direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Uitbreiding De Copen
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0331.CopenenNrdzdswg145-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Al enkele jaren heeft de gemeente Lopik de wens om het civieltechnisch bedrijf de Heer land en water (verder De Heer) uit te plaatsen naar het bedrijventerrein De Copen. Dit bedrijf is op de huidige locatie uit zijn jas gegroeid en de verkeersontsluiting is ontoereikend. De door het bedrijf gewenste uitbreiding en vernieuwing is op deze plek niet mogelijk. Door uitplaatsing uit het landelijk gebied naar het bedrijventerrein wordt niet alleen een groot ruimtelijk knelpunt opgelost. Ook wordt gezorgd voor kwaliteitsverbetering op de vertreklocatie. De gemeente heeft als voorwaarde gesteld dat het achter te laten perceel van het uit te plaatsen bedrijf onderdeel uitmaakt van de ontwikkeling. Landschappelijke kwaliteitsverbetering en minder verkeersaantrekkende werking zijn hier het uitgangspunt.

Door verplaatsing ontstaat voor De Heer ook de mogelijkheid om uit te breiden en te innoveren. Het bedrijf wil verduurzamen en denkt daarbij aan het opzetten van een bioraffinage voor het verwerken van het eigen groenafval. Het wordt verwerkt tot een product zoals isolatiemateriaal en eierendoosjes. Dit maakt echter geen deel uit van het voorliggende bestemmingsplan, het mogelijk maken van de benodigde installatie zal een eigen procedure doorlopen.

Op de uitplaatsing van het bedrijf van De Heer naar het bedrijventerrein kunnen andere bedrijven meeliften. Op het huidige bedrijventerrein zijn namelijk diverse bedrijven met ruimtegebrek. Ook vanuit het huidige terrein is er dus behoefte aan uitbreidingsruimte. De uitbreidingsplannen van deze bedrijven kunnen alleen op De Copen worden gerealiseerd. Verplaatsing naar een ander bedrijventerrein is voor deze bedrijven uit meerdere oogpunten geen optie.

De grondeigenaren, Ontwikkelings Maatschappij Lopik (hierna OML) en de gemeente zijn bereid om mee te werken aan de uitplaatsing van De Heer uit het landelijk gebied naar het bedrijventerrein De Copen. Hiermee gaat uitbreiding van bedrijven samen met kwaliteitsverbetering in het landelijk gebied.

De uitbreiding van het bedrijventerrein is zonder meer mogelijk. Naast regionale overeenstemming dient er ook een nieuwe bestemmingsplan te worden vastgesteld. Het nu voorliggende document vormt dit bestemmingsplan.

Omdat de nieuwe locatie van De Heer financieel en procedureel onlosmakelijk verbonden is met de (her)ontwikkeling van de vertreklocatie heeft dit bestemmingsplan zowel betrekking op de nieuwe functie van de vertreklocatie van De Heer.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan bestaat uit twee delen: de uitbreidingslocatie van het bedrijventerrein De Copen te Lopik en de vertrek locatie van bedrijf De Heer land en water te Polsbroek. Beide locaties bevinden zich in de gemeente Lopik. De twee delen liggen op ca. 9 km afstand van elkaar met Polsbroek ten westen- en De Copen ten oosten van de kern Lopik.

 

Uitbreidingslocatie De Copen

Het bedrijventerrein De Copen is gelegen aan de noordoostkant van de kern Lopik aan de M.A. Reinaldaweg (N204). De uitbreiding is voorzien aansluitend aan de west- en noordzijde van het bedrijventerrein. Ook de Copenweg die gelegen is op het bedrijventerrein maakt deel uit van het plangebied.

Vertreklocatie De Heer land en water

De Heer land en water is momenteel gevestigd aan de Noordzijdseweg 145-A in de dijklintbebouwing van Polsbroek (ten westen van de kern Lopik).

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.CopenenNrdzdswg145-ON01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging planlocaties.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Uitbreiding De Copen

Voor zowel de vertreklocatie van De Heer land en water als de gronden van de voorziene uitbreiding van het bedrijventerrein de Copen is het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied', zoals vastgesteld op 26 juni 2007 vigerend. Daarnaast geldt voor een deel van de uitbreiding van de Copen het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein de Copen', zoals vastgesteld op 19 mei 2009.

In het vigerende bestemmingsplan hebben de gronden ter plaatsen van de voorziene uitbreiding van De Copen de bestemming 'Agrarische doeleinden'. Tevens is er een bestemming op gebiedsniveau opgenomen: 'Agrarisch gebied met landschappelijke openheid (zone 1)'.

Voor het gedeelte dat ligt binnen het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein de Copen' gelden de bestemming 'Water', 'Groen' en 'Verkeer'. Op een deel van de bestemming 'Verkeer' ligt een aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied'. Op grond van deze aanduiding kan het bevoegd gezag de realisatie van een brandstofverkooppunt met wasstraat mogelijk maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.CopenenNrdzdswg145-ON01_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede geldende planologische situatie ter plaatse van de uitbreiding van De Copen (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

 

Noordzijdseweg 145

In het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' heeft de locatie van De Heer de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden' met de sub bestemming Bl(3): 'een loonbedrijf behorende tot categorie 3'. Dit perceel mag voor 2380 m² worden bebouwd. Het oostelijk deel kent de bestemming 'Agrarische doeleinden'. voor het gebied is er een bestemming op gebiedsniveau opgenomen: 'Agrarisch gebied met landschappelijke openheid (zone 1)'.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0331.CopenenNrdzdswg145-ON01_0003.png"

Figuur 1.3 Uitsnede geldende planologische situatie ter plaatsen van de Noordzijdseweg 145a (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

Bestemmingsplan in voorbereiding

Voor het plangebied is gedurende het opstellen van voorliggend bestemmingsplan een nieuw bestemmingsplan in procedure voor het gehele buitengebied van Lopik. Hierin is de verplaatsing van De Heer en uitbreiding van De Copen vanwege het ontwikkelingsgerichte karakter niet meegenomen.

Uitbreiding De Copen

In het ontwerp bestemmingsplan 'Buitengebied Lopik' heeft het plangebied ter plaatse van de uitbreiding van De Copen de bestemming 'Agrarisch'. Deze wordt doorsneden door de bestemming 'water'. Voor het plangebied gelden tevens de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' (zuidelijkdeel) en 'Waarde - Archeologie 5' (noordelijk deel). Ook loopt in het noorden een dubbelbestemming 'Leiding – brandstof' ter bescherming van de brandstofleiding ter plaatse. Het plangebied heeft in zijn geheel de aanduiding. 'overige zone - agrarisch gebied met landschappelijke openheid'. Deze aanduiding heeft betrekking op het open weidelandschap, overwegend grasland, verkavelingspatroon bestaand uit de opstrekkende cope-verkaveling en de aan weidebouw gebonden natuurwaarden. Tevens kent het plangebied de aanduiding 'overige zone - cultuurhistorische waarden'. Deze heeft betrekking op monumenten in het plangebied. Een klein deel in het noorden van het plangebied heeft de gebiedsaanduiding 'overige zone – .', deze aanduiding heeft betrekking op de bodemwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.CopenenNrdzdswg145-ON01_0004.png"

Figuur 1.4 Uitsnede ontwerpbestemmingsplan ter plaatse van de uitbreidingslocatie van De Copen (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

Noordzijdseweg 145

In het ontwerp bestemmingsplan 'Buitengebied Lopik' heeft het plangebied ter plaatse van de Noordzijdseweg 145 de bestemming Bedrijf met de functieaanduiding Bedrijf tot en met categorie 3.1. Voor het plangebied gelden tevens de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' (zuidelijkdeel) en 'Waarde - Archeologie 4' (noordelijk deel).Het plangebied heeft in zijn geheel de aanduiding. 'overige zone - agrarisch gebied met landschappelijke openheid'. Deze aanduiding heeft betrekking op het open weidelandschap, overwegend grasland, verkavelingspatroon bestaand uit de opstrekkende cope-verkaveling en de aan weidebouw gebonden natuurwaarden. Tevens kent het plangebied de aanduiding 'overige zone - cultuurhistorische waarden'. Deze heeft betrekking op monumenten in het plangebied.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0331.CopenenNrdzdswg145-ON01_0005.png"

Figuur 1.5 Uitsnede ontwerpbestemmingsplan ter plaatse van de Noordzijdseweg 145a (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

1.4 Leeswijzer

In deze toelichting op het bestemmingsplan worden de uitbreiding van De Copen en de vertreklocatie van De Heer veelal los van elkaar beschreven, in hoofdstuk 2 zijn de bestaande situaties beschreven en wordt ingegaan op de beoogde ontwikkeling van beide locaties. In hoofdstuk 3 is de gewenste ontwikkeling getoetst aan het relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 zijn de gewenste ontwikkelingen aan de relevante sectorale omgevingsaspecten getoetst. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling. Ten slotte is in hoofdstuk 6 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid nader toegelicht.

Hoofdstuk 2 Huidige en toekomstige situatie

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied voor dit bestemmingsplan bestaat uit twee afzonderlijke delen met ieder hun eigen gebruik en omgeving, daarom is het plangebied in onderstaande paragrafen gesplitst in de twee locaties.

2.1.1 Uitbreiding De Copen

De locatie voor de uitbreiding van bedrijventerrein De Copen bevindt zich aan de noord- en westzijde van het bestaande bedrijventerrein, de noord- en westkant grenzen aan de Polder Lopik. Dit is een open polder met duidelijke randen van de linten Benedeneind aan de noordzijde, de Lopikerweg aan de zuidzijde. Midden in deze open zone liggen het bestaande bedrijventerrein en het voormalige Mob-complex aan de M.A. Reinaldaweg. De zuidzijde wordt begrensd door de Eerste Wetering. Aan de westzijde staan direct aan de locatie drie windmolens van 80 meter.

In de huidige situatie zijn de gronden ter plaatse van de voorziene uitbreiding in gebruik als veen-weideland. Het bedrijventerrein is momenteel als zodanig in gebruik. Enkele bedrijven hebben dusdanig ruimtegebrek dat zij gebruik moeten maken van de openbare ruimte om voorraad en product op te slaan. Dit gaat ten koste van de kwaliteit van de openbare ruimte op het bedrijventerrein.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0331.CopenenNrdzdswg145-ON01_0006.jpg"

Figuur 2.1 Plangebied uitbreiding De Copen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.CopenenNrdzdswg145-ON01_0007.png"

Figuur 2.2 Foto impressie van het plangebied (bron: Ecologisch onderzoek Lopik De Copen)

2.1.2 De Heer land en water (Noordzijdseweg 145 a te Polsbroek)

De Heer is gevestigd op de Noordzijdseweg 145a te Polsbroek. De locatie bevindt zich in het landelijk gebied met rondom overwegend agrarische gronden. Ten noorden van het perceel is het stiltegebied Hoenkoop/Polsbroek gelegen. De Heer is actief in de groenvoorzieningen, kleinschalige baggerwerken en beschoeiingen. Het bedrijf is voornamelijk werkzaam voor diverse overheden. Iedere dag vertrekken vanuit deze locatie zo'n 75 werknemers en het nodige materieel naar werken in voornamelijk midden en west Nederland. Op de locatie is ook het kantoor en de werkplaats gevestigd. Vanwege het vele eigen materieel beschikt het bedrijf over een eigen materieeldienst. Een fors deel van het gebied is verhard en wordt voor buitenopslag en als parkeerterrein voor groot materieel gebruikt. De verkeersontsluiting van het bedrijf is ontoereikend gelet op het te smalle profiel van de weg, de hoge verkeersintensiteiten en het grote en zware materieel. Het materieel moet over een afstand van circa 1 kilometer over de Noordzijdseweg (smalle kant) om over een daartoe geschikte brug over de wetering naar de doorgaande Zuidzijdseweg (brede kant) te komen. De weg is hiervoor niet geschikt en bovendien staan er niet onderheide woningen langs deze weg.

Aan de Noordzijdseweg is het Hoveniersbedrijf 'Krijn de Heer' gevestigd, het bedrijf en de twee (bedrijfs)woningen zijn gevestigd op de Noordzijdseweg 145/147 te Polsbroek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.CopenenNrdzdswg145-ON01_0008.png"

Figuur 2.3 Perceelindeling (BAG Viewer)

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.CopenenNrdzdswg145-ON01_0009.jpg"

Figuur 2.4 Huidige situatie Noordzijdseweg 145 A te Polsbroek

2.2 Beoogde ontwikkeling

2.2.1 Verplaatsing De Heer

De nieuwe locatie voor De Heer is beoogd op de noordwestelijke hoek van bedrijventerrein De Copen. Op de beoogde nieuwe locatie wil het bedrijf de zuidzijde van het nieuwe perceel benutten voor het kantoor, de werkplaats, de machineloodsen, de brandstoftankplaats, de wasplaats en het parkeerterrein voor bezoekers. Als er nog ruimte overblijft wordt dit bestemd als buitenopslag.

De noordzijde (ten westen van het Mob-complex) zou De Heer willen benutten als parkeerplaats voor de privéauto's van werknemers, de parkeerplaats van de vervoermiddelen van De Heer, opslag rijplaten, draglineschotten, zuigleidingen, bouwketen en materiaalcontainers, beunbakken, pontons, damwanden, werkboten, tijdelijke bruggen, bouwhekken, materieel / materiaal ten behoeve van tijdelijke verkeersvoorzieningen, tijdelijke opslag voor uit het werk vrijkomende materialen zoals grond, zand, groenafval, bermgras e.d.

Het bedrijf wil daarnaast een duurzame bestemming geven aan het binnen het bedrijf vrijkomende groenafval. Het wordt verwerkt tot een product zoals isolatiemateriaal en eierendoosjes. Tevens is het dan nodig dat het te verwerken groenafval tijdelijk kan worden opgeslagen in sleufsilo's. De bioraffinage maakt echter geen deel uit van het voorliggende bestemmingsplan. Het mogelijk maken van de benodigde installatie zal een eigen procedure doorlopen.

De beoogde bebouwing is in de onderstaande tabel weergegeven:

BEBOUWING  
  lengte   breedte   oppervlak m2  
kantoor   15   50   750  
werkplaats onderhoud en constructie   50   50   2.500  
wasstraat   10   50   500  
overkapte doorgang   15   50   750  
machine- en voertuigenloods + magazijn   198   45   8.910  
sleufsilo 1 t.b.v. tijdelijke grasopslag   70   20   1.400  
sleufsilo 2 t.b.v. tijdelijke grasopslag   70   20   1.400  
sleufsilo 3 t.b.v. tijdelijke grasopslag   70   20   1.400  
tankeiland met overkapping   30   10   300  
sleufsilo's t.b.v. bouwstoffen en afvalstromen   66   15   990  
Totaal te bebouwen oppervlakte   18.900  

Op de toegangsweg naar de windmolens is door Eneco een zakelijk recht (o.a. opstalrecht) gevestigd. Het is niet de bedoeling dat door de toegangsweg naar de windmolens het bedrijfsterrein van De Heer fysiek in twee delen wordt opgedeeld. De toegangsweg naar de windmolens wordt verplaatst naar om het bedrijfsterrein van De Heer (Noord/Noordoost en Noord/Noordwest zijde = weilandzijde) heen.

