Plan: | Ruimtelijke onderbouwing nevenactiviteiten Nieuwedijk 10, Odiliapeel |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0856.307518Nieuwedijk10-VA01 |
De initiatiefnemer heeft een agrarisch bedrijf, zijnde een intensieve varkenshouderij met tevens het telen van gewassen op de omliggende gronden, in uitvoering aan de Nieuwedijk 10 te Odiliapeel. Hierbij is de initiatiefnemer voornemens te voorzien in nevenactiviteiten. Het gaat daarbij om twee luxe bed & breakfast voorzieningen, een groepsaccommodatie en statische opslag.
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal de huidige varkenshouderij met daarbij de open teelt de hoofactiviteit blijven. De gevraagde nevenactiviteiten zullen ondergeschikt aan de hoofactiviteit worden uitgevoerd.
De locatie is, omdat eerder een wijzigingsplan voor de locatie is opgesteld ten behoeve van een eerdere uitbreiding van het agrarisch bedrijf, niet meegenomen in de herzieningen op het bestemmingsplan voor het buitengebied van de gemeente Uden in 2014 en 2017, waarmee het wijzigingsplan het vigerende bestemmingsplan is voor deze locatie. In het wijzigingsplan worden de regels uit het destijds geldende bestemmingsplan, het bestemmingsplan Buitengebied uit 2006, van toepassing verklaard, waarmee het bestemmingsplan Buitengebied uit 2006 als het vigerende bestemmingsplan wordt beschouwd.
Echter heeft de gemeente Uden na nader overleg aangegeven dat het bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied 2017" voor wat betreft groepsaccommodatie en bed & breakfast ruimere mogelijkheden biedt dan het bestemmingsplan "Buitengebied 2006" en dat het bepaalde in het bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied 2017" als uitgangspunt voor de nevenactiviteiten mag worden gebruikt. Omdat dit bestemmingsplan ruimere mogelijkheden biedt is het bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied 2017" als uitgangspunt genomen.
Omdat het vigerende plan echter het bestemmingsplan Buitengebied uit 2006 is, kan niet rechtstreeks toepassing worden gegeven aan de binnenplanse afwijkingsmogelijkheden uit het bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied 2017". Wel biedt het bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied 2017" een goed toetsingskader voor de gewenste activiteiten. Derhalve is in deze onderbouwing getoetst aan de voorwaarden voor de binnenplanse afwijkingsmogelijkheden uit het bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied 2017" van de gemeente Uden. Echter, omdat dit niet het vigerende bestemmingsplan betreft, is voor de gewenste activiteiten in de aangevraagde vorm een uitgebreide procedure omgevingsvergunning nodig conform artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Voorliggend document dient als ruimtelijke onderbouwing voor de aan te vragen omgevingsvergunning voor het afwijken van het vigerende bestemmingsplan.
De projectlocatie is gelegen aan Nieuwedijk 10 te Odiliapeel en ligt aan de noordkant van Odiliapeel in het landelijk gebied van gemeente Uden. De locatie is kadastraal bekend onder gemeente Uden, sectie D, nummers 1722, 2929, 2930, 3551, 3552 en 3553. In de volgende figuur is de topografische ligging van de locatie weergegeven.
Uitsnede topografische kaart locatie.
Bron: J.W. van Aalst, www.opentopo.nl.
Ter plaatse is het bepaalde uit het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 2006 van de gemeente onverkort van toepassing. Echter heeft de gemeente Uden nieuw beleid heeft opgenomen in het bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied 2017". De gemeente Uden heeft aangegeven dat, omdat dit bestemmingsplan ruimere mogelijkheden biedt, het beleid uit het bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied 2017" als uitgangspunt mag worden genomen.
De locatie heeft in dit bestemmingsplan een agrarische bestemming. In artikel 3.6.1 van het bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied 2017" zijn mogelijkheden tot afwijken van het bestemmingsplan opgenomen. Hiermee zijn burgemeesters en wethouders bevoegd om met omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van verbrede landbouw of voor nevenfuncties.
Daarnaast is in artikel 36.2.2 een mogelijkheid opgenomen om bij omgevingsvergunning af te wijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het uitvoeren van een bed & breakfast in een bestaand bijbehorend bouwwerk.
In voorliggende onderbouwing wordt, zoals nader is afgestemd met de gemeente, getoetst aan de voorwaarden voor de betreffende afwijkingen. Echter kan, omdat formeel het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 2006 het vigerende bestemmingsplan is ter plaatse, geen toepassing worden gegeven aan de binnenplanse afwijkingsmogelijkheden uit het bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied 2017", waardoor een omgevingsvergunning voor het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan dient te worden aangevraagd voor de gewenste activiteiten conform artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Voorliggend document dient als ruimtelijke onderbouwing voor de aanvraag van de noodzakelijke omgevingsvergunning.
Wel dient het beleid uit het bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied 2017" als toetsingskader voor de gewenste uit te voeren activiteiten. Derhalve is in voorliggende ruimtelijke onderbouwing getoetst aan de voorwaarden voor de afwijkingsmogelijkheden uit het bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied 2017".
Deze ruimtelijke onderbouwing is als volgt opgebouwd:
De initiatiefnemer heeft een intensief agrarisch bedrijf, gevestigd aan de Nieuwedijk 10 te Odiliapeel. In de volgende figuur is het intensieve agrarisch bedrijf te zien. De initiatiefnemer heeft hier een woonhuis van ongeveer 117 m². Verder heeft de initiatiefnemer meer bebouwing staan, met de volgende oppervlakten en functies:
# gebouw op afbeelding | Functie | Oppervlakte |
Gebouw 1 | Varkensstal | ± 1.307 m² |
Gebouw 2 | Zeugenstal | ± 770 m² |
Gebouw 3 | Veldschuur | ± 54 m² |
Gebouw 4 | Loods/werkplaats | ± 516 m² |
Totaal | ± 2.647 m² |
Bron oppervlaktematen: DLV Advies.
Luchtfoto huidige situatie Nieuwedijk 10 Odiliapeel.
Bron: PDOK Viewer, bewerkt.
Voor de locatie is in 2015 een wijzigingsplan vastgesteld voor een vergroting van het ter plaatse toegekende bouwvlak. Daarbij is een bouwvlak aangevraagd van 2,21 hectare. Het aangevraagde bouwvlak is in de volgende afbeelding weergegeven.
Ter plaatse toegekend bouwvlak op basis van het vastgestelde wijzigingsplan uit 2015.
Bron: Gemeente Uden; DLV Advies.
De initiatiefnemer is voornemens om een nevenactiviteit te realiseren bij de intensieve varkenshouderij. Het gaat daarbij om het realiseren van twee luxe bed & breakfast voorzieningen (elk met maximaal twee slaapplaatsen) en een groepsaccommodatie. Daarnaast wil de initiatiefnemer statische opslag mogelijk maken in de (voormalige) zeugenstal. Deze statische opslag en de verblijfsrecreatie blijft in de beoogde situatie ondergeschikt aan de vleesvarkenstak en de open teeltactiviteiten en betreft daarmee een neventak van het agrarisch bedrijf.
In de volgende figuur is de gewenste situatie weergegeven. In de (voormalige) zeugenstal wil de initiatiefnemer zowel de statische opslag als de 2 luxe bed & breakfast voorzieningen en een deel van de groepsaccommodatie realiseren. In de vleesvarkensstal wil de cliënt het andere deel van de groepsaccommodatie realiseren.
De gewenste situatie is eveneens opgenomen in de als bijlage 1 bij deze onderbouwing opgenomen tekening op schaal. Op deze tekening is eveneens de parkeergelegenheid aangegeven. Op de tekening is tekstueel aangegeven in welk deel van bebouwing de bed & breakfast voorzieningen worden gerealiseerd. Verder is ter verduidelijking in de tekeningen in bijlage 1 van deze onderbouwing een overzicht van de huidige situatie ten aanzien van de vergunde situatie en de gewenste situatie opgenomen.
De gewenste statische opslag zal voornamelijk bestaan uit het stallen van caravans en het bieden van ruimte aan particulieren die statische goederen willen opslaan (bijvoorbeeld een inboedel bij verhuizing of spullen na het overlijden van een persoon die tijdelijke opslag behoeven). Er zullen uitsluitend spullen worden opgeslagen die geen regelmatige verplaatsing behoeven en daarmee aan te merken zijn als statische goederen.
De verblijfsrecreatie zal plaatsvinden in de vorm van een groepsaccommodatie. Daarbij zal ruimte worden geboden aan groepen die ter plaatse willen verblijven. Daarnaast zal de initiatiefnemer ter plaatse voorzien in 2 luxe bed & breakfast voorzieningen. Deze zijn voornamelijk bedoeld voor gasten die een wat meer luxe verblijf zoeken op een goed ontsloten locatie nabij de recreatieve mogelijkheden in de omgeving. De verblijfsrecreatieve voorzieningen zullen ieder niet langer dan 200 dagen worden gebruikt. Daarnaast zal geen sprake zijn van mensen die langer dan 30 aaneengesloten dagen in de verblijfsrecreatieve voorzieningen zullen verblijven.
Momenteel is ter plaatse een varkensstal vergund. In plaats van het bouwen van deze stal wenst de initiatiefnemer, om de open teelt tak verder te ontwikkelen, te voorzien in twee landbouwloodsen op de plaats van de vergunde stal. Voor de twee gewenste loodsen is, naast deze aanvraag voor het ontwikkelen van nevenactiviteiten, reeds een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouw bij de gemeente ingediend. De twee reeds aangevraagde landbouwloodsen zullen in gebruik niet wijzigen en hebben daarmee geen betrekking op de uit te voeren nevenactiviteiten.
