direct naar inhoud van Toelichting
Plan: MOB-Complex Jaarsveld
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0331.BPMOBcomplexJaarsv-VO01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In samenwerking met Pouw Exploitatie maatschappij is de gemeente Lopik voornemens om een deel van het Mobilisatie complex (MOB-complex) Jaarsveld te herontwikkelen. Op basis van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2e herziening' geldt voor het betreffende gebied een uit te werken bestemming voor stedelijke gelieerde functies. De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen de uitwerkingsregels. Om de beoogde ontwikkeling juridisch planologisch mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.

Het grondgebied voor de gemeente Lopik is aangewezen als pilot voor de Crisis en Herstelwet. De nu voorliggende ontwikkeling wordt opgesteld op grond van deze wet. Met het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet bestaat de mogelijkheid om milieuonderzoeken door te schuiven naar de uitvoeringsfase. Voor het bestemmingsplan kan op onderdelen worden volstaan met een globale inventarisatie van de milieugevolgen. De onderzoeksplicht verschuift naar het moment van vergunningverlening. Dit betekent concreet dat de initiatiefnemer bij de aanvraag om een omgevingsvergunning de milieugevolgen van zijn of haar initiatief op dat moment gedetailleerd in kaart moet brengen. De juridische onderbouwing voor deze regeling is opgenomen in bijlage 2

1.2 Ligging plangebied

Het mobilisatie-complex Jaarsveld ligt ten zuiden van de kern Lopik. Het plangebied betreft het noordoostelijke deel van het complex. Tussen de kern en het complex loopt de M.A. Reinaldaweg (N210).

Aan de oostzijde van het plangebied bevindt zich (van noord naar zuid): Het Zuiderpark, een moestuinencomplex, een rioolwaterzuiveringsinstallatie en de Algemene begraafplaats Zuiderparklaan. Het zuidelijke deel van het MOB-complex wordt in tweede tranche ontwikkelt, daar geldt momenteel een anti speculatie beding. Op grond daarvan kan pas na 23 maart 2019 een bestemmingsplanprocedure worden gestart. Ten westen van het plangebied liggen enkele stroken landbouwgrond en het sporcomplex van Lopik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.BPMOBcomplexJaarsv-VO01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging van het plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Op het plangebied is het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied 2e herziening’ vigerend. Op grond van dit bestemmingsplan geldt de bestemming ‘Uit te werken gebied voor stedelijke gelieerde functies’. Op grond van de uit te werken bestemming zijn de gronden bestemd voor onder meer grootschalige horeca in de vorm van een discotheek, bedrijvigheid zoals opslag, transportbedrijven en vuurwerkopslag, ambachtelijke bedrijven en recreatieve voorzieningen in de vorm van sportvoorzieningen. De gronden mogen voor ten hoogste 50% worden bebouwd en bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.

Omdat het voorliggende plan uitgaat van een bebouwingspercentage van 60% en de realisatie van één bedrijfswoning kan geen gebruik worden gemaakt van de uit te werken bestemming. Om de beoogde ontwikkeling juridisch planologisch mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.BPMOBcomplexJaarsv-VO01_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede uit bestemmingsplan ‘Landelijk gebied 2e herziening’

1.4 Leeswijzer

Voor de opzet van de toelichting wordt de volgende hoofdstukindeling gehanteerd. In hoofdstuk 2 is de bestaande en toekomstige situatie beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Het betreft de hoofdlijnen van het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid, gevolgd door een conclusie. In het daaropvolgende hoofdstuk worden de bestaande kenmerken en kwaliteiten van het gebied beschreven vanuit de verschillende sectorale invalshoeken, zoals milieu, ecologie en water. Hoofdstuk 5 behandeld de resultaten van het overleg in het kader van artikel 3.1.1 Bro en de inspraakprocedure. Tevens komt in dit hoofdstuk de economische uitvoerbaarheid aan de orde. In hoofdstuk 6 volgt de juridische planbeschrijving. De juridische planbeschrijving geeft een nadere verklaring voor de gekozen bestemmingslegging van het plan.

Hoofdstuk 2 Huidige en toekomstige situatie

2.1 Bestaande situatie

Het MOB-complex Jaarsveld is gelegen ten Zuiden van de kern Lopik (gemeente Lopik). Lopik is van oorsprong een lintdorp langs de Lopikerwetering. Na de tweede wereldoorlog is het dorp uitgebreid met nieuwe woonwijken ten zuiden van het oorspronkelijke lint.

Het voormalige MOB-Complex Jaarsveld is gelegen ten Zuiden van de kern Lopik. Het gebied maakt deel uit van de kernrandzone van de provincie Utrecht. Op het complex bevinden zich onder andere de brandweerkazerne en de gemeentewerf. Deze behoren niet tot het plangebied.

Het plangebied betreft het noordoostelijke deel van het voormalige MOB-complex en bedraagt ca. 21.500 m². Op het plangebied staat momenteel één woning (noordoostelijke hoek) en een aantal loodsen in een groene omgeving. Zoals gebruikelijk op een MOB-Complex is de bebouwing gesitueerd langs een verkeerslus over het terrein. De lus sluit aan op de gelijknamige parallelweg M.A. Reinaldaweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.BPMOBcomplexJaarsv-VO01_0003.png"

Figuur 2.1: Plangebied

2.2 Beoogde ontwikkeling

De beoogde ontwikkeling is weergegeven op figuur 2.2. Het moet een gemengd gebied worden voor bedrijven en recreatie in combinatie met enkele woningen. Er is een bestaande woning aan de M.A.. Reinaldaweg (kavel 1). Daarnaast zal er een bedrijfswoning worden gerealiseerd op het achtergelegen terrein. De in 2015 gesloten discotheek Manebrug krijgt een plek aan de zuidzijde van het plangebied, op kavel nr. 6 of 7. De overige kavels blijven beschikbaar voor de overige functies zoals bedrijvigheid, ambachtelijke bedrijven en recreatieve funties. De kavels zijn gesitueerd langst de bestaande verkeerslus in het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.BPMOBcomplexJaarsv-VO01_0004.jpg"

Figuur 2.2: Beoogde ontwikkeling

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleid

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit plangebied relevante ruimtelijke beleid. In de volgende paragrafen wordt ingegaan op het rijks- , provinciaal en regionaal- beleid en op het gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de rijksoverheid beschreven. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig.