2.2.2 Uitbreiding bestaande bedrijven De Copen

Diverse bedrijven op het bedrijventerrein ervaren ruimtelijke knelpunten op de huidige locatie. Door de aard, omvang en karakter van deze bedrijven is verplaatsing niet mogelijk. De uitbreidingsruimte voor de bestaande bedrijven is gevonden aan de westzijde van het terrein. De gronden zullen voornamelijk gebruikt worden als binnen- en buitenopslag ten behoeve van de bedrijfsvoering.

Lekkerkerker Dairy & Food Equipment BV (hierna LDFE), LEBO Kaas BV en Kasi Food BV

Bovengenoemde bedrijven zijn onderdeel van de Lekkerkerker Groep BV en zijn allemaal gevestigd op het bedrijventerrein De Copen. Met drie vestigingen richten zij zich voornamelijk op producten in het verlengde van de agrarische sector. Waar LEBO Kaas BV en Kasi Food BV gespecialiseerd zijn in diverse kaasproducten en concepten, daar houdt LDFE zich bezig met zuivelmachines. De drie bedrijven zijn nauw met elkaar verbonden en versterken elkaar. Producten en diensten worden over en weer uitgewisseld. LDFE is mede werkplaats voor dagelijkse reparatie en onderhoud van de vele machines van de zuivelbedrijven. De zuivelfabrieken vormen anderzijds de showrooms voor de vele (internationale) klanten van LDFE. Vanwege al deze genoemde punten moeten deze bedrijven dicht bij elkaar gevestigd zijn en is verplaatsing/verhuizing geen optie.

LDFE heeft dringend behoefte aan een grotere nieuwe opslaghal met buitenopslag, aansluitend aan de eigen werkplaats. Met deze nieuwbouw kan er ook voorzien worden in de behoefte naar meer groene energie voor de Lekkerkerker Groep. Met deze uitbreiding wordt tevens ruimte gecreëerd om machines en opslag van LEBO Kaas BV en Kasi Food BV intern te verplaatsen om zo de bedrijfsvoering te kunnen optimaliseren.

Uitbreiding GPI

GPI behoort tot de grootste Nederlandse tankbouwers voor de voedingsmiddelen, chemische en farmaceutische industrie. GPI levert een zeer brede scope aan tanks, van 250 liter kelderbier tanks voor in cafés en restaurants naar hoogwaardige farmaceutische tanks voor de productie van geneesmiddelen naar opslagtanks, transporteerbaar en op locatie gebouwde tanks met afmetingen tot 15 meter diameter en 30 meter hoog. Het bedrijf is nu verspreid over diverse locaties en heeft ruimtegebrek.

Het centraliseren van de kantoren, het verkrijgen van een grotere productieruimte en het behouden van een buitenterrein is een voorwaarde om de beoogde groei te realiseren. Doel is om aan de handelsweg een extra productiegelegenheid te maken en de kantoren daar te centraliseren. Het bedrijf heeft behoefte aan minimaal 0,5 hectare extra ruimte. Verplaatsing naar een ander bedrijventerrein is niet realistisch.

Overige bedrijven

Overige bedrijven op De Copen die ruimte zoeken voor uitbreiding zijn Jeva metaalbewerking, Metal Bouwkonsort en Houthandel Van den Berg. De uitbreidingsbehoefte van Jeva metaalbewerking is 0,07 hectare, van Metal Bouwkonsort 0,28 hectare en van Houthandel Van den Berg 1,10 hectare.

Met de uitbreiding van het bedrijventerrein worden tevens aanpassingen gedaan aan de Copenweg en het watersysteem rondom De Copen. In 4.3 Verkeer en infrastructuur en 4.10 Water wordt nader ingegaan op de verkeersafwikkeling en waterhuishouding in en om het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.CopenenNrdzdswg145-ON01_0010.png"Figuur 2.5 Uitbreiding bedrijventerrein De Copen

2.2.3 Noordzijdseweg 145 te Polsbroek (vertreklocatie)

Na het vertrek van De Heer naar bedrijventerrein De Copen komt op de achtergebleven locatie in Polsbroek de bedrijfsloods vrij. Het hoveniersbedrijf dat momenteel gevestigd is op de Noordzijdseweg 145 ziet de kans om haar bedrijf uit te breiden en is voornemens gebruik te gaan maken van één van de voormalige bedrijfsloodsen van De Heer.

De groen gearceerde loods wordt in gebruik genomen door het hoveniersbedrijf. Met deze wijziging wordt ook de maximale toegestane bedrijfscategorie verlaagd van 3.1 naar bedrijfscategorie 2. Deze categorisering past beter bij de overwegende woonomgeving en voorkomt dat er op termijn toch weer zwaardere bedrijvigheid wordt gevestigd op de locatie.

De rood gearceerde loods (figuur 2.6) van 726 m² met nummer 145 A wordt gesloopt om de bouw van 4 woningen mogelijk te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.CopenenNrdzdswg145-ON01_0011.png"Figuur 2.6 Te slopen en handhaven bebouwing

Op het noordelijke deel van het perceel ontstaat op deze manier ruimte voor woningen. De nieuwe woningen worden in 3 bouwmassa's met een goot- en bouwhoogte van maximaal 3,5 en 10 meter zoals in de omgeving mogelijk gemaakt.

De woningen komen aan een interne ontsluitingsweg die haaks ligt op de Noordzijdseweg. Dit zorgt voor een doorzicht naar het achtergelegen land zoals gebruikelijk in de omgeving. Het plan voorziet in een slotenpatroon dat aansluit bij de inrichting van het landschap.

Over de sloten komen bruggen naar de noordelijk gelegen eilandjes. Er is sprake van ruimtelijke kwaliteitswinst doordat de oostzijde van het gebied een landschappelijke invulling krijgt en in het noordelijk deel van het gebied het landschap wordt hersteld met gras en sloten. Zichtlijnen worden hersteld en de rommelige situatie met verharding en buitenopslag wordt opgeheven. Ook wordt de geluidbelasting op de omgeving sterk gereduceerd, wat een positief effect heeft op het woon- en leefklimaat en op het naastgelegen stiltegebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.CopenenNrdzdswg145-ON01_0012.png"

Figuur 2.7 Inrichtingstekening Noordzijdseweg 145 A te Polsbroek

 

2.3 Landschappelijke inpassing

2.3.1 Uitbreiding De Copen

Beleid - Kwaliteitsgids Utrechtse landschappen - gebiedskatern groene hart

De Kwaliteitsgids Utrechtse landschappen - gebiedskatern groene hart is een belangrijke inspiratiebron voor de landschappelijke inpassing op de locatie in het Groene Hart.

Kernkwaliteiten

  • Openheid.
  • (Veen)weidekarakter, inclusief strokenverkaveling, lintbebouwing, etc..
  • Landschappelijke diversiteit.
  • Rust en stilte.

Ambities

Centraal staat het versterken van de diversiteit op het schaalniveau van de verschillende typen landschap. Daarbij worden de kernkwaliteiten gerespecteerd en benut om de contrasten tussen de verschillende typen landschap te behouden en versterken. De focus ligt op het behouden, benutten en versterken van de contrasten tussen:

  • openheid en intimiteit;
  • rust en reuring;
  • oude en nieuwe overgangen.

Aanknopingspunt voor de bestaande ruimtelijke kwaliteiten is het gebiedskatern groene hart. Het bedrijventerrein is aangemerkt als 'bebouwing' in gebied 'velden' / 'waard met linten en achterkades'. De uitbreiding ligt in 'open polder'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.CopenenNrdzdswg145-ON01_0013.png"

Figuur 2.8 Uitsnede ambitiekaart groene hart

De vertreklocatie is in de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen aangemerkt als 'waard met linten en achterkades'. De ontwikkeling ligt in een bebouwingslint.

 

 afbeelding "i_NL.IMRO.0331.CopenenNrdzdswg145-ON01_0014.png"

Figuur 2.9 Uitsnede ambitiekaart groene hart

Waard

De cope-ontginningslandschappen van de waarden zijn de 'XL-gebieden': de gebieden van de extra grote lengtematen. enkele of dubbele boerderijenlinten, achterweteringen en -kaden liggen evenwijdig aan de bases van waaruit de ontginning startte: de oude en Leidse rijn, de Hollandse IJssel, de Lek en de Linschoten. Zij bepalen de hoofdrichting van de openheid.

Imposant in het hart van de Lopikerwaard is de gigantische oost-westmaat van de copeontginning, zijn ver doorgevoerde regelmaat en zijn uitzonderlijk lange lintbebouwing langs de Lopiker en Benschopper Wetering. Het landschap van de waarden vraagt dat de lijnen van de linten en de achterkades de hoofdrichting van de openheid blijven bepalen.

Dit betekent dat nieuwe beplantingen in richtingen dwars op linten en kaden tot een minimum blijven beperkt.

Verdieping

Het open weidelandschap van de waard heeft een uitgesproken lengterichting door lange bebouwingslinten en parallel lopende, beplante achterkades. De strokenverkaveling staat haaks op de linten. de linten kennen onderling een aanzienlijke diversiteit, van open tot zeer besloten, met zowel lange rechtstanden als slingerende stukken en een grote variatie tussen de profielen. de overal aanwezige weilanden verlenen rust en stilte aan het landschap.

Relevante kenmerken

  • grote maat van openheid;
  • open ruimte wordt begrensd door strakke groene randen (linten en achterkades);
  • opstrekkende kavels tussen lint en achterkade, met een wetering ongeveer halverwege bij clusters bebouwing is beperkt zicht op het achterland; korte zichten haaks op het lint gekoppeld aan een kavelsloot;
  • dicht beplante achterkades;
  • tussen lint en kade een zeer open landschap met verre gezichten.

Uitbreiding De Copen

De uitbreiding van het bedrijventerrein moet ruimtelijk ingepast worden. De huidige landschappelijke inpassing bestaat uit een groenstrook van 5 meter breed die in eigendom is van de gemeente. Verplaatsing is mogelijk als rekening wordt gehouden met de afwatering. De nieuwe landschappelijke inpassing wordt minimaal 10 meter breed.

Op de locatie wordt uitgegaan van een afronding van het bedrijventerrein met een groene uitstraling en een ruime groene inpassing. Het terrein wordt aan de westzijde richting de open polder groen ingepast.

Polder Lopik is een open polder met duidelijke randen van de linten Benedeneind aan de noordzijde, De Lopikerweg aan de zuidzijde. Midden in deze open zone liggen het bestaande bedrijventerrein en het Mob-complex aan de M.A. Reinaldaweg. Ongeveer 15 jaar geleden zijn enkele windmolens neergezet zodat er herkenningspunten zijn ontstaan die van verre gezien kunnen worden.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0331.CopenenNrdzdswg145-ON01_0015.png"

Figuur 2.10 Landschappelijke inpassing

De uitbreiding biedt kans om de vormgeving van de rand meer samenhang te geven en de gebouwen goed in te passen. De uitgiftegrens wordt iets opgeschoven en tussen de gebouwen en het open landschap wordt een strook aangelegd voor de landschappelijke inpassing. Deze strook wordt ingezet voor een lichte verbreding van de bestaande sloot (3m) ten behoeve van de aanleg van een natuurlijke oever aan de zijde van het bedrijventerrein. De inpassing wordt vormgegeven met landschapselementen en beplantingen die specifiek zijn voor het open poldergebied, ingesloten door de linten.

De natuurlijke oever kan een rietzone krijgen die jaarrond ca 3 m hoog zal zijn. De strook daarachter van circa 10 m kan worden beplant met (snelgroeiende) opgaande streekeigen beplanting van wilg, els en populier met ondergroei zodat de horizon als een groene rand wordt ervaren waarachter de gebouwen herkenbaar zijn maar niet het beeld domineren. De zichtafstanden zijn groot. Een impressie van de landschappelijke inpassing is weergegeven op figuur 2.11.

Om de bedrijven in te passen is ook de kleurstelling van de wanden richting het landschap van belang. Gedekte kleuren vallen weg achter het riet en de bomen. Lichte en felle kleuren zoals wit en spiegelende oppervlakken moeten worden voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.CopenenNrdzdswg145-ON01_0016.jpg"

Figuur 2.11 Dwarsdoorsnede landschappelijke inpassing (december 2021).

2.3.2 Noordzijdseweg 145

Langs het lint aan de Noordzijdseweg in Polsbroek staan veel agrarische bedrijven met bebouwing achterop het erf. Doordat de bebouwing niet verspreid is over het erf, wordt de zichtbaarheid naar het achterliggende landschap behouden. Het achterliggende landschap heeft een slotenpatroon waarbij de kavels smal en langwerpig zijn. Voornamelijk worden deze kavels als grasland gebruikt.

De bebouwing aan de Noordzijdseweg staan in het open landschap. Beplanting staat vooral langs de kavelgrenzen. Deze groenstroken versterken het zicht naar het achterliggende landschap.

De uitbreiding aan de Noordzijdseweg 145 sluit aan op het lint en het landschap. De nieuwe woningen worden zo gepositioneerd dat het zicht niet beïnvloed wordt. Door de huidige schuur ten oosten van de oprijlaan, is het landschap niet tot nauwelijks waar te nemen op deze locatie. Zo wordt één van de nieuwe woningen achter de te behouden loods geplaatst. Bij deze ontwikkeling wordt de bebouwing niet verspreid over het erf, maar juist in dezelfde lijn geplaatst.

Het achterliggende landschap wordt niet aangetast. Het slotenpatroon blijft behouden, eventueel verbreed. Deze verbreding kan zorgen voor de versterking van de biodiversiteit. Door oeverplanten toe te voegen worden verschillende insecten aangetrokken.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie, september 2020

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

Het kabinet wil een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten;
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

De voor dit project relevante nationale belangen zijn:

  • bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
  • waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
  • realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie;
  • waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.

Toetsing 

De Nationale Omgevingsvisie kent een dusdanig hoog abstractieniveau dat er geen directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma's op het voorliggende plan en de daarin voorziene ontwikkeling van toepassing zijn. Het rijksbeleid staat het verplaatsen van bedrijven en uitbreiding van bedrijventerrein niet in de weg.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

De Nationale Omgevingsvisie is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmings- en inpassingsplannen. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen, inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het gaat om kaders voor bijvoorbeeld rijksvaarwegen, het kustfundament, project Mainportontwikkeling Rotterdam en grote rivieren.

Toetsing

Het Barro kent geen concrete kaders, directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma's die op het voorliggende plan en de daarin voorziene ontwikkeling van toepassing zijn.

3.1.3 Bro en de ladder voor duurzame verstedelijking

Aan artikel 3.6.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd. Dit artikel bepaalt dat de toelichting bij een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, de behoefte moet worden beschreven. Ook moet in dit geval worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd kan worden.

Toetsing 

Voor de bedrijvigheid is niet voldoende ruimte binnen het bestaande bedrijventerrein, daarom is een locatie gekozen in en aansluitend aan het bestaande bedrijventerrein. De nadere onderbouwing van de behoefte voor de uitbreiding van het bedrijventerrein vindt plaats in paragraaf 3.2.2.