Onderstaande tabel geeft de maten weer van beoogde ontwikkeling:
# gebouw op afbeelding | Functie | Oppervlakte |
Gebouw 1 (groen) | Statische opslag | ± 400 m² |
Gebouw 2a en 2b (blauw) | Groepsaccommodatie | ± 250 m² |
Gebouw 3 (geel) | Twee luxe B&B-kamers | ± 86 m² |
Totaal nevenfuncties | ± 736 m² | |
Gebouw 4 (rood) | Vleesvarkenstak | ± 1.156 m² |
Gebouw 5 en 6 (oranje) | Akker- en tuinbouwtak | ± 3.825 m² |
Bron oppervlaktematen: DLV Advies.
Gewenste situatie.
Bron: DLV Advies, bewerkt.
Op 25 oktober 2019 heeft de provincie Noord-Brabant de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. De interim omgevingsverordening bevat een vertaling van het ruimtelijke beleidskader uit de Omgevingsvisie Noord-Brabant naar concrete regels, waarmee de ruimtelijke beleidsvisie van de provincie juridisch is verankerd. De Interim omgevingsverordening is verschillende keren geactualiseerd en gewijzigd. De meest recente versie is op 8 december 2020 geconsolideerd en in werking getreden.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het uitvoeren van een verblijfsrecreatieve functie in de vorm van bed & breakfast en een groepsaccommodatie als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf. Daarnaast zal als nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf statische opslag plaatsvinden.
De voorgenomen ontwikkeling kan mogelijk worden gemaakt middels een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid uit het bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied 2017" van de gemeente Uden. De gemeente heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan de voorgenomen ontwikkeling met de uitgangspunten uit de afwijkingsmogelijkheid uit het bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied 2017".
Echter is de locatie, omdat eerder (in 2015) een wijzigingsplan voor de locatie is opgesteld ten behoeve van een eerdere uitbreiding van het agrarisch bedrijf, niet meegenomen in de herzieningen op het bestemmingsplan voor het buitengebied van de gemeente Uden in 2014 en 2017, waarmee het wijzigingsplan het vigerende bestemmingsplan is voor deze locatie. In het wijzigingsplan worden de regels uit het destijds geldende bestemmingsplan, het bestemmingsplan Buitengebied uit 2006, van toepassing verklaard, waarmee het bestemmingsplan Buitengebied uit 2006 als het vigerende bestemmingsplan wordt beschouwd.
Omdat het vigerende plan het bestemmingsplan Buitengebied uit 2006 is, kan niet rechtstreeks toepassing worden gegeven aan de binnenplanse afwijkingsmogelijkheden uit het bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied 2017". Wel biedt het bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied 2017" een goed toetsingskader voor de gewenste activiteiten. Derhalve is in deze onderbouwing getoetst aan de voorwaarden voor de binnenplanse afwijkingsmogelijkheden uit het bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied 2017" van de gemeente Uden. Echter, omdat dit niet het vigerende bestemmingsplan betreft, is voor de gewenste activiteiten in de aangevraagde vorm een uitgebreide procedure omgevingsvergunning nodig conform artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Voorliggend document dient als ruimtelijke onderbouwing voor de aan te vragen omgevingsvergunning voor het afwijken van het vigerende bestemmingsplan.
Omdat sprake is van een omgevingsvergunning voor het buitenplans afwijken van het geldende bestemmingsplan heeft de provincie Noord-Brabant aangegeven dat een toetsing aan de Interim Omgevingsverordening dient plaats te vinden. Voor het uitvoeren van nevenactiviteiten in het landelijk gebied is in artikel 3.3 opgenomen dat wanneer op basis van het bepaalde in de verordening een functie of gebruiksactiviteit op een bouwperceel is toegestaan, deze ook als nevenactiviteit is toegestaan. Dit houdt in dat voor nevenfuncties dient te worden getoetst aan de voorwaarden voor vestiging van de betreffende functie. Past de voorgenomen functie binnen de voorwaarden uit de verordening, dan is deze ook als nevenactiviteit toegestaan.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van verblijfsrecreatie en statische opslag. Beiden zijn aan te merken als niet-agrarische functies in het landelijk gebied. Voor de vestiging van een niet-agrarische functie in het landelijk gebied zijn de regels uit artikel 3.73 van de verordening van toepassing. Deze luiden als volgt:
" Artikel 3.73 Vestiging niet-agrarische functie in Landelijk gebied
Lid 1
Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied kan voorzien in de vestiging van een niet-agrarische functie op een bestaand bouwperceel als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
Lid 2
Het bestemmingsplan dat de vestiging mogelijk maakt, borgt dat de functie, ook op langere termijn, past binnen de ontwikkelingsrichting en stelt daartoe regels:
Lid 3
Als een binnen de omgeving passende omvang geldt voor:
Ad. 3.73, lid 1, sub a, onder 1:
De gemeente Uden heeft bij het opstellen van de structuurvisie en het bestemmingsplan voor het buitengebied voor verschillende gebieden onderzocht welke functies in de gebieden passend en wenselijk zijn. Recreatieve voorzieningen zijn, onder voorwaarden, mogelijk in het gebied waarin de locatie is gelegen. Voor het gebied waarin de locatie is gelegen heeft de gemeente in het bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied 2017" een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Dit betekent dat de gemeente de vestiging van nevenfuncties bij agrarische bedrijven in het gebied passend vindt. Dit bestemmingsplan is reeds door zowel de gemeenteraad als door de provincie akkoord bevonden en vastgesteld, waarmee de ontwikkeling als passend in het gebied wordt beschouwd. De locatie is echter buiten het bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied 2017" gelaten. Dit heeft te maken met het feit dat bij het herzien van het bestemmingsplan uit 2006 reeds een procedure voor een wijzigingsplan liep ten behoeve van het uitbreiden van het agrarisch bedrijf. Hiermee is de betreffende afwijkingsmogelijkheid niet van toepassing op de locatie. De locatie is echter wel in een gebied gelegen waarin de gemeente nevenfuncties mogelijk maakt en het bepaalde in het bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied 2017" biedt wel een goed toetsingskader. De voorgenomen ontwikkeling kan, zoals nader omschreven en aangetoond in de voorliggende onderbouwing, voldoen aan de voorwaarden van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid, waarmee de voorgenomen nevenfuncties passend zijn op de locatie en in het gebied waarin de locatie is gelegen.
De gemeente heeft in de beantwoording op de zienswijze van de provincie Noord-Brabant een motivatie opgesteld waarin zij hebben aangegeven dat de voorgenomen ontwikkeling passend is in het gebied waarin de locatie is gelegen. Ook heeft de gemeente dit nader uitgewerkt in de overwegingen bij de omgevingsvergunning. De voorgenomen ontwikkeling is daarmee passend in de ontwikkelingsrichting van het gebied.
Het gebied waarin de locatie is gelegen is van oudsher een gebied geweest waarin de aanwezige bosgebieden steeds meer zijn gecultiveerd tot landbouwgronden. De natuur in het gebied werd steeds minder om ruimte te bieden voor de landbouw. In de loop der jaren is het gebied meer bebouwd en bewoond geraakt, waardoor in het gebied steeds meer agrarische bedrijven zijn ontstaan. Destijds had de aanwezige bebouwing voornamelijk een agrarische functie. De agrarische sector heeft zich nadien in hoog tempo ontwikkeld. Hierdoor is vrijwel het gehele gebied gecultiveerd voor agrarische doeleinden.
Met de verdere ontwikkeling van de ontsluiting in en rondom het gebied is de ontsluiting in de omgeving steeds verder ontwikkeld tot een gebiedsontsluiting. Daarmee is ook steeds meer de functiemenging ontstaan. Daarbij is in het gebied steeds meer sprake geweest van een langzame, maar zekere, transformatie van het gebied en zijn, naast agrarische bedrijven, ook steeds meer burgerwoningen en niet-agrarische ontwikkelingen ontstaan.
Naar verwachting zal het gebied zich in de toekomst verder blijven transformeren, waarbij de agrarische activiteiten verder zullen afnemen en steeds meer sprake zal zijn van nevenfuncties bij agrarische bedrijven en/of verbrede landbouw. De voorgenomen ontwikkeling sluit goed aan bij de verdere transformatie van het gebied naar een gebied met andere (neven)functies dan alleen agrarisch. De voorgenomen ontwikkeling sluit daarmee goed aan op het toekomstige beeld van het gebied.
Daarnaast dient bekeken te worden of de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot een leegstand van bebouwing. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in verblijfsrecreatieve nevenfuncties en statische opslag als nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf. De (voormalige) varkensstallen lenen zich goed voor de vestiging van de gewenste nevenfuncties. Met de gewenste nevenfuncties wordt een nieuwe invulling gegeven aan (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing. Daarnaast is de gewenste verblijfsrecreatie voornamelijk gericht op rust en ruimte, waarmee deze redelijkerwijs aan het buitengebied is gebonden. De gewenste statische opslag voorziet daarnaast eveneens in de stalling van caravans of andere mobiele kampeervoertuigen, waarmee deze eveneens deels op de recreatieve sector is gericht. Gezien de nabijheid van aantrekkelijke recreatiegebieden (zoals bijvoorbeeld de Maashorst) is sprake van een goede aansluiting op de betreffende gebieden en ligt het voor de hand de functies in het buitengebied te vestigen. Hiermee is geen sprake van concurrentie met voorzieningen in het stedelijk gebied en/of op bedrijventerreinen, waarmee de voorgenomen ontwikkeling niet zal leiden tot leegstand van bebouwing in het stedelijk gebied.
Aan deze voorwaarde wordt daarmee voldaan.
Ad. 3.73, lid 1, sub a, onder 2:
Zoals nader is aangetoond in de hoofdstukken "Toetsing aan afwijkingsmogelijkheid" en "Toetsing aan overige aspecten" (hoofdstuk 5 en 6) zal de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige gevolgen hebben op de in de omgeving aanwezige functies en/of waarden. Tevens zal de voorgenomen ontwikkeling, zoals eveneens nader aangetoond in de betreffende hoofdstukken, niet leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden en/of bedrijfsvoering van omliggende agrarische bedrijven. Tevens zullen ook geen andere functies in de ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad. Er is daarmee geen sprake van een belemmering van de agrarische ontwikkeling van het gebied.
