Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: De Akker, Lopik
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0331.BPdeAkker-ON01

Toelichting

  
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op de locatie aan De Akker 41 in Lopik staat momenteel een leegstaand pand, een voormalige school en peuterspeelzaal. Het gebouw is al een aantal jaren niet meer in gebruik en gaat er steeds slechter uitzien. Initiatiefnemer, woningstichting De Woningraat, is voornemens om op de locatie een appartementengebouw te realiseren met maximaal 16 sociale huurappartementen.
 
Het realiseren van het appartementengebouw is echter in strijd met het vigerende bestemmingsplan. In het vigerende bestemmingsplan 'Kern Lopik', vastgesteld door raad van de gemeente Lopik op 26 maart 2011, hebben de gronden van het plangebied de bestemming 'Maatschappelijk'. Het realiseren van de sociale huurappartementen is in strijd met het vigerende bestemmingsplan omdat het realiseren van woningen hier niet is toegestaan. Om het beoogde plan juridisch-planologisch mogelijk te maken is een partiële herziening van het bestemmingsplan nodig, waarin de beoogde functies mogelijk gemaakt worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
 
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen aan De Akker 41 in Lopik. Niet ver ten zuiden van Lopik ligt de Lek. Lopik is een landelijk gelegen woonkern en wordt voornamelijk ontsloten via de N210. Ten noordoosten van plangebied ligt IJsselstein, ten westen ligt de kern Schoonhoven. Het plangebied is kadastraal bekend onder kadastrale gemeente Lopik, sectie B en is onderdeel van perceelnummer 5062.
 
De navolgende afbeeldingen geven de globale ligging en begrenzing van het plangebied weer.
   
Globale ligging plangebied (plangebied rood omcirkeld, bron: GoogleEarth) 
 
Globale begrenzing plangebied (plangebied rood omkaderd, bron: googleEarth)
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kern Lopik', vastgesteld op 26 april 2011 door de raad van gemeente Lopik.
 
De navolgende afbeelding is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan en geeft de bestemming van het plangebied weer.
  
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Kern Lopik', plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
Voor het plangebied geldt de bestemming 'Maatschappelijk'. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' zijn enkel maatschappelijk voorzieningen toegestaan. Hieronder behoren overheids-, medische, onderwijs-, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke en vergelijkbare voorzieningen, alsmede kinderopvang. Ter plaatse van het gebouw is een bouwvlak opgenomen. Voor het plangebied geldt een maximale bouwhoogte van 4 meter.
 
Voor delen van het plangebied geldt tevens de bestemming 'Verkeer'. Hier zijn o.a. wegen en parkeervoorzieningen toegestaan. Ter plaatse van het sportveldje geldt de bestemming 'Groen'. Deze gronden zijn mede bestemd voor: groenvoorzieningen, water, voet- en fietspaden, ontsluitingswegen ten behoeve van aangrenzende bestemmingen en speelvoorzieningen.
 
Met de beoogde ontwikkeling worden 16 sociale huurappartementen mogelijk gemaakt. Dit is in strijd met het vigerende bestemmingsplan, want het realiseren van woningen binnen de bestemming 'Maatschappelijk' is niet toegestaan en de beoogde bebouwing wordt hoger dan de toegestane 4 meter. Onderhavig bestemmingsplan ziet toe op het mogelijk maken van de beoogde ontwikkeling.
 
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 worden achtereenvolgens de huidige situatie en de toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale, en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van (voor)overleg en inspraak zijn opgenomen.
 
2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande situatie
Het plangebied is gelegen in de kern Lopik aan de weg De Akker. Het plangebied is gelegen in een woonbuurt en zodoende bestaat de omgeving van het plangebied voornamelijk uit (rijtjes-)woningen. Direct ten oosten van het plangebied is een voetbalkooi aanwezig. Op ca. 100 meter ten westen van het plangebied ligt het zwembad Lobeke. De woningen die in de omgeving staan zijn vrijwel allemaal gebouwd in de jaren 70. Onderstaande tekening toont de huidige situatie van het plangebied.
 
Situatietekening plangebied (bron: Aiscube, d.d. 13 oktober 2021)
 
Op het plangebied staat momenteel de voormalige peuter en kleuterschool. Het betreft één gebouw, welke omstreeks 1975 is gebouwd. Het gebouw heeft één verdieping en is ca 4 meter hoog.  Tussen de naastgelegen voetbalkooi en het gebouw in ligt een bijbehorend schoolpleintje. Het schoolgebouw is niet meer in gebruik. In het oosten van het plangebied ligt een met tegels bestraat sportveldje dat tevens tot het plangebied behoort. Het plangebied is vrijwel geheel verhard, op enkele bomen en struiken op de randen van het plangebied na.
 
Het plangebied is ontsloten via De Akker. Met de auto is het alleen mogelijk om via het zuiden en zuidwesten de buurt te verlaten. Ten noorden, oosten en westen van het plangebied is de buurt autoluw. Om het plangebied heen liggen meerdere parkeerplaatsen. Deze werden voorheen deels door de gebruikers van de school gebruikt, maar worden nu vooral door de buurtbewoners gebruikt.
 
Onderstaande afbeelding toont een impressie van het plangebied en de omgeving van het plangebied.
      
Impressie bestaande situatie (bron: Aiscube en GoogleStreetview)
 
2.2 Toekomstige situatie
Met de beoogde ontwikkeling worden 16 sociale huurappartementen gerealiseerd. Eerst dient daarvoor het bestaande schoolgebouw gesloopt te worden. Onderstaande afbeelding toont een tekening van de beoogde toekomstige situatie van het plangebied.   
  
Situatietekening toekomstige situatie (bron: aiscube, d.d. 3 april 2023)
 
Op de locatie van de voormalige school wordt een appartementengebouw gebouwd met bijbehorende bergingen. In totaal zal het gebouw drie bouwlagen krijgen. Het beoogde gebouw zal bestaan uit drie lagen met een maximale bouwhoogte van 12 meter. Met uitzondering van de begane grond, komen er per verdiepingen zes appartementen. Op de begane grond komen vier appartementen met tevens een buurtkamer. Hier kunnen buurtbewoners elkaar ontmoeten onder het genot van een kopje koffie of thee.
 
Het sportveld binnen het plangebied zal ook aangepast worden. Deze wordt iets kleiner om in genoeg parkeerplaatsen te kunnen voorzien.
 
Onderstaande afbeelding toont een massastudie van de beoogde ontwikkeling.
           
3D impressie toekomstige situatie (bron: Aiscube d.d. 3 april 2023)
 
Duurzaamheid
Met de beoogde ontwikkeling worden meerdere duurzaamheidsmaatregelen genomen. De appartementen worden gasloos gerealiseerd. Met behulp van warmtepompen zal het gebouw worden verwarmd. Op het dak van het appartementengebouw worden zonnepanelen geïnstalleerd. 
    
Verkeer en parkeren
De ontsluiting van het plangebied blijft gelijk met de bestaande situatie en vindt plaats via De Akker. In het plangebied zelf worden de benodigde parkeerplaatsen gerealiseerd. Deze komen rondom het appartementengebouw te liggen.
 
3 Beleidskader
3.1 Nationaal beleid
 
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI schrijft een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten: 
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
  
Planspecifiek
Voorliggend plan is kleinschalig van aard, waardoor het geen nationale gevolgen heeft. Wel wordt rekening gehouden met de ambitie van het Rijk met betrekking tot een goede fysieke leefomgeving en het realiseren van sociale huurwoningen.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wet ruimtelijke ordening, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de NOVI zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016, 1 januari 2017 en 1 december 2020 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
Het plangebied van de voorliggende ontwikkeling ligt niet binnen één van de 14 beschreven onderwerpen uit het Barro. Het Barro is daarmee niet van toepassing op het plangebied.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking', waarbij de 'stappen van de ladder' in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro worden omschreven.
 
Planspecifiek
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Het voorliggende wijzigingsplan maakt 16 sociale huurappartementen mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied. Derhalve dient de behoefte voor de beoogde ontwikkeling te worden toegelicht.  
 
Behoefte
Lopik maakt onderdeel uit van de regio U16, de 16 gemeenten van de provincie Utrecht. In maart 2019 is er voor de locatie een woningmarktanalyse uitgevoerd. Volgens de prognose zouden er in U16 tot 2028 circa 45.000 extra huishoudens zijn. Er wordt voor U16 tot 2023 een potentiële woningbehoefte ingeschat van circa 28.000 woningen en voor de periode daarna (2023 – 2029) nog eens 24.000 woningen. In de woonvisie Lopik 2018-2022 geeft de gemeente aan dat er totale opgave bestaat van 180 woningen voor de periode 2017 tot 2030.
 
Volgens de Woningmarktanalyse U16 gemeenten is er een groot tekort van sociale huurwoningen. Dit tekort heeft ertoe geleid dat de druk op sociale huurwoningen in de afgelopen jaren flink is toegenomen. Binnen de provincie is er dan ook een grote vraag naar sociale huurwoningen. In de Woonvisie Lopik 2018-2022 geeft de gemeente ook aan dat er sprake is van een oplopende druk in de vraag naar sociale huurwoningen. De gemeente geeft aan 30% van de te realiseren woningen als sociale huurwoningen wil realiseren. Daarmee kan geconcludeerd worden dat er sprake is vann een kwalitatieve behoefte naar sociale huurwoningen.
 
Bestaand stedelijk gebied
De gronden waarop de woningen worden gerealiseerd maken onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied. Binnen het nu geldende bestemmingsplan hebben deze gronden een maatschappelijke bestemming waar reeds bebouwing aanwezig is. Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bestaand stedelijk gebied: 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Uitgaande van deze definitie kan de planlocatie aangemerkt worden als stedelijk gebied.
   
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Provincie Utrecht
De Omgevingsvisie Provincie Utrecht is op 10 maart 2021 vastgesteld. De ruimte in de provincie is beperkt terwijl de vraag naar ruimte groot is. Dat stelt de provincie Utrecht voor een grote uitdaging: 'hoe gaan we om met de groei van inwoners en bedrijven zonder dat dit ten koste gaat van een prettige en gezonde leefomgeving? We móeten keuzes maken'. Daarom is het uitgangspunt om waar mogelijk te kiezen voor slim combineren en concentreren. Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van een gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is de provincie Utrecht een inclusieve en circulaire provincie:
  • waarin Stad en land gezond zijn;
  • die Klimaatbestendig en waterrobuust is;
  • waarin Duurzame energie een plek heeft;
  • met Vitale steden en dorpen;
  • die Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
  • met een Levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • die een Toekomstbestendige natuur en landbouw heeft. 
Slim combineren
Met slim combineren bedoelt de provincie Utrecht dat de beschikbare ruimte op meerdere manieren gebruikt kan worden. De provincie combineert bijvoorbeeld het versterken van de rivierdijken met de ontwikkeling van nieuwe fiets- en wandelroutes en nieuwe recreatie- en natuurgebieden. Door te zorgen dat het autoverkeer op de dijken vermindert, ontstaat er meer ruimte voor wandelaars en fietsers.
 
Concentreren
Concentreren betekent bijvoorbeeld dat nieuwe woningen voornamelijk gebouwd worden dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Veel van wat je nodig hebt, is dan in de buurt en goed bereikbaar. Als het nodig is om kernen leefbaar te houden, is daarnaast een kleine uitbreiding mogelijk. Daarbij is voldoende ruimte om te bewegen en voldoende groen en water belangrijk. En door te bouwen in bebouwd gebied (concentreren), wordt er juist gezorgd dat er op andere plekken in de provincie ruimte overblijft voor andere zaken dan wonen. Denk aan natuur, het verbouwen van voedsel en het opwekken van zonne- en windenergie.
 
Uitvoering geven aan de Omgevingsvisie
De vraagstukken waar de provincie voor staan kan zij niet alleen oplossen. Samenwerking met inwoners, ondernemers, belangenorganisatie, medeoverheden, partners en de samenleving is cruciaal. Alleen dan kunnen de ambities bereikt worden.
 
Planspecifiek    
Voorliggend plan raakt aan het vierde beleidsthema van de omgevingsvisie: vitale dorpen en steden. Er wordt gestreefd naar een provincie waar ruimte is voor goed wonen, werken en natuur. Op die manier blijven de steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. De beoogde ontwikkeling vindt plaats op een inbreidingslocatie. De kernkwaliteiten zullen met de beoogde ontwikkeling verder niet worden aangetast.
     
De provincie streeft ernaar dat iedereen in de provincie Utrecht in een gezonde leefomgeving woont, werkt en recreëert. Dit is een belangrijke voorwaarde om een economische topregio te kunnen zijn. Goed wonen en schone lucht, water en bodem zijn aspecten die hierbij van belang kunnen zijn. Uit toelichting hoofdstuk 4 blijkt dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een gezonde leefomgeving.
  
Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling in lijn is met de omgevingsvisie van de provincie Utrecht.
 
3.2.2 Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht
Het beleid van de Omgevingsvisie wordt uitgevoerd met behulp van de op 10 maart 2021 vastgestelde Interim Omgevingsverordening en Programma's:
 
De Omgevingsverordening
In de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht staan de regels die horen bij het beleid dat in de Omgevingsvisie staat. Bijvoorbeeld regels voor natuurgebieden, waterwingebieden en woningbouw. Het opstellen van deze regels is een wettelijke taak of is het gevolg van politieke keuzes van de provincie Utrecht. In de Omgevingsverordening gaat het deels om regels die alleen voor gemeenten, waterschappen en uitvoeringsdiensten gelden en deels om regels die voor iedereen gelden. De provincie Utrecht heeft de ambitie om alleen regels te maken om risico’s uit te sluiten. Soms is het mogelijk van regels af te wijken.
 
De provincie Utrecht vindt het belangrijk om ruimte te geven aan nieuwe initiatieven en maatwerk per gebied. In de Omgevingsverordening zijn alle regels voor de leefomgeving samengebracht en de provincie Utrecht is van zo’n 20 verordeningen naar één Omgevingsverordening gegaan. Dit moet het voor iedereen eenvoudiger maken om te zien welke regels waar gelden.
 
Programma's 
Om het beleid uit te voeren zijn er niet alleen regels nodig, maar ook op uitvoering gerichte programma’s. De provincie zal hier samen met overheden, partners en de samenleving invulling aan geven. Bijvoorbeeld in het programma ‘wonen en werken’. Gemeenten in een regio en provincie zitten daarbij samen aan tafel en leggen vast welke woningen waar op welk moment gebouwd gaan worden en welke bedrijventerreinen ontwikkeld gaan worden. Daarbij wordt ook rekening gehouden met andere zaken, zoals dat mensen naar hun werk kunnen gaan en dat er voldoende recreatie en groen is. Met de Omgevingsverordening wil de provincie Utrecht duidelijkheid geven hoe de Utrechtse leefomgeving ingericht kan worden. Welke rol de provincie pakt, hangt af van de situatie. De ene keer zal de provincie Utrecht een ontwikkeling stimuleren, de andere zorgt ze ervoor dat plannen worden aangepast om de kwaliteiten van de omgeving te beschermen.
 
Planspecifiek
 
Overstroombaar gebied
Op kaart 3 'Watersysteem kaart 2' staat aangeven dat het plangebied in overstroombaar gebied ligt. Daarbij wordt in artikel 2.10 gesteld dat er rekening gehouden moet worden met overstromingsrisico's. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. Buitendijks geldt dit ook voor individuele woningen en bedrijven. Het plangebied ligt binnendijks waardoor dit artikel voor onderhavig plan niet van toepassing is.
   
Landschap Groene Hart
Met betrekking tot deze gronden stelt artikel 7.9 lid 2 van de Omgevingsverordening dat een ruimtelijk besluit voor gronden bestemmingen en regels moet bevatten ter bescherming van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten. Artikel 7.9 lid 3 van de Omgevingsverordening stelt dat deze gronden geen nieuwe bestemmingen en regels mag bevatten die leiden tot een onevenredige aantasting van in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten. De provincie hanteert de volgende kernkwaliteiten voor het Groene Hart: 
  • openheid;
  • (veen)weidekarakter (incl. strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.);
  • landschappelijke diversiteit;
  • rust & stilte. 
Voorliggend plan bevat de realisatie van een appartementengebouw op een reeds bebouwde locatie. Er zijn verder geen landschappelijke kwaliteiten of groen op de planlocatie aanwezig die met de ontwikkeling worden aangetast. Ook de rust, stilte en openheid worden niet met de beoogde ontwikkeling aangetast. Het plangebied is reeds omringd door bebouwing. Geconcludeerd wordt dat er geen kernkwaliteiten worden aangetast. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het gestelde in de Omgevingsverordening.
 
CHS - agrarisch cultuurlandschap
Volgens kaart 15 van de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht blijkt dat het plangebied gelegen is in agrarisch cultuurlandschap. De cultuurhistorische waarde van het agrarisch cultuurlandschap ligt vooral in (1) de aanwezige ontginningsstructuur en de ontginningsrichting; (2) de structuur, maatvoering, kenmerken en karakter van de boerderijlinten; (3) het waterbeheersingssysteem. Met de beoogde ontwikkeling van het plangebied wordt de cultuurhistorische waarde verder niet aangetast. 
 
Stedelijk gebied
Het plangebied ligt in het stedelijk gebied. In artikel 9.15 van de Omgevingsverordening wordt gesteld dat een bestemmingsplan woningbouw mogelijk kan maken op locaties binnen het stedelijk gebied. Hiervoor geldt dat de woningbouw moet passen in het programma 'wonen en werken' en de woningbouw niet mag leiden tot bodemdaling. In toelichting paragraaf 3.1.3 is ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking. Daarnaast bevindt de planlocatie zich niet in een gebied waar sprake is van een risico op bodemdaling.
        
Conclusie
Het plangebied valt niet binnen andere relevante gebieden van de Omgevingsverordening. Derhalve kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht.
 
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Toekomstvisie 2030
De toekomstvisie gemeente Lopik 2030 bevat de strategische hoofdlijnen, een missie en een aantal ambities die de gemeente Lopik richting 2030 wil realiseren. Daarbij streeft de gemeente Lopik naar behoud en versterking van de kwaliteiten van de dorpse gemeenschap met een ondernemende en agrarische mentaliteit, profiterend van de ligging in het Groene Hart en aan de Lek, nabij stedelijk gebied.
 
De Toekomstvisie moet nader worden geconcretiseerd in programma's en projecten. De gemeenteraad heeft de Toekomstvisie op 1 februari 2011 vastgesteld.
Er zijn in deze visie vier ambities opgesteld:
  1. landelijk gebied versterken en ontsluiten;
  2. levendige linten;
  3. ondernemend Lopik in MKB en ZZP;
  4. vitale schakel in de Lopikerwaard. 
Het zijn ambities die geen compleet nieuwe koers betekenen, maar wel nieuwe accenten leggen. Het bewaren van een evenwichtige bevolkingssamenstelling door woningbouw binnen de contouren strategisch in te zetten maakt deel uit van deze ambitie. Dit kan enerzijds bestaan uit het realiseren van woningbouw met de gedachte dat op deze locatie in de Randstad de woningen zeker aftrek vinden en dat zo het inwonertal op peil kan blijven. Een andere reactie is het besef dat het meer dan ooit draait om kwaliteit en leefbaarheid, ongeacht het inwoneraantal. Wanneer inwoners de kwaliteit en leefbaarheid waarderen en zich binden en hechten aan hun gebied en woonomgeving, dan beperkt dit de uitstroom van inwoners. Dit kan een reden zijn voor jongeren/jonge gezinnen om weer terug te keren naar en/of zich te vestigen in de gemeente Lopik. Dit vereist een kwaliteitsimpuls gericht op de kansen en kwaliteiten in de gemeente Lopik.
 
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling worden 16 sociale huurappartementen gerealiseerd. Dit past binnen de visie die de gemeente stelt in de Toekomstvisie 2030. Het plangebied is gelegen binnen de rode contouren van de kern Lopik. Het bestaande gebouw wordt met de beoogde ontwikkeling gesloopt, derhalve is hier sprake van een inbreidingslocatie. Het aantal inbreidingslocaties is slechts beperkt. Het optimaal gebruik maken van de locatie is dan ook gewenst. De realisatie van 16 woningen is de meest optimale benutting van het perceel, waarbij voor de bijbehorende functies zoals groen en parkeren voldoende ruimte beschikbaar is.
 
3.3.2 Woonvisie Lopik 2018 – 2022: Ruimte met kwaliteit
Op 6 februari 2018 is door raad van de gemeente Lopik de 'Woonvisie Lopik 2018-2022, ruimte met kwaliteit' vastgesteld. In de woonvisie heeft de gemeente de ambities  op het gebied van wonen uitgewerkt. In de woonvisie is uitgewerkt hoe de gemeente omgaat met de uitdagingen van de komende periode en de instrumenten die ze hierbij gaan inzetten.
  
De basis van de woonvisie is deels gevormd door onderzoeken en visiedocumenten die in voorgaand jaren zijn opgesteld. Zo is er een woningmarktonderzoek uitgevoerd en is door de Regio U16 de behoefte aan sociale huurwoningen onderzocht.
 
Lopik is een kleine en landelijke gemeente. De woningvoorraad bestaat voornamelijk uit grondgebonden eengezinswoningen. De provinciale bevolkingsprognose gaat uit van een afname van ca. 90 inwoners per jaar tussen 2015 en 2020. Ter gevolge van huishoudensverdunning blijft de groei in het aantal huishoudens echter doorzetten. De gemeente wil per jaar ca. 25 woningen toevoegen. In totaal, tot aan 2030, wil de gemeente 180 woningen realiseren. Hierbij geeft de gemeente aan voorkeur te hebben aan inbreiding boven uitbreiding.
 
Planspecifiek 
Met de beoogde ontwikkeling worden 16 sociale huurappartementen gerealiseerd op een binnenstedelijke locatie. Het voormalige schoolgebouw wordt gesloopt en maakt plaats voor het appartementengebouw. De gemeente heeft voorkeur voor inbreiding boven uitbreiding. Dit is met onderhavig ontwikkeling het geval.
 
In de woonvisie van de gemeente Lopik wordt aangegeven dat er sprake is van een hoge druk op sociale huurwoningen. De gemeente heeft de ambitie om 30% sociale huur te realiseren van de totale woningbouw binnen de gemeente. De totale behoefte tot aan 2030 voor de gemeente is 180 woningen. Met de realisatie van de 16 sociale huurwoningen wordt er een kleine bijdrage geleverd in de vraag naar sociale huurwoningen in de gemeente.
 
Tevens sluit het plan aan op de duurzaamheidsambitie van de gemeente. De beoogde woningen worden gasloos gerealiseerd. Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de woonvisie Lopik 2018-2022.
 
3.3.3 Groenbeleidsplan gemeente Lopik
Het groenbeleidsplan, welke door de raad van de gemeente Lopik is vastgesteld op 1 september 2021, schept beleidskaders voor de inrichting en het onderhoud van het openbaar groen in de gemeente Lopik. Het groenbeleidsplan is gericht op de lange termijn. Het doel van het Groenbeleidsplan is:
  • Formuleren van een geactualiseerde visie ten aanzien van het openbaar groen;
  • Vaststellen van ambities en kaders ten behoeve van de inrichting van het groen, zowel bij herinrichting als bij uitbreiding;
  • Basis vormen voor het realiseren van groenprojecten en het aanvragen van subsidies;
  • Vastleggen van sfeerbeelden voor het groen in de gemeente;
  • Vormen van een basis voor het dagelijks beheer en onderhoud.
In het Groenbeleidsplan wordt ingegaan op de visie, het bestaande groenstructuur binnen de gemeente, de vertaling van de visie naar beleidskeuzes en op het dagelijks beheer.
 
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling worden 16 sociale huurappartementen gerealiseerd. Het Groenbeleidsplan ziet toe op ingrepen op het openbaar gebied, waar een klein deel van het plangebied onderdeel van uitmaakt. Onder andere onderdeel van het Groenbeleidsplan is het realiseren van robuuste groene borders. Met dit bestemmingsplan wordt binnen de bestemming 'Verkeer' het realiseren van robuuste groene borders mogelijk gemaakt. In verband met het veranderende klimaat wil de gemeente de klimaatadaptieve waarde van het openbaar groen behouden en waar mogelijk versterken. Dit is minder van toepassing op de beoogde ontwikkeling en vindt meer plaats op wijkniveau. In de toekomst wordt in de omgeving van het plangebied directe infiltratie van regenwater mogelijk gemaakt.
 
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met het groenbeleidsplan gemeente Lopik.
 
4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
 
De bebouwingsmogelijkheden nemen bij het voorgenomen plan vergeleken met de bestaande (planologische) nauwelijks toe. De planlocatie is immers volledig bebouwd. Er is daarmee geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid d. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
 
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
 
4.2 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
In de huidige situatie heeft het plangebied een maatschappelijke bestemming. Bij een bestemmingswijziging dient aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Met de beoogde ontwikkeling worden er op de locatie 16 sociale huurappartementen gerealiseerd. Derhalve wordt er voor de locatie een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Inventerra, d.d. 10 januari 2022, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 1). Het doel is het vaststellen van de huidige bodemkwaliteit en of deze bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor het huidige en toekomstige gebruik.
 
Op basis van het uitgevoerde vooronderzoek is een hypothese opgesteld met betrekking tot een mogelijke verontreinigingssituatie in de bodem, namelijk onverdacht voor bodemverontreiniging. Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
  • De boven- en ondergrond op de locatie (MM1 en MM2) is licht verontreinigd met kwik en lood.
  • In het grondwater op de onderzoekslocatie (peilbuis 102) zijn een matig verhoogde concentratie barium en een licht verhoogde concentratie zink gemeten; deze worden beschouwd als natuurlijk verhoogde achtergrondwaarden. 
Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek dient de hypothese ‘onverdacht voor verontreiniging’ (strikt genomen) verworpen te worden, vanwege de aangetoonde licht verhoogde gehalten kwik en lood in de grond. De aangetoonde verhoogde gehalten zijn echter zodanig licht verhoogd dat aanvullend onderzoek (eventueel op basis van een aangepaste onderzoeksstrategie) of nadere maatregelen niet noodzakelijk worden geacht. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het terrein geschikt voor de huidige en de toekomstige bestemming.
 
Conclusie
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling geen belemmering zal ondervinden van het aspect bodem.
 
4.3 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Europees en nationaal niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het WB21 worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod. 
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
  
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
  
Waterbeheerprogramma 2022 - 2027: Stroomopwaarts, klimaatbestendig en duurzaam
In het 'Waterbeheerprogramma 2022-2027: Stroomopwaarts, klimaatbestendig en duurzaam' staat in grote lijnen het waterbeheer voor de komende jaren beschreven. Het Waterberheerprogramma geeft aan waar het hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden (HDSR) wil gaan werken en hoe ze dat willen doen. Het is een koers. Het hoogheemraadschap is zich ervan bewust dat de wereld aan het veranderen is en dat ze flexibel en adaptief moeten zijn.
 
Het waterschap wil transparant, doelmatig en effectief bijdragen aan gezond leven in een toekomstbestendig gebied. Klimaatadaptatie, de energietransitie, circulariteit, bodemdaling, droogte en biodiversiteit hebben allemaal een watercomponent en vragen onze betrokkenheid. Het hoogheemraadschap kiest voor een actieve rol volgens twee lijnen: 
  • Stroomopwaarts samen voor het gebied;
  • Zuiver en duurzaam voor de toekomst.
Ruimtelijke adaptatie
Het klimaat verandert. Hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en kans op drogere zomers. Daar moeten we, ook volgens het KNMI, in de toekomst in Nederland rekening mee houden. De verwachting van het KNMI is dat het klimaat in Nederland in 2050 ongeveer overeen zal komen met het huidige klimaat in Zuid-Frankrijk. Maar ook nu al is de klimaatverandering merkbaar.
 
Extreme neerslag, droogte en hitte kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Dit geeft aanleiding om aanpassing van de inrichting van de bebouwde omgeving aan het veranderende klimaat te agenderen en aan te werken. Dit beleid is vorig jaar vastgelegd in de Deltabeslissing voor Nederland. In de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Klimaatverandering heeft effecten op grote schaal maar ook op de kleine schaal van een stad. Door de toenemende hoeveelheid verharding in steden wordt het steeds moeilijker om water makkelijk weg te krijgen. Door het grootschalig verharden van tuinen van particulieren neemt de kans op wateroverlast toe.
 
Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel: 
  • De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
  • Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.
Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek
 
Watercompensatie
Een toename aan verharding van meer dan 500 m² dient volgens de regels van het hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden in de vorm van nieuw open water te worden gecompenseerd. Een toename aan verharding zorgt er namelijk voor dat het regenwater sneller op het oppervlaktewater zal afstromen. Het uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat er geen verslechtering van de huidige situatie mag optreden. Met de beoogde ontwikkeling neemt het aantal m² aan verharding nagenoeg niet toe. In de huidige situatie is het plangebied vrijwel geheel verhard. Watercompensatie is dan ook niet benodigd.
 
Wel wordt in het kader van het Groenbeleidsplan van de gemeente Lopik in het openbaar gebied meer directe infiltratie van regenwater mogelijk gemaakt.
 
Waterafvoer en riolering
Voor afvalwater kan worden aangesloten op de bestaande riolering. Navolgende afbeelding toont het bestaande gescheiden rioolstelsel in de omgeving van het plangebied. Daarmee is het relatief eenvoudig om de nieuwe bebouwing op het bestaande riolering aan te sluiten. Het afvalwatersysteem wordt zodanig vormgegeven dat het hemelwater kan worden afgekoppeld richting het oppervlaktewater.
 
 
4.4 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
 
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling worden 16 sociale huurappartementen, mogelijk gemaakt. Woningen zijn geluidgevoelige objecten. Een akoestisch onderzoek is vereist wanneer woningen binnen de wettelijke onderzoekszone van een weg, spoorweg en/of geluidgezoneerd industrieterrein liggen. De planlocatie is gelegen binnen de onderzoekzone van de Lopikerweg Oost. Derhalve is een akoestisch onderzoek vanuit de Wet geluidhinder benodigd. Resultaten van het onderzoek volgen later.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet beoordeeld worden of de wegen in de omgeving een belemmering vormen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningen. De beoogde woningen zijn voorzien aan De Akker. De buurt waarin het plangebied is gelegen is autoluw. Alleen ten zuiden en zuidwesten is het mogelijk het plangebied met de auto te verlaten. De Akker heeft een dusdanig lage verkeersintensiteit dat deze geen belemmering vormt voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
 
Er wordt geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling niet belemmerd wordt door het aspect geluid.
 
4.5 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3% bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3% bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM 2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt één woning gerealiseerd. Gezien de kleinschaligheid van voorgenomen ontwikkeling kan het worden aangemerkt als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
 
Om te bepalen of de luchtkwaliteit in het kader van een goede ruimtelijke ordening voldoet aan de wettelijke eisen is de Atlas Leefomgeving geraadpleegd. Over 2020 bedraagt de achtergrondconcentratie NO2 in het plangebied maximaal 12,9 μg/m³. Voor fijnstof (PM10 en PM2,5) bedraagt dit respectievelijk maximaal 15,8 μg/m³ en 8,75 μg/m³. Uit de Atlas Leefomgeving blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse voldoet aan de wettelijk gestelde grenswaarde van 40 μg/m³ voor zowel fijnstof als stikstofdioxide.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.6 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals bijvoorbeeld: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen. 
Planspecifiek
In het kader van milieuzonering moet er bepaald worden of de nieuwe invulling van het plangebied realiseerbaar is en dat de ontwikkeling geen belemmeringen oplevert voor de omliggende bedrijven en milieubelastende activiteiten. Aan de hand van de richtafstanden van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' kan bepaald worden of er voldaan wordt aan de gestelde richtafstanden. De planlocatie is gelegen in de kern Lopik. Hierbij kan worden uitgegaan van de omgevingstype 'rustige woonwijk'.
 
Sportveld gelegen naast de Akker 41- 43
In het oosten van het plangebied ligt een voetbalveldje. Dit veld wordt met de beoogde ontwikkeling gehandhaafd, maar zal wel iets kleiner worden dan wat in de bestaande situatie het geval is. In het vigerende bestemmingsplan hebben deze gronden een groenbestemming waardoor een speelvoorziening is op deze locatie toegestaan. De afstand tussen de beoogde appartementen en het veldje bedraagt ca. 17 meter. Dit wordt als een passende afstand gezien. Mede omdat het veld in de huidige situatie ook al aanwezig is. Het veldje wordt alleen overdag gebruikt door kinderen uit de buurt. De woningen ten oosten van het plangebied liggen op een afstand van ca. 7 meter van het veldje. Er is momenteel geen sprake van overlast van het veldje op de naastgelegen woningen. Meen afstand van ca. 17 meter tussen het beoogde appartementengebouw en het veld is de afstand groter dan in de bovengenoemde situatie. Het is dan ook aannemelijk dat er in de beoogde situatie sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.
 
Zwembad Lobeke
Ten westen van het plangebied ligt het Zwembad Lobeke. Bij het zwembad zijn enkele niet overdekte baden aanwezig. In het vigerende bestemmingsplan 'Kern Lopik' zijn de gronden bestemd als 'Sport'. Voor een buitenzwembad geldt volgens de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' een milieucategorie van 4.1 met een richtafstand van 200 meter. Voor het aspect geluid geldt een richtafstand van 200 meter. Voor de andere categorieën geldt een afstand tot maximaal 30 meter. Het plangebied bevindt zich op ca. 103 meter van het bestemmingsvlak van het zwembad. Daarmee wordt niet voldaan aan de richtafstand. Hierbij dient vermeld te worden dat de richtafstanden gegeven in de VNG-publicatie niet maatgevend zijn. Er kan gemotiveerd van worden afgeweken. Tussen het zwembad en het plangebied staan al meerdere rijen met woningen. Het zal dus niet zo zijn dat de komst van het appartementengebouw het zwembad in zijn bedrijfsvoering zal belemmeren. De woningen die nabij het zwembad zijn gelegen kunnen als maatgevend worden gezien. Daarnaast zullen de rijen woningen gelegen tussen het zwembad en het plangebied het geluid blokkeren. Er zal sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.
 
Conclusie
Hiermee kan gesteld worden dat er ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat en het plan geen invloed heeft op de bedrijfsvoering van bedrijven. Het plan is uitvoerbaar in het kader van bedrijven en milieuzonering.
 
4.7 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de Algemene zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt, een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
In het kader van het voorgenomen plan wordt de bestaande bebouwing op locatie gesloopt. Ten behoeve van de ontwikkeling geldt de wettelijke verplichting onderzoek te verrichten naar de aanwezigheid van beschermde flora en fauna, beschermde gebieden en de mogelijke effecten van de ruimtelijke ingreep daarop.
 
Soortenbescherming 
Door Blom ecologie is op locatie een quickscan flora en fauna uitgevoerd (Blom ecologie, 16 december 2021, zie bijlagen bij toelichting). Uit de quickscan blijkt dat, gezien de bekende verspreidingsgegevens, de ligging van de planlocatie en de type bebouwing, er potentie is voor verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis, laatvlieger en ruige dwergvleermuis. Om aan- of afwezigheid van vleermuizen vast te stellen is aanvullend onderzoek nodig. Dit onderzoek wordt lopende de planvorming verder uitgevoerd. Inmiddels is het aanvullende onderzoek vleermuizen uitgevoerd (Blom ecologie, 19 oktober 2022, zie bijlagen bij toelichting).
 
In de periode mei-september 2022 is onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van vleermuizen in het plangebied. Tijdens het onderzoek zijn geen vleermuisverblijfplaatsen vastgesteld binnen het plangebied. De beoogde ontwikkeling leidt derhalve niet tot het wegnemen van vleermuisverblijfplaatsen. Het plangebied maakt (in beperkte mate) onderdeel uit van het leefgebied, maar is er geen sprake van het wegnemen van essentiële onderdelen van het leefgebied. De beoogde ingreep leidt niet tot overtreding van een verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming. Een ontheffing Wet natuurbescherming vleermuizen is derhalve niet noodzakelijk.
   
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied en Belangrijk Weidevogelgebied of het Natuurnetwerk Nederland. Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een melding- of vergunningplicht geldt.
 
De beoogde ontwikkeling betreft het slopen van de bestaande bebouwing om hiervoor in de plaats een appartementengebouw met in totaal 16 sociale huurwoningen te realiseren. Het transport en de bouwwerkzaamheden gedurende de ontwikkeling kunnen leiden tot een tijdelijke toename in stikstofdepositie (projecteffect). Derhalve is voor de beoogde ontwikkeling voor de gebruiks- en de aanlegfase van de ontwikkeling een stikstofdeposititieberekening uitgevoerd (Buro SRO, d.d. 5 oktober 2023, zie bijlagen bij toelichting).
 
Bij de gebruiksfase is uitgegaan van een extra verkeersgeneratie van 65,6 verkeersbewegingen per etmaal wat valt onder de categorie ‘licht verkeer’ Uit de AERIUS-berekening blijkt dat er tijdens de gebruiksfase in totaal sprake is van een NOx emissie van 2,9 kg/j en voor NH3 < 1,0 kg/j. Voor de Natura 2000-gebieden geldt dat er geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn.  Uit de AERIUS-berekening blijkt dat er tijdens de aanlegfase in totaal sprake is van een NOx emissie van 40,3 kg/j en voor NH3 1,7 kg/j. Voor de Natura 2000-gebieden geldt dat er geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn. 
 
De stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling heeft geen significante gevolgen voor de Natura 2000-gebieden. Daarmee is er geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming. Met het oog op de Wet natuurbescherming is het plan uitvoerbaar.
    
Voor de overige effecten (trillingen, geluid, optische verstoring, etc.) geldt dat de afstand tot de omliggende Natura 2000-gebieden te groot is en dat de mate van deze verstoringsfactoren niet zullen leiden tot een toename. Tevens zorgen de tussengelegen percelen, woningen en infrastructuur voor voldoende bufferwerking om deze (eventuele) effecten te ondervangen.
 
4.8 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.
 
   
Uitsnede risicokaart, plangebied zwart omcirkeld (bron: risicokaart.nl)
 
Risicovolle inrichtingen
Ten oosten van het plangebied is het zwembad Lobeke gelegen. Bij het zwembad wordt bleekchloor opgeslagen. De afstand van het zwembad tot aan het plangebied bedraagt ca. 103 meter. Uit raadpleging van de risicokaart blijkt dat het plangebied niet binnen het invloedsgebied, van zowel de 10-5 contour als de 10-6, bevindt.
 
Vervoer van gevaarlijke stoffen over spoor, weg of water
Er is geen sprake van vervoer van gevaarlijke stoffen over spoor, weg of water nabij het plangebied.
 
Vervoer van gevaarlijke stoffen via buisleidingen
Er is geen sprake van vervoer van gevaarlijke stoffen via buisleidingen.
 
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.9 Cultureel erfgoed
4.9.1 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Gemeentelijk archeologiebeleid
Als instrument om een goed onderbouwde belangenafweging te kunnen maken heeft de gemeente de 'Nota Archeologiebeleid gemeente Lopik' opgesteld. Op de archeologische beleidskaart staan archeologische waarden aangegeven waaraan beleidsregels zijn gekoppeld die in de bestemmingsplannen kunnen worden opgenomen. In de beleidsregels zijn vrijstellingsgrenzen opgenomen voor de oppervlakte en diepte van de voorgenomen ingreep. Indien een plangebied groter is dan de gestelde oppervlakte-ondergrens en de ingreep dieper gaat dan de diepte-ondergrens dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
 
Planspecifiek
Om in beeld te brengen wat de archeologische verwachting van het plangebied is, is de Maatregelenkaart van de gemeente Lopik geraadpleegd. Volgens de Maatregelenkaart beschikken de gronden van het plangebied over de aanduiding 'Categorie 6'. Dit houdt in dat er geen sprake is van een onderzoeksverplichting bij nieuwe ontwikkelingen. Derhalve is er voor de beoogde ontwikkeling geen archeologisch onderzoek nodig.
 
Er kan geconcludeerd worden dat het aspect archeologie geen belemmeringen vormt voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.
 
4.9.2 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Het cultuurhistorische beleid van de gemeente is vastgelegd in de Kadernota Erfgoed (vastgesteld op 4 juli 2012).
 
Cultuurhistorische waardenkaart
Op 6 februari 2018 heeft de gemeenteraad de Cultuurhistorische Waardenkaart vastgesteld. De CHW-kaart is een inventarisatie van de aanwezige cultuurhistorie in de gemeente Lopik. Het bestaat uit een rapport en een uitgebreide inventarisatie
 
Planspecifiek
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen gemeentelijke en/of rijksmonumenten aanwezig. Tevens maakt het plangebied geen onderdeel uit van een beschermd dorps- of stadsgezicht. Ook andere cultuurhistorisch waardevolle elementen zijn niet aanwezig. De ontwikkeling heeft dan ook geen effect op de cultuurhistorie.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.10 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
 
4.10.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 van 10 december 2018 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Met behulp van de CROW-publicatie 'Toekomst bestending parkeren' is de verkeersgeneratie van het plangebied berekend. Om de verkeersgeneratie van de beoogde sociale huurappartementen te bepalen is gekeken naar de ligging van het plangebied in de kern. De gemeente Lopik is qua stedelijkheidsgraad aan te merken als een 'niet stedelijk' gebied. Het plangebied maakt onderdeel uit van de 'rest bebouwde kom'.
 
De verkeersgeneratie voor sociale huurwoningen komt uit op gemiddeld 4,1 verkeersbewegingen per woning per etmaal. In totaal worden er 16 sociale huurwoningen gerealiseerd. Dit betekent een verkeersgeneratie van 65,5 voertuigbewegingen per etmaal. Gelet op dit beperkte aantal voertuigbewegingen kan gesteld worden dat dit opgevangen kan worden met de huidige verkeersstructuur.
 
4.10.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
 
Planspecifiek
Om de parkeerbehoefte van het nieuwe appartementencomplex te bepalen is gekeken naar de ligging van het plangebied in de kern. De gemeente Lopik is qua stedelijkheidsgraad aan te merken als een 'niet stedelijk' gebied en het plangebied maakt onderdeel uit van de 'rest bebouwde kom'. Volgens de publicatie Toekomstbestendig Parkeren van CROW geldt er een gemiddelde parkeernorm van 1,4, uitgaande van de categorie 'huur, appartementen, midden/goedkoop (incl. sociale huur). Met 16 sociale huurwoningen komt dit neer op een totale parkeernorm van 16 x 1,4 = 22,4. Dit betekent dat er met de beoogde ontwikkeling in totaal 23 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden.
 
Met de beoogde ontwikkeling worden 30 nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd. In de huidige situatie zijn er al meerdere parkeerplaatsen aanwezig die werden gebruikt t.b.v. het parkeren bij de school. In totaal zijn er voldoende parkeerplaatsen aanwezig om aan het totaal aantal benodigde parkeerplaatsen te voldoen.
 
Derhalve kan geconcludeerd worden dat het aspect parkeren geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
 
5 Juridische planbeschrijving
 
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).     
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
 
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
 
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. 
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
  • bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
 
5.4 Wijze van bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen.
 
Groen
Het sportveldje in het oosten van het plangebied krijgt de bestemming 'Groen', zoals ook in de huidige situatie het geval is. De regels hiervan zijn overgenomen van het geldende bestemmingsplan.
 
Verkeer
De randen van het plangebied en de strook tussen het sportveldje en het appartementengebouw krijgen de bestemming 'Verkeer'.  De parkeerplaatsen zullen met een specifieke aanduiding op de verbeelding worden aangegeven. Tevens biedt de bestemming Verkeer ook ruimte voor het aanleggen van robuuste groene borders als gevolg van het Groenbeleidsplan van de gemeente Lopik.
 
Wonen
Voor het gehele plangebied geldt de bestemming 'wonen'. De bestemming 'Wonen' is opgenomen voor het appartementengebouw. Binnen het bouwvlak is het maximum aantal wooneenheden aangegeven. Daarnaast krijgt het gebouw een maximum bouwhoogte van 15 meter. Tevens krijgt de bestemming de aanduiding 'gestapeld'. In de regels is tevens vastgeleged dat 100% van de appartementen als sociale huur moet worden gerealiseerd voor een termijn van 25 jaar.
 
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid Wro of naar aanleiding van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 2º en 3°van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
 
In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer.  
 
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. 
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
Participatie
Initiatiefnemer en de gemeente Lopik hebben meerdere gesprekken gevoerd met inwoners van Lopik. De bewoners hadden meerdere suggesties welke invloed hebben gehad op het ontwerp van de beoogde ontwikkeling.
 
6.2.1 Vooroverleg
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro opgenomen.
 
6.2.2 Zienswijzen
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd eventuele zienswijzen en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.