De behoefte aan de woonfunctie die mogelijk wordt gemaakt aan de Noordzijdseweg 145a, volgt uit het feit dat die ontwikkeling de verplaatsing van een hindergevend bedrijf mogelijk maakt en zal fungeren als kostendrager voor de bedrijfsverplaatsing. Voor de bedrijvigheid is niet voldoende ruimte binnen het bestaande bedrijventerrein, daarom is een locatie gekozen in en aansluitend aan het bestaande bedrijventerrein.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening vastgesteld. De Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening zijn vanaf 1 april 2021 in werking getreden.

In de Provinciale Omgevingsvisie (2021) legt de provincie de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vast. Dat is inclusief sociale aspecten die fysiek neerslaan, zoals toegankelijkheid en inclusiviteit. De Omgevingsvisie is een samenvoeging van onder andere de ruimtelijke structuurvisie, mobiliteitsvisie, natuurvisie en het bodem-, water- en milieuplan. In de Omgevingsvisie staan groen, water, energie, bebouwing, infrastructuur, cultuurhistorie en landelijk gebied in onderlinge samenhang. Hiermee wordt ruimte geboden voor duurzaam gebruik en ontwikkeling, voor sociale samenhang en voor behoud of verbetering van kwaliteit in de Utrechtse leefomgeving. De Omgevingsvisie gaat uit van een adaptieve aanpak; het is een groeidocument, zodat flexibel kan worden ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen en inzichten.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

De Omgevingsvisie is op grond van de Omgevingswet zelfbindend voor de provincie Utrecht. Zelfbindend betekent dat de Omgevingsvisie alleen voor de provincie Utrecht verplichtingen schept. De Omgevingsvisie werkt dus niet rechtstreeks door in dit gemeentelijke plan. Gemeente Lopik is wel gebonden aan de regels en normen die in de provinciale Omgevingsverordening worden gesteld.

Landschap

Het gehele gebied ligt binnen het Groene Hart. Voor het landschap Groene Hart wil de provincie de volgende kernkwaliteiten behouden en versterken:

  • 1. openheid;
  • 2. (veen)weidekarakter (incl. strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.);
  • 3. landschappelijke diversiteit;
  • 4. rust & stilte.

Bij ontwikkelingen in het landschap van het Groene Hart staat het bevorderen van de diversiteit op het schaalniveau van de verschillende typen landschap centraal. Daarbij dienen de kernkwaliteiten gerespecteerd en benut te worden om de contrasten tussen de verschillende typen landschap te behouden. Enkel en alleen het accent leggen op rust en stilte doet geen recht aan het Groene Hart. Het waarborgen van rust vraagt ook het bieden van ruimte voor vormen van dynamiek. Daarbij ligt de focus op het vergroten van de contrasten in rust en dynamiek tussen de agrarische landschappen van de velden en de dynamische landschappen van de oude stroomruggen. Er moet zorgvuldig worden omgegaan met de open, lege ruimte en de dynamiek moet worden geconcentreerd in de 'zones'.

Bedrijventerreinen

Bij bedrijventerreinen wil de provincie overaanbod voorkomen en herstructurering van bestaande terreinen stimuleren. Een belangrijke input voor het beleid voor bedrijventerreinen zijn de regionale convenanten.

De regionale economie moet qua ontwikkeling vooral zijn gericht op vitaliteit en innovatie, aansluitend bij de economische kracht van de regio (zorg-, kennis- en creatieve economie en duurzaamheidseconomie). Het aanbod aan vestigingsmilieus sluit hier bij aan. Bestaande bedrijventerreinen worden aantrekkelijk en duurzaam door herstructurering. Ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen kan uitsluitend in relatie met de herstructurering van bestaande terreinen en wordt op regionaal niveau afgestemd.

Bij bouwen (woningen, bedrijven en infrastructuur) in veengebieden dient rekening te worden gehouden met extra oxidatie en inklinking van het veen. Dat betekent dat per locatie moet worden gekeken op welke manier kan worden gebouwd, afhankelijk van de eigenschappen van het bodem- en watersysteem. De provincie is terughoudend met het aanwijzen van nieuwe locaties voor woningbouw of bedrijven in veengebieden.

Regio West

Er wordt al jarenlang een terughoudend verstedelijkingsbeleid gevoerd, ondanks de ruimtevraag die er vanwege de centrale ligging en de aantrekkelijke woonomgeving op dit gebied rust. Dit beleid wordt gecontinueerd voor de periode 2013 – 2028.

Het bedrijventerreinenprogramma voor Utrecht West is afgerond 32,5 hectare netto. Binnen Utrecht West is nog een relatief geringe restcapaciteit aan bedrijventerreinen vastgelegd in bestemmingsplannen, met name in de gemeente De Ronde Venen. In de gemeenten Montfoort, Oudewater en Lopik is nauwelijks restcapaciteit aanwezig. De provincie heeft met de regio afgesproken dat ze twee jaar na vaststelling van de Structuurvisie met elkaar in gesprek gaan over de voortgang van de herstructurering en (de noodzaak van) eventuele aanvullende locaties.

3.2.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht (2021-03-10)

Op 1 juli 2022 treedt de Omgevingswet in werking. Om tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet uitvoering te kunnen geven aan de plannen en ambities uit de Omgevingsvisie van de provincie Utrecht wordt er gewerkt met de Interimverordening. Op 10 maart 2021 hebben de Provinciale Staten de Interim omgevingsverordening (Interimverordening of IOV) vastgesteld. De Interimverordening is vanaf 1 april 2021 in werking getreden.

De Interimverordening bevat instructieregels over taken en bevoegdheden van gemeenten en waterschappen. Daarnaast bevat de Interimverordening direct werkende regels. Dit zijn regels die rechtstreeks gelden voor bedrijven, burgers en andere initiatiefnemers bij het uitvoeren van een activiteit. Andere voorbeelden van direct werkende regels zijn de meld- en informatieplichten en de specifieke zorgplichten. Regels over bijvoorbeeld een vergunningplicht gelden ook voor bedrijven, burgers en andere initiatiefnemers.

In de Interimverordening staan geen regels die direct doorwerken naar burgers. In de Interimverordening zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.

In deze paragraaf worden de regelingen die gelden voor het plangebied per thema besproken.

Toetsing

Het plangebied van zowel Uitbreiding De Copen als de Noordzijdseweg 145a is aangemerkt als 'landschap' (Groene Hart) en 'landelijk gebied'. Het bestaande bedrijventerrein ligt binnen stedelijk gebied. Uitbreiding in landelijk gebied is in principe niet mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.CopenenNrdzdswg145-ON01_0017.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0331.CopenenNrdzdswg145-ON01_0018.png"  
Uitsnede kaart Landschap    

Het Mob-complex (buiten het plangebied) is aangeduid als ecologische hoofdstructuur. Hier geldt een 'nee, tenzij'-regime. Dit houdt in dat ruimtelijke ingrepen in de EHS met een negatief effect op de kwaliteit van de natuur of het functioneren van de EHS in principe niet zijn toegestaan, tenzij het gebied is aangemerkt als toekomstig bedrijventerrein. Het terrein is niet aangemerkt als toekomstig bedrijventerrein. Het bestaande bedrijventerrein ligt binnen de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.CopenenNrdzdswg145-ON01_0019.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0331.CopenenNrdzdswg145-ON01_0020.png"  
Uitsnede kaart Rode contouren   Uitsnede kaart Aardkundige waarden  

Een deel van het gebied ter plaatse van Uitbreiding De Copen is aangemerkt als aardkundig waardevol. Als voorgestelde ruimtelijke ingrepen botsen met de aardkundige waarden in een gebied is een gedegen afweging tussen de ruimtelijke ingreep en het behoud van de aardkundige waarden nodig. Ter bescherming van deze aardkundige waarde is een gebiedsaanduiding opgenomen die voorziet in een vergunningenstelsel voor werkzaamheden ter plaatsen van deze gebiedsaanduiding.

Artikel 9.8 Instructieregels kernrandzone

  • 1. Een ruimtelijk besluit voor gronden die indicatief zijn aangewezen als 'Kernrandzone' kan ten behoeve van het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in de kernrandzone bestemmingen en regels bevatten die verstedelijking toestaan, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:
    • a. de verstedelijking gaat gepaard met versterking van de ruimtelijke kwaliteit die in een redelijke verhouding staat tot de aard en de omvang van de verstedelijking, tenzij de verstedelijking betrekking heeft op kernrandactiviteiten, en
    • b. de verstedelijking is ruimtelijk en landschappelijk goed inpasbaar en wordt in aansluiting op stedelijk gebied gerealiseerd, of in samenhang met overige verstedelijkte structuur, en
    • c. tijdige en duurzame realisatie van de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit is geborgd, en
    • d. omliggende functies worden niet onevenredig geschaad.

  • 2. De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden waar toepassing wordt gegeven aan dit artikel bevat een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt op welk gebied deze toepassing betrekking heeft en dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan; de ruimtelijke onderbouwing bevat voorts een beschrijving van de in het plangebied voorkomende ruimtelijke kwaliteit en de wijze waarop met het versterken daarvan is omgegaan. Hierbij wordt aangegeven hoe de verstedelijking aansluit op de ruimtelijke en landschappelijke structuur. Een beeldkwaliteitsparagraaf maakt onderdeel uit van de ruimtelijke onderbouwing.

Toetsing artikel 9.8

Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de verstedelijkingscontour (1,2 hectare vrachtwagen parkeerplaats). Daarnaast betreft het de uitbreiding van het bedrijventerrein (4 hectare) zoals opgenomen in het provinciaal programma wonen en werken (zie paragraaf 3.2.3). Ook is in dit plan de verplaatsing van de Heer land en Water opgenomen, hiervoor is 1,7 hectare gereserveerd. Tot slot omvat dit bestemmingsplan ook de groenstrook aan de westzijde als afhechting / robuuste groene zone tussen het landelijk gebied en bedrijven terrein de Copen. De oppervlakte van de groenstrook is circa 1,1 hectare. De totale oppervlakte van het plangebied voor de Copen komt hiermee uit op 8 hectare. De eerder opgenomen reservering voor een bioraffinage niet in dit plan opgenomen.

De uitbreiding van de Copen wordt op basis van verschillende beleidskaders verantwoord. De vrachtwagenparkeerplaats is gelegen binnen de verstedelijkingscontour en de uitbreiding van de Copen met 4 hectare past binnen de regionale programmering. De huidige locatie van de Heer land en water heeft een omvang van circa 1,2 hectare. De uitbreiding met 1,7 hectare wordt verantwoord met toepassing van het kernrandzone artikel. De gewenste kwaliteitsversterking zit niet alleen in de invulling van de achterblijflocatie maar ook in het verwijderen van een gevoelige functie in de lintbebouwing alsmede de bijbehorende effecten op het gebied van verkeersveiligheid en mobiliteit.

Ter ondersteuning voor het opstellen van een kernrandvisie is een provinciale “Handreiking kwaliteit van kernrandzones” beschikbaar. In deze handreiking is aangegeven dat niet altijd een integrale visie noodzakelijk is: 'Verplaatsing van functies elders: Het kan ook zijn dat niet zozeer de kwaliteit van de kernrandzone zelf om actie vraagt, maar dat elders een ontwikkeling gewenst is. Zo kan de verplaatsing van een bepaalde functie uit de kern naar de kernrandzone ruimte vrijmaken om de kwaliteit binnen de kern te verbeteren. Denk bijvoorbeeld aan een functie die milieutechnisch niet goed combineert met andere functies of die na verplaatsing inbreidingsruimte creëert voor bijvoorbeeld woningbouw.'

Bovenstaande is van toepassing op de ontwikkeling. De ruimtelijke kwaliteit in een lint in het landelijk gebied wordt met de verplaatsing van een hindergevend bedrijf verbeterd. Er worden op en aansluitend aan een bestaand bedrijventerrein mogelijkheden geboden om functies te realiseren die noodzakelijk zijn voor het functioneren van de kern Lopik gelet op noodzakelijke werkgelegenheid, maar die zich minder goed verhouden met de woonfunctie. Het gaat daarbij om bedrijfsfuncties.

De kwaliteit van de kernrand verbetert bovendien door een nieuwe duurzame landschappelijke inpassing.

Voor de ruimtelijke en landschappelijke aansluiting en inpassing van verstedelijking vormt de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen, gebiedskatern groene hart een inspiratiebron. Het plangebied is op de ambitiekaart voor het Groene Hart aangemerkt als 'open waard': een open landschap van weilanden met een strokenverkaveling en goede ontwatering. De open ruimten worden begrensd door lange, vaak dichte bebouwingslinten en parallel lopende, beplante achterkaden. Het landschap heeft een sterke lengterichting. de diepte van de ruimte heeft zijn basis in de cope-ontginning.

Open ruimten worden begrensd door strakke groene randen. De ontwikkeling blijft binnen de oorspronkelijke kavelrichting. De erfbeplanting blijft inheems.

In dit geval gaat het om inpassing van bedrijven op en aansluitend aan het bestaande bedrijventerrein. De functiewijziging heeft geen negatieve gevolgen op het omliggende landschap. De bestaande groene inpassing schuift mee en wordt versterkt. Zo wordt de zone breder en ontstaat er ruimte voor het realiseren van natuurvriendelijke oevers.

Tijdige en duurzame realisatie van de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit is geborgd omdat de ontwikkelingen planologisch aan elkaar worden gekoppeld en de duurzame instandhouding van de landschappelijke inpassing in het bestemmingsplan wordt vastgelegd.

Omliggende functies worden niet onevenredig geschaad. De milieuzonering wordt daarop afgestemd en het terrein heeft een eigen ontsluiting. Het gebied is geschikt voor bedrijven door de grote afstand tot gevoelige functies.

Artikel 9.14 Instructieregel uitbreiding bedrijventerrein onder voorwaarden mogelijk   

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Uitbreiding bedrijventerrein onder voorwaarden mogelijk kan bestemmingen en regels bevatten voor uitbreiding bedrijventerreinen mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • a. de uitbreiding bedrijventerrein past in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma Wonen en werken of is opgenomen in de Bijlage 18 Wonen en werken;
    • b. de uitbreiding bedrijventerrein leidt niet tot extra bodemdaling;
    • c. de revitalisering, herstructurering en efficiënter gebruik van bestaande bedrijventerreinen zijn verzekerd; en
    • d. de uitbreiding bedrijventerreinen vindt plaats in aansluiting op een bestaand bedrijventerrein, of, wanneer dat niet mogelijk is, in aansluiting op het stedelijk gebied.
  • 2. Een motivering van een bestemmingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan. Een beeldkwaliteitsparagraaf maakt onderdeel uit van de onderbouwing.

Toetsing artikel 9.14

De uitbreiding is niet genoemd in de bijlage bedrijventerreinen. Uitbreiding van de Copen is wel in overeenstemming met het Regionaal Convenant Bedrijventerreinen Regio Utrecht. Bij de uitwerking wordt rekening gehouden met het voorkomen van bodemdaling. De uitbreiding vindt plaats aanslujitend aan bestaand bedrijventerrein. Het Mob-complex is niet meegenomen in de ontwikkeling gelet op de status als ecologische hoofdstructuur en omdat het terrein niet beschikbaar is.