Met de voorgenomen ontwikkeling zal het aantal transportbewegingen niet onevenredig toenemen. Dit komt ten goede aan het klimaat en aan het milieu. Tevens zal geen sprake zijn van aanpassingen aan of van een aantasting van de infrastructuur ter plaatse. Tevens zal parkeren geheel op eigen terrein plaatsvinden. Het aantal verkeersbewegingen zal met de voorgenomen ontwikkeling niet in onevenredige mate toenemen. Daarmee zal er geen sprake zijn van nadelige gevolgen op de mobiliteit in het gebied.
De gewenste ontwikkeling betreft geen bedrijfsvoering die zal concurreren met functies op bedrijventerreinen. De gewenste functie heeft een directe relatie met de recreatiegebieden in de omgeving en de recreatieve sector is doorgaans sterk gebonden aan het buitengebied. De voorgenomen ontwikkeling concurreert daarmee niet met andere functies in het stedelijk gebied. Gezien de aan het buitengebied gerelateerde functie is vestiging op een bedrijventerrein net voor de hand liggend.
Aan deze voorwaarde wordt daarmee voldaan.
Ad. 3.73, lid 1, sub a, onder 3:
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal sprake zijn van een goede, bij het gebied passende landschappelijke inpassing. Hiertoe is door een landschapsdeskundige een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld waarin de voorgenomen landschappelijke inpassing nader is uitgewerkt en onderbouwd. Daarmee draagt de voorgenomen ontwikkeling bij aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied en de omgeving.
Verder wordt er aan (voormalig) agrarische bedrijfsbebouwing een nieuwe invulling gegeven welke anders leeg zou komen te staan. Daarmee wordt leegstand van bebouwing in het buitengebied voorkomen. Hiermee wordt voorkomen dat de bebouwing verpaupert. De voorgenomen ontwikkeling draagt daarmee bij aan de omgevingskwaliteit van het landelijk gebied.
Aan deze voorwaarde wordt daarmee voldaan.
Ad. 3.73, lid 1, sub b:
Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt het huidige bouwperceel benut voor de gewenste bedrijfsvoering. Er zal geen sprake zijn van splitsing in meerdere zelfstandige functies en/of bouwpercelen.
Aan deze voorwaarde wordt daarmee voldaan.
Ad. 3.73, lid 1, sub c:
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van sloop van overtollige bebouwing.
Ad. 3.73, lid 1, sub d, onder 1:
Er is bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van de vestiging van of de omschakeling naar een kantoorfunctie met een baliefunctie.
Aan deze voorwaarde wordt daarmee voldaan.
Ad. 3.73, lid 1, sub d, onder 2:
Er is bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van activiteiten ten behoeve van een lawaaisport. Er vinden ter plaatse geen bedrijfsactiviteiten gericht op sport plaats.
Aan deze voorwaarde wordt daarmee voldaan.
Ad. 3.73, lid 1, sub d, onder 3:
Er is bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van de bewerking van mest.
Aan deze voorwaarde wordt daarmee voldaan.
Ad. 3.73, lid 2, sub a:
Zoals nader omschreven in het hoofdstuk "Toetsing aan afwijkingsmogelijkheid" (hoofdstuk 5) is met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van een onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen. Er is daarmee geen sprake van een verkeersaantrekkende werking.
Aan deze voorwaarde wordt daarmee voldaan.
Ad. 3.73, lid 2, sub b:
De afwijking wordt verleend voor een het realiseren van een recreatieve voorziening en statische opslag. Er worden met de omschakeling geen andere activiteiten toegestaan buiten de aangevraagde activiteiten. De vergunning wordt verleend voor de aangevraagde activiteiten. Daarmee worden geen andere bedrijfsmatige activiteiten toegestaan dan worden aangevraagd.
Aan deze voorwaarde wordt daarmee voldaan.
Ad. 3.73, lid 2, sub c:
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal de bedrijfsvoering, waaronder ook de nevenfuncties en opslag, geheel in de de bedrijfsbebouwing plaatsvinden.
Aan deze voorwaarde wordt daarmee voldaan.
Ad. 3.73, lid 2, sub d:
De aangevraagde omvang past binnen de mogelijkheden op de locatie. Indien de aangevraagde omvang niet langer toereikend blijkt te zijn en de maximaal toegestane omvang niet voldoende blijkt dan zal in plaats van een verdere uitbreiding worden gekeken naar een alternatieve locatie.
Aan deze voorwaarde wordt daarmee voldaan.
Ad. 3.73, lid 3, sub a:
Zoals nader omschreven en aangetoond in het hoofdstuk "Toetsing aan afwijkingsmogelijkheid" (hoofdstuk 5) betreffen de aangevraagde nevenfuncties kleinschalige functies en zijn deze, zowel voor wat betreft de oppervlakte als de arbeidsintensiteit en inkomsten, ondergeschikt aan de agrarische bedrijfsvoering.
Daarnaast is sprake van kleinschalige bedrijvigheid wanneer de bedrijvigheid een relatief kleine weergave betreft van de bedrijvigheid van het gebied en wanneer het oppervlaktebeslag een relatief kleine weergave betreft van het totale gebied.
De oppervlakte van de totale bedrijf (bouwvlak) is ongeveer 2,21 hectare groot. De gewenste nevenfuncties hebben daarbij een totale oppervlakte van ongeveer 736 m². De oppervlaktes van de gewenste nevenfuncties betreffen daarmee nog geen 3,5 % van de totale oppervlakte van het bedrijf.
De locatie is daarnaast gelegen in een gemengd met kavels voor landbouw en natuur met een relatief grote oppervlakte. Het directe gebied waarin de locatie is gelegen, het gebied dat is afgekaderd door de Nieuwedijk en de vliegbasis Volkel heeft een oppervlakte van ruim 75 hectare. Dit gebied betreft daarnaast slechts een zeer klein deel van het gehele agrarisch gebied waarin de locatie is gelegen. De oppervlakte van de locatie betreft daarmee nog geen 3 % van het directe gebied waarin de locatie is gelegen en een nog veel kleiner percentage van het totale agrarisch gebied. Er is daarmee sprake van een oppervlaktebeslag dat slechts een kleine weergave betreft van het totale gebied.
Op de locatie bevindt zich reeds geruime tijd een intensieve veehouderij met de daarbij behorende bedrijfsbebouwing en is gelegen aan de Nieuwedijk. De locatie heeft daarmee al geruime tijd de positie in het landschap die het nu heeft. Daarnaast zal bij de voorgenomen ontwikkeling (het uitvoeren van nevenfuncties) geen sprake zijn van nieuwe bebouwing. De impact op het landschap blijft daarmee beperkt.
De activiteiten worden door de initiatiefnemer zelf uitgevoerd. Er is geen sprake van extra personeel. De personele bezetting is daarmee zeer beperkt. De arbeidsbehoefte van de bedrijvigheid ligt relatief laag, waarmee geen sprake is van een bedrijvigheid die een grote aantrekkende werking heeft van buitenaf. Er is daarmee sprake van een kleinschalige bedrijvigheid.
Verder dient te worden bekeken of het doelmatig is om het bedrijf op een bedrijventerrein te vestigen. De gewenste functies zijn grotendeels verbonden aan het buitengebied en meer in het bijzonder aan de nabijgelegen recreatiegebieden en natuur. De vestiging van de gewenste functie op een bedrijventerrein is daarmee niet voor de hand liggend.
Verder is met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, waarmee vestiging in stedelijk gebied niet voor de hand ligt.
De initiatiefnemer heeft de grond waarop de gewenste ontwikkeling zal plaatsvinden reeds in eigendom. Als de initiatiefnemer zou moeten verplaatsen naar een bedrijventerrein dan zouden hiervoor nieuwe gronden op een bedrijventerrein moeten worden aangekocht. De gronden op een bedrijventerrein zijn vaak erg duur. Dit zou betekenen dat de initiatiefnemer een aanzienlijke investering zou moeten doen om te kunnen verplaatsen naar een bedrijventerrein. Deze investering is, gezien de prijs van de gronden op een bedrijventerrein, voor de initiatiefnemer niet haalbaar om daarna te leiden tot een rendabele bedrijfsvoering. Zelfs als de huidige locatie verkocht zou worden dan zouden de opbrengsten van de verkoop van de locatie niet voldoende zijn om de aankoop van een locatie op een bedrijventerrein rendabel te maken. Daarmee is de vestiging van het bedrijf op een bedrijventerrein financieel niet haalbaar voor de initiatiefnemer.
Het is daarmee niet doelmatig om het gewenste bedrijf van de initiatiefnemer op een bedrijventerrein te vestigen.
De vergunning wordt verleend voor de aangevraagde activiteiten en de daarbij aangevraagde oppervlaktes. De maximale oppervlakte die gebruikt kan worden voor de gewenste functies wordt daarmee vastgelegd en geregeld in een omgevingsvergunning.
Aan deze voorwaarde wordt daarmee voldaan.
Ad. 3.73, lid 3, sub b:
Er is bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van een voorziening voor detailhandel.
Aan deze voorwaarde wordt daarmee voldaan.
Ad. 3.73, lid 3, sub c:
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een voorziening ten dienste van vrije-tijd en zorg. Hiervoor geldt een maximale oppervlakte van 1 hectare. De oppervlakte van de verblijfsrecreatieve functies zal ongeveer 336 m² bedragen. Dit is aanzienlijk minder dan 1 hectare.
Aan deze voorwaarde wordt voldaan.
Aan de voorwaarden voor vestiging van een niet-agrarische functie in het landelijk gebied zoals zijn opgenomen in artikel 3.73 van de Interim Omgevingsverordening wordt daarmee voldaan.
Verder zijn in artikel 3.75 aanvullende voorwaarden opgenomen voor voorzieningen ten dienste van vrije-tijd en zorg. Deze luiden als volgt:
" Artikel 3.75 Aanvullende regels voor vrije-tijds voorziening
Lid 1
In geval er sprake is van een watergebonden voorziening kan het bestemmingsplan onder
overeenkomstige toepassing van artikel 3.73 Vestiging niet-agrarische functie in Landelijk gebied
nieuwvestiging mogelijk maken, als elders een bouwperceel is gesaneerd en de daarop aanwezige
bebouwing van ten minste gelijke omvang, met uitzondering van de bedrijfswoning, is gesloopt.