De provincies en gemeenten krijgen in het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van de groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Door provincies en gemeenten de ruimte te geven, kan het Rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn.

Toetsing

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte kent een dusdanig hoog abstractieniveau dat er geen directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma’s op het voorliggende bestemmingsplan en de daarin voorziene ontwikkeling van toepassing zijn.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmings- en inpassingsplannen. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen, inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het gaat om kaders voor bijvoorbeeld rijksvaarwegen, het kustfundament, project Mainportontwikkeling Rotterdam en grote rivieren.

Toetsing

Het Barro kent geen concrete kaders, directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma’s die op het voorliggende bestemmingsplan en de daarin voorziene ontwikkeling van toepassing zijn.

3.2.3 Bro en de ladder voor duurzame verstedelijking

Aan artikel 3.6.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd. Dit artikel bepaalt dat de toelichting bij een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, een verantwoording dient te bevatten waarin staat dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. De ladder bestaat uit de volgende drie treden.

Trede 1

Er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.

Trede 2

Indien uit de beschrijving, zoals bedoeld in trede 1, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaande stedelijke gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

Trede 3

Indien uit de beschrijving, zoals bedoeld in trede, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaande stedelijke gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Toetsing

De toetsing aan de ladderonderbouwing is opgenomen in bijlage 1 Ladderonderbouwing

3.3 Provinciaal en regionaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Nationale Landschappen (2009

Zoals op onderstaande figuur uit de Structuurvisie Nationale Landschappen te zien is valt Lopik onder de kernwaarde: Waarde en Vennen. Onder het figuur is in de paragraaf uitgelicht wat dit beleidstechnische inhoudt

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.BPMOBcomplexJaarsv-VO01_0005.png"

Figuur 3.1: Kaart Nationale landschappen.

Voor het deelgebied “de Waarden en de Venen” geldt het algemene beleid zoals verwoord voor het gehele Groene Hart.

De kernkwaliteiten zijn door de drie Groene Hartprovincies samen uitgewerkt in de “voorloper Groene Hart 2009-2020”. de voorloper stelt dat openheid en (veen)weidekarakter (inclusief de strokenverkaveling), lintbebouwing etc. de belangrijke kwaliteiten van het nationaal Landschap zijn. de overige kernkwaliteiten die de nota ruimte onderscheidt, kunnen hieronder worden gevat. de Groene Hartprovincies vinden dit echter niet voldoende om het unieke onderscheidende karakter van het Groene Hart te vatten. Zij voegen daarom de kernkwaliteiten ‘rust en stilte’ en ‘landschappelijke diversiteit’ toe. de voorloper geeft de volgende toelichting op de vier kernkwaliteiten.

Nadere uitwerking kernkwaliteiten Behoud, herstel en ontwikkeling van het karakteristieke veenweidelandschap staat centraal. Openheid is ook een belangrijke waarde in deze gebieden waar de cultuurhistorie nog goed zichtbaar is. In grote delen heerst rust en stilte. Landbouw is de belangrijkste drager en beheerder van deze gebieden (m.n. melk-Beleid Nationale Landschappen veehouderij). Voor het behoud van de kernkwaliteiten is florerende landbouw dan ook een voorwaarde. Deze krijgt de ruimte naast de natuuropgave uit het streekplan die hier gerealiseerd wordt. Belangrijke delen van de Waarden en de Venen zijn kwetsbaar voor bodemdaling. Voor landbouwgebieden met veengronden die kwetsbaar zijn voor oxidatie bij bodembewerking wordt de mogelijkheid van ruwvoerteelten die gepaard gaan met bodembewerking, zoals maïsteelt, uitgesloten via de Provinciale Ruimtelijke verordening. Het scheuren voor graslandverbetering is wel toegestaan. Daarnaast wordt ingezet op de ontwikkeling van een robuust en klimaatbestendig waterbeheer.

Toetsing

De inpassing van de voorgenomen ontwikkeling in het landschap zal daarom worden getoetst in de volgende paragraaf.

3.3.2 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028, herijking 2016

In de Provinciale Ruimtelijke structuurvisie 2013-2028, herijking 2016 (PRS) is aangegeven dat verstedelijking die in een kernrandzone mogelijk wordt gemaakt middels een onderbouwing in het ruimtelijk plan, zo mogelijk voorafgegaan wordt door een ontwikkelvisie, en ruimtelijk en landschappelijk goed ingepast moet worden, zodat deze past bij de kenmerken en verstedelijkingsstructuren van kern en kernrandzone. Naast kwaliteitsverbetering in de kernrandzone zelf, kan de kernrandzone ook ten dienste staan van kwaliteitsverbetering elders in landelijk of stedelijk gebied. Het plangebied is in de PRS aangemerkt als kernrandzone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.BPMOBcomplexJaarsv-VO01_0006.png"

Figuur 3.2: Uitsnede kaart 'landelijk gebied'

In Artikel 3.7 'Kernrandzone' is vastgelegd dat een ruimtelijk besluit voor gronden die indicatief zijn aangewezen als 'Kernrandzone' ten behoeve van het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in de kernrandzone bestemmingen en regels kan bevatten die verstedelijking toestaan, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a. de verstedelijking gaat gepaard met versterking van de ruimtelijke kwaliteit die in een redelijke verhouding staat tot de aard en de omvang van de verstedelijking, tenzij de verstedelijking betrekking heeft op kernrandactiviteiten, en;
  • b. de verstedelijking is ruimtelijk en landschappelijk goed inpasbaar en wordt in aansluiting op stedelijk gebied gerealiseerd, of in samenhang met overige verstedelijkte structuur, en;
  • c. tijdige en duurzame realisatie van de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit is geborgd, en;
  • d. omliggende functies worden niet onevenredig geschaad.

De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden waar toepassing wordt gegeven aan dit artikel bevat een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt op welk gebied deze toepassing betrekking heeft en dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan; de ruimtelijke onderbouwing bevat voorts een beschrijving van de in het plangebied voorkomende ruimtelijke kwaliteit en de wijze waarop met het versterken daarvan is omgegaan. Hierbij wordt aangegeven hoe de verstedelijking aansluit op de ruimtelijke en landschappelijke structuur. Een beeldkwaliteitsparagraaf maakt onderdeel uit van de ruimtelijke onderbouwing.