De herstructurering van het bestaande bedrijventerrein is verzekerd en inmiddels nagenoeg afgerond. Op beeldkwaliteit wordt ingegaan in paragraaf 2.3.

Artikel 9.16 Instructieregel Bedrijventerrein stedelijk gebied

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Stedelijk gebied kan bestemmingen en regels bevatten voor bedrijventerreinen mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • a. de uitbreiding bedrijventerrein past in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma Wonen en werken;
    • b. de revitalisering, herstructurering en efficiënter gebruik van bestaande bedrijventerreinen zijn verzekerd;
    • c. de uitbreiding bedrijventerreinen vindt plaats in aansluiting op een bestaand bedrijventerrein; en
    • d. de uitbreiding bedrijventerreinen leidt niet tot extra bodemdaling.
  • 2. Een motivering van een bestemmingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan.

Toetsing artikel 9.16

Zie eerder: toetsing aan artikel 9.14.

Artikel 9.5 Bebouwingsenclaves en -linten

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Landelijk gebied kan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat in bebouwingsenclaves of bebouwingslinten verstedelijking plaatsvindt, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • a. gelijktijdig met de verstedelijking wordt de ruimtelijke kwaliteit verhoogd;
    • b. bebouwing vindt niet plaats buiten de bestaande bebouwingsenclaves of bebouwingslinten; en
    • c. belangen van bestaande omringende functies worden niet onevenredig aangetast.
  • 2. De motivering van een bestemmingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan. Een beeldkwaliteitsparagraaf maakt onderdeel uit van de onderbouwing.

Toetsing artikel 9.5

In dit geval wordt de ruimtelijke kwaliteit aan de Noordzijdseweg 145a verhoogd door het verplaatsen van een hindergevend bedrijf en herstel van landschappelijke waarden. De functiewijziging vindt plaats binnen het bebouwingslint en de verkeers- geluid en trillinghinder voor omliggende (woon)functies wordt opgelost. Dit heeft een positief effect op het naastgelegen stiltegebied. Op de beeldkwaliteit wordt in paragraaf 2.3 ingegaan.

Conclusie provinciaal en regionaal beleid

Het provinciaal en regionaal beleid staat de ontwikkeling niet in de weg. Verdere aandachtspunten in de uitwerking van de plannen zijn landschappelijke inpassing, aardkundige waarden, bodemdaling en een mobiliteitstoets.

3.2.3 Provinciaal Programma Wonen en werken

Op 5 oktober 2021 hebben Gedeputeerde Staten van Utrecht het provinciaal Programma Wonen en werken vastgesteld. Met dit programma heeft de provincie beter zicht op de plannen die er in de gemeenten en in de drie regio’s zijn voor de bouw van woningen en bedrijven. Naast een inventarisatie van alle bestaande plannen die grotendeels binnen het stedelijk gebied liggen, maakt de provincie een aantal uitleglocaties mogelijk. Het programma is in nauw overleg met gemeenten en regio’s opgesteld.

Bij het opstellen van het programma is gebruik gemaakt van een nieuwe werkwijze: het regionaal programmeren. Dit is een jaarlijks terugkerend proces waarbij gemeenten elk jaar nieuwe woon- en werklocaties kunnen aandragen. Per regio worden die locaties bekeken, in samenhang met elkaar en rekening houdend met bijvoorbeeld bereikbaarheid en bijzondere landschappelijke waarden. Mocht blijken dat één van de eerder vastgestelde locaties waar gebouwd zou worden door omstandigheden vertraging oploopt, dan kan een ander plan naar voren worden gehaald in de tijd. Zo helpt het programmeren ook bij het versnellen van de bouw.

Binnen het regionaal programma is de uitbreiding van de Copen met 4 hectare opgenomen.

Conclusie behoefte en locatie

Er is direct behoefte aan uitbreiding van het bedrijventerrein. Er is een acute lokale behoefte aan 4 hectare netto terrein. In de regio is geen plek voor de uitbreidingsbehoefte van bedrijven op De Copen en het uitplaatsen van een groot bedrijf uit het buitengebied. Daarnaast is het gewenst om de bedrijfslocatie van de Heer land en water te verplaatsen en tevens uit te breiden. De verplaatsing inclusief uitbreiding heeft eveneens een ruimtebeslag van circa 4 hectare. Binnen de gemeente en de regio zijn geen andere geschikte plekken voor de uitbreiding en verplaatsing van bedrijven. De Copen is het regionale terrein en heeft op dit moment nagenoeg geen ruimte meer. Bovendien is in hoofdstuk 1 onderbouwd dat verplaatsing van bedrijven op De Copen naar een ander bedrijventerrein geen optie is. De revitalisering van het bedrijventerrein is nagenoeg afgerond en heeft niet geleid tot ruimtewinst. In het bestemmingsplan zijn eisen gesteld aan het realiseren van een goede landschappelijke inpassing.

3.2.4 Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen

Het doel van de kwaliteitsgids is het concreet maken van de kernkwaliteiten van de Utrechtse landschappen, zodat iedereen begrijpt over welke elementen het gaat. De gids heeft nog een tweede doel van de kwaliteitsgids is het bieden van inspiratie en houvast voor het omgaan met ontwikkelingen zodat de kernkwaliteiten voor de toekomst zijn zeker gesteld en zelfs beter beleefbaar worden

de kwaliteitsgids bestaat in totaal uit één koepelkatern en zes gebiedskaternen:

Het koepelkatern gaat onder andere in op de status van de kwaliteitsgids en bestaande provinciale beleidskaders.

De gebiedskaternen zijn: Groene Hart, Waterlinies (nieuwe Hollandse Waterlinie en stelling van Amsterdam), Rivierengebied, Eemland, Utrechtse Heuvelrug en de Gelderse vallei. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt in het gebied “Groene Hart” en meer specifiek in het deelgebied “de Waarden en de Venen”.

Voor het deelgebied “de Waarden en de Venen” geldt het algemene beleid zoals verwoord voor het gehele Groene Hart.

De kernkwaliteiten zijn door de drie Groene Hartprovincies samen uitgewerkt in de “voorloper Groene Hart 2009-2020”. de voorloper stelt dat openheid en (veen)weidekarakter (inclusief de strokenverkaveling), lintbebouwing etc. de belangrijke kwaliteiten van het nationaal Landschap zijn. de overige kernkwaliteiten die de nota ruimte onderscheidt, kunnen hieronder worden gevat. de Groene Hartprovincies vinden dit echter niet voldoende om het unieke onderscheidende karakter van het Groene Hart te vatten. Zij voegen daarom de kernkwaliteiten 'rust en stilte' en 'landschappelijke diversiteit' toe. De voorloper geeft de volgende toelichting op de vier kernkwaliteiten.

Nadere uitwerking kernkwaliteiten Behoud, herstel en ontwikkeling van het karakteristieke veenweidelandschap staat centraal. Openheid is ook een belangrijke waarde in deze gebieden waar de cultuurhistorie nog goed zichtbaar is. In grote delen heerst rust en stilte. Landbouw is de belangrijkste drager en beheerder van deze gebieden (m.n. melk-Beleid Nationale Landschappen veehouderij). Voor het behoud van de kernkwaliteiten is florerende landbouw dan ook een voorwaarde. Deze krijgt de ruimte naast de natuuropgave uit het streekplan die hier gerealiseerd wordt. Belangrijke delen van de Waarden en de Venen zijn kwetsbaar voor bodemdaling. Voor landbouwgebieden met veengronden die kwetsbaar zijn voor oxidatie bij bodembewerking. Daarnaast wordt ingezet op de ontwikkeling van een robuust en klimaatbestendig waterbeheer.

Toetsing

De inpassing van de voorgenomen ontwikkeling in het landschap is getoetst in paragraaf 2.3 landschappelijk inpassing

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Toekomstvisie gemeente Lopik 2030 (2011)

De gemeente Lopik beschrijft in de toekomstvisie dat het actief keuzes wil maken om woningbouw te realiseren om het inwoneraantal op peil te houden en de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid (ongeacht het inwoneraantal) om de kern aantrekkelijk te houden. De insteek is dat de gemeente Lopik een agrarische gemeente met een traditionele samenleving is en blijft, met een levendige gemeenschap die zichtbaar is in de kernen. Daarbij ligt de nadruk op het mogelijk maken van ruimtelijke ontwikkeling om op die manier de kwaliteit van bebouwingslinten en/of het landschap in de gemeente te verhogen. Het gemeentelijk beleid rust op een tweetal pijlers. Ten eerste wordt de nadruk gelegd op het benutten van de potenties van het landelijk gebied en op het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van het gebied. De tweede pijler is het zoeken naar een balans tussen ruimtelijke kwaliteit en nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden.

3.3.1.1 Uitbreiding De Copen

Het ondernemerschap van inwoners en bedrijven wordt gestimuleerd en gefaciliteerd om in de lokale behoeften te voorzien. De omgevingskwaliteiten worden gerespecteerd. Daarnaast wil de gemeente Lopik een blijvende stimulerende rol vervullen door grote bedrijven vanuit de kernen en/of de linten verplaatst te krijgen naar het bedrijventerrein. Over de bedrijventerreinen wordt in de visie het volgende gezegd; grootschalige ontwikkeling van bedrijventerreinen is niet aan de orde voor de gemeente Lopik. Wel wordt getracht het MOB-terrein Lopik een bovenlokale invulling voor bedrijvigheid te laten krijgen, eveneens met goede randvoorwaarden.

Het ondernemerschap van inwoners en bedrijven wordt gestimuleerd en gefaciliteerd om in de lokale behoeften te voorzien. De omgevingskwaliteiten worden gerespecteerd. Daarnaast wil de gemeente Lopik een blijvende stimulerende rol vervullen door grote bedrijven vanuit de kernen en/of de linten verplaatst te krijgen naar het bedrijventerrein. Over de bedrijventerreinen wordt in de visie het volgende gezegd; grootschalige ontwikkeling van bedrijventerreinen is niet aan de orde voor de gemeente Lopik. Wel wordt getracht het MOB-terrein Lopik een bovenlokale invulling voor bedrijvigheid te laten krijgen, eveneens met goede randvoorwaarden.

3.3.1.2 Noordzijdseweg 145 te Polsbroek (vertreklocatie)

Het initiatief geeft invulling aan het gemeentelijk beleid om grote bedrijven uit de kernen en linten te verplaatsen naar locaties in en aansluitend aan het bedrijventerrein. De toekomstwaarde van het bedrijf neemt toe en het initiatief zorgt voor behoud van de lokale werkgelegenheid. In dit geval is sprake van een uitzonderlijke verbetering van het woon- en leefklimaat in het lint, zodat ook bedrijfsverplaatsing naar een perceel zonder bedrijfsbestemming mogelijk is.

De gemeente Lopik staat een duurzame ontwikkeling voor. Ook op het gebied van bedrijvigheid. De gemeente stimuleert bedrijven in hun bedrijfsvoering/onderneming hierop actief in te zetten en stelt de kaders. Het is aan de ondernemers zelf hoe hier invulling aan te geven.

3.3.2 Visie op de linten (2017)

In de Visie op de linten is specifiek aandacht voor het beleid ten aanzien van bedrijfsverplaatsing.

Op veel percelen met een bedrijfsbestemming is de aard van de activiteit veranderd. Bedrijven hebben hun bedrijfsvoering moeten aanpassen of zijn overgestapt op andere activiteiten om in hun bestaan te kunnen blijven voorzien. Ook zijn er een aantal bedrijven aan te wijzen die wel een behoorlijke groei hebben doorgemaakt en hierdoor op hun huidige bedrijfslocatie “klem” zijn komen te zitten. Op deze percelen in het landelijk gebied wordt de aanwezigheid van het bedrijf als een belemmering voor het leefklimaat gezien. De huidige vestigingslocaties van deze bedrijven worden door omwonenden als hinderlijk ervaren (verkeer, geluid, werktijden) en de bedrijven hebben onvoldoende ruimte voor de gewenste bedrijfsontwikkeling. Het woon- en leefklimaat staat hier vaak onder grote druk. Om het woon- en leefklimaat van onze bebouwingslinten te verbeteren wil de gemeente Lopik ook in de toekomst actief meewerken aan het verplaatsen van bestaande bedrijven binnen haar landelijk gebied. Het gaat dan in eerste instantie om het verplaatsen van bestaande niet-agrarische bedrijven naar andere percelen met een bedrijfsbestemming. Voorwaarde is dat er op zowel de vertrek- als op de vestigingslocatie sprake is van een goede ruimtelijke kwaliteit. Hoe extensiever de vertreklocatie wordt ingevuld (denk aan sloop bebouwing en het beëindigen van bedrijfsactiviteiten) hoe groter de meerwaarde van het plan. Bij bedrijfsverplaatsing is een goede ontsluiting een belangrijk uitgangspunt. Om een goed woon- en leefklimaat te kunnen realiseren zal de gemeente moeten inzetten op het extensiveren van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten in gebieden met een matige ontsluiting. Dat kan bereikt worden door in deze gebieden alleen nieuwe bedrijfsactiviteiten toe te staan uit een lagere milieucategorie dan de bestaande bedrijfsactiviteiten.

Het verplaatsen van bestaande bedrijfsactiviteiten wordt niet gezien als toevoegen van nieuwe bedrijvigheid in het landelijk gebied. Door de verplaatsing van bedrijven neemt de omvang van de totale bedrijfsactiviteiten in het landelijk gebied niet toe. Met behulp van bedrijfsverplaatsing kunnen de gemeente de verbetering van het woon- en leefklimaat faciliteren en de bedrijvigheid in de gemeente vasthouden. Het gaat hierbij in eerste instantie om de verplaatsing naar andere bedrijfspercelen. Wanneer er sprake is van een uitzonderlijke verbetering van het woon- en leefklimaat op de vertreklocatie is bedrijfsverplaatsing naar een ander perceel zonder bedrijfsfunctie ook bespreekbaar.

Noordzijdseweg 145a te Polsbroek (vertreklocatie)

De gemeente Lopik stimuleert het uitplaatsen van grote bedrijven vanuit de kernen en/of de linten naar het bedrijventerrein. Deze rol zal niet in financiële zin tot uiting komen, maar moet meer worden gezien als het creëren van de planologische randvoorwaarde.

Woningbouw

Gezien het door de hogere overheden gevoerde beleid is een sterke groei van de woningvoorraad in de gemeente Lopik niet realistisch. Het uitgangspunt voor woningbouw is het bouwen voor de eigen bevolking en het bewaren van een evenwichtige bevolkingssamenstelling. Nieuwbouw is binnen de contouren mogelijk. Nieuwbouw dient strategisch te worden ingezet. Uiteraard is de verkeersaantrekkende werking hierbij een punt van aandacht.

De mix van wonen en werken maakt en houdt de linten van Lopik levendig en ondernemend. De herbestemming van bestaande panden biedt vele mogelijkheden.

Lopik heeft hiermee een sterke troef in handen, die een aanzuigende werking heeft op kapitaal en mensen uit de regio.

3.3.3 Nota LopikMEerwaard

Het ruimtelijk beleid van de gemeente Lopik is vastgelegd in onder meer de Nota LopikMEerwaard. In deze nota heeft de gemeente Lopik vastgelegd op welke wijze de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente verbeterd kan worden.

