Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Lopikerweg West 60
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0331.LopWest60-ON01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan

Het bestemmingsplan Lopikerweg West 60  met identificatienummer NL.IMRO.0331.LopWest60-ON01 van de gemeente Lopik;

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.5 Bestaande bebouwing

Bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning.

1.6 Bedrijfsgebouw

Een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;

1.7 Bedrijfswoning

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, in overeenstemming is;

1.8 Verhuur-opslagbedrijf

Een bedrijf, dat gericht is op verhuur van opslagruimten en/of (statische) opslag.

1.9 Statische opslag

Opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zonder dat deze (ter plaatse)
bewerkt, verwerkt, gerepareerd of verhandeld worden met dien verstande dat opslag van gevaarlijke stoffen niet is toegestaan.

1.10 Overige begrippen

Voor de overige begrippen wordt verwezen naar hoofdstuk 1 van het bestemmingsplan “Landelijk gebied”, vastgesteld d.d. 08-03-2022.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Algemene regels

2.1.1 de afstand tot de bouwvlakgrens:
Tussen de grenzen van het bouwvlak en enig punt van een op dat bouwvlak voorkomend gebouw waar die afstand het kortst is;
2.1.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.1.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.1.4 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de as van de windturbine;
2.1.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.1.6 de lengte, breedte en diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenwerkse gevelvlakken (en/of het hart van de scheidingsmuren);
2.1.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.2 Aanvullende regels

2.2.1 de bouwhoogte van ondergeschikte bouwonderdelen:
De in artikel 2 lid 1.2 genoemde ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, mogen de maximale bouwhoogte niet meer dan 1 meter overschrijden;
2.2.2 de grootte van dakoverstekken:
Indien er dakoverstekken aanwezig zijn met een lengte van 50 cm of meer, dan wordt bij de bepaling van de oppervlakte van een bouwwerk het einde van de dakoverstek als buitenwerks gevelvlak aangemerkt.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. een verhuur- en opslag bedrijf met een bebouwd oppervlak aan bedrijfsgebouwen van ten hoogste 2.482 m², uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - opslag’;
  2. één bedrijfswoning per bestemmingsvlak, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bedrijfswoningen';
  3. een bijgebouw, ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouw';
  4. nevenfuncties binnen het bouwvlak, waaronder uitsluitend wordt verstaan:
    1. kano-roeiboot- of fietsenverhuur, tot een oppervlakte van 100 m2;
    2. poldersport, tot een oppervlakte van 2 ha;
    3. boerengolf, tot een oppervlakte van 2 ha;
    4. aan-huis-gebonden beroep; 
       
      met dien verstande dat:
      De hier bedoelde functies zijn alleen toegestaan bij wijze van neventak bij een hoofdtak anderszins;
      - er dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
      - er mag geen buitenopslag ten behoeve van de nevenfunctie plaatsvinden;
      - de activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale verkeersafwikkeling en geen onevenredige parkeerdruk in het openbaar gebied veroorzaken;
  5. ten behoeve van de nevenfunctie mag van het oppervlak, zoals hierboven opgenomen, maximaal 100 m² aan gebouwen binnen het bouwvlak worden gebouwd;  
    met de daarbij behorende:
  6. kantoren;
  7. erven en terreinen;
  8. paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
  9. nutsvoorzieningen;
  10. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  11. groenvoorzieningen, natuur en landschapselementen.
 

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:
3.2.1 Gebouwen
  1. voor zover de gronden zijn voorzien van een bouwvlak, mogen gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlak bedrijfsbebouwing', met dien verstande dat de oppervlakte van de bedrijfswoning en vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet wordt meegerekend;
  3. de gezamenlijke oppervlakte aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 50 m2, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  4. de inhoud van een bedrijfswoning, inclusief niet vrijstaande bijbehorende bouwwerken, mag niet meer bedragen dan 750 m3;
  5. bestaande aaneengebouwde bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' dienen aaneengebouwd te blijven;
  6. de goothoogte en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan hierna is aangegeven:

     max. goothoogtemax. bouwhoogte
    Bedrijfswoningen3,5 m10 m
    vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoning3 m6 m
    niet vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoning3,5 m6 m
    Overige gebouwen4,5 m10 m
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De goothoogte en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan hierna is aangegeven:
 
 max. goothoogtemax. bouwhoogtemax. oppervlakte
terreinafscheidingen
-voor de voorgevel
-achter de voorgevel
-
1 m
2 m
-
Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde- 3 m--