Toetsing

  • a. Ter ondersteuning voor het opstellen van een kernrandvisie is een provinciale “Handreiking kwaliteit van kernrandzones” beschikbaar. In deze handreiking is aangegeven dat niet altijd een integrale visie noodzakelijk is: 'Verplaatsing van functies elders. Het kan ook zijn dat niet zozeer de kwaliteit van de kernrandzone zelf om actie vraagt, maar dat elders een ontwikkeling gewenst is. Zo kan de verplaatsing van een bepaalde functie uit de kern naar de kernrandzone ruimte vrijmaken om de kwaliteit binnen de kern te verbeteren. Denk bijvoorbeeld aan een functie die milieutechnisch niet goed combineert met andere functies of die na verplaatsing inbreidingsruimte creëert voor bijvoorbeeld woningbouw.'

Bovenstaande is van toepassing op de ontwikkeling. De ruimtelijke kwaliteit in de kern is met de realisatie van het centrumplan verbeterd en er is ruimte vrijgekomen voor nieuwe woningen. Er worden op een voormalig MOB-Complex aansluitend aan de kern mogelijkheden geboden om functies te realiseren die noodzakelijk zijn voor het functioneren van de kern Lopik, maar die zich minder goed verhouden met de woonfunctie. Het gaat daarbij om bedrijfsfuncties. Bovendien wordt de verplaatsing van de horecavestiging mogelijk, wat noodzakelijk was om de realisatie van het centrumplan mogelijk te maken.

De kwaliteit van de kernrand verbetert bovendien door het mogelijk maken van een nieuwe duurzame invulling van een vrijgekomen MOB-Complex.

  • b. Voor de ruimtelijke en landschappelijke aansluiting en inpassing van verstedelijking vormt de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen, gebiedskatern groene hart een inspiratiebron.

Het plangebied is op de ambitiekaart voor het Groene Hart aangemerkt als 'open waard': Een open landschap van weilanden met een strokenverkaveling en goede ontwatering. De open ruimten worden begrensd door lange, vaak dichte bebouwingslinten en parallel lopende, beplante achterkaden. Het landschap heeft een sterke lengterichting. de diepte van de ruimte heeft zijn basis in de cope-ontginning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.BPMOBcomplexJaarsv-VO01_0007.png"

Figuur 3.3: Uitsnede ambitiekaart groene hart

De rand naar oude stroomruggen is hier verdicht met beplante kavels en erven langs een slingerende weg. Open ruimten worden begrensd door strakke groene randen. De ontwikkeling blijft binnen de oorspronkelijke kavelrichting en binnen het oorspronkelijke 'erf'. De erfbeplanting blijft inheems.

In dit geval gaat het om inpassing van stadsrandfuncties op een voormalig MOB-Complex. Dit terrein was volledig aan het zicht onttrokken door beplanting. Ook in de nieuwe situatie blijft het terrein grotendeels aan het zicht onttrokken. De ambitiekaart biedt in dit specifieke geval geen relevante aanknopingspunten voor de ruimtelijke inpassing. De functiewijziging heeft geen negatieve gevolgen op het omliggende landschap, omdat de groene inpassing blijft.

  • c. Tijdige en duurzame realisatie van de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit is geborgd, omdat de eigenaar van het terrein ook de initiatiefnemer is van de horecavestiging. De overige kavels worden in de markt gezet en het is gelet op de behoeftebeschrijving in paragraaf 2.1 aannemelijk dat het terrein wordt ingevuld met functies die niet goed in de woonkern passen.

  • d. Omliggende functies worden niet onevenredig geschaad. De milieuzonering wordt daarop afgestemd en het terrein heeft een eigen ontsluiting. Het gebied is geschikt voor stadsrandfuncties en grotendeels aan het zicht onttrokken door beplanting.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Toekomstvisie gemeente Lopik 2030 (2011)

De gemeenteraad van Lopik heeft op 1 februari 2012 de Toekomstvisie Lopik 2030 vastgesteld. In de toekomstvisie wordt een opsomming gegeven van de sterke en zwakke punten en de ontwikkelingen waar de gemeente zich voor zal zien gesteld.

De gemeente Lopik beschrijft in de toekomstvisie dat het actief keuzes wil maken om woningbouw te realiseren om het inwoneraantal op peil te houden en de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid (ongeacht het inwoneraantal) om de kern aantrekkelijk te houden. De insteek is dat de gemeente Lopik een agrarische gemeente met een traditionele samenleving is en blijft, met een levendige gemeenschap die zichtbaar is in de kernen. Daarbij ligt de nadruk op het mogelijk maken van ruimtelijke ontwikkeling om op die manier de kwaliteit van bebouwingslinten en/of het landschap in de gemeente te verhogen. Het gemeentelijk beleid rust op een tweetal pijlers. Ten eerste wordt de nadruk gelegd op het benutten van de potenties van het landelijk gebied en op het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van het gebied. De tweede pijler is het zoeken naar een balans tussen ruimtelijke kwaliteit en nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden.

3.4.2 Nota LopikMEerwaard

Het ruimtelijk beleid van de gemeente Lopik is vastgelegd in onder meer de Nota LopikMEerwaard. In deze nota heeft de gemeente Lopik vastgelegd op welke wijze de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente verbeterd kan worden.

Op voorhand wil de gemeente geen enkel initiatief uitsluiten. Initiatiefnemers krijgen de ruimte om met creatieve voorstellen te komen, waarbij de verbetering van de ruimtelijke kwaliteituitgangspunt is. Door op voorhand zaken uit te sluiten kan de creativiteit worden belemmerd.

Een van uitgangspunten van het door de gemeente voorgestane beleid is dat goede initiatieven, die positieve gevolgen hebben voor de kwaliteit van het gebied, mogelijk gemaakt dienen te worden. Het instrument veelal betrekking hebben op de navolgende situaties:

  • De gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van bestaande bedrijven te vergrote functieveranderingen van bestaande bebouwing.