Op voorhand wil de gemeente geen enkel initiatief uitsluiten. Initiatiefnemers krijgen de ruimte om met creatieve voorstellen te komen, waarbij de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit uitgangspunt is. Door op voorhand zaken uit te sluiten kan de creativiteit worden belemmerd.

Een van de uitgangspunten van het door de gemeente voorgestane beleid is dat goede initiatieven, die positieve gevolgen hebben voor de kwaliteit van het gebied, mogelijk gemaakt dienen te worden. Uitgangspunt en belangrijke randvoorwaarde bij het toestaan van de verruimde mogelijkheden is, dat deze ontwikkelingen gepaard dienen te gaan met een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Deze kwaliteitsverbetering behoeft niet op het perceel zelf gerealiseerd te worden maar kan ook elders in het buitengebied van de gemeente (het bebouwingslint en/of het open gebied) plaatsvinden. Uiteraard moet op het perceel zelf sprake zijn van een aanvaardbare ruimtelijke kwaliteit.

 

3.3.4 Nota Ruimtelijke Kwaliteit

In de Nota Ruimtelijke Kwaliteit (vastgesteld door gemeenteraad op 25 februari 2014) is op hoofdlijnen omschreven wat de kenmerkende kwaliteiten zijn van onze gemeente, onderverdeeld in een klein aantal gebieden. Niet langer bedoeld om af te keuren wat fout is, maar met voorbeelden ter inspiratie hoe het zou kunnen. De gemeente Lopik heeft specifiek beleid voor het buitengebied ontwikkeld, gezien de hoge kwaliteitsambities die daar gelden. Verder maakt de gemeente gebruik van een ervenconsulent om ruimtelijke ingrepen verantwoord in te kunnen passen.


De relatie tussen welstand en ontwikkelingen in het buitengebied kan niet los worden gezien van de notitie LopikMEerwaard (paragraaf 3.3.3), waarmee de gemeente Lopik inzet op actieve gebiedsontwikkeling. Een van uitgangspunten van het beleid LopikMEerwaard is dat goede initiatieven, die positieve gevolgen hebben voor de landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit van het gebied, bespreekbaar zijn. Door op een bepaald perceel ontwikkelingen mogelijk te maken, kan de kwaliteit van debebouwingslinten en/of het landschap van Lopik worden verhoogd. Zowel inhoudelijk als procesmatig kan de link worden gelegd tussen LopikMEerwaard en de nota Ruimtelijke Kwaliteit. In de nota zijn de karakteristieken van het buitengebied van de gemeente beschreven, waar vervolgens criteria aan zijn gekoppeld.

In het bestemmingsplan is rekening gehouden met de landschappelijke kwaliteiten van Lopik.

3.3.4.1 Uitbreiding De Copen

Voor het bedrijventerrein is het van belang dat de inpassing in het landschap geborgd wordt. Zo dient te worden voorzien in een robuuste groenzone en is voor gebouwen het materiaalgebruik en de kleurstellingen relevant.

3.3.4.2 Noordzijdseweg 145

De toekomstige bebouwing wordt haaks op de Noordzijdseweg gerealiseerd. Het betreft 3 vrijstaande woningen die achter de hoofdbouwmassa zijn gesitueerd op deze manier blijft het zicht naar het achtergelegen landschap behouden. De bouwmassa sluit met anderhalve bouwlaag aan op de omgeving. In een later stadium (aanvraag omgevingsvergunning) zal bij de gedetailleerde uitwerking van de woningen rekening worden gehouden met de meer gedetailleerde voorwaarden van welstand zoals materiaalgebruik, kleur en afwerking.

3.3.5 Conclusie

Het initiatief geeft invulling aan het gemeentelijk beleid om grote bedrijven uit de kernen en linten te verplaatsen naar locaties in en aansluitend aan het bedrijventerrein. De toekomstwaarde van het bedrijf neemt toe en het initiatief zorgt voor behoud van de lokale werkgelegenheid. In dit geval is sprake van een uitzonderlijke verbetering van het woon- en leefklimaat in Polsbroek, zodat ook bedrijfsverplaatsing naar een perceel zonder bedrijfsbestemming mogelijk is.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de omgevingsaspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per milieuaspect opgenomen in de betreffende paragraaf. Hierbij is per aspect ingezoomd op de twee afzonderlijke locaties.

4.2 M.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planm.e.r.-plichtig, projectm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek

M.e.r.-beoordelingsplicht

In het Besluit milieueffectrapportage is in onderdeel D 11.3 van de bijlage opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 hectare of meer. Het voorgenomen plan bestaat o.a. uit de uitbreiding van een industrieterrein met circa 10 hectare. De ontwikkeling blijft hiermee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent dat kan worden volstaan met een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. In de vormvrije m.e.r.-beoordeling, die is toegevoegd in bijlage 1 zijn

de milieugevolgen van het bestemmingsplan Uitbreiding De Copen onderzocht.

Resultaten aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling

Uit de aanmeldnotitie blijkt dat:

  • ten aanzien van geluid, luchtkwaliteit, bodem, water, ecologie, verkeer en externe veiligheid wordt voldaan aan alle geldende normen. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen nadelige milieugevolgen voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen en functies;
  • door de landschappelijke inpassing zoals die is voorzien op beide locaties, sprake is van een vergroting van de ruimtelijke kwaliteit ten opzichte van de huidige situatie;
  • er door de ontwikkeling geen cultuurhistorische en/of archeologische waarden worden aangetast;
  • negatieve gevolgen voor als gevolg van een stikstoftoename worden voorkomen door de regels van het bestemmingsplan. Op deze wijze kan strijdigheid met de Wet natuurbescherming worden voorkomen. Negatieve effecten binnen het Natuurnetwerk Nederland en of Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten.

Conclusie

Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat er geen belangrijk nadelige gevolgen voor het milieu zijn te verwachten. Het doorlopen van een volledige m.e.r.-procedure is niet noodzakelijk.

4.3 Verkeer en infrastructuur

4.3.1 Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is onderzoek gedaan naar de bereikbaarheid, verkeersgeneratie, afwikkeling van het verkeer en de parkeerbehoefte voor de nieuwe ontwikkeling.

De parkeerbehoefte en verkeersgeneratie van de ontwikkeling is bepaald op basis van kencijfers van het CROW (publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren', 2018). Uitgangspunten voor de te berekenen verkeersgeneratie zijn een ligging in het buitengebied, de gemeente heeft daarnaast een niet-stedelijk karakter op basis van de adressendichtheid. Binnen de bandbreedte van de kencijfers wordt het gemiddelde gehanteerd.

4.3.2 Uitbreiding De Copen

De Heer Land en Water gebruikt de N210 in de huidige situatie ook al voor transport van haar middelen en dat zal in de nieuwe situatie niet anders zijn. In principe wordt er voor langzaam verkeer gebruik gemaakt van de parallelweg naast de provinciale weg. Daar waar er geen parallelweg ligt (langs het bedrijventerrein) maakt het langzame verkeer gebruik van het fietspad langs de provinciale weg, tot men bij de rotonde komt waar de parallelweg naast de provinciale weg verschijnt. Met verkeersborden is ook aangegeven dat tractoren e.d. gebruik mogen maken van dit fietspad.

De Heer vindt dit zelf in het kader van de veiligheid (kwetsbaarheid fietsers) niet ideaal en zou graag zien dat zij tussen de entree van het bedrijventerrein en de parallelweg (+/- 500 meter) gebruik kunnen maken van de provinciale weg, om zo het fietspad te ontlasten en een veiligere situatie te kunnen garanderen.

Ontsluiting

Gemotoriseerd verkeer

Het bedrijventerrein De Copen wordt ontsloten vanaf de N210 (Nieuwegein-Rotterdam), lokaal bekend als de M.A. Reinaldaweg. Het terrein heeft een noordelijke aansluiting op de N210 in de vorm van een rotonde en een zuidelijke aansluiting via een kruising. De zuidelijke aansluiting is echter vanuit verkeersveiligheid niet langer toegankelijk voor gemotoriseerd verkeer.

De toegangsweg tot het bedrijventerrein heeft een gebiedsontsluitende functie en een 50 km/ uur regime. De Handelsweg is gecategoriseerd als erftoegangsweg met een verzamelfunctie en heeft een maximumsnelheid van 30 km/h. Alle overige wegen op het bedrijventerrein zijn gecategoriseerd als erftoegangsweg met verzamelfunctie en takken aan op de Handelsweg. Ook deze wegen hebben een maximumsnelheid van 30 km/h. De wegen op het bedrijventerrein hebben een breedte van 7 m, zodat twee vrachtwagens elkaar kunnen passeren.

Verkeersgeneratie en -afwikkeling

Het bedrijventerrein De Copen is door middel van een rotonde aangesloten op de N210. De rotonde is aangelegd om de volgende redenen:

  • optimale en verkeersveilige ontsluiting van het bedrijventerrein;
  • borging van de verkeerafwikkeling op de N210.

Voor het inzichtelijk maken van de verkeersafwikkeling van de bijkomende verkeersgeneratie is een mobiliteitstoets uitgevoerd. De afwikkeling op de rotonde is door middel van de meerstrooksrotondeverkenning inzichtelijk gemaakt. De mobiliteitstoets is bijgevoegd in bijlage 2. Hieruit blijkt dat de hoogste I/C-ratio (intensiteit/capaciteit) verandert door de ontwikkeling. De ratio komt boven de 0,85 (acceptabele norm), waar in het drukste uur structureel congestie zal plaatsvinden. Het zal op het kruispunt merkbaar drukker worden, maar dit zal enkel vanuit het bedrijventerrein merkbaar zijn en voor de overige takken niet structureel tot congestie lijden.

Aanpassing Copenweg

Rond 2024 staat een herstructurering van de Copenweg op de planning. De plannen zijn op dit moment nog flexibel. In eerste instantie is de reconstructie bedoelt voor herstel van de weg en onderliggend rioolstelsel. Deze reconstructie biedt tegelijk de mogelijkheid om de weg aan te passen, met als doel de verkeerscapaciteit te vergroten. Deze weg kan worden verbreed, waardoor de doorstroming verbeterd kan worden. Vooralsnog heeft deze reconstructie geen impact op de resultaten van dit onderzoek.

Langzaam vervoer

Langs de toegangsweg van het bedrijventerrein bevindt zich aan één zijde van de weg een fietspad en een voetpad. Langs de overige wegen in het plangebied bevindt zich incidenteel een voetpad aan één zijde van de weg. Het fietsverkeer en het gemotoriseerd verkeer worden hier gemengd afgewikkeld, conform de uitgangspunten van Duurzaam Veilig voor erftoegangswegen. Het fietspad langs de toegangsweg sluit aan op het fietspad langs de N210. Voetgangers dienen op de erftoegangswegen deels gebruik te maken van de rijbaan. Gezien het relatief brede profiel, het lage aantal voetgangersbewegingen en de korte voetgangersverplaatsingen, zijn voetgangersvoorzieningen minder noodzakelijk. De oude aansluiting van het bedrijventerrein op de N210 ter hoogte van de 1e Industrieweg blijft voor langzaam verkeer toegankelijk.

Openbaar vervoer

Het bedrijventerrein wordt per openbaar vervoer ontsloten via een bushalte aan de N210 ter hoogte van de 2e Industrieweg. De halte bevindt zich op maximaal 400 m. Hier wordt gehalteerd door de busverbinding tussen Rotterdam Capelsebrug en Utrecht Centraal Station en vice versa. Daarnaast wordt gehalteerd in onder andere Schoonhoven, Cabauw, Benschop en IJsselstein. De ontsluiting per openbaar vervoer is daarom redelijk tot goed te noemen.

4.3.3 Noordzijdseweg 145 te Polsbroek (vertreklocatie)

Uitgangspunt voor de vervolgfuncties is een sterke reductie van de verkeersaantrekkende werking ten opzichte van de huidige ongewenste situatie.

Ontsluiting

In de huidige situatie vertrekken er vanaf het bedrijf circa 75 werknemers met groot materieel naar de diverse werklocaties. De verkeersontsluiting van het bedrijf is ontoereikend gelet op het te smalle profiel van de weg, de hoge verkeersintensiteiten en het grote en zware materieel. Het materieel moet over een afstand van circa 1 kilometer over de Noordzijdseweg (smalle kant) om over een daartoe geschikte brug over de wetering naar de doorgaande Zuidzijdseweg (brede kant) te komen. De weg is hiervoor niet geschikt en bovendien staan er niet onderheide woningen langs deze weg.

De Zuidzijdseweg is de doorgaande weg tussen Polsbroek en Polsbroekerdam richting de N204 (Oudewater en A12) en N210 (richting A2).

De in gebruik name van de bestaande loods door het hoveniersbedrijf zorgt met name voor opslag mogelijkheden voor materieel en materiaal. Het zal geen tot weinig invloed hebben op het personeelsbestand waardoor vervoersbewegingen en parkeergelegenheid niet of nauwelijks zal toe nemen. De toevoeging van 4 woningen na het uitplaatsen van De Heer land en water zorgt voor een afname van de verkeersdruk op de Noordzijdse- en Zuidzijdseweg.

De ontwikkeling is vanuit verkeerskundig oogpunt dan ook een aanzienlijke verbetering.

Parkeren

Momenteel wordt een groot deel van het terrein gebruikt voor het parkeren van het materieel en de auto's van de werknemers van het bedrijf. In de toekomstige situatie zal de parkeerbehoefte ook geheel op het eigen terrein worden gerealiseerd. In onderstaande tabel wordt inzichtelijk gemaakt wat de parkeerbehoefte is van de ontwikkeling. Voor het overnemen van de loodsen door omliggende bedrijven wordt geen bijkomende parkeerbehoefte verwacht.

De parkeerbehoefte van de ontwikkeling is bepaald op basis van kencijfers van het CROW (publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, 2018). Uitgangspunt voor de berekening is de ligging in het buitengebied. De gemeente heeft daarnaast een niet-stedelijk karakter op basis van de adressendichtheid. Binnen de bandbreedte van de kencijfers wordt het gemiddelde gehanteerd.

Tabel 4.1 Parkeerbehoefte

Functie   Aantal   Kencijfer   Parkeerbehoefte  
Woningen (vrijstaand)   4   2,4 pp per woning   9,6 pp  

De parkeerbehoefte bedraagt 10 parkeerplaatsen. De parkeerbehoefte dient binnen de grenzen van het bestemmingsplan te worden voorzien. Op het perceel is voldoende ruimte om deze parkeerbehoefte op te vangen.

4.4 Wegverkeerslawaai

4.4.1 Toetsingskader

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidbelasting wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal. Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

4.4.2 Uitbreiding De Copen

Het plan voorziet in de uitbreiding van een bedrijventerrein. Dit is binnen de Wet geluidhinder (Wgh) niet aangemerkt als geluidsgevoelige objecten.