Lid 2
In geval een bestemmingsplan de vestiging van verblijfsrecreatie, waaronder de bouw van een recreatiewoning, toestaat, geldt in aanvulling op artikel 3.73 Vestiging niet-agrarische functie in Landelijk gebied, tweede lid dat het bestemmingsplan borgt dat:
Er is bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van een watergebonden voorziening. Het bepaalde in het eerste lid is daarmee niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van recreatiewoningen. Wel moeten de gewenste voorzieningen voor verblijfsrecreatie bedrijfsmatig worden beheerd. De initiatiefnemer beheert de betreffende bedrijfsmatig. Hiertoe zal een register worden bijgehouden. Daarnaast mag geen sprake zijn van permanente bewoning. Bij de voorgenomen ontwikkeling zal geen sprake zijn van permanente bewoning van de voorzieningen voor verblijfsrecreatie.
Hiermee wordt aan de aanvullende voorwaarden uit artikel 3.75 voldaan.
Gezien het voorgaande wordt aan de voorwaarden voor de vestiging van een niet-agrarische functie in het landelijk gebied, zoals zijn opgenomen in artikel 3.73 van de Interim Omgevingsverordening voldaan. Daarmee kunnen de voorgenomen functies op basis van artikel 3.3 van de Interim Omgevingsverordening ook als nevenactiviteit bij de agrarische bedrijfsvoering worden toegestaan. Daarmee voldoet de voorgenomen ontwikkeling aan het bepaalde in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant van de provincie Noord-Brabant.
Op 17 december 2015 heeft de gemeente Uden de Omgevingsvisie Uden 2015 vastgesteld. De omgevingsvisie bevat de richtlijnen van de gemeente ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. De omgevingsvisie is geen juridisch bindend document, maar dient wel als basis en als richtlijn bij het opstellen van het bestemmingsplan. De beleidsuitgangspunten uit de visie worden in een bestemmingsplan juridisch vastgelegd in regels.
Vanuit de omgevingsvisie is het buitengebied opgedeeld in drie verschillende deelgebieden:
Binnen elk van deze afzonderlijke gebieden zijn specifieke beleidsuitgangspunten van toepassing, omdat de gemeente voor elk van de deelgebieden specifieke doelstellingen heeft.
Vanuit de omgevingsvisie is de locatie gelegen in een gemengd agrarisch gebied, ook wel het gemengde buitengebied genoemd. Dit gebied heeft een grote diversiteit aan functies, waarbij het grondgebruik overwegend agrarisch is. Het is een karakteristiek, agrarisch landschap met een groene dooradering en verspreid liggende buurtschappen. De gemeente heeft voor dit gebied de volgende doelstellingen:
De gemeente wil dit bereiken door verdere verstening effectief tegen te gaan. Voor nieuwe initiatieven geldt dat deze moeten worden gecompenseerd. Er wordt alleen ruimte gegeven aan ontwikkelingen die bijdragen aan de versterking van het landschap. Daarbij wordt extra aandacht gevraagd voor landschappelijke inpassing.
Daarbij is het algemeen uitgangspunt is dat nieuwe economische ontwikkelingen een bijdrage leveren aan versterking van de kwaliteiten van de kernen en het buitengebied. Dit kan op twee manieren, namelijk door een rechtstreekse fysieke verevening of door compensatie via een (verevenings)fonds.
Ten behoeve van de eerdere ontwikkeling voor wijziging van het bouwvlak is door een landschapsdeskundige een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld. Daarin is opgenomen op welke wijze de locatie landschappelijk wordt ingepast en welke beplanting daarvoor wordt toegepast. Ter plaatse zal daarmee worden voorzien in een passende landschappelijke inpassing. Voor het opgestelde landschappelijke inrichtingsplan wordt verwezen naar bijlage 2 van deze onderbouwing.
Het landschappelijk inrichtingsplan is opgesteld ten behoeve van de eerder doorlopen wijzigingsprocedure voor het uitbreiden van het agrarisch bedrijf ter plaatse om de teelt van gewassen mogelijk te maken. Het bouwvlak zoals in het landschappelijk inrichtingsplan is ingetekend is reeds toegekend met de doorlopen wijzigingsprocedure. In het landschappelijk inrichtingsplan is daarnaast een loods ingetekend. De betreffende loods is destijds bedoeld voor de gewenste uitbreiding van het bedrijf. In de huidige aanvraag is echter geen sprake meer van slechts één loods, maar zijn in plaats daarvan twee loodsen aangevraagd met hetzelfde doel. De opzet van het landschappelijk inrichtingsplan wijzigt niet met de opzet van de twee loodsen in plaats van de eerder aangevraagde enkele loods.
Bij de uitgewerkte landschappelijke inpassing wordt op eigen terrein direct een fysieke verevening gerealiseerd door het aanbrengen van in het gebied passende landschappelijke elementen die aansluiten op de structuur en de uitstraling van het landschap. Er is daarmee sprake van een versterking van de ruimtelijke kwaliteit, waarmee in voldoende mate wordt bijgedragen aan de versterking van de kwaliteiten van het buitengebied.
Naast een bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit dient een ruimtelijke ontwikkeling ook voldoende maatschappelijke draagkracht te hebben. Een project moet voldoende draagvlak hebben voor omwonenden en belanghebbenden in de omgeving. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt een voorziening voor recreatie en statische opslag verder ontwikkeld. Dit draagt bij aan de recreatieve ontwikkeling van het buitengebied en van de gemeente. Vanuit de omgeving is er daarnaast een grote behoefte aan statische opslag. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt aan de vraag naar opslagruimte tegemoet gekomen.
Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling wordt voldaan aan hetgeen is gesteld in de Omgevingsvisie Uden 2015 en dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidsuitgangspunten die de gemeente in de Omgevingsvisie Uden 2015 heeft opgenomen.
Kort gezegd is het initiatief van de initiatiefnemer het realiseren van statische opslag en verblijfsrecreatie, in de vorm van twee luxe bed & breakfast voorzieningen en een groepsaccommodatie.
Voor de locatie is in 2015 een wijzigingsplan vastgesteld. Dit wijzigingsplan is, omdat de locatie buiten de plangrenzen van het bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied 2017" is gelaten, het vigerende bestemmingsplan. In het wijzigingsplan wordt echter het bepaalde in het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 2006 van toepassing verklaard, waarmee formeel het bepaalde in het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 2006 van toepassing is.
Echter heeft de gemeente aangegeven dat voor nevenactiviteiten het beleid uit het bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied 2017" als uitgangspunt mag worden genomen omdat dit net wat ruimere mogelijkheden biedt dan het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 2006. Formeel kan geen toepassing worden gegeven aan de binnenplanse afwijkingsmogelijkheden uit het bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied 2017", maar de afwijkingsmogelijkheden uit dit bestemmingsplan bieden wel een goed toetsingskader voor de gewenste nevenactiviteiten conform het huidige beleid van de gemeente Uden.
Derhalve is in goed overleg met de gemeente besloten om voor de gewenste nevenactiviteiten te toetsen aan de voorwaarden zoals deze zijn opgenomen in het bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied 2017". Deze voorwaarden zijn in de onderstaande paragrafen nader omschreven en getoetst.
Wel dient voor de voorgenomen activiteiten dan een omgevingsvergunning voor het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan te worden aangevraagd conform artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Voorliggend document dient als ruimtelijke onderbouwing voor de aan te vragen omgevingsvergunning.
In het bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied 2017" is voor nevenfuncties en/of verbrede landbouw een afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Door toepassing van deze afwijkingsmogelijkheid kunnen nevenfuncties en/of verbrede landbouw, waar statische opslag en een groepsaccommodatie onder te scharen zijn, onder voorwaarden mogelijk worden gemaakt. Deze voorwaarden luiden als volgt:
" 3.6.1 Afwijken nevenfuncties en/of verbrede landbouw
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.5.1 onder d voor nevenfuncties en/of verbrede landbouw, met dien verstande dat:
Ad. a:
Het initiatief is gericht op nevenfuncties waarbij de vleesvarkenstak het functionerend agrarisch bedrijf blijft, als hoofdfunctie zijnde. Zodoende worden de statische opslag, de bed & breakfast voorzieningen en de groepsaccommodatie een onderdeel van het functionerend bedrijf. Aan deze voorwaarde wordt voldaan.
De oppervlakte ten behoeve van de varkenshouderij neemt bij de voorgenomen ontwikkeling af. Echter zijn twee nieuwe landbouwloodsen aangevraagd ten behoeve van het uitvoeren van agrarische activiteiten, zijnde een verdere ontwikkeling van de open teeltactiviteiten. Uit de varkenshouderij in combinatie met de open teelt tak worden de meeste inkomsten gehaald en de agrarische activiteiten hebben de grootste arbeidsbehoefte binnen de bedrijfsvoering. De agrarische activiteiten zijn daarmee als hoofdactiviteiten aan te merken en zullen dat ook blijven.
De totale oppervlakte die binnen het bedrijf voor de agrarische activiteiten (het houden van varkens en het telen van gewassen) wordt gebruikt is groter dan de totale oppervlakte die wordt gebruikt ten behoeve van de gewenste nevenactiviteiten. De agrarische activiteiten zijn daarmee de hoofdactiviteit en de meest beeldbepalende activiteit ter plaatse.
Ten behoeve van de voorgenomen agrarische activiteiten is globaal een berekening gemaakt met de rekenmodule van het LEI in Wageningen. Uit deze globale berekening (waarin de gewenste te houden dieren en de globale oppervlakte aan gronden waarop de teelt van gewassen zal plaatsvinden zijn meegenomen) blijkt dat de agrarische activiteiten kunnen worden aangemerkt als een activiteit waarvoor gemiddeld jaarrond arbeid nodig is van 1 tot 1,5 volwaardige arbeidskracht. Dit betekent dat voor de agrarische activiteiten minimaal één fulltime arbeidskracht nodig is.