Uitgangspunt en belangrijke randvoorwaarde bij het toestaan van de verruimde mogelijkheden is, dat deze ontwikkelingen gepaard dienen te gaan met een ruimtelijke kwaliteitsverbetering.

Deze kwaliteitsverbetering behoeft niet op het perceel zelf gerealiseerd te worden maar kan ook elders in het buitengebied van de gemeente (het bebouwingslint en/of het open gebied). Uiteraard moet op het perceel zelf sprake zijn van een aanvaardbare ruimtelijke kwaliteit.

3.4.3 Welstandsnota

De Welstandsnota geeft voor het gebied weinig aanknopingspunten: Gebiedstype G4 Grootschalige bebouwingscomplexen in een groene omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.BPMOBcomplexJaarsv-VO01_0008.png"

Figuur 3.4: Welstandskaart

3.5 Conclusie

De ontwikkeling is mogelijke op basis van het provinciaal en gemeentelijke beleidskader.

Hoofdstuk 4 Milieuonderzoek

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de conclusies van de sectorale onderzoeken weergegeven. Voor de volledige onderzoeken wordt in de desbetreffende paragraaf verwezen naar de bijlage.

Doordat het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet de mogelijkheid biedt milieuonderzoeken door te schuiven, is volstaan met een globale inventarisatie van de milieugevolgen voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan. De onderzoeksplicht verschuift naar het moment van vergunningverlening. Dit betekent concreet dat de initiatiefnemer bij de aanvraag om een omgevingsvergunning de milieugevolgen van zijn of haar initiatief op dat moment gedetailleerd in kaart moet brengen. Dit levert in zoverre voordeel op dat alleen dié milieuonderzoeken hoeven plaats te vinden die (in potentie) ook vereist zijn.[

De vereiste milieuonderzoeken kunnen daardoor gefaseerd worden uitgevoerd. Globaal aan de voorzijde (middels algemene afstandseisen zoals aangegeven in de VNG brochure bedrijf en milieusanering) en gedetailleerd ten tijde van de aanvraag van initiatiefnemer.

4.2 Verkeer en infrastructuur

Toetsingskader

De parkeerbehoefte en verkeersgeneratie van de ontwikkeling is bepaald op basis van kencijfers van het CROW (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). Uitgangspunten voor de te berekenen verkeersgeneratie zijn een ligging in het buitengebied, de gemeente heeft daarnaast een niet-stedelijk karakter op basis van de adressendichtheid. Binnen de bandbreedte van de kencijfers wordt het gemiddelde gehanteerd.

Onderzoek

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer

Het plangebied is gelegen aan de M.A. Reinaldaweg, wat bestaat uit een gebiedontsluitingsweg met een maximum snelheid van 80 km/u en een parallelweg (erftoegangsweg type II) met een maximum snelheid van 60 km/u. Het plangebied wordt ontsloten op de parallelweg. Via de parallelweg wordt in oostelijke richting ontsloten op het kruispunt met de hoofdrijbaan van de M.A. Reinaldaweg en de Europasingel. In westelijke richting wordt ontsloten op het kruispunt met de hoofdrijbaan van de M.A. Reinaldaweg en de Vrijheidslaan. Vanuit beide kruispunten is de kern Lopik te bereiken en kan het hoger gelegen netwerk worden bereikt.

Ontsluiting overig verkeer

De dichtstbijzijnde openbaar vervoerhalte is gelegen op enkele minuten loopafstand nabij het kruispunt met de Europasingel. Hier halteren bussen tussen Utrecht en Rotterdam / Schoonhoven. Fietsers en voetgangers maken op de parallelweg van de M.A. Reinaldaweg gebruik van dezelfde rijbaan als het gemotoriseerd verkeer. Op een erftoegangsweg type II is dit doorgaans gebruikelijk voor fietsers, voor voetgangers is het niet optimaal in het kader van verkeersveiligheid.

Parkeerbehoefte

De parkeerbehoefte wordt bepaald aan de hand van het programma en de kencijfers zoals genoemd in het toetsingskader. Het programma is nog flexibel, per eenheid wordt daarom het kencijfer opgenomen waar het programma aan dient te voldoenm zie tabel 4.1.

Tabel 4.1 Parkeerbehoefte

Functie   Kencijfer  
Vrijstaande woning   2,4 pp per woning  
Bedrijf arbeidsintensief   2,4 pp per 100 m2 bvo  
Discotheek   20,8 pp per 100 m2 bvo  

De parkeerbehoefte dient binnen de grenzen van het bestemmingsplan te worden voorzien. In het plan wordt 2.920 m2 bestemd voor parkeren. De oppervlakte per parkeerplaats bedraagt circa 10 m2 (langsparkeren) tot 12,5 m2 (haaksparkeren). Binnen het plangebied zijn hierdoor 233 tot 292 parkeerplaatsen mogelijk. Het plangebied biedt naar verwachting voldoende ruimte om de parkeerbehoefte in het plangebied op te lossen.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

De verkeersgeneratie wordt ook bepaald aan de hand van het programma, wat nog flexibel is. Wel zijn de maximale mogelijkheden bekend, hiermee is de verkeersgeneratie in worst case-scenario berekend. De verkeersgeneratie van de ontwikkelingen zijn opgenomen in tabel 4.2. De kencijfers in de tabel zijn op basis van een weekdag uit CROW publicatie 317. Maatgevend is een werkdag, hiervoor is de factor 1,2 gehanteerd.

Tabel 4.2 Verkeersgeneratie plangebied in mvt/etmaal

Functie   In mvt/etmaal   Hoeveelheid   Verkeersgeneratieweekdag   Verkeersgeneratie werkdag  
Vrijstaande woning   8,2 per woning   2 woningen   16 mvt/etmaal   20 mvt/etmaal  
Bedrijf arbeidsintensief   10 per 100 bvo   9.357 m2 bvo   936 mvt/etmaal   1.124 mvt/etmaal  
Discotheek   20,8 per 100 m2 bvo   3.000 m2 bvo   624 mvt/etmaal   750 mvt/etmaal  
Totaal       1.576 mvt/etmaal   1.894 mvt/etmaal  

In de toekomstige situatie bedraagt de verkeersgeneratie 1.894 mvt/etmaal op basis van een gemiddelde werkdag. Naar verwachting zal het verkeer zich grotendeels afwikkelen via de Europasingel, de verkeerstoename zal hier 1.420 mvt/etmaal bedragen op een gemiddelde werkdag (75% van de totale verkeersgeneratie).

De bestaande loodsen en woning generen in de huidige situatie beperkt verkeer. De verkeerstoename ten gevolge van het plangebied zal daarom merkbaar zijn op de ontsluitende wegen. Op een maatgevend moment, een spitsuur, bedraagt de verkeerstoename circa 142 mvt (10% van de etmaalwaarde). Dit zijn het aantal aankomende en vertrekkende voertuigen. Circa 70 mvt vertrekken in dit spitsuur, meer dan een auto per minuut. Dit aantal zal op piekmomenten naar verwachting leiden tot wachttijden op de parallelweg bij de verkeerslichten op het kruispunt met de Europasingel. Doordat de parallelweg weinig doorgaand verkeer zal ontsluiten, zal dit niet direct tot hinder leiden. Het kruispunt met de Vrijheidslaan zal minder verkeer van de ontwikkeling afwikkelen, waardoor hier geen knelpunten worden verwacht.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is voor gemotoriseerd verkeer en fietsers goed. Het plangebied voorziet naar verwachting in voldoende parkeergelegenheid. De verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling is merkbaar en zal op piekmomenten leiden tot langere wachttijden op de parallelweg bij het met verkeerslichten geregelde kruispunt van de Europasingel. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.3 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. Er wordt een bedrijfswoning mogelijk gemaakt op één van de andere kavels. De woningen zijn nieuwe geluidgevoelige functie en wordt getoetst ten gevolge van het verkeer op de gezoneerde weg M.A. Reinaldaweg. Daarnaast wordt een nieuwe interne weg in het plangebied gerealiseerd om de nieuwe functies te ontsluiten. Deze weg zal worden ingericht met een 30 km/u regime en is daardoor op basis van de Wgh niet gezoneerd. Voor een nieuwe woning en nieuwe weg, buitenstedelijk gelegen, gelden volgens de Wgh dezelfde uitgangspunten als hierboven genoemd.

De ligging van de nieuwe woning is nog flexibel, waardoor de geluidcontouren conform de grenswaarden van de Wgh worden berekend ten gevolge van het verkeer op de M.A. Reinaldaweg en de nieuwe interne weg. Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. De uitgangspunten en resultaten zijn opgenomen in een memo in bijlage 4.

Resultaten

Geluidcontouren zijn berekend ten gevolge van het verkeer op de M.A. Reinaldaweg en de nieuwe interne weg. De geluidcontouren van de M.A. Reinaldaweg zijn berekend inclusief de verruimde aftrek van maximaal 4 dB, zie tabel 4.3.

Tabel 4.3 Afstand as van de M.A. Reinaldaweg tot grenswaarden Wgh in meters

Geluidgevoelige functies   1,5 m   4,5 m   7,5 m  
Voorkeursgrenswaarde 48 dB   101   135   151  
Maximale ontheffingswaarde 53 dB   61   77   84  

De voorkeursgrenswaarde wordt niet overschreden wanneer de woning op ten minste 151 meter van de as van de weg wordt gerealiseerd. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden wanneer de woning ten minste 84 meter van de as van de weg wordt gerealiseerd.

De geluidcontouren ten gevolge van het verkeer op de interne weg is weergeven in tabel 4.4, incl. aftrek. De richtwaarde van 48 dB wordt niet overschreden wanneer de woning op ten minste 11 meter van de as van de interne weg wordt gerealiseerd. De uiterste grenswaarde van 53 dB wordt niet overschreden wanneer de woning ten minste 5 meter van de as van de interne weg wordt gerealiseerd. Wanneer de woning binnen 11 meter van de as van de weg wordt gerealiseerd is een dove gevel wenselijk in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

Tabel 4.4 Afstand as van de interne weg tot grenswaarden Wgh in meters

Geluidgevoelige functies   1,5 m   4,5 m   7,5 m  
Voorkeursgrenswaarde 48 dB   11   11   10  
Maximale ontheffingswaarde 53 dB   5   4   -*  

* Geluidcontour kan niet worden berekend, de geluidbelasting bedraagt maximaal 52 dB

Maatregelen om de geluidbelasting in het plangebied te doen dalen zijn onderzocht en deels op basis van verkeerskundige en stedenbouwkundige aard niet mogelijk geacht. Op basis van de akoestische situatie is het wel wenselijk de woningen zo ver mogelijk van de weg in het plangebied te realiseren.

Conclusie

Wanneer de woning buiten de contour van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt gerealiseerd, is een hogere waarde procedure noodzakelijk. Dit is alleen van toepassing bij de gezoneerde M.A. Reinaldaweg. Geadviseerd wordt om in dat geval de maximale hogere waarde van 53 dB te verlenen. Wanneer de woning wordt gerealiseerd buiten de contour van 53 dB, dient de woning te worden gerealiseerd met een dove gevel. Indien de woning aan de genoemde voorwaarden voldoet staat het aspect wegverkeerslawaai de ontwikkeling niet in de weg.

4.4 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.5 weergegeven.

Tabel 4.5 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Om de invloed van de beoogde ontwikkeling op de luchtkwaliteit te berekenen dient voor de verkeersgeneratie uit te worden gegaan van een weekdaggemiddelde. De verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling bedraagt 1.576 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Circa 75% van het verkeer (1.182 mvt/etmaal weekdaggemiddelde) zal afgewikkeld worden via de Europasingel, zie paragraaf 4.2. Het plangebied wordt ontsloten door de parallelweg M.A. Reinaldaweg. Bij invoer van de verkeersintensiteiten op dit maatgevende wegvak van de parallelweg (75% van het totale verkeer) in de NIBM-tool blijkt dat de beoogde ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. De maximale bijdrage NO2 bedraagt 1,08 µg/m³ en de maximale bijdrage voor PM10 bedraagt 0,21 µg/m³. Hierdoor heeft de beoogde ontwikkeling een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³). De beoogde ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen en is vrijgesteld aan het toetsen aan de grenswaarden. Voldaan wordt aan de luchtkwaliteitswetgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.BPMOBcomplexJaarsv-VO01_0009.png"

Figuur 4.1 Resultaten NIBM-tool

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de M.A. Reinaldaweg, direct ten noorden van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Hierdoor is ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Onderzoek en conclusie

Ter plaatse van het plangebied worden zowel milieuhinderlijke als milieugevoelige functies mogelijk gemaakt. Gezien de ligging aan de N210 en aanwezigheid van bedrijvigheid kan het gebied getypeerd worden als gemengd gebied.