4.4.3 Noordzijdseweg 145 te Polsbroek (vertreklocatie)

Initiatiefnemer is van plan om de loods op het adres Noordzijdseweg 145 A te slopen en hiervoor in de plaats vier woningen te realiseren. Woningen zijn op grond van de Wet Geluidhinder (Wgh) geluidgevoelige functies. Deze moeten getoetst worden aan de Wgh indien ze worden gerealiseerd binnen de geluidzone van een gezoneerde weg. De woningen worden gerealiseerd binnen de geluidzone van de Noordzijdseweg en de Zuidzijdseweg.

Hiertoe is door Rho adviseurs een akoestisch onderzoek uitgevoerd ten behoeven van de voorgenomen ontwikkeling. Deze is opgenomen in bijlage 4bij deze toelichting. De resultaten van dit onderzoek zijn als volgt:

Noordzijdseweg

Als gevolg van het wegverkeer op de Noordzijdseweg wordt de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden. De maximale berekende geluidbelasting bedraagt 35 dB, inclusief 5 dB aftrek artikel 110g Wgh.

Zuidzijdseweg

Als gevolg van het wegverkeer op de Zuidzijdseweg wordt de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden. De maximale berekende geluidbelasting bedraagt 40 dB, inclusief 5 dB aftrek artikel 110g Wgh.

Conclusie

De realisatie van de woningen kent geen belemmering met betrekking tot het aspect wegverkeerslawaai. De woningen worden gerealiseerd in een goed akoestisch woon- en leefklimaat.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk onderbouwing uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.

4. 2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk onderbouwing uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

4.5.2 Uitbreiding De Copen

In de mobiliteitstoets is de verkeersgeneratie berekend op basis van CROW- kengetallen. De berekende verkeersgeneratie komt uit op 3.545 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). Indien wordt uitgegaan van ervaringscijfers van de reeds aanwezige bedrijven dan komt de verkeersgeneratie uit op 2.322 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). Voor het aspect luchtkwaliteit is uitgegaan van de hoogste verkeersgeneratie op basis van CROW-kengetallen waarmee de maximaal optredende effecten met betrekking tot luchtkwaliteit in beeld zijn gebracht. Voor het berekenen van zwaar verkeer is uitgegaan van de standaardverdeling van het verkeer bij bedrijventerreinen zoals genoemd in de mobiliteitstoets. Hierbij wordt uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 12%. In de nibm-tool (versie 17-12-2021 is 2022 als jaar van planrealisatie aangehouden. Uit de berekening blijkt dat de verkeerstoename zorgt voor een maximale toename van het gehalte stikstof in de lucht van 4,72 µg/m³ en van fijnstof van 0,84 µg/m³ (figuur 4.1). De toename van stikstofdioxide is boven de 1,2 µg/m³. Het project draagt hierdoor mogelijk in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide in de lucht. Een toetsing aan de grenswaarden is derhalve noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.CopenenNrdzdswg145-ON01_0021.png"

Figuur 4.1 Resultaten NIBM-tool

Via de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl), die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort, is bekeken hoe hoog de concentraties luchtverontreinigende stoffen ter plaatse van het plangebied zijn. De dichtstbijzijnde toetspunten liggen aan de M.A. Reinaldaweg, ten oosten van het plangebied. In tabel 4.3 zijn de achtergrondconcentraties ter plaatse van de M.A. Reinaldaweg weergegeven en is getoetst of in 2020 (worst-case) aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer wordt voldaan. Er is uitgegaan van de hoogste achtergrondconcentratie ter plaatse van de maatgevende weg.

Tabel 4.3 Toetsing (2020) aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer

Stofcategorie   Maximale planbijdrage (µg/m3)
volgens
NIBM rekentool  
Hoogste achtergrond
concentratie (µg/m3) 2020 (Rijkswaterstaat)  
Maximaal optredende
concentratie 2020(µg/m3)  
Grenswaarde Wm
(µg/m3) bv  
NO2   4,72   18,1   22,82   40  
PM10   0,84   16,2   17,04   40  
PM2,5   0,84   8,8   9,64   25  

Uit tabel 4.3 blijkt dat wanneer de maximale planbijdrage bij de concentraties luchtverontreinigende stoffen worden opgeteld in 2020, er alsnog aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer wordt voldaan ter plaatse van de maatgevende weg M.A. Reinaldaweg. Omdat direct langs deze weg ruimschoots aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Ook nemen door gebruikmaking van steeds betere technieken de achtergrondconcentraties luchtverontreinigende stoffen jaarlijks af.

4.5.3 Noordzijdseweg 145 te Polsbroek (vertreklocatie)

De beoogde ontwikkeling ter plaatse van de Noordzijdseweg 145 heeft betrekking op de realisatie van 4 woningen. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht. Daarnaast zorgt de afname van 75 werknemers van het vertrekkende bedrijf voor een verbetering van de luchtkwaliteit.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2021 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Zuidzijdseweg, direct ten zuiden van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in de prognose voor 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden liggen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen in 2020; 13.5 µg/m³ voor NO2, 15.8 µg/m³ voor PM10 en 8.6 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

4.6.1 Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

4.6.2 Uitbreiding De Copen

Voor de milieuzonering dient rekening te worden gehouden met de 6 bedrijfswoningen binnen het bestaande bedrijventerrein en de woningen aan de Lopikerweg oost. Het gaat hier om de bedrijfswoningen (1e Industrieweg 1, 3, 10 en 12 en 3e Industrieweg 3 en 5) die zullen worden gehandhaafd. Voor dit type woningen worden minder hoge eisen aan het woon- en leefklimaat gesteld door de aanwezigheid van het (vaak eigen) bedrijf en de hinder die dit veroorzaakt. Het afwijken van de richtafstanden ten opzichte van bedrijfswoningen met een afstandsstap wordt aanvaardbaar geacht, waarmee wordt uitgegaan van ligging in gemengd gebied. In de milieuzonering zoals is uitgewerkt in het vigerende bestemmingsplan is voor het bestaande bedrijventerrein reeds rekening gehouden met de aanwezigheid van deze bedrijfswoningen. Met het voorliggende plan worden geen wijzigingen gedaan aan de milieuzonering van het bestaande bedrijventerrein. Hiermee blijft de milieusituatie rondom deze bedrijfswoningen ongewijzigd.

Binnen het nieuwe uit te breiden deel van het bedrijventerrein worden bedrijven toegestaan tot maximaal milieucategorie 4.2 met een grootste richtafstand van 200 meter in gemengd gebied. De hiervoor genoemde bedrijfswoningen zijn allen gelegen op een afstand van meer dan 200 meter van het plangebied. Daarnaast zijn de woningen aan de Lopikerweg Oost gelegen op meer dan 300 meter van het plangebied.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de (omliggende) woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat er geen bedrijven worden beperkt in hun bedrijfsvoering. Er wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie.

4.6.3 Noordzijdseweg 145 te Polsbroek (vertreklocatie)

In de beoogde situatie worden 4 woningen gerealiseerd. Hiermee wordt een milieugevoelige functie opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. In het gebied zijn voornamelijk woningen en bedrijven gevestigd, waardoor de omgeving getypeerd kan worden als 'gemengd gebied'.

Met de ontwikkeling wordt ook het hoveniersbedrijf uitgebreid. Een hoveniersbedrijf kleiner dan 500 m2 valt volgens de VNG-brochure in milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. Hieraan wordt voldaan ten opzichte van de omliggende woningen.

Daarnaast ligt aangrenzend ten westen van het plangebied een grondgebonden veehouderij. Dit bedrijf wordt momenteel al beperkt in zijn bedrijfsvoering door de ligging van de bedrijfswoningen en bedrijfsgebouwen die zijn toegestaan ter plaatse van de Noordzijdseweg 145. Hierbij is van belang dat de nieuwe woningen op een grotere afstand zijn gelegen dan de huidige woningen. Ten aanzien van geur wordt voldaan aan de vaste afstanden zoals vermeld in de Verordening geurhinder en veehouderij 2008 van de gemeente Lopik.

Een veehouderijbedrijf brengt een zekere milieubelasting met zich mee, maar leidt in geen geval tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de vier nieuwe woningen.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de (nog te realiseren) woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat in de omgeving geen bedrijven aanwezig zijn die door de voorgenomen ontwikkeling in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Er wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het Bevt vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

4.7.2 Uitbreiding De Copen

Het plangebied is gelegen op circa 300 meter van de M.A. Reinaldaweg waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd (N210-Prov. grens Lopik - Benschop). De weg heeft geen PR 10-6 contour. Het maatgevende invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt 355 meter. Gezien de ligging op meer dan 200 meter van de weg is een berekening van het groepsrisico niet noodzakelijk. Wel ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van de weg. Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied is een beknopte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. De beknopte verantwoording is opgenomen in paragraaf 4.7.4. Daarnaast ligt op circa 300 meter ten noorden van het plangebied een buisleiding van defensie. Deze buisleiding levert geen belemmeringen op voor het voorgenomen plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.CopenenNrdzdswg145-ON01_0022.png"
 

Figuur 4.2 Uitsnede risicokaart.nl

Ten westen van het plangebied staan enkele windturbines. Uit het Activiteitenbesluit volgt dat binnen de 10-6 per jaar PR-contour van een windturbine geen kwetsbare objecten zijn toegestaan. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-5 per jaar PR-contour als grenswaarde.

Uit het Handboek Risicozonering Windturbines volgen de volgende afstandseisen voor bebouwing op basis van generieke gegevens:

  • Beperkt kwetsbare objecten dienen minimaal een halve rotordiameter van de turbine af te liggen.
  • Kwetsbare objecten zijn niet toegestaan binnen een afstand van het maximum van:
    • 1. ashoogte plus een halve rotordiameter of, indien een grotere afstand;
    • 2. de maximale werpafstand bij nominaal toerental.

Op basis van het vigerende bestemmingsplan zijn windturbines mogelijk met maximaal een ashoogte van 80 meter en een rotordiameter van 40 meter. Dit betekent dat op basis van generieke gegevens de 10-5 per jaar PR-contour afgerond 20 meter bedraagt (40*0.5) en de 10-6 per jaar PR-contour 100 meter is (80+0.5*40).

Het uitbreidingsdeel van het bedrijventerrein is gelegen op meer dan 100 meter van de meest nabijgelegen windturbine en daarmee buiten de 10-5 en 10-6 PR-contour gelegen. De windturbines vormen daarmee geen belemmering voor het voorgenomen plan.

4.7.3 Noordzijdseweg 145 te Polsbroek (vertreklocatie)

Ter plaatse van de Noordzijdseweg 145a te Polsbroek zijn in de omgeving geen risicobronnen gelegen die van invloed zijn op het plangebied. Ook worden er geen gevaarlijke stoffen vervoerd over het water, de weg, het spoor of door buisleidingen met een externe werking op het plangebied. Het groepsrisico hoeft niet verantwoord te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.CopenenNrdzdswg145-ON01_0023.png"

Figuur 4.3 Uitsnede professionele risicokaart met Noordzijdseweg 145 blauw omkaderd

4.7.4 Beknopte verantwoording groepsrisico

In het kader van het wettelijk vooroverleg zal voor de verantwoording aanvullend advies gevraagd worden aan de veiligheidsregio.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn.

Het plangebied is goed bereikbaar voor hulpdiensten vanaf verschillende windrichtingen. Via het gedegen wegennetwerk kan ook van de bron af gevlucht worden. Gevlucht kan worden via de interne wegen.

Zelfredzaamheid

De personen binnen het plangebied zijn hoofdzakelijk zelfredzaam. De ontwikkeling voorziet niet in functies die bedoeld zijn voor verminderd zelfredzame personen. Incidenteel aanwezige kinderen, ouderen en gehandicapten worden beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de verminderd zelfredzame personen kunnen begeleiden.

Maatregelen

Er zijn verschillende maatregelen mogelijk om de zelfredzaamheid te vergroten. Het gaat hierbij enerzijds om bouwkundige maatregelen en anderzijds om risicocommunicatie om risicobewustzijn te vergroten. Uit advies van de brandweer blijkt dat aanvullende maatregelen met betrekking tot bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid niet nodig zijn.

4.7.5 Conclusie

Het plangebied is gelegen op meer dan 200 meter van de M.A. Reinaldaweg waardoor een berekening van het groepsrisico niet noodzakelijk is. Wel is vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van deze weg een beknopte verantwoording van het groepsrisico geschreven. Uit deze verantwoording blijkt dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid aanvaardbaar worden geacht. Daarnaast vormen de nabijgelegen windturbines geen belemmering voor het voorgenomen plan. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

4.8 Planologisch relevante leidingen

4.8.1 Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

4.8.2 Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Wel is er in het plangebied een relevante buisleiding aanwezig, Voor de aanwezige buisleiding geldt dat de belemmerende strook van de buisleiding is weergegeven in de verbeelding en is voorzien van een passende regeling. Binnen deze afstand is de oprichting van bebouwing en het aanbrengen van diepgewortelde beplanting in principe uitgesloten. De genoemde leiding hebben geen plaatsgebonden risicocontour (10-6) waarmee rekening dient te worden gehouden in het plan. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.9 Bodem

4.9.1 Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

4.9.2 Uitbreiding De Copen

Ter plaatse van de uitbreiding van het bedrijventerrein de Copen is sprake van een functiewijziging ten opzichte van de vigerende planologische situatie. Vanwege deze functiewijziging is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door IDDS B.V. (21-12-2018). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd in bijlage 5. Aan de hand van de resultaten van het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • n de bovengrond zijn zeer plaatselijk bijmengingen met bodemvreemde materialen (metselpuin, baksteen en beton) waargenomen.
  • Op het maaiveld en in het opgeboorde bodemmateriaal zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen.
  • De ondergrond is plaatselijk licht verontreinigd met nikkel en minerale olie.
  • Het grondwater is licht verontreinigd met barium.

Gelet op de onderzoeksresultaten, te weten de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende achtergrondwaarden (grond) en de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende streefwaarden (grondwater) dient de hypothese onverdacht voor de onderzoekslocatie formeel te worden verworpen.

Echter, de gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel ingevolge de Wet bodembescherming, niet noodzakelijk is.

Beperkingen inzake het verlenen van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen), dan wel het huidige en toekomstige gebruik, worden op basis van de onderzoeksresultaten uit milieuhygiënisch oogpunt niet voorzien.

Aanbevelingen

Op basis van de onderzoeksresultaten en conclusies wordt het navolgende aanbevolen:

Geadviseerd wordt om een asbestonderzoek conform de NEN 5707 uit te laten voeren ter plaatse van waar bodemvreemd materiaal is aangetroffen in de bodem.

Indien op de onderzoekslocatie ten gevolge van graafwerkzaamheden grond vrijkomt en buiten de locatie wordt hergebruikt, vindt hergebruik veelal plaats binnen het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In dat geval dient de chemische kwaliteit van de grond te worden getoetst aan de kwaliteitsnormen die door het Besluit bodemkwaliteit aan de betreffende toepassing worden verbonden.

Asbestonderzoek

Op basis van de aanbevelingen uit het bodemonderzoek is door B&L verkennend asbestonderzoek uitgevoerd (24-01-2022), bijlage 16. Uit het onderzoek blijkt dat zowel op het maaiveld als in de bodem/fundering geen asbest aanwezig is.

