van de plankaart verwijderen in geval het karakteristieke bouwwerk is gesloopt of de karakteristieke waarde op andere wijze teniet is gegaan en herstel van de karakteristieke waarde redelijkerwijze niet kan worden gevergd.
Artikel 17 Algemene gebruiksregels
17.1 Verbod
Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming en de overige regels. Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval verstaan:
- een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting.
Artikel 18 Algemene afwijkingsregels
18.1 Algemene afwijkingsregels ten behoeve van geringe afwijkingen
Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels een omgevingsvergunning kan worden verleend, zijn burgemeester en wethouders bevoegd een omgevingsvergunning ter afwijking te verlenen van de desbetreffende bepalingen van het plan voor:
- afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- de bouw van andere bouwwerken die ten behoeve van waterstaatkundige redenen noodzakelijk zijn, mits voorzieningen van geringe horizontale of verticale afmetingen zijn.
18.2 Extra woning in hoofdgebouwen
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het maximaal aantal toegestane woningen ten behoeve van het onderbrengen van één extra woning in rijks- en gemeentelijke monumenten en karakteristieke panden, indien hierdoor daadwerkelijk wordt bijgedragen aan herstel en/of behoud van deze panden.
18.3 Afwijkingsbevoegdheid mantelzorg
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van het gebruik van het bestaande hoofdgebouw of de bestaande bijgebouwen als tijdelijke woonruimte bij de woning ten behoeve van mantelzorg, indien daarvoor dringende sociale, verzorgings- of sociaaleconomische redenen worden gegeven, met dien verstande dat:
- de inhoud van de bedoelde woonruimte niet meer dan 250 m³ mag bedragen;
- de goot- en bouwhoogte van de bedoelde woonruimte niet meer mogen bedragen dan die van de betreffende woning respectievelijk de maximale goot- en bouwhoogte van het betreffende bijgebouw;
- ingeval de bedoelde woonruimte in een van de woning vrijstaand gebouw wordt gebouwd, de afstand van dat bijgebouw tot de woning niet meer dan 20 m mag bedragen;
- het bouwen op een zodanige wijze dient te geschieden dat de extra zelfstandige woonruimte bij beëindiging van de tijdelijke huisvesting en bij intrekking van de afwijking ongedaan kan worden gemaakt;
- de aanvrager een verklaring van de arts overlegt, waarin de noodzaak voor mantelzorg is aangetoond;
- het bevoegd gezag trekt de verleende omgevingsvergunning in, indien de bij het verlenen van de afwijking bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer nodig is.
18.4 Voorwaarden
De in
artikel 18 lid 1 en
artikel 18 lid 3 genoemde afwijkingen mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bestemming(en) van de betrokken en aangrenzende gronden en de stedenbouwkundige waarden van de omgeving in acht worden genomen.
Artikel 19 Algemene wijzigingsregels
19.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van:
- het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/ of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m mag bedragen en het bestemmingsvlak niet meer dan 10% mag worden vergroot, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding;
- het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.
19.2 Voorwaarden
De in
artikel 19 lid 1 genoemde wijzigingen mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken. Voorts dient de stedenbouwkundige waarde van de omgeving te zijn gewaarborgd.
Artikel 20 Voorrangsregel
De belangen van de in onderhavig bestemmingsplan opgenomen dubbelbestemmingen zijn primair ten opzichte van de belangen van de andere daar voorkomende bestemmingen.
21.1 Algemeen
Ten aanzien van het parkeren gelden in dit plan de volgende bepalingen:
- In afwijking van het bepaalde in de regels hoofdstuk 2 kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning weigeren indien de aanvrager niet heeft aangetoond dat op eigen terrein kan worden voldaan aan de parkeernormering van artikel 21 lid 2;
- Gebruik overeenkomstig het bepaalde in de regels hoofdstuk 2 wordt als met dit plan strijdig gebruik aangemerkt indien niet wordt voldaan aan de parkeernormering in artikel 21 lid 2;
- In afwijking van het bepaalde onder a en b dient bij herbouw van bestaande bouwwerken op dezelfde plaats minimaal te worden voldaan aan de parkeernorm welke bij oprichting van deze bouwwerken is gehanteerd;
- een gebouwde parkeervoorziening wordt enkel als parkeerruimte aangemerkt indien deze daadwerkelijk in gebruik is voor de stalling van een motorvoertuig.
21.2 Parkeernormering
In dit plan wordt de volgende parkeernormering gehanteerd:
- Voor een woonbestemming, per woning: 2 parkeerplaatsen.
21.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en bepalen dat een groter aantal parkeerplaatsen dan voorgeschreven in
artikel 21 lid 2 dient te worden gerealiseerd. Deze bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen mag enkel worden toegepast indien:
- sprake is van nieuwe beleidsinzichten ten aanzien van de parkeerbehoefte of
- structurele parkeeroverlast in openbaar gebied is geconstateerd, dan wel
- hier aanleiding voor is in relatie tot het bepaalde in artikel 7 lid 3.3 sub b of artikel 8 lid 3.1 sub b.
21.4 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 21 lid 2 indien niet op eigen terrein kan worden voldaan aan het bepaalde in
artikel 21 lid 2, maar in openbaar gebied is voorzien in voldoende parkeerruimte.
21.5 Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan
artikel 21 lid 2 van het plan wijzigen en bepalen dat een kleiner of groter aantal parkeerplaatsen aanwezig dient te zijn indien nieuwe beleidsinzichten daartoe aanleiding geven.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 22 Overgangsrecht
22.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
- Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
22.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Hetgeen bepaald is onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 23 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Damweg / Noordzijdseweg.