Omgeving plangebied

In de omgeving van het plangebied zijn zowel milieuhinderlijke als milieugevoelige functies aanwezig. Ten noorden van het plangebied is op een afstand van 57 m tot de perceelgrens van het plangebied een woonwijk gelegen. Ten westen van het plangebied is een brandweerkazerne en een gemeentewerf gevestigd. Ten oosten is een rioolwaterzuiveringsinstallatie aanwezig. In tabel 4.6 zijn de richtafstanden conform de VNG-publicatie weergegeven. Het betreft de richtafstanden in een rustige woonwijk. Het plangebied wordt getypeerd als gemend gebied en daarvoor wordt een trede lager van de richtafstand gehanteerd.

Tabel 4.6 Richtafstanden milieuhinderlijke functies omgeving plangebied

SBI-2008   OMSCHRIJVING   GEUR   STOF   GELUID   GEVAAR   GROOTSTE AFSTAND   GEMENGD GEBIED   MILIEU-
CATEGORIE  
8425   Brandweerkazernes   0   0   50   0   50   30   3.1  
52109   Opslaggebouwen (verhuur opslagruimte)   0   0   30   10   30   10   2  
381   Gemeentewerven (afval-inzameldepots)   30   30   50   30   50   30   3.1  
3700   RWZI- < 100.000 i.e.   200   10   100   10   200   100   4.1  

Indien binnen de richtafstanden uit tabel 4.3 de beoogde bedrijfswoning wordt gerealiseerd is nadere motivatie/onderzoek noodzakelijk.

Plangebied

Ter plaatse van het plangebied zal een discotheek worden gerealiseerd. Tevens wordt bedrijvigheid t/m milieucategorie 3.2 mogelijk gemaakt. In tabel 4.7 worden de richtafstanden conform de VNG-publicatie weergegeven. Het betreft de richtafstanden in een rustige woonwijk. Het plangebied wordt getypeerd als gemend gebied en daarvoor wordt een trede lager van de richtafstanden gehanteerd.

Tabel 4.7 Richtafstand conform VNG- publicatie, plangebied

SBI-2008   OMSCHRIJVING   GEUR   STOF   GELUID   GEVAAR   GROOTSTE AFSTAND   GEMENGD GEBIED   MILIEU-
CATEGORIE  
  Bedrijven milieucategorie 3.2   -   -   -   -   100   50   3.2  
563   Discotheken, muziekcafé's   0   0   30   10   30   10   2  
52109   Opslaggebouwen (verhuur opslagruimte)   0   0   30   10   30   10   2  

Zoals eerder genoemd wordt ergens in het plangebied een bedrijfswoning gerealiseerd. Wanneer de bedrijfswoning onderdeel is van een op de locatie gevestigd bedrijf is een toetsing tussen de bedrijfswoning en het bedrijf niet noodzakelijk. Wel dient de overige bedrijvigheid getoetst te worden aan deze bedrijfswoning.

In het plangebied wordt een bedrijvigheid t/m 3.2 mogelijk gemaakt. Aanbevolen wordt om te voldoen aan de richtafstand van 50 meter. Indien hieraan niet wordt voldaan is nader onderzoek noodzakelijk indien zich er een concreet bedrijf gaat vestigen.

Conclusie

In en nabij het plangebeid zijn diverse milieuhinderlijke functies aanwezig. Tevens worden in het plangebied milieugevoelige functies mogelijk gemaakt, waaronder de realisatie van een bedrijfswoning en uitbreiding van het bouwvlak van een woning. In deze paragraaf is beschreven aan welke richtafstanden moet worden voldaan. Indien bij verdere uitwerking van het plan in de vergunningenfase niet wordt voldaan aan de richtafstanden is nadere motivering/onderzoek noodzakelijk.

4.6 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Onderzoek

Uit de risicokaart blijkt dat ten noorden van het plangebied een risicobron is gelegen. Het gaat hierbij om Het zwembad “Lobeke” aan de Churchill-laan. De inrichting is op dusdanige afstand van het plangebied gelegen, 360 m of meer, dat deze niet van invloed is op de externe veiligheidssituatie in het plangebied.

Circa 900 meter ten zuiden van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de Lek (corridor Amsterdam - Rijn). Overeenkomstig de risicokaart is de de PR 10-6 contour niet buiten de oevers gelegen. Het invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt 355 meter. Het plangebied valt daar ruimschoots buiten.

Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de M.A. Reinaldaweg waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd (N210-Prov. grens Lopik - Benschop). De weg heeft geen PR 10-6 contour. Het maatgevende invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt 355 meter. Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied. Gelet op de beperkte omvang van de beoogde ontwikkeling zal het aantal aanwezige personen binnen het invloedsgebied niet relevant toenemen. Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied is een beknopte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk

Verder vindt in en nabij het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor of door buisleidingen.

PM Gemeente. Wat is het huidige groepsrisico van de weg? Conform het Bevt moet de hoogte van het groepsrisico inzichtelijk worden gemaakt indien op minder dan 200 meter afstand van een weg ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.BPMOBcomplexJaarsv-VO01_0010.png"

Figuur 4.2 Uitsnede risicokaart, Globale ligging plangebied rode cirkel.

Beknopte verantwoording groepsrisico N210

Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van de N210 dient op grond van artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes het groepsrisico te worden verantwoord. In deze verantwoording wordt ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid.

In het kader van het wettelijk vooroverleg zal aanvullend advies gevraagd worden aan de veiligheidsregio. 

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten, in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de regionale brandweer de richtlijnen zoals beschreven in de NVBR publicatie “Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid”.

Uit bovengenoemde handreiking volgt het advies dat het plangebied goed bereikbaar moet zijn voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen, waardoor in geval van werkzaamheden of calamiteiten het plangebied goed bereikbaar is. Het plangebied wordt ontsloten door de N210. Deze route kan wanneer een ongeval plaatsvindt op deze weg niet gebruikt worden als vluchtroute voor de aanwezige personen. Het is wel mogelijk om via de weg binnen het plangebied van de bron af te vluchten. Gelet op de brandweerkazerne op het naastgelegen perceel is de bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten goed te noemen.

Zelfredzaamheid

Het uitgangspunt is dat de meerderheid van de aanwezige personen binnen het plangebied zelfredzaam zullen zijn. Aanwezige kinderen en ouderen worden beschouwd als minder zelfredzame personen. Er wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient tenminste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek en conclusie

Ten behoeve van de omgevingsvergunning voor het bouwen zal een bodemonderzoek worden uitgevoerd.

4.8 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf. (PM reactie)

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan

Waterschapsbeleid

Waterkoers 2016-2021

Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden heeft haar ambities en langetermijnvisie vastgelegd in het waterbeheerplan Waterkoers 2016–2021 (http://www.waterschaponline.nl/hdsr/). De Waterkoers is een koersdocument om te sturen op hoofdlijnen met als overkoepelende doel Samen werken aan een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. In de Waterkoers wordt op een niet-planmatige manier over het waterschapswerk gesproken. Waterschapswerk is hierbij breder dan enkel beheer van water.

Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden samen met de ruimtelijke ordening aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van ruimtelijke adaptatie (Deltabeslissing, www.ruimtelijkeadaptatie.nl):

  • De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
  • Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.

Het minimale uitgangspunt voor planontwikkelingen is dat het plan hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel geen gevolgen voor de waterveiligheid, het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit en ecologie. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.

Ruimtelijke adaptatie

Het klimaat verandert: Hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en kans op drogere zomers. Daar moeten we ook volgens het KNMI, in de toekomst in Nederland rekening mee houden. De verwachting van het KNMI is dat het klimaat in Nederland in 2050 ongeveer overeen zal komen met het huidige klimaat in Zuid-Frankrijk. Maar ook nu al is de klimaatverandering merkbaar. Extreme neerslag, droogte en hitte kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Dit geeft aanleiding om aanpassing van de inrichting van de bebouwde omgeving aan het veranderende klimaat te agenderen en aan te werken. Dit beleid is vorig jaar vastgelegd in de Deltabeslissing voor Nederland. In de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.BPMOBcomplexJaarsv-VO01_0011.png"

Figuur 4.3 Uitsnede legger wateren Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden.(globale ligging plangebied, rood kader)

Huidige en toekomstige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen ten zuiden van de kern Lopik en bestaat uit een bedrijventerrein met een woning dat nagenoeg volledig verhard is met bebouwing en infrastructuur. De bebouwing wordt omringd door groen.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zware zavel. Er is sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,40 en 0,80 meter beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand is gelegen op 1,2 meter beneden maaiveld. De maaiveldhoogte in het plangebied bedraagt 1,13 meter ten opzichte van NAP.

Waterkwantiteit

Ten noorden van het plangebied is een primaire watergang gelegen. Deze watergang heeft een beschermingszone van 5 meter. Binnen deze zone is het zonder watervergunning niet toegestaan om bouwwerken te plaatsen die het onderhoud van de watergang mogelijk kunnen belemmeren. Volgens de legger van het Hoogheemraadschap is binnen het plangebied en aan de rand ten oosten en westen een tertiaire watergang gelegen. Deze watergangen hebben een beschermingszone van 2 meter. Zonder een watervergunning is het niet toegestaan om werkzaamheden of dempingen aan deze watergangen te verrichten.

Het plangebied is nagenoeg geheel verhard. Indien meer verhard oppervlak wordt toegepast zal compensatie moeten plaatsvinden. Bij een toename van 500 m2 of meer in stedelijk gebied zal een infiltratiesysteem moeten worden aangelegd. De rekenregel hiervoor is 45 mm per m2 afgekoppeld verhard oppervlak. Daarnaast is een vergunning nodig voor lozingsconstructie naar het oppervlaktewater.

Veiligheid en waterkeringen

In en nabij het plangebied zijn geen kern- en beschermingszones van keringen gelegen.

Ten oosten van het plangebied is een persleiding en een RWZI gelegen (figuur 4.2). Een RWZI heeft een geur en geluidszone welke in paragraaf 4.5 verder wordt besproken.

De persleiding heeft een belemmeringenstrook van 2,5 meter aan weerszijde van de leiding. Deze zone moet worden vastgelegd in het bestemmingsplan als ’Leiding’. Deze zone heeft een ‘signaleerfunctie’. In overleg met het waterschap wordt bepaald of een gewenste ontwikkeling mogelijk is binnen de belemmeringenstrook.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.BPMOBcomplexJaarsv-VO01_0012.png"

Figuur 4.4 Uitsnede Legger Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, (globale ligging plangebied rood kader)

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel. Het hemelwater zal worden afgekoppeld en via een bovengrondse verbinding worden afgevoerd naar het oppervlakte water.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voor de onderhavige woningbouw is dan ook een ontheffing noodzakelijk. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse indien wordt voldaan aan de Keur. Met de definitieve inrichting van het plangebied zal overleg worden gevoerd met het hoogheemraadschap. Het plan zal worden getoetst in de vergunningsfase.

4.9 Ecologie

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

• Natura-2000 gebieden;

• Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Utrecht

In de provincie Utrecht wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het in of op de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, ter voorkoming of bestrijding van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage II bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bunzing, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'de uiterwaarden van de Lek' is 1,2 km en de afstand tot het dichtstbijzijnde NNN-gebied bedraagt 500 meter.

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Het Natura 2000-gebied uiterwaarden van de Lek is wel gevoelig voor stikstofdepositie. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve niet worden uitgesloten. Daarom wordt aanbevolen om bij verdere uitwerking van het plan een stikstof berekening uit te voeren met het programma Aerius Calculator.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.BPMOBcomplexJaarsv-VO01_0013.png"

Figuur 4.8 Uitsnede Natura 2000-gebied, globale ligging plangebied (rode cirkel)

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.BPMOBcomplexJaarsv-VO01_0014.png"

Figuur 4.9 Uitsnede NNN-gebied Provincie Utrecht (globale ligging plangebied rode cirkel)

Soortenbescherming

Op 14 november 2017 is door adviesbureau Mertens een Quick scan Flora en Fauna uitgevoerd (zie bijlage 3). Uit dit onderzoek blijkt dat in verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels het van belang is om rooiwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Mogelijk foerageren er vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven foerageren. Er kunnen daarnaast algemene nationaal beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën aanwezig zijn. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling in provincie Utrecht. Verder kan het de aanwezigheid van vleermuizen (verblijfplaatsen, vliegroutes) en vogels met vaste rust en verblijfplaatsen (huismus, gierzwaluw) niet worden uitgesloten. Effecten op deze soortgroepen kunnen dan ook niet worden uitgesloten. Op grond hiervan is een gerichte veldinventarisatie van belang om eventuele effecten en maatregelen op een adequate manier in te kunnen schatten (zie figuur 4.10). Pas na afronding van deze inventarisatie kan worden bepaald of verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden en of ontheffing van de Wet natuurbescherming is vereist. Een dergelijk onderzoek dient uitgevoerd te worden in de periode half maart t/m september.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.BPMOBcomplexJaarsv-VO01_0015.png"

Figuur 4.10 Nader te onderzoeken plaatsen en gebieden op het MOB-complex Jaasrveld te Lopik

Conclusie

Ten behoeve van de omgevingsvergunning zal een stikstofberekening worden uitgevoerd. Tevens is nader onderzoek noodzakelijk naar vleermuizen en vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

Op de verwachtingskaart van de gemeente Lopik, (zie onderstaande uitsnede) ligt het plangebied valt volledig in de witte zone. Dit betreft categorie 6, archeologievrij gebeid. Deze zones zijn in het archeologiebeleid van de gemeente vrijgegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.BPMOBcomplexJaarsv-VO01_0016.png"

Figuur 4.11 Uitsnede uit de archeologische verwachtingenkaart gemeente Lopik.

4.11 Planologisch relevante leidingen

Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.1.1 Overleg ex art. 3.1.1 Bro

Het bestemmingsplan zal aan de overlegpartners worden gestuurd in het kader van het wettelijke vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro.

5.1.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken zal gedurende een periode van 6 weken ter inzage liggen. Gedurende deze periode is het voor een ieder mogelijk om mondeling of schriftelijk een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan te geven.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling van deze afdeling is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 Bro is vastgelegd wat onder een bouwplan wordt verstaan. Hieronder valt onder meer de bouw van een of meer woningen, alsmede de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen.

In het voorliggende bestemmingsplan wordt het realiseren van meerdere hoofdgebouwen mogelijk gemaakt alsmede de bouw van een bedrijfswoning. Er dient derhalve voldaan te worden aan de beginselplicht tot het vaststellen van een exploitatieplan. Een exploitatieplan dient tegelijkertijd met een bestemmingsplan te worden vastgesteld.

Echter in de Wro is tevens opgenomen dat kan worden afgeweken van de verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is. Dit is het geval indien de gemeente en de initiatiefnemer en/of de ontwikkelende partij een privaatrechtelijke overeenkomst hebben gesloten over de verdeling van kosten bij de grondexploitatie. Voor het onderhavige bestemmingsplan is een anterieure overeenkomst gesloten. De Wro biedt op grond van artikel 6.24 Wro de wettelijke basis hiervoor. Daarmee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Algemeen

Voor de opbouw van een bestemmingsplan is door het Ministerie van I&M een standaard ontwikkeld, de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). Dit bestemmingsplan is opgesteld volgens deze standaard. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend.

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere aanduidingen zoals bouwaanduidingen, bouwvlakken etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Basiskaart Grootschalige Topografie).

De hoofdstukindeling van de bestemmingsplanregels bestaat uit:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

6.2 Inleidende regels

Begripsbepaling

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

6.3 Bestemmingsregels

Bedrijventerrein

De gronden bestemd voor 'Bedrijventerrein' zijn algemeen bestemd voor bedrijven tot en met categorie 2 van de staat van bedrijfsactiviteiten. Ter plaatse van de betreffende aanduiding 'bedrijven tot categorie 3.2 van de staat van bedrijfsactiviteiten' zijn bedrijven uit ten hoogste milieucategorie 3.2 toegestaan. De bouwvlakken mogen voor 100% worden bebouwd. Zowel de aanduiding 'discotheek' als 'bedrijfswoning' komen op meerdere bouwvlakken voor omdat de exacte locatie nog niet van deze functies nog niet vastligt. Binnen het plangebied is echter één discotheek en één bedrijfswoning toegestaan, dus niet per aanduiding. Voor de discotheek geldt een maximum bebouwd oppervlak van 3000 m², voor de bedrijfswoning een maximum inhoud van 600m³. Verder zijn er regels opgenomen ten aanzien van de maximale goot- en bouwhoogtes alsmede het verdere gebruik van de gronden.

Groen

De voor 'Groen' bestemde gronden zijn bedoeld voor onder andere groen, nutsvoorzieningen en erftoegangswegen.

Wonen

De gronden bestemd voor 'Wonen' zijn bedoeld voor een woning met tuin en parkeervoorzieningen. In de regels worden nadere eisen gesteld aan het bouwwerk en het gebruik hiervan.

6.4 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als berekeningsgrondslag kunnen worden gebruikt.

Algemene bouwregels

Deze algemene regels zijn van belang voor een juiste interpretatie van de bestemmingsregels. Het betreft hier onder andere de overschrijding van bouwgrenzen. Ook is duidelijk vastgelegd hoe met ondergronds bouwen en parkeren moet worden omgegaan.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van het (strijdige) gebruik.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsregels opgenomen. Deze afwijkingen betreffen bijvoorbeeld het bouwen van gebouwtjes van openbaar nut, het overschrijden van bebouwingsgrenzen, beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen én het oprichten van masten en antennes tot een bepaalde bouwhoogte.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel zijn algemene wijzigingsregels opgenomen voor het college van burgemeester en wethouders om het bouwen van gebouwten van openbaar nut, het overschrijden van bebouwingsgrenzen en beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen mogelijk te maken.

6.5 Overgangs en slotregels

De overgangsregels zijn conform het Besluit ruimtelijke ordening.