4.9.3 Noordzijdseweg 145 te Polsbroek (vertreklocatie)

Ter plaatsen van de uitbreiding van de Noordzijdseweg 145 is eveneens sprake van een functiewijziging ten opzichte van de vigerende planologische situatie. Vanwege deze functiewijziging is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door IDDS B.V. (15-06-2020). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd in bijlage 6. Aan de hand van de resultaten van het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

Wet bodembescherming

  • De toplaag/bovengrond bestaat voornamelijk uit een uiterst puinhoudende laag.
  • In de puinhoudende laag zijn zintuigelijk geen asbestverdachte materialen waargenomen.
  • In de ondergrond zijn plaatselijk bijmengingen met baksteen, beton, asfalt, repac, ophoogmateriaal, plastic, puin, glas, puingranulaat en huisvuil waargenomen.
  • In het opgeboorde bodemmateriaal zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen.
  • De grond is variërend licht tot sterk verontreinigd (zie ook onder).
  • Het grondwater is licht verontreinigd met benzeen, xylenen en naftaleen en plaatselijk sterk verontreinigd met barium.

Bedrijfslocatie

Op basis van de analyse- en toetsingsresultaten blijkt de grond licht verontreinigd te zijn met enkele zware metalen, PAK, PCB en/of minerale olie, matig verontreinigd met kobalt, lood, PAK, PCB en/of minerale olie en sterk verontreinigd met nikkel, koper, zink, lood en/of PAK.

Voormalige stortplaats

Op basis van de analyse- en toetsingsresultaten blijkt de grond licht verontreinigd te zijn met enkele zware metalen, PAK en/of minerale olie en sterk verontreinigd met lood.

Gedempte sloten

Op basis van de analyse- en toetsingsresultaten blijkt de grond niet tot licht verontreinigd te zijn met enkele zware metalen, PAK en/of minerale olie en plaatselijk sterk verontreinigd met PAK.

Gelet op de onderzoeksresultaten kan de hypothese verdacht voor de onderzoekslocatie worden gehandhaafd. Ten behoeve van het opstellen van een bestemmingsplan wijziging is een beeld verkregen van de actuele algemene chemische bodemkwaliteit.

Aanbevelingen

Geadviseerd wordt om nader bodemonderzoek te verrichten naar de mate en omvang van de aangetroffen verontreinigingen in de bodem. Nader bodemonderzoek dient uitsluitsel te verschaffen omtrent het feit of er ten aanzien van de verontreiniging in de grond sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging in de zin van de Wet bodembescherming. Van een geval van ernstige bodemverontreiniging wordt gesproken indien de gemiddelde concentratie van een verontreinigde stof in 25 m3 grond of meer de bijbehorende interventiewaarde overschrijdt.

In het grondwater wordt de interventiewaarde voor barium overschreden. Omdat deze verontreiniging hoogstwaarschijnlijk toegeschreven kan worden aan natuurlijke oorzaken, achten wij het uitvoeren van nader bodemonderzoek van het grondwater naar de verspreiding van deze stof in de bodem niet doelmatig.

Geadviseerd wordt om een verkennend asbestonderzoek conform de NEN 5707+C2:2017 uit te laten voeren na verwijderingen van bovengrondse obstakels (opstallen en verhardingen).

Conclusie

Voor zover nog niet uitgevoerd dient voorafgaand aan bodemverstorende werkzaamheden nader onderzoek te worden uitgevoerd. Dit is een omgevingsvergunningvereiste. Het aspect bodem staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.10 Water

4.10.1 Toetsingskader

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan

Waterschapsbeleid

Waterkoers 2016-2021

Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden heeft haar ambities en langetermijnvisie vastgelegd in het waterbeheerplan Waterkoers 2016–2021 (http://www.waterschaponline.nl/hdsr/). De Waterkoers is een koersdocument om te sturen op hoofdlijnen met als overkoepelende doel Samen werken aan een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. In de Waterkoers wordt op een niet-planmatige manier over het waterschapswerk gesproken. Waterschapswerk is hierbij breder dan enkel beheer van water.

Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden samen met de ruimtelijke ordening aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van ruimtelijke adaptatie (Deltabeslissing, www.ruimtelijkeadaptatie.nl):

  • De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
  • Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.

Het minimale uitgangspunt voor planontwikkelingen is dat het plan hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel geen gevolgen voor de waterveiligheid, het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit en ecologie. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.

Ruimtelijke adaptatie

Het klimaat verandert: Hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en kans op drogere zomers. Daar moeten we ook volgens het KNMI, in de toekomst in Nederland rekening mee houden. De verwachting van het KNMI is dat het klimaat in Nederland in 2050 ongeveer overeen zal komen met het huidige klimaat in Zuid-Frankrijk. Maar ook nu al is de klimaatverandering merkbaar. Extreme neerslag, droogte en hitte kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Dit geeft aanleiding om aanpassing van de inrichting van de bebouwde omgeving aan het veranderende klimaat te agenderen en aan te werken. Dit beleid is vorig jaar vastgelegd in de Deltabeslissing voor Nederland. In de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. Voor de gemeente Lopik is op 28 juni 2018. een klimaatstresstest gehouden.

4.10.2 Uitbreiding De Copen

Voor dit deel van het plangebied is een hydrologisch onderzoek uitgevoerd, de rapportage van dit onderzoek is opgenomen in bijlage 7 bij deze toelichting op het bestemmingsplan. Deze rapportage is afgestemd met het Hoogheemraadschap. De diverse water gerelateerde aspecten zoals het watersystem ter plaatse, grondwater en watercompensatie. De benodigde waterberging is geborgd in de regels van het bestemmingsplan.

De conclusie van het hydrologisch onderzoek luidt als volgt:

In het algemeen kan gesteld worden dat de bestaande grondslag zich niet direct leent voor het infiltreren van water. Tenzij er kosten gemaakt gaan worden om verticale drainage naar diepere lagen aan te gaan brengen. Dit wordt vaak door gemeenten en waterschappen verboden vanwege de mogelijkheid tot optreden van kwel. De oplossing is in dit geval het water vertraagd af te voeren. Een combinatie van infiltratie en verdamping met voor pieken een overstort naar de naastliggende watergang.

4.10.3 Noordzijdseweg 145 te Polsbroek (vertreklocatie)

Huidige en toekomstige situatie

Dit deel van het plangebied is nagenoeg volledig verhard. In de toekomstige situatie wordt een loods gesloopt en een groot deel aan verharding verwijderd. Dit maakt plaats voor vier woningen met tuinen en kleinschalige agrarische functie. Dit deel van het plangebied is gelegen in het pijlgebied Keulevaart.

Bodem en grondwater

Dit deel van het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Op de kaart is te zien dat de bodem van het plangebied uit kleidek op veen bestaat. Het grondwater stroomt globaal naar het noordwesten. In het plangebied is sprake van grondwatertrap II, waarbij het grondwater rond 40 cm onder maaiveld ligt, respectievelijk tussen 50-80cm onder maaiveld.

Waterkwantiteit

Dit deel van het plangebied wordt omringd door watergangen. Er zullen geen werkzaamheden in de beschermingszones van de watergangen plaatsvinden. Het plangebied is nagenoeg geheel verhard. in de toekomstige situatie zal het verhard oppervlak afnemen en zal er extra oppervlaktewater worden gerealiseerd. Daarnaast is een vergunning nodig voor de lozingsconstructie naar het oppervlaktewater.

Veiligheid en waterkeringen

Ten zuiden van de Noordzijdseweg is een kern- en beschermingszone langst de wetering van keringen gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.CopenenNrdzdswg145-ON01_0024.png"

Figuur 4.4 Uitsnede Legger Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, (centrale ligging plangebied rood cirkel)

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Dit deel van het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel. Het hemelwater zal worden afgekoppeld en via een ondergrondse verbinding worden afgevoerd naar het oppervlakte water.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voor de onderhavige woningbouw is dan ook een ontheffing noodzakelijk. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse van de Noordzijdseweg 145. Door de afname in verharding en het aanleggen van extra oppervlakte water is er sprake van een verbetering.

4.11 Ecologie

Gelet op het huidige gebruik van dit veenweidegebied en de bestaande watergangen is een quickscan naar het voorkomen van beschermde soorten noodzakelijk.

4.11.1 Toetsingskader

Normstelling en beleid

Het aspect ecologie heeft zowel betrekking op de bescherming van natuurgebieden als op de bescherming van dier- en plantensoorten.


Met de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeerde diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellignen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • Alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • Het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard;
  • De nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Utrecht

In de provincie wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het in of op de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, ter voorkoming of bestrijding van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage II bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bunzing, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

4.11.2 Uitbreiding De Copen

In november 2018 heeft IDDS een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd op de locatie De Copen te Lopik. Aanleiding tot het uitvoeren van dit flora- en faunaonderzoek is de voorgenomen uitbreiding van het industriegebied. De rapportage van dit onderzoek is opgenomen in bijlage 9.

De quickscan flora en fauna heeft ten doel de voorgenomen plannen te toetsen aan de huidige natuurwetgeving zodat duidelijk wordt welke maatregelen moeten worden getroffen om overtreding van deze wet te voorkomen. Het plangebied is onderzocht en beoordeeld op de aanwezigheid van en betekenis voor door de Wet natuurbescherming beschermde plant- en diersoorten. Indien overtreding niet kan worden vermeden, is in het rapport aangegeven voor welke soorten en met welke onderbouwing ontheffing dient te worden aangevraagd.

*Paragraaf vogels uit het rapport.

Het plangebied heeft geen functie voor broedvogels met een jaarrond beschermde status. In het gebied zijn geen (jaarrond) beschermde nesten aangetroffen. Huismussen zijn in het gebied niet gesignaleerd, noch doet het plangebied dienst als (essentiële) foerageerplaats of schuilplaats voor huismussen. Het is wel mogelijk dat algemene soorten in het plangebied gaan broeden.

De Wet natuurbescherming biedt bescherming aan alle in gebruik zijnde nesten en rustplaatsen van vogels. De nestbescherming geldt voor alle soorten gedurende het broedseizoen en voor een beperkt aantal soorten jaarrond. Iedere vogel is tijdens het broeden beschermd. Voor het broedseizoen geldt geen vaste periode, globaal wordt uitgegaan van half maart tot half augustus.

IDDS adviseren om de onderzoeksresultaten voor te leggen aan het bevoegd gezag om na te gaan of zij kunnen instemmen met de onderzoeksresultaten en bovengenoemde conclusies ten behoeve van het verkrijgen van een omgevingsvergunning.

Gebiedsbescherming

Het plangebied is geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Uiterwaarden Lek ligt op circa 1,5 kilometer. Om de gevolgen van de beoogde ontwikkeling in beeld te brengen is een stikstofonderzoek uitgevoerd die is toegevoegd in bijlage 8. Uit het stikstofonderzoek blijkt dat er in de beoogde situatie sprake is van een toename van stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden. Door het opnemen van een stikstofregeling worden negatieve effecten voorkomen.

4.11.3 Noordzijdseweg 145 te Polsbroek(vertreklocatie)

Gebiedsbescherming en soortenbescherming

Het plangebied is geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Binnen een straal van 10 kilometer liggen de volgende Natura 2000-gebieden:

  • Uiterwaarden Lek, 5km;
  • Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein, 7km;
  • Zouweboezem, 8km .

Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Zouweboezem ligt op circa 5 kilometer (figuur 4.5). Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN bevindt zich op een afstand van circa 1,16 kilometer (figuur 4.6). Gezien de kleinschalige aard en afstand tot Natura 2000-gebieden zijn geen negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie te verwachten. Dit blijkt uit de berekening voor de ontwikkeling aan de Noordzijdseweg 145, zie bijlage 10. Er is geen sprake van een toename van stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.CopenenNrdzdswg145-ON01_0025.png"

Figuur 4.5 Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000-gebieden (bron: AERIUS Calculator)

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.CopenenNrdzdswg145-ON01_0026.png"

Figuur 4.6 Ligging plangebied t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: Provincie Utrecht)

Soortenbescherming

In het voorjaar van 2020 heeft IDDS een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd op de locatie Noordzijdseweg 145 te Polsbroek. Aanleiding tot het uitvoeren van dit flora- en faunaonderzoek is de voorgenomen sloop van opstallen en de bouw van 4 woningen. De rapportage van dit onderzoek is opgenomen in bijlage 11.

Uit bureaustudie en biotooptoets is naar voren gekomen dat het onwaarschijnlijk is dat met de plannen nesten, voortplantingsplaatsen of rustplaatsen worden aangetast van in de Wet natuurbescherming beschermde soorten. Indien aan en in het water wordt gewerkt is nader onderzoek naar de grote modderkruiper en de platte schijfhoren noodzakelijk. Mochten deze soorten worden aangetroffen dan is een ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk voor werk aan en in het water.

Tabel 4.4 Overzicht van onderzochte soortgroepen en onderzoeksresultaten

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.CopenenNrdzdswg145-ON01_0027.png"

De zorgplicht van de Wet natuurbescherming is altijd van toepassing. Hieronder wordt geadviseerd hoe aan deze zorgplicht invulling kan worden gegeven.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het project.

4.12 Archeologie en cultuurhistorie

4.12.1 Toetsingskader

Monumentenwet

De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van de archeologische waarde in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt' voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

De gemeente gaat in de Visie op de linten in op cultuurhistorie. Het waarborgen van cultuurhistorie is een beleidsopgave voor de gemeente, aangezien deze de herkomstwaarde van het landelijk gebied bepaalt. Daarnaast heeft cultuurhistorie betekenis voor de belevingswaarde van het landelijk gebied. De gemeente wil een integraal afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen waarin alle cultuurhistorische waarden zijn meegenomen op basis van de gemeentelijke cultuurhistorische w

4.12.2 Uitbreiding De Copen

Archeologie

Dit deel van het plangebied kent en het ontwerpbestemmingsplan 'Landelijk gebied' de dubbelbestemmingen Waarde – Archeologie 3 (noordelijk deel) en Waarde – Archeologie 5 (zuidelijk deel). Dit houdt in dat er op deze gronden geen bouwwerken mogen worden gebouwd waarvan de oppervlakte groter is dan 200 m2 en die leiden tot ingrepen in de bodem dieper dan 50 cm ten opzichte van maaiveld, voor de waarde archeologie5 bestaat geen dergelijke vrijstelling.

IDDS Archeologie heeft in november en december 2018 een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO), verkennende fase, uitgevoerd aan de Copenweg in Lopik, gemeente Lopik (bedrijventerrein De Copen). De aanleiding voor dit onderzoek is het bestemmingsplan met de daaruit voortvloeiende aanvraag omgevingsvergunning voor de geplande uitbreiding van het bedrijventerrein De Copen. De diepte van de bodemverstoring die optreedt bij deze bouwwerkzaamheden is onbekend en daarom is uitgegaan van de standaarddiepte van 2,0 m -mv. De kans bestaat dat eventueel aanwezige archeologische waarden hierdoor verstoord dan wel vernietigd zullen worden. De rapportage van het bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO), verkennende fase, is toegevoegd in bijlage 10.

Uit het bureauonderzoek blijkt dat er binnen het plangebied een stroomrug en een rivierkomvlakte aanwezig zijn. Op basis hiervan wordt verwacht dat er in het plangebied relevante archeologische niveaus aanwezig zijn. Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek en het inventariserend veldonderzoek adviseert IDDS Archeologie om vervolgonderzoek uit te laten voeren.