Als alleen de varkenshouderijtak wordt beschouwd (de akkerbouwactiviteiten maken geen deel uit van deze aanvraag), dan zal sprake zijn van een arbeidsbehoefte van 12 tot 15 uur per week.
Bij de nevenactiviteiten zal sprake zijn van een gemiddelde arbeidsbehoefte van ongeveer 3,5 uur per week. Hierbij zal ongeveer 3 uur per week nodig zijn voor de Bed & Breakfast voorzieningen en de groepsaccommodatie en nog ongeveer 0,5 uur per week voor de verhuur van ruimte voor statische opslag. De arbeidsbehoefte van de nevenactiviteiten is daarmee gelijk aan ongeveer 20 tot maximaal 30% van de arbeidsbehoefte van de varkenshouderij.
Er is daarmee sprake van een ondergeschikte activiteit.
Ook qua omzet zal met de voorgenomen activiteiten sprake zijn van een ondergeschikte activiteit. De varkenstak bestaat uit 900 vleesvarkensplaatsen. Op basis van cijfers uit het KWIN 2019-2020 is daarbij de omzet uit de varkenstak als volgt te berekenen:
Jaaromzet varkens 900 vleesvarkensplaatsen: 900 *3,2*€ 135 (KWIN 2019-2020) = € 475.200/jaar.
Normen vleesvarkenshouderij.
Bron: KWIN 2019-2020.
Voor de gewenste nevenactiviteiten is de volgende berekening te maken:
Totaal: ongeveer € 26.640,- per jaar.
De verwachtte inkomsten van de nevenactiviteiten beslaan slechts ongeveer 6% van de inkomsten die worden behaald uit de varkenshouderij. Er is daarmee sprake van een ondergeschikte nevenactiviteit, zowel op basis van omzet als op basis van de arbeidsbehoefte.
De agrarische activiteiten zijn en blijven daarmee de hoofdactiviteiten op het bedrijf.
Ad. b:
De gewenste nevenfuncties vinden geheel in bestaande bebouwing plaats. Deze bebouwing is reeds in het bestaande bouwvlak gelegen. Hiermee vinden de nevenactiviteiten geheel binnen het bestaande bouwvlak en geheel in bestaande bebouwing plaats en wordt aan deze voorwaarde voldaan.
Ad. c:
Zodra de agrarische hoofdactiviteit wordt beëindigd zullen de uitgevoerde nevenactiviteiten eveneens worden beëindigd. Er zal in dat geval worden gezocht naar een passende nieuwe functie voor de locatie.
Ad. d:
In sub d worden verschillende functies toegestaan, waarbij aan sommige functies een maximale oppervlakte is gebonden. Vanuit sub d worden zowel groepsaccommodatie als statische opslag toegestaan in bestaande bebouwing.
Voor groepsaccommodatie geldt dat de oppervlakte maximaal 250 m² mag bedragen. Wanneer een locatie in een bebouwingsconcentratie is gelegen dan kan een maximale oppervlakte van 500 m² worden toegestaan. De locatie is niet gelegen in een bebouwingsconcentratie, waarmee de oppervlakte maximaal 250 m² mag bedragen. Daarnaast geldt voor een groepsaccommodatie dat niet meer dan 50% van de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag gebruikt als groepsaccommodatie.
De groepsaccommodatie zal een totale gezamenlijke oppervlakte krijgen van maximaal 250 m². Dit past binnen de mogelijkheden zoals zijn opgenomen voor een groepsaccommodatie buiten een bebouwingsconcentratie.
Onder een bijbehorend bouwwerk wordt, vanuit de begripsbepalingen uit het geldende bestemmingsplan, het volgende verstaan:
"bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde bouwperceel bevindend
hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of bouwwerk geen gebouw zijnde,
met een dak;"
Het hoofdgebouw ter plaatse betreft de grootste varkensstal. Op dit moment is dat het gebouw dat in de paragraaf 2.1 Huidige situatie is aangemerkt als gebouw 1. De daarbij behorende bouwwerken (functioneel verbonden aan het hoofdgebouw) betreffen de overige bedrijfsgebouwen, niet zijnde aparte stallen, zoals zijn aangemerkt in de paragraaf 2.1 Huidige situatie als gebouw 3 en 4. De totale oppervlakte van deze gebouwen bedraagt 570 m². 50% van 570 is 285 m². Met een oppervlakte van maximaal 250 m² zal de groepsaccommodatie niet meer dan 50% van de totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bedragen.
Voor statische opslag geldt dat de oppervlakte niet meer dan 500 m² mag bedragen. Wanneer een locatie in een bebouwingsconcentratie is gelegen dan kan een maximale oppervlakte van 1.000 m² worden toegestaan. De locatie is niet in een bebouwingsconcentratie gelegen, waarmee de statische opslag een oppervlakte van maximaal 500 m² mag hebben.
De statische opslag zal een totale oppervlakte van ongeveer 400 m² krijgen. Dit past binnen de maximaal toegestane oppervlakte.
Aan deze voorwaarde wordt daarmee voldaan.
Ad. e:
Volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant is de locatie niet gelegen in een gebied met cultuurhistorisch waardevolle elementen. De locatie is wel in een historisch waardevol gebied, zijnde de Peelkern gelegen. Binnen dit gebied is het van belang dat de structuur en herkenbaarheid van het landschap niet onevenredig worden aangetast. De voorgenomen ontwikkeling is kleinschalig van aard en vindt plaats op een reeds bestaande bedrijfslocatie, binnen het huidige bouwvlak. Daarnaast vindt de ontwikkeling geheel in bestaande bebouwing plaats en is geen sprake van sloop en/of nieuwbouw. Er is daarmee geen sprake van aantasting van de structuur en/of de herkenbaarheid van het landschap. Hiermee kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zal zijn van aantasting van cultuurhistorische waarden.
Volgens de archeologische beleidskaarten is de locatie gelegen in een gebied met een lage archeologische verwachting. Er is bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van een bodemverstorende ingreep. Er wordt niet gebouwd en/of gesloopt en er is geen sprake van het roeren van de grond. Hiermee zal er met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van aantasting van archeologische waarden.
De locatie is niet in of nabij een Natura 2000 gebied gelegen. Het dichtstbijzijnd Natura 2000 gebied is gelegen op een afstand van ongeveer 17 kilometer van de locatie. Op een dergelijke afstand zijn, gezien de kleinschaligheid van de ontwikkeling en het feit dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakemissie van het bedrijf, nadelige effecten op Natura 2000 gebieden uit te sluiten.
Bij de ontwikkeling is geen sprake van sloop en/of nieuwbouw. De ontwikkeling vindt daarnaast plaats op een reeds bestaand erf. Het is daarmee niet aannemelijk dat met de voorgenomen ontwikkeling sprake zal zijn van aantasting van (leefgebieden van) beschermde soorten flora en fauna.
De locatie is niet in een gebied behorende tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN) gelegen. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied is gelegen op een afstand van ongeveer 115 meter van de locatie. Op een dergelijke afstand worden, gezien de kleinschaligheid van de ontwikkeling en het feit dat geen bouw- en/of sloopwerkzaamheden plaatsvinden, geen nadelige effecten op de betreffende NNN-gebieden verwacht.
Er is geen sprake van bouwactiviteiten (grondverzet) waarvoor een bodemonderzoek noodzakelijk is. De wijziging wordt gerealiseerd middels inpandige verbouwing. Echter aangezien een verblijfsruimte gecreëerd wordt, dient het aspect bodemkwaliteit nader te worden toegelicht. In het bodeminformatiesysteem is sprake van bovengrondse opslag. Een tank lijkt echter nooit aanwezig te zijn geweest (telefonische controle 1998). Daarnaast is sprake van een voorgaand bodemonderzoek direct ten zuiden van de geplande nevenactiviteiten (rapportnummer BM/8137-02, Bakker milieuadvies, d.d. 24-10-2002), waarbij maximaal licht verhoogde concentraties in het grondwater zijn aangetroffen. Deze waarden geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een vervolgonderzoek. Omdat verder geen bodemverontreinigende activiteiten zijn uitgevoerd is het aannemelijk dat de bodem ter plaatse niet verontreinigd is en dat de bodemgesteldheid geschikt is voor de gewenste activiteiten.
Hiermee kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zal zijn van een onevenredige aantasting van de in het gebied voorkomende waarden. Aan deze voorwaarde kan daarmee worden voldaan.
Ad. f:
Het realiseren van de groepsaccommodatie en statische opslag zal meer verkeersbewegingen opleveren dan in de huidige situatie. Echter is slechts sprake van een kleinschalige nevenactiviteit.
Statische opslag betreft opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven. Vaak is sprake van opslag van goederen die maximaal 2 maal per jaar worden gehaald en gebracht (dus per opgeslagen product maximaal 4 verkeersbewegingen per jaar). De meest voorkomende vorm van statische opslag is de stalling van caravans en/of campers. Een caravan neemt gemiddeld 16 m² in beslag en een camper gemiddeld 18 m². Gezien er ook ruimte nodig is om te manoeuvreren kan worden uitgegaan van ongeveer 20 m² per opgeslagen kampeermiddel. De gevraagde ruimte voor statische opslag (ongeveer 393 m²) biedt daarmee ruimte aan maximaal 20 kampeermiddelen. Dit zal in de praktijk leiden tot niet meer dan 80 verkeersbewegingen per jaar (gemiddeld ongeveer 1,5 verkeersbewegingen per week). Dit is geen onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen.
De groepsaccommodatie biedt ruimte aan maximaal 12 personen verdeeld over 5 kamers. Doorgaans is sprake van gemiddeld 2 personen per auto. Bij een maximale bezetting zal daarmee in de worst-case situatie sprake zijn van 6 auto's. Naar verwachting zal de groepsaccommodatie voornamelijk in de weekenden bezet zijn. Binnen het vakantieseizoen zal dit wat meer zijn en buiten het vakantieseizoen zal dit wat minder zijn. Gemiddeld gezien zal de groepsaccommodatie één keer per week bezet zijn. Bij een volledige bezetting zal er in de worst-case situatie daarmee sprake zijn van zes auto's per week. In de praktijk zal het aantal auto's vaak minder zijn. Dit betreft geen onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen.
Als beide activiteiten bij elkaar worden opgeteld dan zou in de worst-case situatie sprake zijn van maximaal 13,5 verkeersbewegingen per week. Dit is gemiddeld 2 verkeersbewegingen per dag. Dit is een zeer beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen. Tevens zijn al deze verkeersbewegingen met personenvervoer en niet met (zwaar) vracht- en/of landbouwverkeer.
De weg waaraan de locatie gelegen is, is een doorgaande provinciale weg. Zodoende zal de nieuwe functie geen onevenredig effect op de functie en aard van de weg hebben. De Nieuwedijk biedt ruim voldoende capaciteit om de beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen te kunnen verwerken.
Op het bedrijf is reeds voldoende erfverharding aanwezig om te kunnen voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
De gemeente Uden heeft een nota Parkeernormen vastgesteld. Groepsaccommodaties en voorzieningen voor Bed & Breakfast zijn hierin niet opgenomen. Ook de handreiking "Parkeerkencijfers - Basis voor parkeernormering" (CROW) bevat hieromtrent geen kengetallen. Derhalve is hierbij aangesloten bij het kengetal van bungalowparken.
De bezettingsgraad van personenauto's met personen die gebruik maken van de groepsaccommodatie bedraagt 1 à 2 personen per auto. Derhalve is een parkeernorm van 0,55 parkeerplaatsen per bed van toepassing.
Binnen onderhavige groepsaccommodatie worden maximaal 12 bedden mogelijk gemaakt. Met een parkeernorm van 0,55 parkeerplaats per bed zijn daarmee, naar boven afgerond, 7 parkeerplaatsen nodig.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling worden 10 parkeerplaatsen aangelegd. Hiermee wordt aan de parkeernormen voldaan en is in voldoende mate zekergesteld dat parkeren geheel op eigen terrein zal plaatsvinden. In de tekening op schaal, zoals als bijlage 1 bij deze onderbouwing is gevoegd, zijn de parkeervoorzieningen ten behoeve van het initiatief weergegeven.
Aan deze voorwaarde wordt voldaan.
Ad. g:
Een groepsaccommodatie en een voorziening voor statische opslag hebben nagenoeg geen milieuhinder aan de omgeving tot gevolg. De grootste richtafstand voor beide activiteiten, zoals zijn opgenomen in de handreiking "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), bedraagt 30 meter. Binnen 30 meter van de bebouwing waarin de nevenactiviteiten plaatsvinden zijn geen gevoelige objecten gelegen. Hiermee wordt als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling geen onevenredige milieuhinder veroorzaakt.
Redelijkerwijs kan er gesteld wordt dat het realiseren van statische opslag en een groepsaccommodatie de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen agrarische bedrijven niet beperkt. In artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij wordt een gevoelig object aangeduid als een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt. Groepsaccommodaties zijn gericht op verblijfsrecreatie en daarmee niet bedoeld voor permanente bewoning. Een verblijfsrecreatieve functie wordt doorgaans niet als geurgevoelig beschouwd wanneer geen sprake is van een voorziening waarin meer dan 200 dagen per jaar mensen verblijven en/of waarbij dezelfde mensen langer dan 30 dagen aaneengesloten in de verblijfsruimte verblijven. Bij de voorgenomen ontwikkeling zal worden geborgd dat de verblijfsruimte niet langer dan 200 dagen per jaar wordt gebruikt en dat mensen niet langer dan 30 aaneengesloten dagen in de verblijfsruimte verblijven. Daarmee is een nadere berekening van de geurbelasting niet nodig en kan worden gesteld dat het aspect geur niet zal leiden tot een belemmering van de voorgenomen ontwikkeling. Tevens zullen omliggende bedrijven daarmee ook niet in de ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.
Statische opslag zal daarnaast ook geen noemenswaardige beperkingen in de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven opleveren.
Voor wat betreft externe veiligheid is, omdat sprake is van verblijfsruimten en deze zijn gelegen binnen het invloedsgebied van verschillende mogelijke risicobronnen, een advies bij de veiligheidsregio opgevraagd. De veiligheidsregio heeft een beperkte toets voor wat betreft het groepsrisico uitgevoerd, waarin de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid zijn getoetst in een geval van een mogelijke calamiteit. Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling hebben zij geconcludeerd dat de ontwikkeling op het gebied van externe veiligheid haalbaar is, mits de gasten actief over het aanwezige risico en handelingsperspectief worden geïnformeerd en inpandige vluchtwegen van de aanwezige biogasinstallatie af worden aangelegd, waarbij er onder dekking van de gebouwen gevlucht kan worden. Het advies van de veiligheidsregio is als bijlage 3 bij deze onderbouwing opgenomen.
Aan deze voorwaarde wordt daarmee voldaan.
Ad. h:
Ten behoeve van de eerdere ontwikkeling voor wijziging van het bouwvlak is door een landschapsdeskundige een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld. Daarin is opgenomen op welke wijze de locatie landschappelijk wordt ingepast en welke beplanting daarvoor wordt toegepast. Ter plaatse zal daarmee worden voorzien in een passende landschappelijke inpassing. Voor het opgestelde landschappelijke inrichtingsplan wordt verwezen naar bijlage 2 van deze onderbouwing.
Ad. i:
In de Landschapsinvesteringsregeling (LIR) van gemeente Uden is de mate van investeren in de ruimtelijke kwaliteit opgenomen bij verschillende ontwikkelingen. Hierbij zijn ruimtelijke ontwikkelingen ingedeeld in 3 categorieën. Binnen elk van deze drie categorieën gelden afzonderlijke uitgangspunten voor het investeren in de ruimtelijke kwaliteit. Deze mate van investeren is afhankelijk van de impact die een ontwikkeling zal hebben op het landschap.
Volgens de LIR valt de ontwikkeling in categorie 2. Voor ontwikkelingen in categorie 2 geldt dat voorzien moet worden in een goede landschappelijke inpassing, waarbij de aan te brengen landschappelijke elementen een gezamenlijke oppervlakte moeten hebben van minimaal 10% van het bouwvlak. De landschappelijke elementen mogen echter wel buiten het bouwvlak worden aangelegd, mits zij hier wel op aansluiten.
Ten behoeve van de eerdere ontwikkeling voor wijziging van het bouwvlak is door een landschapsdeskundige een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld. Daarin is opgenomen op welke wijze de locatie landschappelijk wordt ingepast en welke beplanting daarvoor wordt toegepast. Ter plaatse zal daarmee worden voorzien in een passende landschappelijke inpassing. Voor het opgestelde landschappelijke inrichtingsplan wordt verwezen naar bijlage 2 van deze onderbouwing.
Het landschappelijk inrichtingsplan is opgesteld ten behoeve van de eerder doorlopen wijzigingsprocedure voor het uitbreiden van het agrarisch bedrijf ter plaatse om de teelt van gewassen mogelijk te maken. Het bouwvlak zoals in het landschappelijk inrichtingsplan is ingetekend is reeds toegekend met de doorlopen wijzigingsprocedure. In het landschappelijk inrichtingsplan is daarnaast een loods ingetekend. De betreffende loods is destijds bedoeld voor de gewenste uitbreiding van het bedrijf. In de huidige aanvraag is echter geen sprake meer van slechts één loods, maar zijn in plaats daarvan twee loodsen aangevraagd met hetzelfde doel. De opzet van het landschappelijk inrichtingsplan wijzigt niet met de opzet van de twee loodsen in plaats van de eerder aangevraagde enkele loods.
In het verleden moest de landschappelijke inpassing bij een intensieve veehouderij vanuit provinciaal beleid minimaal 20% van het bouwvlak bedragen. Bij het in het verleden opgestelde landschappelijk inrichtingsplan is uitgegaan van 4.500 m² aan landschappelijke elementen. Daarmee wordt ruimschoots aan de gestelde eis van 10% van het huidige bouwvlak voldaan.
Een deel van de in het wijzigingsplan uit 2015 aangevraagde ontwikkeling is nog niet gerealiseerd. De landschappelijke inpassing daarbij is eveneens nog niet gerealiseerd. Het deel rondom de destijds aangevraagde mestsilo's en de destijds aangevraagde varkensstal is nog niet aangelegd. Bij de voorgenomen ontwikkeling en de realisatie van de aangevraagde landbouwloodsen (ter vervanging van de reeds vergunde, maar nog niet gerealiseerde varkensstal) zal de resterende landschappelijke inpassing worden aangelegd. Dit betreft een totale oppervlakte van ongeveer 2.600 m². Dit is meer dan 10% van het huidige bouwvlak (10% van 22.100 m² is 2.210 m²). Daarmee wordt aan de gestelde eis voldaan.
Gezien het voorgaande wordt met de voorgenomen ontwikkeling voldaan aan de voorwaarden zoals zijn opgenomen in artikel 3.6.1 van het bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied 2017" van de gemeente Uden. Hiermee zijn de statische opslag en de groepsaccommodatie mogelijk binnen de beleidsuitgangspunten van de gemeente.
In het bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied 2017" is in artikel 36.2.2 een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om, onder voorwaarden, bed & breakfast mogelijk te maken in bijbehorende bouwwerken. De voorwaarden daarvoor luiden als volgt:
" 36.2.2 Bed & breakfast in bijbehorend bouwwerken
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor realiseren van een bed & breakfast in bijbehorend bouwwerken, met dien verstande dat:
Ad. a:
De bed & breakfast wordt gerealiseerd in een bestaand bijbehorend bouwwerk. De voorzieningen voor bed & breakfast worden daarmee uitsluitend in bijbehorende bouwwerken gerealiseerd.
Daarmee wordt aan de voorwaarde voldaan.
Ad. b:
De initiatiefnemer is tevens hoofdbewoner van de (bedrijfs)woning. De initiatiefnemer zal zelf de bed & breakfast uitvoeren en beheren. Daarmee wordt de exploitatie uitgevoerd door de hoofdbewoner.
Hiermee wordt aan de voorwaarde voldaan.
Ad. c:
De (bedrijfs)woning blijft als (bedrijfs)woning in gebruik. De functie van de woning zal daarmee niet veranderen. Daarmee blijft de woonfunctie van de woning behouden.
Aan deze voorwaarde wordt daarmee voldaan.
Ad. d:
Op het bedrijf is reeds voldoende erfverharding aanwezig om te kunnen voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
De gemeente Uden heeft een nota Parkeernormen vastgesteld. Voorzieningen voor Bed & Breakfast zijn hierin niet opgenomen. Ook de handreiking "Parkeerkencijfers - Basis voor parkeernormering" (CROW) bevat hieromtrent geen kengetallen. Derhalve is ook hierbij aangesloten bij het kengetal van bungalowparken.
De bezettingsgraad van personenauto's met personen die gebruik maken van de bed & breakfast bedraagt 1 à 2 personen per auto. Derhalve is een parkeernorm van 0,55 parkeerplaatsen per bed van toepassing.
Binnen de luxe Bed & Breakfast voorzieningen worden maximaal 4 bedden mogelijk gemaakt. Met een parkeernorm van 0,55 parkeerplaats per bed zijn daarmee ongeveer 2 parkeerplaatsen nodig.
Voor de groepsaccommodatie en statische opslag zijn, zoals eerder omschreven in deze onderbouwing, ongeveer 7 parkeerplaatsen nodig. In totaal zijn daarmee voor de gezamenlijke nevenactiviteiten ongeveer 9 parkeerplaatsen nodig. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling worden 10 parkeerplaatsen aangelegd. Hiermee wordt aan de parkeernormen voldaan en is in voldoende mate zekergesteld dat parkeren geheel op eigen terrein zal plaatsvinden. In de tekening op schaal, zoals als bijlage 1 bij deze onderbouwing is gevoegd, zijn de parkeervoorzieningen ten behoeve van het initiatief weergegeven.
Aan deze voorwaarde kan worden voldaan.
Ad. e:
Zoals is weergegeven op de tekening op schaal, zoals is opgenomen als bijlage 1 bij deze onderbouwing, zal de voorziening voor bed & breakfast worden verdeeld in 2 kamers met elk 2 bedden. Er is daarmee sprake van twee kamers met maximaal 4 bedden. In de volgende afbeelding is de gewenste indeling van de bed & breakfast eveneens weergegeven.
Gewenste indeling voorziening bed & breakfast.
Bron: DLV Advies.
Aan deze voorwaarde wordt daarmee voldaan.
Ad. f:
Redelijkerwijs kan er gesteld wordt dat het realiseren van een bed & breakfast voorziening de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen agrarische bedrijven niet beperkt. In artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij wordt een gevoelig object aangeduid als een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt. Bed & breakfast voorzieningen en groepsaccommodaties zijn gericht op verblijfsrecreatie en daarmee niet bedoeld voor permanente bewoning. In de meeste gevallen wordt verblijfsrecreatie zodoende niet gezien als een geurgevoelig object.
Aan deze voorwaarde wordt daarmee voldaan.
Ad. g:
Een voorziening voor bed & breakfast heeft nagenoeg geen milieuhinder aan de omgeving tot gevolg. De grootste richtafstand voor verblijfsrecreatie, zoals is opgenomen in de handreiking "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), bedraagt 10 meter. Binnen 10 meter van de bebouwing waarin de bed & breakfast plaatsvindt zijn geen gevoelige objecten gelegen. Hiermee wordt als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling geen onevenredige milieuhinder veroorzaakt.
Redelijkerwijs kan er gesteld wordt dat het realiseren van een bed & breakfast voorziening de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen agrarische bedrijven niet beperkt. In artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij wordt een gevoelig object aangeduid als een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt. Voorzieningen voor bed & breakfast zijn gericht op verblijfsrecreatie en daarmee niet bedoeld voor permanente bewoning. Een verblijfsrecreatieve functie wordt doorgaans niet als geurgevoelig beschouwd wanneer geen sprake is van een voorziening waarin meer dan 200 dagen per jaar mensen verblijven en/of waarbij dezelfde mensen langer dan 30 dagen aaneengesloten in de verblijfsruimte verblijven. Bij de voorgenomen ontwikkeling zal worden geborgd dat de bed & breakfast niet langer dan 200 dagen per jaar wordt gebruikt en dat mensen niet langer dan 30 aaneengesloten dagen in de bed & breakfast verblijven. Daarmee is een nadere berekening van de geurbelasting niet nodig en kan worden gesteld dat het aspect geur niet zal leiden tot een belemmering van de voorgenomen ontwikkeling. Tevens zullen omliggende bedrijven daarmee ook niet in de ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.
Voor wat betreft externe veiligheid is, omdat sprake is van verblijfsruimten en deze zijn gelegen binnen het invloedsgebied van verschillende mogelijke risicobronnen, een advies bij de veiligheidsregio opgevraagd. De veiligheidsregio heeft een beperkte toets voor wat betreft het groepsrisico uitgevoerd, waarin de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid zijn getoetst in een geval van een mogelijke calamiteit. Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling hebben zij geconcludeerd dat de ontwikkeling op het gebied van externe veiligheid haalbaar is, mits de gasten actief over het aanwezige risico en handelingsperspectief worden geïnformeerd en inpandige vluchtwegen van de aanwezige biogasinstallatie af worden aangelegd, waarbij er onder dekking van de gebouwen gevlucht kan worden. Het advies van de veiligheidsregio is als bijlage 3 bij deze onderbouwing opgenomen.
Aan deze voorwaarde wordt daarmee voldaan.
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen als gevolg van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven, transportroutes (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten. De belangrijkste zijn:
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder zijn beide begrippen verder uitgewerkt.
Risiconormering:
In het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Onder deze begrippen wordt het volgende verstaan:
" Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een
ongeval bij een risicovolle activiteit. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met
zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 contour
(welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor
beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde."
" Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een
bepaalde omvang (10 personen of meer). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een
risicovolle activiteit en kent geen vaste norm, maar een oriëntatiewaarde (= '1'). Voor het groepsrisico
geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische
keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag."
Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente). Door de verantwoordingsplicht worden gemeenten gedwongen het externe veiligheidsaspect mee te laten wegen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. Ook bestaat er een adviesplicht voor de regionale brandweer. In de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.
In de volgende figuur is weergegeven wanneer de verantwoordingsplicht geldt.
Tabel verantwoordingsplicht groepsrisico.
Bron: Omgevingsdienst Brabant Noord (ODBN).
Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.
Overige wet- en regelgeving:
Tot slot wordt in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' (artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening) getoetst aan eventueel van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit onder andere het Activiteitenbesluit, Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en effectafstanden uit de 'Circulaire effectafstanden LPG-tankstations'.
Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Uden:
Sinds de vuurwerkramp in Enschede en de potentiële ramp in Amersfoort als gevolg van een lekkende spoorwagon staat het onderwerp externe veiligheid hoog op de agenda in (bestuurlijk) Nederland. Inmiddels heeft het Rijk de wetten en regels omtrent dit onderwerp flink aangescherpt. Naast de landelijke wet- en regelgeving laat deze ook ruimte over voor gemeenten om eigen veiligheidsambities te formuleren. De gemeente Uden beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid (Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Uden, mei 2011). De beleidsvisie stelt op het vlak van de externe veiligheid per gebiedstype voorwaarden aan ruimtelijke ontwikkelingen.
Met behulp van de risicokaart is beschouwd of risicobronnen in de omgeving van de locatie een risico vormen voor de voorgenomen ontwikkeling. In de volgende figuur is een uitsnede weergegeven van de risicokaart.
Uitsnede risicokaart.
Bron: Interprovinciaal Overleg (IPO).
Op de locatie zelf zijn een Micro Turbine en een mestvergistingsinstallatie aanwezig. De gewenste verblijfsrecreatieve activiteiten vinden buiten de plaatsgebonden risicocontouren van deze installaties plaats en vormen daarmee geen onevenredige belemmering.
De locatie is aan de Nieuwedijk (N264) gelegen, een regionale weg waarover mogelijk transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Hierdoor is een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.
De locatie is in een risicozone van de Vliegbasis Volkel gelegen. Het gaat hierbij om een zone C gebied van defensie. Voor een zone C gebied van defensie (munitieopslag) gelden de volgende voorwaarden:
Uit gegevens van gemeente Uden, zoals opgenomen in de volgende figuur, blijkt de planlocatie, in afwijking van hetgeen is aangegeven op de risicokaart, geheel binnen de defensiezone (munitieopslag) gelegen. Aan de voorschriften geldend voor de C-zone zal dus moeten worden voldaan.
Figuur munitiezones gemeente Uden.
Bron: Gemeente Uden.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het gebruik van bestaande gebouwen die reeds aan de gestelde voorschriften voldoen. Aan de voorschriften voor het bouwen binnen de zone C wordt daarmee voldaan.
De gemeente Uden beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid. De beleidsvisie dient betrokken te worden bij de beoordeling. De beleidsvisie stelt op het vlak van de externe veiligheid per gebiedstype voorwaarden aan ruimtelijke ontwikkelingen. De locatie ligt in het gebiedstype 'Landelijk gebied'. De voorwaarden voor dit gebiedstype zijn opgenomen in de tabel zoals is weergegeven in de volgende figuur.
Tabel voorwaarden externe veiligheid gebiedstype 'Landelijk gebied'.
Bron: Gemeente Uden.
Toetsing aan de voorwaarden geeft geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Vanwege de ligging van de planlocatie in het invloedsgebied van de provinciale weg N264 (Nieuwedijk) dient een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling een advies bij de veiligheidsregio opgevraagd. De veiligheidsregio heeft een beperkte toets voor wat betreft het groepsrisico uitgevoerd, waarin de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid zijn getoetst in een geval van een mogelijke calamiteit. Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling hebben zij geconcludeerd dat de ontwikkeling op het gebied van externe veiligheid haalbaar is, mits de gasten actief over het aanwezige risico en handelingsperspectief worden geïnformeerd en inpandige vluchtwegen van de aanwezige biogasinstallatie af worden aangelegd, waarbij er onder dekking van de gebouwen gevlucht kan worden. Het advies van de veiligheidsregio is als bijlage 3 bij deze onderbouwing opgenomen.
Het groepsrisico is daarmee (beperkt) verantwoord en wordt aanvaardbaar geacht. Er zijn derhalve geen (wettelijke) belemmeringen ten aanzien van het aspect externe veiligheid voor het voorgenomen initiatief.
Veehouderijen kunnen mogelijk gezondheidseffecten veroorzaken op omwonenden. Dit speelt met name bij varkenshouderijen, pluimveehouderijen en geitenhouderijen. Effecten van veehouderijen op de volksgezondheid, kunnen op verschillende manieren tot stand komen, bijvoorbeeld via diercontact, via de lucht, via de mest en via voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong.
Besmettingsgevaar wordt geregeld in de wetgeving voor volksgezondheid. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bevatten geen toetsingskader voor onderwerpen die in de wetgeving voor Volksgezondheid zijn geregeld.
Mensen kunnen echter in contact komen met de micro-organismen die dieren bij zich dragen door direct contact met de dieren, de mest of stof, of via inademing van de lucht. Daarom dienen de effecten en risico's op de volksgezondheid nader in beeld te worden gebracht.
Op basis van het 'Endotoxine toetsingskader 1.0' kan worden beoordeeld of sprake is van een verhoogd volksgezondheidsrisico ten aanzien van varkenshouderijen en pluimveehouderijen. In het toetsingskader zijn richtafstanden opgenomen voor varkens- en pluimveehouderijen. Voor varkenshouderijen bedraagt deze richtafstand 200 meter en voor pluimveehouderijen 500 meter.
Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt in de bestaande bebouwing voorzien in verblijfsrecreatieve mogelijkheden bij een agrarisch bedrijf. De bebouwing waarin de verblijfsrecreatieve voorzieningen worden opgericht is gelegen binnen 200 meter van een varkenshouderij. Tevens worden binnen de eigen inrichting varkens gehouden.
Er is bij de voorgenomen verblijfsrecreatie slecht sprake van een kortdurend verblijf door slechts een beperkt aantal personen. Daarnaast zijn de personen die gebruik maken van de voorzieningen op de hoogte van het feit dat zij verblijven bij en nabij een varkenshouderij. Gezien het kortdurend verblijf is slechts sprake van een beperkte blootstelling aan eventuele zoönosen en/of endotoxinen. Er is daarmee geen sprake van een onevenredig hoog risico voor de volksgezondheid.
De locatie is niet binnen 500 meter van een pluimveehouderij gelegen.
Er is daarmee met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van een verhoogd risico ten aanzien van varkens- en pluimveehouderijen.
Volgens het onderzoek Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO) en de aanvullende studies daarop (VGO 2 en VGO 3) blijkt dat zich in een straal van circa 2 km rond geitenbedrijven mogelijk een verhoogd aantal gevallen van longontsteking voordoet. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen of er een relatie is tussen de aanwezigheid van de geitenhouderijen en de gevallen van longontsteking. Tot die tijd dienen de effecten en risico's op het gebied van volksgezondheid nader in beeld te worden gebracht wanneer er binnen 2 kilometer van een geitenhouderij een ontwikkeling plaatsvindt.
Op ongeveer 560 meter van de locatie is een bedrijf waarop 1.300 geiten volgens vergunning mogen worden gehouden. Er is bij de voorgenomen verblijfsrecreatie slecht sprake van een kortdurend verblijf door slechts een beperkt aantal personen. Daarnaast zijn de personen die gebruik maken van de voorzieningen op de hoogte van het feit dat zij verblijven nabij een geitenhouderij. Gezien het kortdurend verblijf is slechts sprake van een beperkte blootstelling aan eventuele zoönosen en/of endotoxinen. Er is daarmee geen sprake van een onevenredig hoog risico voor de volksgezondheid.
In de bomenteelt en, in sommige gevallen, akkerbouw worden geteelde producten mogelijk bespoten met gewasbeschermingsmiddelen. Dergelijke middelen kunnen mogelijk effecten hebben op de gezondheid van omwonenden. Om die reden is een spuitzone opgenomen, waarbinnen geen nieuwe gevoelige objecten worden toegestaan.
Op de omliggende akkers is geen sprake van bomenteelt of andere bijzondere teelten die vragen om bijzondere besproeiing met gewasbeschermingsmiddelen. Gezien het voorgaande kan daarom redelijkerwijs worden gesteld dat er geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woon- en leefklimaat zullen ontstaan en waardoor strijdigheid met een goede ruimtelijke ordening ontstaat. Er is daarmee geen sprake van een belemmering.
In de omgeving van het plangebied zijn geen hoogspanningsverbindingen. Het aspect hoogspanningsverbindingen vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.a.) voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Met ingang van 3 juli 2003 is een watertoets in de vorm van een waterparagraaf en de toelichting hierop een verplicht onderdeel voor ruimtelijke plannen en projecten van provincies, regionale openbare lichamen en gemeenten. De watertoets is verankerd in de Waterwet (Wtw). Dit houdt in dat de toelichting bij het ruimtelijk plan of project een beschrijving dient te bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Dit beleid is voortgezet in het huidige Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In dit besluit wordt het begrip “waterhuishouding” breed opgevat. Aangesloten wordt bij de definitie zoals die is opgenomen in de Wtw. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Bij de voorbereiding van een waterparagraaf dienen alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten beoordeeld te worden.
De locatie valt onder het werkgebied van het waterschap Aa en Maas (hierna: het waterschap).
De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hebben hun keuren geharmoniseerd. Als onderdeel van dit harmonisatietraject hanteren de waterschappen sinds 1 maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Hiermee geven de waterschappen ook invulling aan de wens van met name de zogenaamde grensgemeentes die in het verleden te maken hadden met verschillend beleid van de waterschappen.
Bij een toename en afkoppelen van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Het doel van dit uitgangspunt is om te voorkomen dat hemelwater als gevolg van uitbreiding van het verhard oppervlak versneld op het watersysteem wordt geloosd. Voor lozingen op een oppervlaktewater eist het Waterschap daarom een vervangende berging, die de extra afvoer van het nieuwe verharde oppervlak als het ware neutraliseert. Gemeenten stellen vanuit hun eigen verantwoordelijkheid voorwaarden aan de afvoer via een rioleringsstelsel. Bij het invullen van de compensatieopgave wordt tevens gekeken naar de mogelijke realisering van andere waterdoelen. Het gaat hierbij dus om een optimale inpassing van een plan in zijn omgeving, waarbij ook gekeken moet worden naar het huidig en toekomstig functioneren van het totale (deel)stroomgebied waar de ontwikkeling onderdeel van uitmaakt. Naast het behoud van voldoende systeemrobuustheid, kan hiermee beter invulling worden gegeven aan de gewenste doelmatigheid. Bovendien biedt dit mogelijkheden voor waterschappen en gemeenten om ook andere dan hydrologische aspecten mee te nemen in de afweging. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om het oplossen van waterkwaliteitsknelpunten of het tegengaan van verdroging.
Het waterschap hanteert voor een compensatie van een toename van het verhard de volgende uitgangspunten:
Wanneer er sprake is van een toename van verhard oppervlak tussen de 2.000 m² en 10.000 m² wordt de rekenregel toegepast en bij toename van meer dan 10.000 m², of bij het niet voldoen aan de rekenregel, wordt de beleidsregel toegepast. Bij een toename van minder dan 2.000 m² is geen extra compensatie nodig.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is uitsluitend sprake van het uitvoeren van nevenactiviteiten in reeds bestaande bebouwing. Er is daarmee geen sprake van een toename van het verhard oppervlak, waarmee nadere compensatie niet noodzakelijk is.
Er is op de locatie sprake van een gescheiden stelsel, waarbij afvalwater via een apart stelsel wordt afgevoerd. Hemelwater wordt opgevangen in de aanwezige bergingsvoorzieningen en wordt niet geloosd op het riool. Er is ter plaatse geen bebouwing met uitlogende of verontreinigende materialen aanwezig. Daarmee is geen sprake van een nadelige invloed als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling op de waterhuishouding.
Gezien hetgeen is onderbouwd in deze ruimtelijke onderbouwing kan met de voorgenomen ontwikkeling worden voldaan aan de gestelde voorwaarden voor de gewenste afwijkingsmogelijkheden uit het bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied 2017" van de gemeente Uden. Daarmee wordt aan de uitgangspunten uit het beleid van de gemeente met betrekking tot nevenactiviteiten bij het agrarisch bedrijf voldaan. Omdat het bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied 2017", omdat de locatie buiten dit plan is gelaten, niet kan worden aangemerkt als het vigerende plan kan echter geen toepassing worden gegeven aan de in dat plan opgenomen afwijkingsmogelijkheden. Wel bieden de afwijkingsmogelijkheden een goed toetsingskader van de gewenste activiteiten, waardoor in overleg met de gemeente is besloten om de toetsing aan de voorwaarden uit het bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied 2017" te laten plaatsvinden. Voor de gewenste activiteiten wordt echter een omgevingsvergunning voor het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan aangevraagd conform artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Gezien aan de voorwaarden voor de afwijkingsmogelijkheden uit het bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied 2017" wordt voldaan kunnen de gewenste activiteiten mogelijk worden gemaakt en kan de betreffende vergunning worden verleend. Voorliggend document dient als ruimtelijke onderbouwing bij de aan te vragen vergunning.
Gezien de voorgenomen ontwikkeling bijdraagt aan de ontwikkeling van de recreatieve doelstellingen van de gemeente en gezien de vraag naar dergelijke voorzieningen groot is, is het wenselijk de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.