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.3.1 Bouwhoogte bedrijfsgebouwen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3 lid 2.1 ten behoeve van de bouw van bedrijfsgebouwen met een bouwhoogte van maximaal 15 m met dien verstande dat de omgevingsvergunning slechts wordt verleend indien een positief advies is verkregen van een door de gemeente aan te wijzen landschapsdeskundige.
3.3.2 Uitbreiding bedrijfsbebouwing
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3 lid 2, teneinde de oppervlakte van bedrijfsgebouwen binnen het bestemmingsvlak te vergroten met maximaal 20%, met dien verstande dat:
  1. er sprake dient te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing en een positief advies is verkregen van een door de gemeente aan te wijzen landschapsdeskundige;
  2. de uitbreiding geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben;
  3. er sprake dient te zijn van een goede ontsluiting;
  4. de uitbreiding dient te passen in de ruimtelijke uitstraling van de bedrijfsactiviteit;
  5. de uitbreiding mag er niet toe leiden dat de bedrijfsactiviteit in een hogere milieucategorie komt te vallen;
  6. de uitbreiding niet mag leiden tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende gronden en bebouwing.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.4.1 Beroeps- en bedrijfsuitoefening
Op deze gronden is het gebruik toegestaan van gedeelten van de bedrijfswoning, inclusief niet vrijstaande bijbehorende bouwwerken, voor aan-huis-gebonden beroepen, kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast, voor zover:
  1. het voorgestane gebruik een ondergeschikte toevoeging aan de woonfunctie is;
  2. het pand de uitstraling van een woning blijft behouden;
  3. maximaal 50 m² van de oppervlakte van de woning of het bijbehorend bouwwerk wordt gebruikt;
  4. de activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale verkeersafwikkeling en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken;
  5. het gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of de buurt;
  6. de nieuwe functie geen milieuhinder oplevert, alleen bedrijfsactiviteiten in de milieucategorie I, als bedoeld in de handreiking “Bedrijven en milieuzonering” van de VNG, zijn toegestaan;
  7. er geen reclameborden groter dan 0,20 m² bij of aan een woning worden geplaatst;
  8. de activiteiten horeca of exploitatie van een seksinrichting betreffen;
  9. de activiteiten geen buitenopslag van roerende zaken tot gevolg hebben.
3.4.2 Strijdig gebruik
Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan:
  1. een groothandel in consumentenvuurwerk met opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;
  2. geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  3. risicovolle inrichtingen.
3.4.3 Kantoorvloeroopervlak
Per bedrijf mag het kantoorvloeroppervlak niet meer bedragen dan 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak, met een maximum van 500 m².

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.5.1 Milieucategorie
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3 lid 1, ten behoeve van:
  1. het toelaten van een ander bedrijf dan het bedrijf dat specifiek is aangeduid, in dezelfde milieucategorie als genoemd in artikel 3 lid 1, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) daarmee vergelijkbaar is en de afwijking ruimtelijk aanvaardbaar kan worden geacht.
3.5.2 Nevenfuncties
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3 lid 1 ten behoeve van het toelaten van de nevenfuncties:
  1. paardenstalling/-houderij, tot een oppervlakte van 1.000 m2 binnen het bouwvlak, waarbij een binnenrijbaan in geen geval is toegestaan;
  2. lichte horeca, tot een oppervlak van 200 m2;
  3. kleinschalig kamperen, tot een oppervlak van 3000 m2 binnen dan wel buiten het bouwvlak;
  4. recreatief nachtverblijf, tot een oppervlak van 300 m2 binnen het bouwvlak;
  5. dierenpension/hondenfokkerij, tot een oppervlak van 200 m2 binnen het bouwvlak;
  6. boerengolf buiten het bouwvlak, tot een oppervlakte van 2 hectare;
  7. poldersport buiten het bouwvlak, tot een oppervlakte van 2 hectare.

    met dien verstande dat:
  8. buitenopslag en stalling buiten is niet toegestaan;
  9. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  10. geen onaanvaardbare situatie ontstaat met betrekking tot milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;
  11. geen nadelige beïnvloeding ontstaat van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke verkeerssituatie;
  12. er wordt voldaan aan het gemeentelijk parkeerbeleid;
  13. geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan het karakter van de omgeving;
  14. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);
  15. indien een nevenfunctie buiten het bouwvlak wordt toegestaan op deze gronden niet mag worden gebouwd.

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. instandhouding, bescherming en het beheer van landschaps- en natuurwaarden;
  2. instandhouding, bescherming en het beheer van landschaps- en natuurelementen, die al dan niet cultuurhistorische waarden vertegenwoordigen;
  3. delfstoffenwinning in de vorm van kleinschalige kleiwinning;
  4. in samenhang hiermee extensief recreatief medegebruik, waaronder fietsen, wandelen en watersport;

    met de daarbij behorende:
  5. paden
  6. nutsvoorzieningen;
  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. terreinafscheidingen waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1 m indien gebouwd voor de voorgevel en 2 m indien gebouwd achter de voorgevel;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de waterhuishouding waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.

Artikel 5 Waarde- Archeologie 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de (mogelijk) aanwezige archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de andere bestemmingen (enkelbestemmingen) mogen op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd waarvan de oppervlakte groter is dan 200 m2 en die leiden tot ingrepen in de bodem dieper dan 50 cm ten opzichte van maaiveld, tenzij middels onderzoek aangetoond kan worden dat er geen aantasting plaatsvindt van archeologische waarden.

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.3.1 Algemeen
  1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 2 voor het bouwen ten behoeve van de doeleinden van de onderliggende bestemmingen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarde van het gebied of een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft dat, onverminderd het elders in het plan bepaalde, een afwijking in redelijkheid niet kan worden geweigerd;
  2. Alvorens afwijking te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning aan het bevoegd gezag hieromtrent een schriftelijk advies van een archeologische deskundige te overleggen;
  3. In afwijking van het bepaalde onder a. en b. kan worden afgeweken indien voor de werkzaamheden voortvloeiend uit de aanvraag reeds een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5 lid 4 is verleend; het bepaalde in de onderliggende bestemmingen blijft onverminderd van toepassing.
5.3.2 Regels afwijking
Aan een afwijking kunnen de volgende regels worden verbonden:
  1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. De verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een door de gemeente aan te wijzen deskundige op archeologisch gebied.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning ter plaatse van de in artikel 5 lid 1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen die een terreinoppervlak vanaf 200 m2 beslaan en dieper reiken dan 50 cm beneden maaiveld;
  2. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  3. het bodemverlagen of afgraven waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  5. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden en/of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  6. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  7. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
  8. het verhogen of verlagen van de grondwaterstand.
5.4.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in artikel 5 lid 4.1 is niet van toepassing op:
  1. normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied, hieronder valt onderhoud aan bestaande kabels en leidingen;
  2. werkzaamheden die in uitvoering waren ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  3. werkzaamheden in het kader van het uitvoeren van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige;
  4. onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte.
5.4.3 Toelaatbaarheid
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5 lid 4.1 is slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat de genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal.
5.4.4 Adviesverplichting
Alvorens de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5 lid 4.1 te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning aan het bevoegd gezag hieromtrent een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige te overleggen.
5.4.5 Voorschriften vergunning
Voor zover de in artikel 5 lid 4.1 genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 te verwijderen van de verbeelding, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische verwachtingswaarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 6 Waterstaat- Waterkering

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat – Waterkering’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  1. primaire waterkeringen, zijnde dijken, kaden en andere voorzieningen met een primaire waterkerende functie.

6.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de andere bestemmingen (enkelbestemmingen) mogen op deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met een maximale hoogte van 3 m, ten behoeve van de bestemming ‘Waterstaat – Waterkering’ worden gebouwd.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 6 lid 2 en worden toegestaan dat bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van de andere bestemming, mits:
  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de waterkering.

3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels, niet vrijstaande bijbehorende bouwwerken, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt.

8.2 Ondergronds bouwen

De bouwregels als bedoeld in regels hoofdstuk 2 zijn van overeenkomstige toepassing op ondergronds bouwen, met dien verstande, dat:
  1. uitsluitend ondergronds mag worden gebouwd tussen peil en 3,5 m onder peil;
  2. ondergrondse bouwwerken niet mogen worden voorzien van een dakraam of lichtkoepel;
  3. ondergrondse bouwwerken uitsluitend toegankelijk mogen zijn vanuit bovengronds gelegen gebouwen;
  4. deze bepalingen geen beperkingen stellen aan het bouwen van fundaties voor bouwwerken.

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de verhouding breedte-diepte, de nokrichting en de dakvorm van gebouwen, teneinde aldus zeker te stellen dat gebouwen, groter dan 6 m², aansluiten op de in het gebied gebruikelijke bouwvormen en passen in de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving. Daarbij wordt rekening gehouden met de reeds aanwezige bebouwing in de omgeving en de oriëntatie van voorgevels.

8.4 Rooilijn

De rooilijn mag niet met gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden overschreden, tenzij het betreft:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, funderingen, balkons, erkers en entreeportalen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
  2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt;
  3. terreinafscheidingen.

8.5 Bruggen

Buiten bouwvlakken mogen bruggen worden gebouwd met een maximale breedte van 8 m en indien zulks plaatsvindt ter plaatse van:
  1. reeds aanwezige oeververbindingen ter vervanging, herstel of verbetering;
  2. gronden met de bestemming Agrarisch;
  3. ter plaatse van wandel- of fietspaden;
  4. Burgemeester en wethouders zijn ter plaatse van kano- en schaatsroutes bevoegd nadere eisen te stellen aan de hoogte en/of constructie van bruggen, voor zover nodig om te voorkomen dat recreatief medegebruik (varen, schaatsen) door de aanwezigheid van bruggen wordt verhinderd of belemmerd.

8.6 Parkeren

  1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel het terrein dat bij dat gebouw behoort;
  2. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8 lid 6 sub a:
    1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
  3. Afwijken van de regels, als bedoeld in artikel 8 lid 6 sub b is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
    2. de woon- en leefsituatie.
  4. Burgemeester en wethouders passen deze bouwregels toe met inachtneming van gemeentelijke beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die zijn opgenomen in de CROW-publicatie 381, dan wel diens rechtsopvolger.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Algemene maatvoering

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan ten behoeve van:
  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, en opervlakte maten tot niet meer dan 10% van die maten en afmetingen, voor zover hiervoor niet reeds op een andere wijze afwijking is verleend;
  2. de bouw van andere bouwwerken die ten behoeve van nutsvoorzieningen dan wel voor waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn, mits voorzieningen van geringe horizontale of verticale afmetingen zijn;
  3. ten behoeve van de bouw van kleine niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor openbare diensten met dien verstande dat:
    1. de inhoud niet meer dan 50 m3 mag bedragen;
    2. de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  1. het straat-, bebouwings- en landschapsbeeld;
  2. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing;
  3. de verkeersveiligheid.

9.2 Buitenopslag

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan ten behoeve van buitenopslag, met dien verstande dat:
  1. buitenopslag niet plaats mag vinden voor de voorgevel van het hoofdgebouw of op het zijerf;
  2. de maximale hoogte van de opslag is 3 meter;
  3. de maximale omvang van de buitenopslag is 35% van het bestemmingsvlak of agrarisch bouwvlak;
  4. er is sprake van een landschappelijke inpassing afgestemd op het type gebied, waarbij in ieder geval geldt dat opgaande randbeplanting in agrarisch gebied met landschappelijke openheid niet als passend wordt gezien;
  5. opslag van gevaarlijke stoffen en niet bruikbare voertuigen en het gebruik van gronden als stortplaats is niet toegestaan.

9.3 Strijdig gebruik

Als gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval aangemerkt: 
  1. het gebruik van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten, daaronder begrepen kampeermiddelen bedrijfsgebouwen en vrijstaande bijbehorende bouwwerken, als zelfstandige of afhankelijke woonruimte of voor permanente bewoning;
  2. buitenopslag, met uitzondering van bestaande buitenopslag en opslag op de percelen ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  3. opslagdoeleinden, anders dan in verband met het toegelaten gebruik, waarbij in ieder geval als strijdig gebruik wordt aangemerkt: brand- en explosiegevaarlijke opslag, waaronder opslag van vuurwerk en een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen;
  4. het plaatsen en/of geplaatst houden van onderkomens;
  5. het storten en/of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  6. het gebruik of laten gebruiken van de gebouwen voor een seksinrichting;
  7. (raam)prostitutie;
  8. gebruik van garageboxen voor andere doeleinden dan het stallen van voertuigen en de niet bedrijfsmatige opslag van goederen.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

10.1 Wijzigingen van overige functies naar Wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij beëindiging van de bedrijfsvoering, dan wel bij beëindiging van de maatschappelijke functie de bestemmingen 'Bedrijf', 'Horeca', 'Detailhandel', 'Gemengd', 'Kantoor' en 'Maatschappelijk' te wijzigen in de bestemming 'Wonen', onder de volgende voorwaarden:
  1. de functiewijziging mag naar aard en omvang, op basis van een integrale afweging, niet leiden tot een toename van de invloed op de omgeving;
  2. bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden behouden;
  3. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  4. er dient sprake te zijn van een goede ontsluiting;
  5. de wijziging niet mag leiden tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende gronden en bebouwing.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde in artikel 11 lid 1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10 %.
  3. Het bepaalde in artikel 11 lid 1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 11 lid 1 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in artikel 11 lid 1 sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde in artikel 11 lid 1 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Lopikerweg West 60.