Noordelijk deel plangebied:

Op basis van de verwachte diepte (vanaf het maaiveld en dieper), archeologische periode (Bronstijd – Romeinse Tijd) en vondstcomplex (nederzettingsterreinen, akkercomplexen en graven) van archeologische resten adviseert IDDS een vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek (bron: Prospectie op Maat). IDDS IDDS adviseert om dit vervolgonderzoek in het gehele noordelijk deel van het plangebied uit te voeren. Dit is inclusief het in 2008 onderzochte terrein, ook het deel waar geen vervolgonderzoek voor werd geadviseerd, aangezien er in dat deel op basis van de landschappelijke context (bedding- oever- en restgeulafzettingen) archeologische resten aanwezig kunnen zijn.

Middendeel plangebied:

Indien de graafwerkzaamheden dieper reiken dan 2,5 m -mv (ca. -3,2 m NAP) adviseert IDDS op basis van de diepte, archeologische periode (Bronstijd – Romeinse Tijd) en vondstcomplex (nederzettingsterreinen, akkercomplexen en graven) van archeologische resten een vervolgonderzoek.

De aard van dit vervolgonderzoek dient te worden vastgesteld op basis van de werkzaamheden. IDDS adviseert om het vervolgonderzoek in het gehele middendeel van het plangebied uit te voeren.

Zuidelijk deel plangebied:

Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek adviseert IDDS om geen vervolgonderzoek uit te voeren in het zuidelijk deel van het plangebied.

4.12.3 Noordzijdseweg 145 te Polsbroek (vertreklocatie)

Archeologie

Dit deel van het plangebied kent en het ontwerpbestemmingsplan 'Landelijk gebied' de dubbelbestemmingen Waarde – Archeologie 3 (zuidelijke deel) en Waarde – Archeologie 4 (noordelijke deel). Dit houdt in dat er op deze gronden geen bouwwerken mogen worden gebouwd waarvan de oppervlakte groter is dan 200 m2 en die leiden tot ingrepen in de bodem dieper dan 50 cm ten opzichte van maaiveld en de oppervlakte groter is dan 2.500 m2 en die leiden tot ingrepen in de bodem dieper dan 100 cm .

Voor twee van de nieuw te bouwen woningen zal geheid moeten worden (de derde wordt op de bestaande fundering geplaatst). Op grond daarvan zal de verstoring dieper gaan dan 1 m-mv en daarom is archeologisch bureauonderzoek vereist.

In opdracht van Rho Adviseurs B.V. heeft IDDS Archeologie in februari 2020 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor de Noordzijdseweg 145A in Polsbroek, gemeente Lopik. De volledige rapportage is bijgevoegd in bijlage 11 bij deze toelichting.

De noodzaak tot het archeologisch onderzoek komt voort uit het bestemmingsplan. De doelstelling van het bureauonderzoek is het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied.

Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat er in het plangebied een lage verwachting is op het aantreffen van in situ archeologische resten tot een diepte van -4,1 m NAP (2,1 m –mv)1. Op basis van de resultaten van het onderzoek adviseert IDDS Archeologie om het plangebied, voor wat betreft het aspect archeologie, vrij te geven voor de voorgenomen civieltechnische werkzaamheden indien de bodemverstorende werkzaamheden niet dieper reiken dan -4,1 m NAP (2,1 m –mv).

Indien bodemverstorende werkzaamheden ter plaatsen van het plangebied wel dieper reiken dan -4,1 m NAP (2,1 m –mv) adviseert IDDS Archeologie op basis van de resultaten van het onderzoek een verkennend booronderzoek uit te laten voeren. Middels dat booronderzoek kan dan de werkelijke diepteligging van het potentiele archeologische niveau worden vastgesteld.

Cultuurhistorie

Cultuurhistorisch maakt de planlocatie deel uit van het uitgestrekte Hollands-Utrechtse veengebied in het nationale landschap Het Groene Hart. De Noordzijdseweg en Zuidzijdseweg kunnen worden aangemerkt als een cultuurhistorisch waardevol (bebouwings)lint met een tweezijdige cope-ontginning, dat wordt gescheiden door de Benschopse Wetering. Dit lint dient te worden behouden en waar mogelijk te worden versterkt. Functies die hier van nature niet thuishoren dienen zoveel mogelijk te worden gesaneerd De nieuwbouw tast de cultuurhistorische en landschappelijke waarden niet aan, temeer daar de bestaande bedrijfsbebouwing wordt gesloopt.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Voor de opbouw van een bestemmingsplan is door het Ministerie van I&M een standaard ontwikkeld, de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). Dit bestemmingsplan is opgesteld volgens deze standaard. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend.

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere aanduidingen zoals bouwaanduidingen, bouwvlakken etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Basiskaart Grootschalige Topografie).

De hoofdstukindeling van de bestemmingsplanregels bestaat uit:

  • a. Inleidende regels;
  • b. Bestemmingsregels;
  • c. Algemene regels;
  • d. Overgangs- en slotregels.

5.2 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.3 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

Om de uitbreiding van het hoveniersbedrijf planologisch mogelijk te maken is voor de bestaande loods die bij de voormalige Heer land en water behoorde de bestemming 'Bedrijf' opgenomen. In de oude situatie had deze loods de milieucategorie 3.1, in de nieuwe situatie is ten hoogste categorie 2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan. Deze Staat van Bedrijfsactiviteiten is afkomstige uit het voorontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied Lopik'.

Artikel 4 Bedrijventerrein

De gronden bestemd voor 'Bedrijventerrein' zijn algemeen bestemd voor bedrijven tot en met categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' toegestaan. Tevens zijn ondergeschikte kantoren per bouwvlak toegestaan tot een maximum van 2000m².

In het plangebied zijn geen zelfstandige kantoren en grootschalige detailhandelsbedrijven toegestaan.

De gronden bestemd voor Bedrijventerrein zijn tevens bestemd voor functies ten behoeven van de bestemming zoals: wegen en paden, groen en water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

Op de verbeelding is de begrenzing van de bebouwing vastgelegd evenals de toegestane bouwhoogten.

Op de verbeelding is daarnaast het bebouwingspercentage aangegeven. Indien geen percentage is opgenomen mag het bouwvlak volledig worden bebouwd.

In het plangebied is het daarnaast toegestaan om ondergronds te bouwen ten behoeve van onder andere parkeervoorzieningen.

Op de gronden buiten het bouwvlak zijn geen gebouwen toegestaan. Deze gronden zijn hoofdzakelijk bedoeld voor parkeervoorzieningen. Tevens mag buiten het bouwvlak aan de zijde die grenst aan de openbare weg geen opslag plaatsvinden. Daarnaast is de afstand van de bebouwing tot de zijdelingse perceelsgrenzen bepaald. In beginsel dient aan één zijde van een gebouw altijd een afstand van minimaal 3 m tot de zijdelingse perceelgrens in acht te worden genomen. De andere zijde dient minimaal 1 m uit de zijdelingse perceelsgrens gebouwd te worden of samen met het naastgelegen gebouw in de zijdelingse perceelsgrens te worden gebouwd.

Binnen deze bestemming zijn drie voorwaardelijke verplichtingen opgenomen, de ingebruikname van de gronden is enkel toegestaan wanneer wordt voorzien in de beoogde waterberging en landschappelijke inpassing en er is gewaarborgd dat de activiteiten niet tot extra stikstof depositie mogen leiden.

Artikel 5 Groen

Voor de meer structurele groenelementen, hoofdzakelijk gelegen aan de randen van het plangebied, is de bestemming 'Groen' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn bermen en bermsloten etc. toegestaan.

Artikel 6 Tuin

De gronden rondom de toekomstige woningen achter de Noordzijdseweg 145a hebben de bestemming 'Tuin' gekregen. Het bouwen van gebouwen is binnen de bestemming niet toegestaan. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn maximale bouwhoogten en een maximum oppervlak opgenomen.

Artikel 7 Verkeer

Aan de wegen met naastliggende bermen, groenstroken, parkeervoorzieningen en trottoirs is een ruime bestemming 'Verkeer' opgenomen. Binnen deze bestemming is uitwisselbaarheid van verschillende functies in het openbare gebied toegestaan, waardoor de inrichting van de openbare ruimte kan worden aangepast zonder dat daarvoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is.

Artikel 8 Water

De belangrijkste watergangen in het gebied hebben de bestemming “Water” gekregen. Voorzieningen ten behoeve van kruisend wegverkeer (zoals bruggen) alsmede bijbehorende groenvoorzieningen (zoals oevers) zijn eveneens toegestaan. Dat kleinere waterpartijen niet als “Water” bestemd zijn, wil niet zeggen dat ze zijn wegbestemd: in vrijwel alle andere bestemmingen is de functie water namelijk toegestaan.

De ingebruikname van de gronden met de bestemming 'Wonen' is uitsluitend toegestaan indien de watergang ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – voorwaardelijke verplichting 2' is hersteld.

Artikel 9 Wonen

De gronden bestemd voor 'Wonen' zijn bedoeld voor vier woningen met tuin en parkeervoorzieningen. De relevante regels voor deze bestemming zijn afkomstig uit het ontwerpbestemmingsplan 'Landelijk gebied'. Op deze wijze zijn de regeling en de toegelaten gebruiks- en bouwregels gelijk met de andere woningen in het buitengebied. In de regels worden nadere eisen gesteld aan het bouwwerk en het gebruik hiervan.

Artikel 10 Leiding - Brandstof

Voor de gronden ter plaatsen van de brandstofleiding is de dubbelbestemming “Leiding – Brandstof” opgenomen. De betreffende gronden hebben, behalve de "primaire" bestemming, nog een andere ("secundaire") bestemming gekregen, omdat zij tevens een andere functie hebben. Het bebouwen van deze gronden ten behoeve van de secundaire bestemmingen is uitsluitend toegestaan als hiervoor ontheffing is verleend door burgemeester en wethouders. Ontheffing wordt verleend als de belangen van de leidingbeheerder hierdoor niet onevenredig worden geschaad. Burgemeester en wethouders winnen hiervoor, met het oog op een zorgvuldige voorbereiding van het besluit advies in bij de beheerder van de leiding, voordat ze beslissen op het verzoek om ontheffing.

Artikel 11, 12 en 13 Waarde - Archeologie 3, Waarde - Archeologie 4 en Waarde - Archeologie 5

De dubbelbestemming Waarden-archeologie is gehanteerd voor de gebieden waar sprake kan zijn van archeologische vindplaatsen. Bouwen is op de gronden met Waarde - Archeologie 3in beginsel uitsluitend toegestaan met ontheffing. Voor kleine gebouwen (tot maximaal 200 m²) of gebouwen met een verstoringsdiepte van 50 cm hei- of graafwerkzaamheden, is geen ontheffing noodzakelijk. Op de gronden met deze bestemming dient in beginsel een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. Indien uit onderzoeken blijkt dat geen sprake is van archeologische waarden, dan is geen ontheffing noodzakelijk. Voor de meeste werken, geen gebouwen zijnde, of werkzaamheden, is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen met een soortgelijke strekking. Voor de Waarde – Archeologie 4 is dezelfde regeling opgenomen met een oppervlakte van 2.500 m² en een verstoringsdiepte van 100cm.

Een vergunningplicht voor het bouwen is op de gronden met Waarde - Archeologie 5 alleen van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een m.e.r-plichtig project.

Artikel 14 Waterstaat - Waterkering

Voor de waterloop de Tweede Wetering en de gronden binnen een afstand van 5 m aan weerszijden van deze waterloop is de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering opgenomen. De betreffende gronden hebben, behalve de "primaire" bestemming, nog een andere ("secundaire") bestemming gekregen, omdat zij tevens een andere functie hebben. Het bebouwen van deze gronden ten behoeve van de secundaire bestemmingen is uitsluitend toegestaan als hiervoor ontheffing is verleend door burgemeester en wethouders. Ontheffing wordt verleend als de waterstaatsbelangen hierdoor niet onevenredig worden geschaad. Burgemeester en wethouders winnen hiervoor, met het oog op een zorgvuldige voorbereiding van het besluit advies in bij de beheerder van de waterloop, voordat ze beslissen op het verzoek om ontheffing.

5.4 Algemene regels

Artikel 15 Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als berekeningsgrondslag kunnen worden gebruikt.

Artikel 16 Algemene bouwregels

Deze algemene regels zijn van belang voor een juiste interpretatie van de bestemmingsregels. Het betreft hier onder andere de overschrijding van bouwgrenzen. Ook is duidelijk vastgelegd hoe met ondergronds bouwen en parkeren moet worden omgegaan.

Artikel 17 Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van het (strijdige) gebruik.

Artikel 18 Algemene aanduidingsregels

In de Algemene aanduidingsregels is de gebiedsaanduiding 'overige zone - aardkundige waarden' opgenomen. De gebiedsaanduidingen heeft tot doel de aanwezige aardkundige waarden te beschermen.

Artikel 19 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsregels opgenomen. Deze afwijkingen betreffen bijvoorbeeld het bouwen van gebouwtjes van openbaar nut, het overschrijden van bebouwingsgrenzen, beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen én het oprichten van masten en antennes tot een bepaalde bouwhoogte.

5.5 Overgangs- en slotregels

De Overgangs- en slotregels zijn conform het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1.1 Overleg ex art. 3.1.1 Bro

Het concept ontwerpbestemmingsplan is aan de overlegpartners gestuurd in het kader van het wettelijke vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro. De binnengekomen reacties zijn samengevat en voorzien van een beantwoording in bijlage 13. De overlegreacties zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

6.1.2 Participatie

Op 18 maart 2021 heeft er een participatie bijeenkomst plaatsgevonden met zowel omwonenden van de beide deellocaties, als ondernemers op het bedrijventerrein De Copen en de gemeente Lopik. Het verslag van deze (digitale) bijeenkomst is opgenomen in bijlage 14 bij deze toelichting op het bestemmingsplan.

Afstemming met omgeving

Voor de Noordzijdseweg 145a heeft reeds afstemming met de omgeving plaatsgevonden. Dit heeft geleid tot een overeenkomst tussen de direct omwonenden en belanghebbenden en de Heer Land en Water. Deze overeenkomst is opgenomen in bijlage 15 bij deze toelichting.

6.1.3 Zienswijzen

De formele bestemmingsplanprocedure start met het ter visie leggen van het ontwerpbestemmingsplan. Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Belanghebbenden kunnen binnen deze periode een zienswijze indienen.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling van deze afdeling is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 Bro is vastgelegd wat onder een bouwplan wordt verstaan. Hieronder valt onder meer de bouw van een of meer bedrijfspanden, alsmede de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen.

Echter in de Wro is tevens opgenomen dat kan worden afgeweken van de verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is. Dit is het geval indien de gemeente en de initiatiefnemer en/of de ontwikkelende partij een privaatrechtelijke overeenkomst hebben gesloten over de verdeling van kosten bij de grondexploitatie. Voor het onderhavige bestemmingsplan is een anterieure overeenkomst gesloten. De Wro biedt op grond van artikel 6.24 Wro de wettelijke basis hiervoor. Daarmee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig.