Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Boveneind Noordzijde Sectie E nummer 1021 te Benschop
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0331.BeNz112Bnschp-ON01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

 

1.1 Plan

het ontwerp bestemmingsplan  Boveneind Noordzijde Sectie E nummer 1021 te Benschop met identificatienummer NL.IMRO.0331.BeNz112Bnschp-ON01  van de Gemeente Lopik;

1.2 Bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 Aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 Agrarische activiteiten bij wijze van hobby

agrarische bezigheden, voornamelijk bij wijze van liefhebberij;

1.7 Archeologische deskundige

een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties;

1.8 Archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit de oude tijden;

1.9 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.10 Bebouwingsgebied

achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw;

1.11 Bebouwingsgrens

een grens van een bouwperceel, welke niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen;

1.12 Bebouwingspercentage

een binnen een bij het plan behorend geometrisch bepaald vlak of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van een deel van het bouwperceel, dan wel bouwvlak of bestemmingsvlak dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.13 Bed & breakfast

een aan de woonfunctie ondergeschikte verblijfsvoorziening, bestaande uit het tegen betaling aanbieden van toeristisch en kortdurend verblijf in de woning en/of bijbehorende gebouwen. Een bed & breakfast wordt gerund door de hoofdbewoner(s) van de woning. De kamers ten behoeve van een bed & breakfast functioneren niet als zelfstandige wooneenheid;

1.14 Bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.15 Bedrijfsvloeroppervlak

het al dan niet voor het publiek toegankelijke vloeroppervlak dat uitsluitend voor één bedrijf gebruikt wordt;

1.16 Bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op dan wel bij een terrein bestemd voor (het gezin van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming, wenselijk is;

1.17 Bestaand

bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend;
bij gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan in werking is getreden;

1.18 Bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet;

1.19 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.20 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.21 Bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.22 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.23 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.24 Bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van een onderbouw, kap of kapverdieping;

1.25 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.26 Bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.27 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.28 Bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.29 Bouwwerk, geen gebouw zijnde

elk bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;

1.30 Buitenopslag

het in de open lucht tijdelijk opslaan of opgeslagen houden van gerede of ongerede goederen, materialen, werktuigen, machines of gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan, met uitzondering van opslag ten behoeve van de normale bedrijfsvoering. Het gebruik van containers voor permanente opslag valt ook niet onder buitenopslag;

1.31 Cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk, gebied of landschapselement toegekende waarde in verband met ouderdom, gaafheid, zeldzaamheid en herkenbaarheid vanuit historisch oogpunt in relatie met de bijbehorende abiotische randvoorwaarden (bodem, water, terreinvormen);

1.32 Detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en afleveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.33 Duurzame energie

energievorm waarover de mensheid voor onbeperkte tijd kan beschikken. Bij de productie
van duurzame energie wordt geen gebruik gemaakt van fossiele brandstof;

1.34 Graslandverbetering

bodembewerkingen zoals het scheuren van een perceel, frezen en of ploegen, opnieuw egaliseren, en inzaaien of bijzaaien ten behoeve van graslandverbetering;

1.35 Hobbymatig agrarisch gebruik

het houden van vee onder de grens van een inrichting zoals genoemd in de Wet milieubeheer en/of materieel stalling ten behoeve van het beheer van gronden in agrarisch gebruik;

1.36 Hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwvlak door zijn aard, functie, constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.37 Houtopstand

zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend, die:
  1. een oppervlakte grond beslaat van tien are of meer, of
  2. bestaat uit een rijbeplanting die meer dan twintig bomen omvat, gerekend over het totaal aantal rijen;

1.38 Huishouden

een vorm van wonen, zowel in de traditionele vorm van gezin als in de minder traditionele vorm, mits sprake is van nagenoeg zelfstandige bewoning met een zekere mate van onderlinge verbondenheid tussen de bewoners en continuïteit in de samenstelling;

1.39 Kampeermiddel

  1. een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan;
  2. enig ander onderkomen en enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelten daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde;
een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
 

1.40 Kantoor

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.41 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht geldt, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.42 Kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen

voorzieningen ten behoeve van wandelen, fietsen, vissen, kanoën en natuurobservatie in de vorm van aanlegsteigers, picknickplaatsen, vissteigers, observatiepunten, informatieborden en banken;

1.43 Landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van bodem, water, terreinvormen, niet-levende en levende natuur en het menselijk grondgebruik in onderlinge samenhang en wisselwerking;

1.44 Natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en/of fauna in relatie met de bijbehorende abiotische randvoorwaarden (bodem, water, terreinvormen);

1.45 Nevenfuncties

ondergeschikt bestanddeel van de totale omvang van een bedrijf of woning;

1.46 Niet vrijstaand bouwwerk

een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw;

1.47 Nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en gebouwen voor telecommunicatie;

1.48 Opslag

het bewaren van goederen, waaronder agrarische producten, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard;

1.49 Overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak;

1.50 Paardenbak

een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk grond kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen van paarden dan wel het uitoefenen van de paardensport;

1.51 Paardenstalling

het houden van paarden en pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en pony's in pension te stallen en te weiden; onder paardenstalling worden geen maneges verstaan;

1.52 Pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.53 Peil

  1. ten opzichte van gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdingang;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het gemiddelde waterpeil ter plaatse;

1.54 Plangrens

de geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan;

1.55 Plattelandswoning

een woning gelegen bij een agrarisch bedrijf zonder dat er sprake is van een functionele binding tussen woning en bedrijf;

1.56 Prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.57 Recreatief nachtverblijf

recreatieve verblijven binnen de bestaande bebouwing;

1.58 Rooilijn

  1. de op een perceel aanwezige lijn, die ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is gelegen: evenwijdig aan de weg en in het verlengde van de dichtst bij de weg gelegen gevel van het hoofdgebouw;
  2. dan wel (indien deze gevel niet evenwijdig is aan de weg): evenwijdig aan de weg door het dichtst bij de weg gelegen hoekpunt van gevels van het hoofdgebouw;

1.59 Sanering

amovering van bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, inclusief de bestaande fundering;

1.60 Seksinrichting

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig is, niet op voortplanting gerichte seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval wordt verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.61 Staat van Bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die als Bijlage 1 onderdeel van deze regels uitmaakt;

1.62 Voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel welke gekeerd is naar de weg die dient als hoofdontsluiting voor het bouwperceel;

1.63 Voorgevellijn

de lijn die gevormd wordt door de voorgevel of voorgevels door te trekken tot op de zijgrenzen van een bouwperceel; bij het bepalen van de ligging van de voorgevellijn wordt geen rekening gehouden met ondergeschikte bouwdelen als bedoeld in artikel 9 lid 1

1.64 Vloeroppervlak

het binnenwerks gemeten vloeroppervlak van een gebouw;

1.65 Woning

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden of - ingeval van inwoning - van twee huishoudens, aanbouwen en uitbouwen daaronder begrepen, bijgebouwen en bedrijfsgebouwen daarvan uitgezonderd;

1.66 Zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Algemene regels

 
2.1.1 De afstand tot de bouwvlakgrens
tussen de grenzen van het bouwvlak en enig punt van een op dat bouwvlak voorkomend gebouw waar die afstand het kortst is;
2.1.2 De bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.1.3 De goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.1.4 De inhoud van een bouwwerk
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.1.5 De lengte, breedte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenwerkse gevelvlakken (en/of het hart van de scheidingsmuren);
2.1.6 De oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.1.7 De dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 Aanvullende regels

 
2.2.1 De bouwhoogte van ondergeschikte bouwonderdelen
Voor de in artikel 2 lid 1.2 genoemde bouwhoogte worden ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, luchtbehandelingsinstallaties, filters, valbeveiligingen, glasbewassingsinstallaties, liftopbouwen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, niet meegeteld, mits de maximale bouwhoogte met niet meer dan 3 meter overschreden wordt;
2.2.2 De grootte van dakoverstekken
Indien er dakoverstekken aanwezig zijn met een lengte van 50 cm of meer, dan wordt bij de bepaling van de oppervlakte van een bouwwerk het einde van de dakoverstek als buitenwerks gevelvlak aangemerkt.

