Plan: | MOB-Complex Jaarsveld |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0331.BPMOBcomplexJaarsv-ON01 |
In samenwerking met Pouw Exploitatie maatschappij is de gemeente Lopik voornemens om een deel van het Mobilisatie complex (MOB-complex) Jaarsveld te herontwikkelen. Op basis van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2e herziening' geldt voor het betreffende gebied een uit te werken bestemming voor stedelijke gelieerde functies. De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen de uitwerkingsregels. Om de beoogde ontwikkeling juridisch planologisch mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.
Het grondgebied voor de gemeente Lopik is aangewezen als pilot voor de Crisis en Herstelwet. De nu voorliggende ontwikkeling wordt opgesteld op grond van deze wet. Met het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet bestaat de mogelijkheid om milieuonderzoeken door te schuiven naar de uitvoeringsfase. Voor het bestemmingsplan kan op onderdelen worden volstaan met een globale inventarisatie van de milieugevolgen. De onderzoeksplicht verschuift naar het moment van vergunningverlening. Dit betekent concreet dat de initiatiefnemer bij de aanvraag om een omgevingsvergunning de milieugevolgen van zijn of haar initiatief op dat moment gedetailleerd in kaart moet brengen. De juridische onderbouwing voor deze regeling is opgenomen in bijlage 1
Het mobilisatie-complex Jaarsveld ligt ten zuiden van de kern Lopik. Het plangebied betreft het noordoostelijke deel van het complex. Tussen de kern en het complex loopt de M.A. Reinaldaweg (N210).
Aan de oostzijde van het plangebied bevindt zich (van noord naar zuid): Het Zuiderpark, een moestuinencomplex, een rioolwaterzuiveringsinstallatie en de Algemene begraafplaats Zuiderparklaan. Het zuidelijke deel van het MOB-complex wordt in tweede tranche ontwikkelt, daar geldt momenteel een anti speculatie beding. Op grond daarvan kan pas na 23 maart 2019 een bestemmingsplanprocedure worden gestart. Ten westen van het plangebied liggen enkele stroken landbouwgrond en het sportcomplex van Lopik.
Figuur 1.1: Ligging van het plangebied
Op het plangebied is het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied 2e herziening’ vigerend. Op grond van dit bestemmingsplan geldt de bestemming ‘Uit te werken gebied voor stedelijke gelieerde functies’. De gronden zijn bestemd voor onder meer grootschalige horeca in de vorm van een discotheek, bedrijvigheid zoals opslag, transportbedrijven en vuurwerkopslag, ambachtelijke bedrijven en recreatieve voorzieningen in de vorm van sportvoorzieningen. De gronden op de uit te werken bestemming mogen voor ten hoogste 50% worden bebouwd.
Omdat het voorliggende plan een uitwerking voor het noordelijk deel van het gebied betreft en hier wordt uitgegaan van een bebouwingspercentage van 60%, kan geen gebruik worden gemaakt van de uit te werken bestemming. Om de beoogde ontwikkeling juridisch planologisch mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Het hogere bebouwingspercentage in het noordelijk deel betekent dat in het zuidelijk deel een lager bebouwingspercentage mogelijk is. Een afnemend bebouwingspercentage in het zuidelijk deel zorgt voor een geleidelijke overgang naar het landelijk gebied. De bebouwingsmogelijkheden worden verrekend als het zuidelijk deel wordt uitgewerkt. Per saldo nemen de bebouwingsmogelijkheden niet toe ten opzichte van het geldende bestemmingsplan.
Figuur 1.2: Uitsnede uit bestemmingsplan ‘Landelijk gebied 2e herziening’
Voor de opzet van de toelichting wordt de volgende hoofdstukindeling gehanteerd. In hoofdstuk 2 is de bestaande en toekomstige situatie beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Het betreft de hoofdlijnen van het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid, gevolgd door een conclusie. In het daaropvolgende hoofdstuk worden de bestaande kenmerken en kwaliteiten van het gebied beschreven vanuit de verschillende sectorale invalshoeken, zoals milieu, ecologie en water. Hoofdstuk 5 behandeld de resultaten van het overleg in het kader van artikel 3.1.1 Bro en de inspraakprocedure. Tevens komt in dit hoofdstuk de economische uitvoerbaarheid aan de orde. In hoofdstuk 6 volgt de juridische planbeschrijving. De juridische planbeschrijving geeft een nadere verklaring voor de gekozen bestemmingslegging van het plan.
Het MOB-complex Jaarsveld is gelegen ten Zuiden van de kern Lopik (gemeente Lopik). Lopik is van oorsprong een lintdorp langs de Lopikerwetering. Na de tweede wereldoorlog is het dorp uitgebreid met nieuwe woonwijken ten zuiden van het oorspronkelijke lint.
Het voormalige MOB-Complex Jaarsveld is gelegen ten Zuiden van de kern Lopik. Het gebied maakt deel uit van de kernrandzone van de provincie Utrecht. Op het complex bevinden zich onder andere de brandweerkazerne en de gemeentewerf. Deze behoren niet tot het plangebied.
Het plangebied betreft het noordoostelijke deel van het voormalige MOB-complex en bedraagt ca. 21.500 m². Op het plangebied staat momenteel één woning (noordoostelijke hoek) en een aantal loodsen in een groene omgeving. Zoals gebruikelijk op een MOB-Complex is de bebouwing gesitueerd langs een verkeerslus over het terrein. De lus sluit aan op de gelijknamige parallelweg M.A. Reinaldaweg.
Figuur 2.1: Plangebied
De beoogde ontwikkeling is weergegeven op figuur 2.2. Het moet een gemengd gebied worden voor bedrijven en recreatie in combinatie met de bestaande woning aan de M.A. Reinaldaweg (kavel 1). De in 2015 gesloten discotheek Manebrug krijgt een plek aan de zuidzijde van het plangebied. De discotheek krijgt een oppervlakte van 3.000 m² en bied hiermee ruimte aan ca 1.500 bezoekers per avond. De discotheek kan op kavel nr. 6 of 7 worden gerealiseerd. De overige kavels blijven beschikbaar voor de overige functies zoals bedrijvigheid, ambachtelijke bedrijven en parkeren. De kavels zijn gesitueerd langs de bestaande verkeerslus in het gebied. Het terrein was volledig aan het zicht onttrokken door beplanting. Ook in de nieuwe situatie blijft het terrein grotendeels aan het zicht onttrokken.
Figuur 2.2: Beoogde ontwikkeling
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit plangebied relevante ruimtelijke beleid. In de volgende paragrafen wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal en regionaal- beleid en op het gemeentelijk beleid.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de rijksoverheid beschreven. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig.
De provincies en gemeenten krijgen in het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van de groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Door provincies en gemeenten de ruimte te geven, kan het Rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn.
Toetsing
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte kent een dusdanig hoog abstractieniveau dat er geen directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma’s op het voorliggende bestemmingsplan en de daarin voorziene ontwikkeling van toepassing zijn.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmings- en inpassingsplannen. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen, inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het gaat om kaders voor bijvoorbeeld rijksvaarwegen, het kustfundament, project Mainportontwikkeling Rotterdam en grote rivieren.
Toetsing
Het Barro kent geen concrete kaders, directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma’s die op het voorliggende bestemmingsplan en de daarin voorziene ontwikkeling van toepassing zijn.
Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling vereist dat wordt onderbouwd of en in hoeverre er sprake is van 'duurzaam ruimtegebruik'. Om dit duurzaam ruimtegebruik te garanderen moet de 'ladder voor duurzame verstedelijking' (zoals omschreven in artikel 3.1.6 lid 2 Bro) worden doorlopen:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Toetsing
De toetsing aan de ladderonderbouwing is opgenomen in bijlage 2 Ladderonderbouwing.
Zoals op onderstaande figuur uit de Structuurvisie Nationale Landschappen te zien is valt Lopik onder de kernwaarde: Waarde en Venen. Onder het figuur is in de paragraaf uitgelicht wat dit beleidstechnisch inhoudt
Figuur 3.1: Kaart Nationale landschappen.
Voor het deelgebied “de Waarden en de Venen” geldt het algemene beleid zoals verwoord voor het gehele Groene Hart.
De kernkwaliteiten zijn door de drie Groene Hartprovincies samen uitgewerkt in de “voorloper Groene Hart 2009-2020”. de voorloper stelt dat openheid en (veen)weidekarakter (inclusief de strokenverkaveling), lintbebouwing etc. de belangrijke kwaliteiten van het nationaal Landschap zijn. de overige kernkwaliteiten die de nota ruimte onderscheidt, kunnen hieronder worden gevat. de Groene Hartprovincies vinden dit echter niet voldoende om het unieke onderscheidende karakter van het Groene Hart te vatten. Zij voegen daarom de kernkwaliteiten ‘rust en stilte’ en ‘landschappelijke diversiteit’ toe. De voorloper geeft de volgende toelichting op de vier kernkwaliteiten.
Nadere uitwerking kernkwaliteiten Behoud, herstel en ontwikkeling van het karakteristieke veenweidelandschap staat centraal. Openheid is ook een belangrijke waarde in deze gebieden waar de cultuurhistorie nog goed zichtbaar is. In grote delen heerst rust en stilte. Landbouw is de belangrijkste drager en beheerder van deze gebieden (m.n. melk-Beleid Nationale Landschappen veehouderij). Voor het behoud van de kernkwaliteiten is florerende landbouw dan ook een voorwaarde. Deze krijgt de ruimte naast de natuuropgave uit het streekplan die hier gerealiseerd wordt. Belangrijke delen van de Waarden en de Venen zijn kwetsbaar voor bodemdaling. Voor landbouwgebieden met veengronden die kwetsbaar zijn voor oxidatie bij bodembewerking wordt de mogelijkheid van ruwvoerteelten die gepaard gaan met bodembewerking, zoals maïsteelt, uitgesloten via de Provinciale Ruimtelijke verordening. Het scheuren voor graslandverbetering is wel toegestaan. Daarnaast wordt ingezet op de ontwikkeling van een robuust en klimaatbestendig waterbeheer.
Toetsing
De inpassing van de voorgenomen ontwikkeling in het landschap zal daarom worden getoetst in de volgende paragraaf.
In de Provinciale Ruimtelijke structuurvisie 2013-2028, herijking 2016 (PRS) is aangegeven dat verstedelijking die in een kernrandzone mogelijk wordt gemaakt middels een onderbouwing in het ruimtelijk plan, zo mogelijk voorafgegaan wordt door een ontwikkelvisie, en ruimtelijk en landschappelijk goed ingepast moet worden, zodat deze past bij de kenmerken en verstedelijkingsstructuren van kern en kernrandzone. Naast kwaliteitsverbetering in de kernrandzone zelf, kan de kernrandzone ook ten dienste staan van kwaliteitsverbetering elders in landelijk of stedelijk gebied. Het plangebied is in de PRS aangemerkt als kernrandzone.
Figuur 3.2: Uitsnede kaart 'landelijk gebied'
In Artikel 3.7 'Kernrandzone' is vastgelegd dat een ruimtelijk besluit voor gronden die indicatief zijn aangewezen als 'Kernrandzone' ten behoeve van het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in de kernrandzone bestemmingen en regels kan bevatten die verstedelijking toestaan, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:
De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden waar toepassing wordt gegeven aan dit artikel bevat een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt op welk gebied deze toepassing betrekking heeft en dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan; de ruimtelijke onderbouwing bevat voorts een beschrijving van de in het plangebied voorkomende ruimtelijke kwaliteit en de wijze waarop met het versterken daarvan is omgegaan. Hierbij wordt aangegeven hoe de verstedelijking aansluit op de ruimtelijke en landschappelijke structuur. Een beeldkwaliteitsparagraaf maakt onderdeel uit van de ruimtelijke onderbouwing.
Toetsing
Bovenstaande is van toepassing op de ontwikkeling. De ruimtelijke kwaliteit in de kern is met de realisatie van het centrumplan verbeterd en er is ruimte vrijgekomen voor nieuwe woningen. Er worden op een voormalig MOB-Complex aansluitend aan de kern mogelijkheden geboden om functies te realiseren die noodzakelijk zijn voor het functioneren van de kern Lopik, maar die zich minder goed verhouden met de woonfunctie. Het gaat daarbij om bedrijfsfuncties. Bovendien wordt de verplaatsing van de horecavestiging mogelijk, wat noodzakelijk was om de realisatie van het centrumplan mogelijk te maken.
De kwaliteit van de kernrand verbetert bovendien door het mogelijk maken van een nieuwe duurzame invulling van een vrijgekomen MOB-Complex.
Het plangebied is op de ambitiekaart voor het Groene Hart aangemerkt als 'open waard': Een open landschap van weilanden met een strokenverkaveling en goede ontwatering. De open ruimten worden begrensd door lange, vaak dichte bebouwingslinten en parallel lopende, beplante achterkaden. Het landschap heeft een sterke lengterichting. De diepte van de ruimte heeft zijn basis in de cope-ontginning.
Figuur 3.3: Uitsnede ambitiekaart groene hart
De rand naar oude stroomruggen is hier verdicht met beplante kavels en erven langs een slingerende weg. Open ruimten worden begrensd door strakke groene randen. De ontwikkeling blijft binnen de oorspronkelijke kavelrichting en binnen het oorspronkelijke 'erf'. De erfbeplanting blijft inheems.
In dit geval gaat het om inpassing van stadsrandfuncties op een voormalig MOB-Complex. Dit terrein was volledig aan het zicht onttrokken door beplanting. Ook in de nieuwe situatie blijft het terrein grotendeels aan het zicht onttrokken. De ambitiekaart biedt in dit specifieke geval geen relevante aanknopingspunten voor de ruimtelijke inpassing. De functiewijziging heeft geen negatieve gevolgen op het omliggende landschap, omdat de groene inpassing blijft. Tevens is gekozen voor een hoger bebouwingspercentage in het noordelijk deel van het uit te werken gebied. Dat betekent automatisch een lager bebouwingspercentage in het zuidelijk deel, zodat de overgang naar het landelijk gebied geleidelijker wordt.
De gemeenteraad van Lopik heeft op 1 februari 2012 de Toekomstvisie Lopik 2030 vastgesteld. In de toekomstvisie wordt een opsomming gegeven van de sterke en zwakke punten en de ontwikkelingen waar de gemeente zich voor zal zien gesteld.
De gemeente Lopik beschrijft in de toekomstvisie dat het actief keuzes wil maken om woningbouw te realiseren om het inwoneraantal op peil te houden en de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid (ongeacht het inwoneraantal) om de kern aantrekkelijk te houden. De insteek is dat de gemeente Lopik een agrarische gemeente met een traditionele samenleving is en blijft, met een levendige gemeenschap die zichtbaar is in de kernen. Daarbij ligt de nadruk op het mogelijk maken van ruimtelijke ontwikkeling om op die manier de kwaliteit van bebouwingslinten en/of het landschap in de gemeente te verhogen. Het gemeentelijk beleid rust op een tweetal pijlers. Ten eerste wordt de nadruk gelegd op het benutten van de potenties van het landelijk gebied en op het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van het gebied. De tweede pijler is het zoeken naar een balans tussen ruimtelijke kwaliteit en nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden.
Het ruimtelijk beleid van de gemeente Lopik is vastgelegd in onder meer de Nota LopikMEerwaard. In deze nota heeft de gemeente Lopik vastgelegd op welke wijze de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente verbeterd kan worden.
Op voorhand wil de gemeente geen enkel initiatief uitsluiten. Initiatiefnemers krijgen de ruimte om met creatieve voorstellen te komen, waarbij de verbetering van de ruimtelijke kwaliteituitgangspunt is. Door op voorhand zaken uit te sluiten kan de creativiteit worden belemmerd.
Een van de uitgangspunten van het door de gemeente voorgestane beleid is dat goede initiatieven, die positieve gevolgen hebben voor de kwaliteit van het gebied, mogelijk gemaakt dienen te worden. Het instrument veelal betrekking hebben op de navolgende situaties:
Uitgangspunt en belangrijke randvoorwaarde bij het toestaan van de verruimde mogelijkheden is, dat deze ontwikkelingen gepaard dienen te gaan met een ruimtelijke kwaliteitsverbetering.
Deze kwaliteitsverbetering behoeft niet op het perceel zelf gerealiseerd te worden maar kan ook elders in het buitengebied van de gemeente (het bebouwingslint en/of het open gebied). Uiteraard moet op het perceel zelf sprake zijn van een aanvaardbare ruimtelijke kwaliteit.
De Welstandsnota geeft voor het gebied weinig aanknopingspunten: Gebiedstype G4 Grootschalige bebouwingscomplexen in een groene omgeving.
Figuur 3.4: Welstandskaart
De ontwikkeling is mogelijke op basis van het provinciaal en gemeentelijke beleidskader.
In dit hoofdstuk worden de conclusies van de sectorale onderzoeken weergegeven. Voor de volledige onderzoeken wordt in de desbetreffende paragraaf verwezen naar de bijlage.
Doordat het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet de mogelijkheid biedt milieuonderzoeken door te schuiven, is volstaan met een globale inventarisatie van de milieugevolgen voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan. De onderzoeksplicht verschuift naar het moment van vergunningverlening. Dit betekent concreet dat de initiatiefnemer bij de aanvraag om een omgevingsvergunning de milieugevolgen van zijn of haar initiatief op dat moment gedetailleerd in kaart moet brengen. Dit levert in zoverre voordeel op dat alleen dié milieuonderzoeken hoeven plaats te vinden die (in potentie) ook vereist zijn.
De vereiste milieuonderzoeken kunnen daardoor gefaseerd worden uitgevoerd. Globaal aan de voorzijde (middels algemene afstandseisen zoals aangegeven in de VNG brochure bedrijf en milieusanering) en gedetailleerd ten tijde van de aanvraag van initiatiefnemer.
Toetsingskader
De parkeerbehoefte en verkeersgeneratie van de ontwikkeling is bepaald op basis van kencijfers van het CROW (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). Uitgangspunten voor de te berekenen verkeersgeneratie zijn een ligging in het buitengebied, de gemeente heeft daarnaast een niet-stedelijk karakter op basis van de adressendichtheid. Binnen de bandbreedte van de kencijfers wordt het gemiddelde gehanteerd.
Onderzoek
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer
Het plangebied is gelegen aan de M.A. Reinaldaweg, wat bestaat uit een gebiedontsluitingsweg met een maximum snelheid van 80 km/u en een parallelweg (erftoegangsweg type II) met een maximum snelheid van 60 km/u. Het plangebied wordt ontsloten op de parallelweg. Via de parallelweg wordt in oostelijke richting ontsloten op het kruispunt met de hoofdrijbaan van de M.A. Reinaldaweg en de Europasingel. In westelijke richting wordt ontsloten op het kruispunt met de hoofdrijbaan van de M.A. Reinaldaweg en de Vrijheidslaan. Vanuit beide kruispunten is de kern Lopik te bereiken en kan het hoger gelegen netwerk worden bereikt.
Ontsluiting overig verkeer
De dichtstbijzijnde openbaar vervoerhalte is gelegen op enkele minuten loopafstand nabij het kruispunt met de Europasingel. Hier halteren bussen tussen Utrecht en Rotterdam / Schoonhoven. Fietsers en voetgangers maken op de parallelweg van de M.A. Reinaldaweg gebruik van dezelfde rijbaan als het gemotoriseerd verkeer. Op een erftoegangsweg type II is dit doorgaans gebruikelijk voor fietsers, voor voetgangers is het niet optimaal in het kader van verkeersveiligheid.
Parkeerbehoefte
De parkeerbehoefte wordt bepaald aan de hand van het programma en de kencijfers zoals genoemd in het toetsingskader. De exacte invulling van het gebied is nog flexibel, per eenheid is daarom het kencijfer opgenomen waar het programma aan dient te voldoen, zie tabel 4.1.
Tabel 4.1 Parkeerbehoefte
Functie | Kencijfer |
Vrijstaande woning | 2,4 pp per woning |
Bedrijf arbeidsintensief | 2,4 pp per 100 m2 bvo |
Discotheek | 130 pp |
Parkeerbehoefte discotheek
De parkeerbehoefte van de discotheek is op basis van kengetallen van de initiatiefnemer. Naar verwachting zal op een maatgevende avond een bezoekersaantal van 1.500 personen zijn. Hiervan komt circa 60% uit Lopik zelf en 40% uit omliggende kernen en/of verder gelegen woonplaatsen. Voor de omliggende dorpen rijdt een pendelbus. Naar verwachting zal 15% van de bezoekers met de auto komen, 25% met de pendelbus en 60% met de fiets of lopend. Dit betekent dat circa 225 personen met de auto komen. Hierbij wordt een gemiddelde autobezetting van 2 personen per auto gehanteerd (worst-case, naar verwachting meer). De parkeerbehoefte bedraagt dus voor de bezoekers circa 113 parkeerplaatsen. Hierbij komt de parkeerbehoefte van de werknemers. In de worst-case situatie bedraagt de totale parkeerbehoefte voor de discotheek maximaal 130 parkeerplaatsen.
Parkeeraanbod
De woning voorziet in zijn eigen parkeerbehoefte op eigen terrein. Het bedrijventerrein heeft een oppervlakte van circa 17.550 m2, hiervan mag 60% bebouwd worden. Dit betekent een bebouwd oppervlak van circa 10.574 m2. Op basis van bovengenoemde kencijfers heeft het bedrijventerrein een parkeerbehoefte van 254 parkeerplaatsen. Er zal sprake zijn van dubbelgebruik van de parkeerplaatsen op het bedrijventerrein met de parkeerplaatsen voor de discotheek.
Op het moment dat het bedrijventerrein gebruik maakt van de parkeerplaatsen is de discotheek niet open, dit geldt ook andersom voor de openingstijden van de discotheek. De maximale parkeerbehoefte bedraagt zodoende 254 parkeerplaatsen. Het plangebied biedt naar verwachting voldoende ruimte om de parkeerbehoefte van 254 parkeerplaatsen in het plangebied op te lossen.
De parkeerbehoefte dient binnen de grenzen van het bestemmingsplan te worden voorzien. In de planregels is vastgelegd dat de parkeerbehoefte binnen het eigen terrein moeten worden gerealiseerd. Als gevolg hiervan kan het zijn dat de bouwvlakken niet voor 100% bebouwd kunnen worden, maar gedeeltelijk moeten worden gebruikt om parkeerruimte te realiseren.
Verkeersgeneratie
De verkeersgeneratie wordt ook bepaald aan de hand van het programma, dat zoals gezegd nog flexibel is. Wel zijn de maximale mogelijkheden bekend, hiermee is de verkeersgeneratie in worstcasescenario berekend. De verkeersgeneratie van de ontwikkeling is opgenomen in tabel 4.2. De kencijfers in de tabel zijn gebaseerd op de kencijfers uit CROW publicatie 317 op een weekdag. Maatgevend is een werkdag, hiervoor is de factor 1,2 gehanteerd voor de woning en de factor 1,33 voor het bedrijventerrein.
Tabel 4.2 Verkeersgeneratie plangebied in mvt/etmaal
Functie | In mvt/etmaal | Hoeveelheid |
Verkeersgeneratie weekdag |
Verkeersgeneratie werkdag |
Vrijstaande woning | 8,2 per woning | 1 woning | 8 mvt/etmaal | 10 mvt/etmaal |
Bedrijf arbeidsintensief | 10 per 100 m2 bvo | 10.574 m2 bvo | 1.057 mvt/etmaal | 1.406 mvt/etmaal |
Discotheek | nvt* | 3.000 m2 bvo | 260 mvt/etmaal | 260 mvt/etmaal |
Totaal | 1.325 mvt/etmaal | 1.676 mvt/etmaal |
* De parkeerbehoefte is berekend op circa 130 parkeerplaatsen, de verkeersgeneratie bedraagt 260 mvt/etmaal (1 keer heen en terug bewegingen), waardoor de verkeersgeneratie worst-case is berekend.
Voor de verkeersgeneratie wordt gerekend met de maximale mogelijkheden van het plangebied. Hierbij is uitgegaan van de ontwikkeling van de discotheek en is de verkeersgeneratie van de bestaande woning in meegenomen. Om de worstcase situatie in beeld te brengen is de totale verkeersgeneratie op basis van het drukste uur beoordeeld (10% van de etmaalwaarde). In de werkelijke situatie zal de verkeersgeneratie van het plangebied lager liggen door het verschil van openingstijden van de bedrijven en de discotheek.
In de toekomstige situatie bedraagt de verkeersgeneratie 1.676 mvt/etmaal op basis van een gemiddelde werkdag. Naar verwachting zal het verkeer zich grotendeels afwikkelen via het met verkeerslichten geregelde kruispunt van de Europasingel, de verkeerstoename zal hier 1.592 mvt/etmaal bedragen op een gemiddelde werkdag (95% van de totale verkeersgeneratie). Het overige verkeer (5%) zal in westelijke richting op de parallelweg ontsluiten.
De bestaande loodsen en woning genereren in de huidige situatie beperkt verkeer. De verkeerstoename ten gevolge van het plangebied zal daarom merkbaar zijn op de ontsluitende wegen. Op een maatgevend moment, een spitsuur, bedraagt de verkeerstoename circa 159 mvt (10% van de etmaalwaarde). Dit zijn het aantal aankomende en vertrekkende voertuigen. Circa 86 mvt vertrekken in dit spitsuur, meer dan een auto per minuut. Doordat de parallelweg weinig doorgaand verkeer zal ontsluiten, zal dit niet direct tot hinder leiden. Dit aantal zal op piekmomenten naar verwachting leiden tot wachttijden op de parallelweg bij de verkeerslichten op het kruispunt met de Europasingel. Het kruispunt met de Vrijheidslaan zal minder verkeer van de ontwikkeling afwikkelen, waardoor hier geen knelpunten worden verwacht.
Zuidelijke uitbreiding bedrijventerrein
In de toekomst is het mogelijk gewenst om ook het zuidelijke deel van het MOB-complex te herontwikkelen tot bedrijventerrein. Op basis van afspraken tussen de gemeente en de ontwikkelaar kan van dit terrein maximaal 40% worden bebouwd. Het terrein heeft een oppervlak van ongeveer 26.650 m2. Dit betekent dat circa 10.660 m2 bebouwd kan worden. Dit zou een verkeersgeneratie van 1.066 mvt/etmaal met zich meebrengen op een weekdag. Op een werkdag betekent dit een verkeersgeneratie van 1.418 mvt/etmaal en circa 142 mvt in het drukste uur.
Verkeersafwikkeling
In bijlage 7 zijn kruispuntberekeningen uitgevoerd voor de autonome situatie, situatie met het planvoornemen en de situatie met de totale ontwikkeling van het MOB-complex Jaarsveld. De hoogste I/C-ratio (intensiteit/capaciteit) verandert door de ontwikkelingen van het noordelijke en zuidelijke deel van het MOB-complex niet. De ratio komt niet boven de 0,85, waar structureel congestie zal plaatsvinden. Op de andere takken van het kruispunt is een stijging te zien, maar ook hier valt de ratio nog onder acceptabel. Het zal op het kruispunt merkbaar drukker worden, maar niet structureel tot congestie komen.
Er is ook in bijlage 7 gekeken naar de rijcurve van de toegang van het terrein via de parallel M.A. Reinaldaweg. Hieruit is gebleken dat het voor vrachtwagens mogelijk is om deze bocht te maken.
Ontsluiting langzaam verkeer
De ontwikkeling van de discotheek op het MOB-complex Jaarsveld zal leiden tot een groei van het langzaam verkeer. Voor de voetgangers en fietsers is het van belang dat de verkeersveiligheid wordt gewaarborgd. Dit langzaam verkeer zal zich ontsluiten via het kruispunt met de N210, welke met verkeerslichten is geregeld. Op dit kruispunt zijn aparte oversteekplaatsen voor fietsers en voetgangers aanwezig, waardoor het aantal conflictpunten met het kruisend verkeer wordt verkleind. In de directe omgeving van het kruispunt ontbreekt dichte begroeiing. Hierdoor is de zichtbaarheid van zowel gemotoriseerd als langzaam verkeer op het kruispunt goed. De verkeersveiligheid wordt derhalve gewaarborgd op het kruispunt.
De ontwikkeling zal op de parallel M.A. Reinaldaweg tot een toename van fietsverkeer leiden. Op deze weg geldt een maximumsnelheid van 60 km/h en deelt het fietsverkeer de rijbaan met het gemotoriseerde verkeer. Bij hoge (fiets)intensiteiten is het niet meer wenselijk dat fietsers de rijbaan delen met gemotoriseerd verkeer en zijn fietsvoorzieningen (fiets- of suggestiestroken) aanbevolen. Deze bieden ook passeermogelijkheid voor elkaar tegemoetkomende weggebruikers. Wanneer er toch wordt gekozen om de verschillende vervoersstromen te mengen, is het aanbevolen om de snelheidsverschillen te minimaliseren.
Conclusie
Het plangebied is goed ontsloten voor alle vervoerwijzen. De parkeerbehoefte zal volledig op eigen terrein worden opgevangen. De ontwikkeling van het bedrijventerrein leidt tot een verkeerstoename op de ontsluitende wegen vanuit het plangebied. Er is gekeken naar de effecten op het gebied van verkeer van de noordelijke ontwikkeling en de zuidelijke ontwikkeling van het MOB-complex. Voor de noordelijke ontwikkeling is er een verkeerstoename van 172 pae in het drukste uur en voor de zuidelijke ontwikkeling een toename van 153 pae in het drukste uur.
De hoogste I/C-ratio verandert door de ontwikkelingen van het noordelijke en zuidelijke deel van het MOB-complex niet. De ratio komt niet boven de 0,85, waar structureel congestie zal plaatsvinden. Op de andere takken van het kruispunt is een stijging te zien, maar ook hier valt de ratio nog onder acceptabel. Het zal op het kruispunt merkbaar drukker worden, maar niet structureel tot congestie komen.
Voor de rijcurve is berekend of een vrachtwagen de hoek van het terrein naar de parallel M.A. Reinaldaweg kan maken. De brug is onlangs verbreed naar circa 11 meter, er is berekend met een ondergrond van circa 6 meter. Door de verbreding van de brug is het voor vrachtwagens mogelijk om deze bocht te maken.
Door de ontwikkeling neemt het langzaam verkeer toe. Om de verkeersveiligheid te waarborgen is het aanbevolen om fiets- of fietssuggestiestroken aan te leggen.
De aspecten verkeer en parkeren staan de ontwikkeling van het MOB-complex dan ook niet in de weg.
Toetsingskader
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidbelasting wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal. Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Onderzoek en conclusie
Het plan is gelegen in de geluidzone van de M.A. Reinaldaweg, maar maakt geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk. Ten gevolge van deze gezoneerde weg is dan ook geen akoestisch onderzoek noodzakelijk.
Daarnaast wordt een nieuwe interne weg in het plangebied gerealiseerd om de nieuwe functies te ontsluiten. Deze weg zal worden ingericht met een 30 km/u regime en is daardoor op basis van de Wgh niet gezoneerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient wel worden aangetoond dat er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch leefklimaat op bestaande geluidgevoelige functies. Volgens paragraaf 4.2 is er sprake van een verkeersgeneratie van circa 1.300 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Dit aantal is dusdanig beperkt, en tevens ondergeschikt aan de verkeersstromen op de M.A. Reinaldaweg, dat de richtwaarde van 48 dB niet zal worden overschreden op de dichtstbijzijnde woning.
Het aspect wegverkeerslawaai staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.5 weergegeven.
Tabel 4.5 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | ||
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
Om de invloed van de beoogde ontwikkeling op de luchtkwaliteit te berekenen dient voor de verkeersgeneratie uit te worden gegaan van een weekdaggemiddelde. De verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling bedraagt 1.894 mvt/etmaal op een gemiddelde werkdag. Circa 75% van het verkeer (1.576 mvt/etmaal weekdaggemiddelde) zal afgewikkeld worden via de Europasingel, zie paragraaf 4.2. Hierbij wordt uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 2%. Uit de NIBM-tool blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 1,73 µg/m³ en van fijn stof van 0,34 µg/m³. (zie figuur 4.1). De toename van stikstof overschrijd de grenswaarde van 1,2 µg/m³. Het plan draagt dan ook mogelijk in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide in de lucht.
Figuur 4.1 Resultaten NIBM-tool
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de M.A. Reinaldaweg, direct ten noorden van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2016; 21,3 µg/m³ voor NO2, 18,7 µg/m³ voor PM10 en 11,4 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 7 dagen. Hierdoor is ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Onderzoek en conclusie
Ter plaatse van het plangebied worden zowel milieuhinderlijke als milieugevoelige functies mogelijk gemaakt. Gezien de ligging aan de N210 en aanwezigheid van bedrijvigheid kan het gebied getypeerd worden als gemengd gebied.
Omgeving plangebied
In de omgeving van het plangebied zijn zowel milieuhinderlijke als milieugevoelige functies aanwezig. Ten noorden van het plangebied is op een afstand van 57 m tot de perceelgrens van het plangebied een woonwijk gelegen. Ten westen van het plangebied is een brandweerkazerne en een gemeentewerf gevestigd. Ten oosten is een rioolwaterzuiveringsinstallatie aanwezig. Door werkzaamheden bij onderhoud en calamiteiten op de rioolwaterzuivering kan mogelijk kortdurende geur overlast ontstaan in de directe omgeving. In tabel 4.6 zijn de richtafstanden conform de VNG-publicatie weergegeven. Het betreft de richtafstanden in een rustige woonwijk. Het plangebied wordt getypeerd als gemend gebied en daarvoor wordt een trede lager van de richtafstand gehanteerd.
Tabel 4.6 Richtafstanden milieuhinderlijke functies omgeving plangebied
SBI-2008 | OMSCHRIJVING | GEUR | STOF | GELUID | GEVAAR | GROOTSTE AFSTAND | GEMENGD GEBIED |
MILIEU- CATEGORIE |
|||||||
8425 | Brandweerkazernes | 0 | 0 | 50 | 0 | 50 | 30 | 3.1 | |||||||
52109 | Opslaggebouwen (verhuur opslagruimte) | 0 | 0 | 30 | 10 | 30 | 10 | 2 | |||||||
381 | Gemeentewerven (afval-inzameldepots) | 30 | 30 | 50 | 30 | 50 | 30 | 3.1 | |||||||
3700 | RWZI- < 100.000 i.e. | 200 | 10 | 100 | 10 | 200 | 100 | 4.1 |
Plangebied
Ter plaatse van het plangebied zal een discotheek worden gerealiseerd. Tevens wordt bedrijvigheid t/m milieucategorie 3.2 mogelijk gemaakt. In tabel 4.7 worden de richtafstanden conform de VNG-publicatie weergegeven. Het betreft de richtafstanden in een rustige woonwijk. Het plangebied wordt getypeerd als gemend gebied en daarvoor wordt een trede lager van de richtafstanden gehanteerd.
Tabel 4.7 Richtafstand conform VNG- publicatie, plangebied
SBI-2008 | OMSCHRIJVING | GEUR | STOF | GELUID | GEVAAR | GROOTSTE AFSTAND | GEMENGD GEBIED |
MILIEU- CATEGORIE |
|||||||
Bedrijven milieucategorie 3.2 | - | - | - | - | 100 | 50 | 3.2 | ||||||||
563 | Discotheken, muziekcafé's | 0 | 0 | 30 | 10 | 30 | 10 | 2 | |||||||
52109 | Opslaggebouwen (verhuur opslagruimte) | 0 | 0 | 30 | 10 | 30 | 10 | 2 |
In het plangebied wordt een bedrijvigheid t/m 3.2 mogelijk gemaakt. Aanbevolen wordt om te voldoen aan de richtafstand van 50 meter. Indien hieraan niet wordt voldaan is nader onderzoek noodzakelijk indien zich er een concreet bedrijf gaat vestigen.
Conclusie
In en nabij het plangebied zijn diverse milieuhinderlijke functies aanwezig. In deze paragraaf is beschreven aan welke richtafstanden moet worden voldaan. Indien bij verdere uitwerking van het plan in de vergunningenfase niet wordt voldaan aan de richtafstanden is nadere motivering/onderzoek noodzakelijk.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het Bevt vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Onderzoek
Uit de risicokaart blijkt dat ten noorden van het plangebied een risicobron is gelegen. Het gaat hierbij om Het zwembad “Lobeke” aan de Churchill-laan. De inrichting is op dusdanige afstand van het plangebied gelegen, 360 m of meer, dat deze niet van invloed is op de externe veiligheidssituatie in het plangebied.
Circa 900 meter ten zuiden van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de Lek (corridor Amsterdam - Rijn). Overeenkomstig de risicokaart is de de PR 10-6 contour niet buiten de oevers gelegen. Het invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt 355 meter. Het plangebied valt daar ruimschoots buiten.
Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de M.A. Reinaldaweg waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd (N210-Prov. grens Lopik - Benschop). De weg heeft geen PR 10-6 contour. Het maatgevende invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt 355 meter. Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied. Gelet op het beperkt aantal transporten van gevaarlijke stoffen over deze weg, de lage personendichtheid in de huidige situatie (hoofdzakelijk eenzijdige bebouwing) en de beperkte omvang van de beoogde ontwikkeling zal de oriëntatiewaarde van het groepsrisico naar verwachting niet worden overschreden. Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied is wel een beknopte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk
Verder vindt in en nabij het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor of door buisleidingen.
Figuur 4.2 Uitsnede risicokaart, Globale ligging plangebied rode cirkel.
Beknopte verantwoording groepsrisico N210
Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van de N210 dient op grond van artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes het groepsrisico te worden verantwoord. In deze verantwoording wordt ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten, in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de regionale brandweer de richtlijnen zoals beschreven in de NVBR publicatie “Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid”.
Uit bovengenoemde handreiking volgt het advies dat het plangebied goed bereikbaar moet zijn voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen, waardoor in geval van werkzaamheden of calamiteiten het plangebied goed bereikbaar is. Het plangebied wordt ontsloten door de N210. Deze route kan wanneer een ongeval plaatsvindt op deze weg niet gebruikt worden als vluchtroute voor de aanwezige personen. Het is wel mogelijk om via de weg binnen het plangebied van de bron af te vluchten. Gelet op de brandweerkazerne op het naastgelegen perceel is de bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten goed te noemen.
Zelfredzaamheid
Het uitgangspunt is dat de meerderheid van de aanwezige personen binnen het plangebied zelfredzaam zullen zijn. Aanwezige kinderen en ouderen worden beschouwd als minder zelfredzame personen. Er wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient tenminste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek en conclusie
Ten behoeve van de omgevingsvergunning voor het bouwen zal een bodemonderzoek worden uitgevoerd.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid
Waterkoers 2016-2021
Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden heeft haar ambities en langetermijnvisie vastgelegd in het waterbeheerplan Waterkoers 2016–2021 (http://www.waterschaponline.nl/hdsr/). De Waterkoers is een koersdocument om te sturen op hoofdlijnen met als overkoepelende doel Samen werken aan een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. In de Waterkoers wordt op een niet-planmatige manier over het waterschapswerk gesproken. Waterschapswerk is hierbij breder dan enkel beheer van water.
Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden samen met de ruimtelijke ordening aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van ruimtelijke adaptatie (Deltabeslissing, www.ruimtelijkeadaptatie.nl):
Het minimale uitgangspunt voor planontwikkelingen is dat het plan hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel geen gevolgen voor de waterveiligheid, het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit en ecologie. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.
Ruimtelijke adaptatie
Het klimaat verandert: Hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en kans op drogere zomers. Daar moeten we ook volgens het KNMI, in de toekomst in Nederland rekening mee houden. De verwachting van het KNMI is dat het klimaat in Nederland in 2050 ongeveer overeen zal komen met het huidige klimaat in Zuid-Frankrijk. Maar ook nu al is de klimaatverandering merkbaar. Extreme neerslag, droogte en hitte kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Dit geeft aanleiding om aanpassing van de inrichting van de bebouwde omgeving aan het veranderende klimaat te agenderen en aan te werken. Dit beleid is vorig jaar vastgelegd in de Deltabeslissing voor Nederland. In de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. Voor de gemeente Lopik is op 28 juni jl. een klimaatstresstest gehouden. Uit de beelden blijkt dat deze locatie gevoelig is voor extreme hoosbuien. Bijvoorbeeld de '60 mm in één uur bui' geeft voor dit perceel tot 40 cm wateroverlast aan (zie figuur 4.3). Deze uitkomsten laten zien dat het aanleggen van extra waterberging noodzakelijk is.
Figuur 4.3 uitkomst strestest lopik.
Huidige en toekomstige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen ten zuiden van de kern Lopik en bestaat uit een bedrijventerrein met een woning. Het terrein is nagenoeg volledig verhard met bebouwing en infrastructuur. De bebouwing wordt omringd door groen.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zware zavel. Er is sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,40 en 0,80 meter beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand is gelegen op 1,2 meter beneden maaiveld. De maaiveldhoogte in het plangebied bedraagt 1,13 meter ten opzichte van NAP.
Waterkwantiteit
Ten noorden van het plangebied is een primaire watergang gelegen. Deze watergang heeft een beschermingszone van 5 meter. Binnen deze zone is het zonder watervergunning niet toegestaan om bouwwerken te plaatsen die het onderhoud van de watergang mogelijk kunnen belemmeren. Volgens de legger van het Hoogheemraadschap is binnen het plangebied en aan de rand ten oosten en westen een tertiaire watergang gelegen. Deze watergangen hebben een beschermingszone van 2 meter. Zonder een watervergunning is het niet toegestaan om werkzaamheden of dempingen aan deze watergangen te verrichten.
Het plangebied is nagenoeg geheel verhard. Indien meer verhard oppervlak wordt toegepast zal compensatie moeten plaatsvinden. Bij een toename van 500 m2 of meer in stedelijk gebied zal een infiltratiesysteem moeten worden aangelegd. De rekenregel hiervoor is 45 mm per m2 afgekoppeld verhard oppervlak. Daarnaast is een vergunning nodig voor lozingsconstructie naar het oppervlaktewater.
Uit de klimaatstresstest blijkt dat er ca 40 cm water op het maaiveld blijft staan met een '60 mm in één uur bui' hierdoor is het noodzakelijk om een infiltratievoorziening aan te brengen.
Veiligheid en waterkeringen
In en nabij het plangebied zijn geen kern- en beschermingszones van keringen gelegen.
Ten oosten van het plangebied is een persleiding en een RWZI gelegen (figuur 4.4). Een RWZI heeft een geur en geluidszone welke in paragraaf 4.5 verder wordt besproken.
De persleiding heeft een belemmeringenstrook van 2,5 meter aan weerszijde van de leiding. Deze zone moet worden vastgelegd in het bestemmingsplan als ’Leiding’. Deze zone heeft een ‘signaleerfunctie’. In overleg met het waterschap wordt bepaald of een gewenste ontwikkeling mogelijk is binnen de belemmeringenstrook. Door werkzaamheden bij onderhoud en calamiteiten op de rioolwaterzuivering kan mogelijk kortdurende geur overlast ontstaan in de directe omgeving.
Figuur 4.4 Uitsnede Legger Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, (globale ligging plangebied rood kader)
Het plangebied is gelegen binnen een overstroombaar gebied. Ten zuiden van het plangebied is de rivier de Lek gelegen. Bij een calamiteit is het mogelijk dat het plangebied met maximaal 2,5 meter water zal overstromen. Bij het toestaan van vitaal en kwetsbare bedrijven zal de veiligheid van de aanwezige personen geborgd moeten worden middels een evacuatieplan. Daarnaast is het raadzaam om bewust te zijn van de mogelijkheid tot financiële schade door overstroming, zodat eventuele maatregelen kunnen worden toegepast om deze schade te beperken.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel. Het hemelwater zal worden afgekoppeld en via een bovengrondse verbinding worden afgevoerd naar het oppervlakte water.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voor de onderhavige woningbouw is dan ook een ontheffing noodzakelijk. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse indien wordt voldaan aan de Keur. Met de definitieve inrichting van het plangebied zal overleg worden gevoerd met het hoogheemraadschap. Het plan zal worden getoetst in de vergunningsfase.
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
• Natura-2000 gebieden;
• Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Utrecht
In de provincie Utrecht wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het in of op de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, ter voorkoming of bestrijding van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage II bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bunzing, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'de uiterwaarden van de Lek' is 1,2 km en de afstand tot het dichtstbijzijnde NNN-gebied bedraagt 500 meter.
Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Het Natura 2000-gebied Uiterwaarden Lek is wel gevoelig voor stikstofdepositie. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve niet worden uitgesloten. Daarom is een stikstofberekening uitgevoerd met het programma Aerius Calculator (zie bijlage 3). Daaruit blijkt dat de beoogde ontwikkeling leidt tot een toename van stikstofdepositie ter plaatse van Uiterwaarden Lek (>0,05 mol/ha/jr. op stroomdalgraslanden Uiterwaarden Lek). De grenswaarde van dit Natura 2000-gebied is verlaagd tot 0,05 mol/ha/jr. Dit betekent dat elke project/handeling met een toename van boven de 0,05 mol/ha/jr vergunningsplichtig is. Voor het bestemmingsplan kan geen vergunning worden aangevraagd maar dient wel inzichtelijk te worden gemaakt of bij invulling van het bedrijventerrein ontwikkelingsruimte beschikbaar. Aerius Calculator geeft aan dat ter plaatse voldoende ontwikkelingsruimte beschikbaar. In het kader van het PAS zijn voor de Natura 2000-gebieden maatregelen uitgewerkt om ontwikkelingsruimte te creëren. Door middel van monitoring wordt bekeken of de getroffen maatregelen voldoende zijn of dat bijstelling noodzakelijk is. In de gebiedsanalyses PAS is onderbouwd dat het gebruik van de ontwikkelingsruimte niet leidt tot aantasting van de te beschermen habitattypen en dat leefgebieden of instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar komen. In het kader van het PAS worden voldoende maatregelen genomen om de ecologische situatie ter plaatse te verbeteren. Aanvullende maatregelen zijn niet noodzakelijk. De beoogde ontwikkeling leidt niet tot aantasting van het Natura 2000-gebied. Bij vestiging van concrete bedrijven in het plangebied dient per bedrijf beoordeeld te worden of sprake is van een vergunnings- of meldingsplicht in het kader van de Wet natuurbescherming. Gelet op de beperkte overschrijding van de grenswaarde ten gevolge van het totale plan wordt geen vergunnings- of meldingsplicht verwacht.
Figuur 4.5 Uitsnede Natura 2000-gebied, globale ligging plangebied (rode cirkel)
Figuur 4.6 Uitsnede NNN-gebied Provincie Utrecht (globale ligging plangebied rode cirkel)
Soortenbescherming
Op 14 november 2017 is door adviesbureau Mertens een Quick scan Flora en Fauna uitgevoerd (zie bijlage 4). Uit dit onderzoek blijkt dat in verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels het van belang is om rooiwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Mogelijk foerageren er vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven foerageren. Er kunnen daarnaast algemene nationaal beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën aanwezig zijn. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling in provincie Utrecht. Verder kan de aanwezigheid van vleermuizen (verblijfplaatsen, vliegroutes) en vogels met vaste rust en verblijfplaatsen (huismus, gierzwaluw) niet worden uitgesloten. Effecten op deze soortgroepen kunnen dan ook niet worden uitgesloten. Op grond hiervan is een gerichte veldinventarisatie van belang om eventuele effecten en maatregelen op een adequate manier in te kunnen schatten
Veldinventarisatie
Na aanleiding van bovengenoemde quickscan is een gerichte veldinventarisatie uitgevoerd door Adviesbureau Mertens. De inventarisatie heeft plaatsgevonden in 2018. Ten behoeve van de inventarisatie hebben 5 veldbezoeken plaatsgevonden op 25 mei, 8, 29 juni, 21 augustus en 12 september 2018 met een totale onderzoeksomvang van ongeveer 10 uur. De rapportage van de veldinventarisatie is opgenomen in bijlage 5. Uit de resultaten van het onderzoek komt naar voren dat in het gebied gewone dwergvleermuizen vliegen en foerageren. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. Er zijn geen vliegroutes of verblijfplaatsen van vleermuizen vastgesteld.
Conclusie
Ten aanzien van natuurbescherming is sprake van een uitvoerbaar initiatief in het kader van de Wet natuurbescherming. Bij vestiging van concrete bedrijven in het plangebied dient per bedrijf beoordeeld te worden of sprake is van een vergunnings- of meldingsplicht in het kader van de Wet natuurbescherming. Gelet op de beperkte overschrijding van de grenswaarde ten gevolge van het totale plan wordt geen vergunnings- of meldingsplicht verwacht. Ten aanzien van soortenbescherming worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten, de plannen van het MOB-complex Jaarsveld zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.
Op de verwachtingskaart van de gemeente Lopik, (zie onderstaande uitsnede) ligt het plangebied volledig in de witte zone. Dit betreft categorie 6, archeologievrij gebied. Deze zones zijn in het archeologiebeleid van de gemeente vrijgegeven.
Figuur 4.7 Uitsnede uit de archeologische verwachtingenkaart gemeente Lopik.
Cultuurhistorie
In de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Lopik staat het volgende:
MOB-complexen.
In de Koude Oorlog legde men drie militaire terreinen aan in de gemeente: MOB-complex Jaarsveld, MOB-complex Lopik ten noorden van De Copen en het Munitiemagazijnencomplex Benschop. Het complex is bestempeld als militair erfgoed uit 1959 en heeft in de waardering “Midden” gekregen.
Verder heeft het de volgende beschrijving:
In het kader van de Koude Oorlog werden er in de Lopikerwaard enkele terreinen ingericht voor de opslag van militair materiaal. Tussen de Oudeslootseweg en de M.A. Reinaldaweg is een terrein van ca 10 hectare hiervoor bestemd. Er werd een weg aangelegd in een lange lus, waaraan een tiental opslagplaatsen werd gebouwd. De randen van het terrein werden van een hek en dichte begroeiing voorzien. De gebouwen stammen uit 1959.
Toetsingskader
Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).
Onderzoek en conclusie
In de nabijheid van het plangebied is een RWZI en een rioolpersleiding aanwezig. Er dient rekening te worden gehouden met de geurcontour en de persleiding heeft een belemmeringstrook van 2,5 meter en dient in het bestemmingsplan te worden opgenomen.
Op onderstaande figuur 4.8 is de exacte ligging van de persleiding(en) weergegeven, daar waar de persleiding en/of de beschermingszone overlap heeft met het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan is dit opgenomen op de verbeelding behorende bij dit plan.
figuur 4.8 De exacte ligging van de persleiding(en) in en om het plangebied
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 14 februari 2018 gedurende vier weken ter inzage gelegen. Tevens is het plan aan de overlegpartners gestuurd in het kader van het wettelijke vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro. gedurende deze periode kon een ieder een inspraakreacties indienen.
Er zijn twee overlegreacties ontvangen, maar geen inspraakreacties. De overlegreacties zijn samengevat en beantwoord in een nota vooroverleg. Deze nota is opgenomen als bijlage 6 bij de toelichting van dit bestemmingsplan.
Hieronder staat een overzicht van de aanpassingen die naar aanleiding van de overlegreacties zijn gedaan:
Het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken zal gedurende een periode van 6 weken ter inzage worden gelegd. Gedurende deze periode is het voor een ieder mogelijk om mondeling of schriftelijk een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan te geven.
In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling van deze afdeling is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 Bro is vastgelegd wat onder een bouwplan wordt verstaan. Hieronder valt onder meer de bouw van een of meer woningen, alsmede de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen.
In het voorliggende bestemmingsplan wordt het realiseren van meerdere hoofdgebouwen mogelijk gemaakt. Er dient derhalve voldaan te worden aan de beginselplicht tot het vaststellen van een exploitatieplan. Een exploitatieplan dient tegelijkertijd met een bestemmingsplan te worden vastgesteld.
Echter in de Wro is tevens opgenomen dat kan worden afgeweken van de verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is. Dit is het geval indien de gemeente en de initiatiefnemer en/of de ontwikkelende partij een privaatrechtelijke overeenkomst hebben gesloten over de verdeling van kosten bij de grondexploitatie. Voor het onderhavige bestemmingsplan is een anterieure overeenkomst gesloten. De Wro biedt op grond van artikel 6.24 Wro de wettelijke basis hiervoor. Daarmee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig.
Voor de opbouw van een bestemmingsplan is door het Ministerie van I&M een standaard ontwikkeld, de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). Dit bestemmingsplan is opgesteld volgens deze standaard. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere aanduidingen zoals bouwaanduidingen, bouwvlakken etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Basiskaart Grootschalige Topografie).
De hoofdstukindeling van de bestemmingsplanregels bestaat uit:
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
De gronden bestemd voor 'Bedrijventerrein' zijn algemeen bestemd voor bedrijven tot en met categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'. Ter plaatse van de betreffende aanduiding 'bedrijven tot categorie 3.2' zijn bedrijven uit ten hoogste milieucategorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' toegestaan. Tevens zijn ondergeschikte kantoren per bouwvlak toegestaan tot een maximum van 2000m². De bouwvlakken mogen voor 100% worden bebouwd.
Op het bouwvlak met de aanduiding 'discotheek' is één discotheek toegestaan. Voor de discotheek geldt een maximum bebouwd oppervlak van 3.000 m².
De gronden bestemd voor Bedrijventerrein zijn tevens bestemd voor functies ten behoeven van de bestemming zoals: wegen en paden, groen en water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
Verder zijn er regels opgenomen ten aanzien van de maximale goot- en bouwhoogtes alsmede het verdere gebruik van de gronden.
De voor 'Groen' bestemde gronden zijn bedoeld voor onder andere groen, nutsvoorzieningen en erftoegangswegen. De groenstroken zorgen voor de landschappelijke inpassing van de ontwikkeling. De beplanting moet derhalve van dusdanige hoogte en dichtheid zijn/blijven om dit doel te kunnen bereiken.
De gronden bestemd voor 'Wonen' zijn bedoeld voor een woning met tuin en parkeervoorzieningen. In de regels worden nadere eisen gesteld aan het bouwwerk en het gebruik hiervan.
De dubbelbestemmingen “Leiding - Riool” in het plan waarborgt primair, dus bovenop de onderliggende bestemming(en), belangen van respectievelijk de aanwezige rioolleiding.
Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als berekeningsgrondslag kunnen worden gebruikt.
Deze algemene regels zijn van belang voor een juiste interpretatie van de bestemmingsregels. Het betreft hier onder andere de overschrijding van bouwgrenzen. Ook is duidelijk vastgelegd hoe met ondergronds bouwen en parkeren moet worden omgegaan.
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van het (strijdige) gebruik.
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsregels opgenomen. Deze afwijkingen betreffen bijvoorbeeld het bouwen van gebouwtjes van openbaar nut, het overschrijden van bebouwingsgrenzen, beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen én het oprichten van masten en antennes tot een bepaalde bouwhoogte.
In dit artikel zijn algemene wijzigingsregels opgenomen voor het college van burgemeester en wethouders om het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbaar nut, het overschrijden van bebouwingsgrenzen en beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen mogelijk te maken.
De Overgangs- en slotregels zijn conform het Besluit ruimtelijke ordening.