2 Bestemmingsregels

 

Artikel 3 Tuin

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuinen met daarbij behorende landschappelijke inrichting, perceelsontsluitingen, terrassen en paden;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden' uitsluitend voor instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke waarden;
Het gronden ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden' dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, zoals terreinafscheidingen en tuinmeubilair, niet zijnde overkappingen;
  2. de bouwhoogte en oppervlakte van bouwwerken mogen niet meer bedragen dan hierna is aangegeven:
bouwwerken   max. oppervlakte   max. bouwhoogte  
terreinafscheidingen
- voor de voorgevel
- achter de voorgevel  
-  
1 m
2 m  
overige bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden' -   2 m  
overige bouwwerken geen gebouwen zijnde   -   3 m  

Artikel 4 Wonen

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen, met dien verstande dat:
    1. het aantal woningen niet meer mag bedragen dan 1 per bestemmingsvlak;
    2. indien het bestemmingsvlak is voorzien van een bouwvlak, woningen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd, waarbij geldt dat het aantal woningen niet meer mag bedragen dan 1 per bouwvlak;
  2. aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  3. hobbymatig agrarisch gebruik;
  4. nevenfuncties, waaronder uitsluitend wordt verstaan:
    1. kano- roeiboot of fietsenverhuur, tot een oppervlak van 100 m2;
    2. boerengolf, tot een oppervlakte van 2 ha;
    3. poldersport, tot een oppervlakte van 2 ha;
    4. tentoonstellingsruimte/museum, tot een oppervlakte van 500 m2;
met dien verstande dat:
  1. er dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  2. er mag geen buitenopslag ten behoeve van de nevenfunctie plaatsvinden;
  3. de activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale verkeersafwikkeling en geen onevenredige parkeerdruk in het openbaar gebied veroorzaken;
  4. ten behoeve van de nevenfunctie mag van het oppervlak, zoals hierboven opgenomen, maximaal 100 m² aan gebouwen binnen het bouwvlak worden gebouw;
met de daarbij behorende:
  1. paardenbakken, mits voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 4 lid 2.2;
  2. tuinen, erven en terreinen;
  3. paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. groenvoorzieningen, natuur en landschapselementen.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:
4.2.1 Gebouwen
  1. voor zover in een bestemmingsvlak een bouwvlak is opgenomen mogen de hoofdgebouwen uitsluitend binnen dat bouwvlak worden gebouwd;
  2. de inhoud van een woning mag niet meer bedragen dan 750 m3;
  3. indien het bestemmingsvlak is voorzien van een bouwvlak vrijstaande bijbehorende bouwwerken uitsluitend binnen het bouwvlak zijn toegestaan.
  4. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bij de woning mag niet meer bedragen dan:
    1. in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m2: 50% van dat bebouwingsgebied;
    2. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2: 50 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2;
    3. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2: 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2;
  5. in aanvulling op het bepaalde onder d is ongeacht de bestaande oppervlakte aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken per woning een vrijstaand bijbehorend bouwwerk toegestaan ten behoeve van natuur- en landschapsbeheer van gronden van minimaal 1 hectare, waarbij geldt:
    1. dat de oppervlakte van het vrijstaand bijbehorend bouwwerk niet meer dan 15 m2 mag bedragen;
    2. de bouwhoogte van het vrijstaand bijbehorend bouwwerk niet meer dan 3 m mag bedragen;
    3. de goothoogte en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan hierna is aangegeven:
Bouwwerkenmax. goothoogte max. bouwhoogte
Woningen en niet vrijstaande bijbehorende bouwwerken 3,5 m, dan wel de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte' aangegeven hoogte10 m, dan wel de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' aangegeven hoogte
Vrijstaande bijbehorende bouwwerken woning3 m 6 m
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. per woning is ten hoogste één paardenbak toegestaan;
  2. de afstand tussen een paardenbak en een woning van derden bedraagt ten minste 50 m;
  3. de oppervlakte van een paardenbak mag niet meer bedragen dan 800 m2;
  4. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan hierna is aangegeven:
Bouwwerken   max. bouwhoogte  
Lichtmasten ten behoeve van paardenbakken   4 m
Hekwerken ten behoeve van paardenbakken   1,5 m  
Terreinafscheidingen   - voor de voorgevel: 1 m
- achter de voorgevel 2 m  
Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   3 m  
 
4.2.3 Voorwaardelijke verplichtingen
  1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning wordt slechts verleend indien vaststaat dat de volgende te slopen bebouwing (zoals nader beschreven in de toelichting bij dit plan) is gesloopt:
    • Boveneind Noordzijde, perceel E1021 Benschop (in het plangebied zelf): 70 m2;
    • Benedeneind Zuidzijde 383 Benschop: 420 m2;
    • Achtersloot 33C IJsselstein: 252 m2.
  2. Het gebruik van onbebouwde gronden voor regulier menselijk verblijf is slechts toegestaan indien is voorzien in een vangewas zoals opgenomen in het tot de toelichting van dit plan behorende rapportage spuitzoneonderzoek. Dit vanggewas dient te voldoen aan de volgende voorwaarden:
    1. minimaal 90% dicht bladoppervlak;
    2. minimaal een overhoogte van 1 meter boven het te bespuiten gewas en de hoogste in werking zijnde spuitdop;
    3. aanwezigheid van horizontale aaneengeslotenheid (tussen bomen/struiken van het vanggewas);
    4. aanwezigheid van verticale aaneengeslotenheid met uitzondering van de onderzijde van de windhaag welke tot een hoogte van maximaal 50 cm openingen mag bevatten.

4.3 Afwijken van de bouwregels

 
4.3.1 Hobbymatig agrarisch gebruik
Bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4 lid 2.1 sub e ten behoeve van het bouwen van een groter oppervlak aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor hobbymatig agrarisch gebruik, behorende bij een woning, niet zijnde ten behoeve van een agrarisch bedrijf:
  1. de gezamenlijke oppervlakte aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij de woning niet meer bedraagt dan 200 m²;
  2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
  3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 6 m;
  4. maximaal 1 vrijstaand bijbehorend bouwwerk voor hobbymatig agrarisch gebruik per bouwperceel is toegestaan.
4.3.2 Paardenbakken
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4 lid 2.2 sub c  ten behoeve van paardenbakken met een maximale oppervlakte van 1.200 m2, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  1. het straat-, bebouwings- en landschapsbeeld;
  2. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing;
  3. de verkeersveiligheid.

4.4 Specifieke gebruiksregels

 
4.4.1 Beroeps- en bedrijfsuitoefening
Op deze gronden is het gebruik toegestaan van gedeelten van hoofdgebouwen, inclusief bijbehorende bouwwerken, voor aan-huis-gebonden beroepen, kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast, voor zover:
  1. de woonfunctie op het perceel als hoofdfunctie in stand blijft en het voorgestane gebruik een ondergeschikte toevoeging daaraan is;
  2. het pand de uitstraling van een woning blijft behouden;
  3. maximaal 50 m² van de oppervlakte van de woning of het bijbehorend bouwwerk wordt gebruikt;
  4. de activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale verkeersafwikkeling en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken;
  5. het gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of de buurt;
  6. de nieuwe functie geen milieuhinder oplevert, alleen bedrijfsactiviteiten in de milieucategorie I, als bedoeld in de handreiking “Bedrijven en milieuzonering” van de VNG, editie 2009, zijn toegestaan;
  7. er geen reclameborden groter dan 0,20 m² bij of aan een woning worden geplaatst;
  8. de activiteiten geen detailhandel, horeca of exploitatie van een seksinrichting betreffen, met uitzondering van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit;
  9. de ondergeschikte detailhandel als nevenactiviteit van het gebruik van woningen voor bij de functie van wonen passend gebruik geen aantasting van het kernwinkelapparaat en de wijkwinkelvoorzieningen tot gevolg heeft en tot maximaal 10% van de toegestane oppervlakte voor het bij de functie wonen passende gebruik tot een maximum van 5 m²;
  10. de activiteiten geen buitenopslag van roerende zaken tot gevolg hebben;
  11. geurgevoelige objecten op een afstand van minstens 25 meter van een agrarisch bouwvlak worden gerealiseerd.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

 
4.5.1 Nevenfuncties
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4 lid 1, ten behoeve van het toelaten van de nevenfuncties:
  1. kleinschalig kamperen, tot een oppervlak van 3.000 m2;
  2. kampeerboerderij, tot een oppervlak van 200 m2 binnen het bestemmingsvlak;
  3. kinderboerderij, mits de locatie gelegen is binnen een afstand van 500 m van de kernen en tot een oppervlak van 1.500 m2 binnen danwel deels buiten het bestemmingsvlak ;
  4. paardenstalling/-houderij, tot een oppervlak van 1.000 m2 binnen het bestemmingsvlak waarbij een binnenrijbaan in geen geval is toegestaan;
met dien verstande dat:
  1. buitenopslag en stalling buiten is niet toegestaan;
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  3. geen onaanvaardbare situatie ontstaat met betrekking tot milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;
  4. geen nadelige beïnvloeding ontstaat van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke verkeerssituatie;
  5. er wordt voldaan aan de parkeernormen zoals opgenomen in artikel artikel 11;
  6. geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan het karakter van de omgeving;
  7. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);
  8. indien een nevenfunctie buiten het bouwvlak wordt toegestaan op deze gronden niet mag worden gebouwd.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf te wijzigingen in de bestemming Agrarisch met de aanduiding 'grondgebonden veehouderij' en een bouwvlak ten behoeve van de verplaatsing van een melkveehouderijbedrijf binnen de gemeente, met dien verstande dat:
  1. aangetoond dient te worden dat de wijziging noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of ontwikkeling, dat er sprake is van een duurzaam volwaardig agrarisch bedrijf en dat de verplaatsing bijdraagt aan een verbetering van zowel de ruimtelijke als doe milieukundige situatie;
  2. de aanduiding 'grondgebonden veehouderij' en het bouwvlak op de oude locatie worden verwijderd en het bedrijf op die locatie is gestopt;
  3. de volgende geurnormen niet mogen worden overschreden:
    1. de maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object in het buitengebied bedraagt 8,0 odour units en op een geurgevoelig object in de bebouwde kom 2,0 odour units;
    2. de minimale afstand voor de geurbelasting van een veehouderij met minder dan 200 stuks melkrundvee (en 140 stuks jongvee) en/of 50 overige dieren tot een geurgevoelig object in het buitengebied bedraagt 25 m en tot een geurgevoelig object in de bebouwde kom 50 m;
  4. er dient te worden voorzien in een landschappelijke inpassing waarbij geldt dat:
    1. bestaande doorzichten naar de achterliggende polder dienen te worden behouden;
    2. er wordt voorzien in opgaande randbeplanting van een gebiedseigen assortiment over een breedte van tenminste 5 m, tenzij de nieuwe bebouwing zodanig wordt gesitueerd dat deze vanaf de openbare weg aan het zicht onttrokken zal zijn;
    3. een advies is verkregen van een door de gemeente aan te wijzen landschapsdeskundige;
  5. er geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan:
    1. het straat-, bebouwings- en landschapsbeeld;
    2. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing;
    3. de waterhuishoudkundige situatie;
    4. de cultuurhistorische waarden zoals opgenomen op de Cultuurhistorische Waardenkaart gemeente Lopik, dan wel diens rechtsopvolger;
  6. geen aantasting van de aan weidebouw gebonden natuurwaarden (weidevogels en wintergasten) mag plaatsvinden.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 3

   

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de (mogelijk) aanwezige archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd waarvan de oppervlakte groter is dan 200 m2 en die leiden tot ingrepen in de bodem dieper dan 50 cm ten opzichte van maaiveld, met uitzondering van herbouw van bouwwerken op bestaande fundaties.

5.3 Afwijken van de bouwregels

 
5.3.1 Algemeen
  1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 2 voor het bouwen ten behoeve van de doeleinden van de onderliggende bestemmingen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarde van het gebied of een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft dat, onverminderd het elders in het plan bepaalde, een afwijking in redelijkheid niet kan worden geweigerd;
  2. Alvorens afwijking te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning aan het bevoegd gezag hieromtrent een schriftelijk advies van een archeologische deskundige te overleggen;
  3. In afwijking van het bepaalde onder a. en b. kan worden afgeweken indien voor de werkzaamheden voortvloeiend uit de aanvraag reeds een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5 lid 4 is verleend; het bepaalde in de onderliggende bestemmingen blijft onverminderd van toepassing.
5.3.2 Regels afwijking
Aan een afwijking kunnen de volgende regels worden verbonden:
  1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. De verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een door de gemeente aan te wijzen deskundige op archeologisch gebied.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
5.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning ter plaatse van de in artikel 5 lid 1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen die een terreinoppervlak vanaf 200 m2 beslaan en dieper reiken dan 50 cm beneden maaiveld;
  2. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  3. het bodemverlagen of afgraven waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  5. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden en/of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  6. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  7. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
  8. het verhogen of verlagen van de grondwaterstand.
5.4.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in artikel 5 lid 4.1 is niet van toepassing op:
  1. normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied, hieronder valt onderhoud aan bestaande kabels en leidingen;
  2. werkzaamheden die in uitvoering waren ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  3. werkzaamheden in het kader van het uitvoeren van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige.
5.4.3 Toelaatbaarheid
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5 lid 4.1 is slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat de genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal.
5.4.4 Adviesverplichting
Alvorens de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5 lid 4.1 te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning aan het bevoegd gezag hieromtrent een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige te overleggen.
5.4.5 Voorschriften vergunning
Voor zover de in artikel 5 lid 4.1 genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 4

 

6.2 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de (mogelijk) aanwezige archeologische waarden.

6.1 Bestemmingsomschrijving

29.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.1.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning ter plaatse van de in artikel 6 lid 1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen die een terreinoppervlak vanaf 2.500 m2 beslaan en dieper reiken dan 100 cm beneden maaiveld;
  2. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  3. het bodemverlagen of afgraven waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  5. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden en/of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  6. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  7. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
  8. het verhogen of verlagen van de grondwaterstand.
6.1.2 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 6 lid 2.1 is niet van toepassing op:
  1. normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied; hieronder valt onderhoud aan bestaande kabels en leidingen;
  2. werkzaamheden die in uitvoering waren ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  3. werkzaamheden in het kader van het uitvoeren van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige
6.1.3 Toelaatbaarheid
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6 lid 2.1 is slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat de genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal.
6.1.4 Adviesverplichting
Alvorens de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6 lid 2.1 te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning aan het bevoegd gezag hieromtrent een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige te overleggen
6.1.5 Voorschriften vergunning
Voor zover de in artikel 6 lid 2.1 genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

6.3 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de andere bestemmingen (enkelbestemmingen) mogen op deze gronden geen nieuwe bouwwerken worden gebouwd waarvan de oppervlakte groter is dan 2.500 m2 en die leiden tot ingrepen in de bodem dieper dan 100 cm ten opzichte van maaiveld, tenzij middels onderzoek aangetoond kan worden dat er geen aantasting plaatsvindt van archeologische waarden.

6.4 Afwijken van de bouwregels

 
6.4.1 Algemeen
  1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6 lid 3 voor het bouwen ten behoeve van de doeleinden van de onderliggende bestemmingen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarde van het gebied of een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft dat, onverminderd het elders in het plan bepaalde, een afwijking in redelijkheid niet kan worden geweigerd;
  2. Alvorens afwijking te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning aan het bevoegd gezag hieromtrent een schriftelijk advies van een archeologische deskundige te overleggen;
  3. In afwijking van het bepaalde onder a. en b. kan worden afgeweken indien voor de werkzaamheden voortvloeiend uit de aanvraag reeds een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6 lid 2 is verleend; het bepaalde in de onderliggende bestemmingen blijft onverminderd van toepassing.
6.4.2 Regels afwijking
Aan een afwijking kunnen de volgende regels worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een door de gemeente aan te wijzen deskundige op archeologisch gebied.

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 te verwijderen van de verbeelding, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische verwachtingswaarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 5

   

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de (mogelijk) aanwezige archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

Op de in artikel 7 lid 1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd waarvoor een rapportage noodzakelijk is zoals bedoeld in artikel 7.2 Wet milieubeheer.

7.3 Afwijken van de bouwregels

 
7.3.1 Algemeen
  1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7 lid 2 voor het bouwen ten behoeve van de doeleinden van de onderliggende bestemmingen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarde van het gebied of een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft dat, onverminderd het elders in het plan bepaalde, een afwijking in redelijkheid niet kan worden geweigerd;
  2. Alvorens afwijking te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning aan het bevoegd gezag hieromtrent een schriftelijk advies van een archeologische deskundige te overleggen;
  3. In afwijking van het bepaalde onder a. en b. kan worden afgeweken indien voor de werkzaamheden voortvloeiend uit de aanvraag reeds een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7 lid 4 is verleend; het bepaalde in de onderliggende bestemmingen blijft onverminderd van toepassing.
7.3.2 Regels afwijking
Aan een afwijking kunnen de volgende regels worden verbonden:
  1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. De verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een door de gemeente aan te wijzen deskundige op archeologisch gebied.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
7.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning ter plaatse van de in artikel 7 lid 1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen;
  2. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  3. het bodemverlagen of afgraven waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  5. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden en/of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  6. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  7. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
  8. het verhogen of verlagen van de grondwaterstand.
7.4.2 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 7 lid 4.1 is niet van toepassing op:
  1. werkzaamheden die vallen onder de uitzondering van artikel 7 lid 2;
  2. normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied, hieronder valt onderhoud aan bestaande kabels en leidingen;
  3. werkzaamheden die in uitvoering waren ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  4. werkzaamheden in het kader van het uitvoeren van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige.
7.4.3 Toelaatbaarheid
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7 lid 4.1 is slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat de genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal.
7.4.4 Adviesverplichting
Alvorens de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7 lid 4.1 te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning aan het bevoegd gezag hieromtrent een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige te overleggen.
7.4.5 Voorschriften vergunning
Voor zover de in artikel 7 lid 4.1 genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

 

9.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt.

9.2 Ondergronds bouwen

De regels inzake de toelaatbaarheid, de aard en de situering van gebouwen zijn in geval van ondergrondse bouw van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat deze uitsluitend is toegestaan met inachtneming van de volgende voorwaarden:
  1. ondergrondse bouw is uitsluitend toegestaan onder de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen, alsmede ter verbinding van gebouwen;
  2. gebouwd mag worden tussen peil en 3,50 m onder peil, met uitzondering van fundaties.

9.3 Bestaande bouwwerken

  1. In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of aantallen van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen meer bedraagt dan in de regels in hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijking daarvan als maximaal toegestaan;
  2. In die gevallen dat de bestaande afstanden, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen minder bedragen dan in de regels van hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijking daarvan als minimaal toegestaan, met dien verstande dat dit niet van toepassing is:
    1. ingeval er bij de bestemming Wonen reeds meer dan 50 m² aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken aanwezig is.
  3. In geval van herbouw is het bepaalde onder a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt. Hiervan kan worden afgeweken indien dit niet leidt tot onevenredige aantasting van landschappelijke kwaliteiten.

9.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de verhouding breedte-diepte, de nokrichting en de dakvorm van gebouwen, teneinde aldus zeker te stellen dat gebouwen, groter dan 6 m², aansluiten op de in het gebied gebruikelijke bouwvormen en passen in de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving. Daarbij wordt rekening gehouden met de reeds aanwezige bebouwing in de omgeving en de oriëntatie van voorgevels.

9.5 Rooilijn

De rooilijn mag niet met gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden overschreden, tenzij het betreft:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, funderingen, balkons, erkers en entreeportalen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
  2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt;
  3. terreinafscheidingen.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

 

10.1 Algemene maatvoering

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan ten behoeve van:
  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, en opervlakte maten tot niet meer dan 10% van die maten en afmetingen, voor zover hiervoor niet reeds op een andere wijze afwijking is verleend;
  2. de bouw van andere bouwwerken die ten behoeve van nutsvoorzieningen dan wel voor waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn, mits voorzieningen van geringe horizontale of verticale afmetingen zijn;
  3. ten behoeve van de bouw van kleine niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor openbare diensten met dien verstande dat:
    1. de inhoud niet meer dan 50 m3 mag bedragen;
    2. de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  1. het straat-, bebouwings- en landschapsbeeld;
  2. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing;
  3. de verkeersveiligheid.

10.2 Goothoogte (bedrijfs)woningen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan teneinde de maximum goothoogte van (bedrijfs)woningen te verhogen tot maximaal 4,5 m, met dien verstande dat de verhoging van de goothoogte dient te passen in de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving.

10.3 Goot- en bouwhoogte vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overige gebouwen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan teneinde de maximum goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overige gebouwen te verhogen, mits de verhoging:
  1. noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering of zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  2. past in de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving.

10.4 Vergroten inpandige woning

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan ten behoeve van het toestaan van een grotere inhoudsmaat van inpandige woningen, mits:
  1. het een woning betreft die onderdeel uitmaakt van een veel groter hoofdgebouw;
  2. de afmetingen van dit hoofdgebouw in geen enkel opzicht worden uitgebreid.

10.5 Grotere inhoud woning

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan ten behoeve van het toestaan van een grotere inhoudsmaat van woningen, niet zijnde inpandige woningen, mits:
  1. de inhoud niet meer bedraagt dan 800 m³;
  2. de woning met een grotere inhoudsmaat past binnen de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving.

10.6 Bouwwerken ten behoeve van duurzame energie opwekking

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in Hoofdstuk 2 van deze regels ten behoeve van het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van duurzame energie opwekking, met dien verstande dat er sprake dient te zijn van een goede omgevingskwaliteit, zoals beschreven in de Nota ruimtelijke beleidsregels kleinschalige duurzame energie, dan wel diens rechtsopvolger.

10.7 Voorwaardelijke verplichtingen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de inrichtingsschetsen en randvoorwaarden zoals bedoeld in de voorwaardelijke verplichtingen opgenomen in artikel 4 lid 2.3, mits hierover advies is ingewonnen bij de Ervenconsulent.

Artikel 11 Parkeren

  1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel het terrein dat bij dat gebouw behoort;
  2. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11 sub a:
    1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
  3. Afwijken van de regels, als bedoeld in artikel 11 sub b is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
    2. de woon- en leefsituatie.
  4. Burgemeester en wethouders passen deze bouwregels toe met inachtneming van gemeentelijke beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die zijn opgenomen in de CROW-publicatie 381, dan wel diens rechtsopvolger.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Hetgeen bepaald onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het ontwerp bestemmingsplan  Boveneind Noordzijde Sectie E nummer 1021 te Benschop van de Gemeente Lopik