Plan: | Volkel, Korte Heikantstraat 4-6 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0856.BP00986-VA01 |
Voorliggend plan betreft een herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied 2006" van gemeente Uden ten behoeve van de gedeeltelijke omschakeling van een zeugenhouderij naar een hoveniersbedrijf.
In hoofdstuk 2 wordt het initiatief verder toegelicht en daar is ook een situatietekening van de nieuwe situatie opgenomen.
Op het perceel Korte Heikantstraat 4 - 6 te Volkel is een zeugenhouderij en een hoveniersbedrijf gevestigd. De stallen van de zeugenhouderij zijn verouderd en voldoen niet meer aan de toekomstige eisen. De locatie is, gelet op haar ligging ten opzichte van woningen van derden, niet geschikt om een intensieve veehouderij verder te ontwikkelen. Dit komt ook tot uitdrukking in de aanwijzing van de locatie als extensiveringsgebied in het kader van het reconstructieplan Peel en Maas waardoor het ook niet meer mogelijk om ter plaatse een uitbreiding van de intensieve veehouderij vergund te krijgen.
Het hoveniersbedrijf is de afgelopen jaren uitgegroeid tot een volwaardige bedrijfstak. Inmiddels is besloten om de zeugenhouderij af te bouwen en op termijn (uiterlijk voor 2020) volledig te beëindigen en de bedrijfslocatie in in gebruik te nemen voor het hoveniersbedrijf.
Omdat de ontwikkeling van een hoveniersbedrijf ter plaatse strijdig is met het geldende bestemmingsplan en omdat het initiatief past op de locatie en gewenst is wordt door de gemeente in principe medewerking verleend. Middels voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking kan worden verleend op basis van onderzoeken en waarom dat kan in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen ten zuiden van Volkel in het buurtschap Heikant. Het plangebied wordt begrensd door de Korte Heikantstraat en de Zeelandsedijk. Ten westen van het plangebied ligt een burgerwoning en ten oosten een pluimveehouderij. Het weiland ten zuiden van het plangebied is recentelijk ingezet voor agrarisch natuurbeheer. Op korte afstand van het plangebied ligt het recreatiegebied Hemelrijk. De betreffende locatie is kadastraal bekend onder gemeente Uden, sectie O, nummers 1172 en 1173. In figuur 1 is de topografische ligging van de planlocatie weergegeven.
Figuur 1: Topografische kaart
Bron: Topografische Dienst Kadaster
Dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt het voorgenomen initiatief behandeld.
Het plangebied ligt aan de Korte Heikantstraat 4-6 en is gelegen in het buurtschap Heikant. De omgeving kenmerkt zich door een afwisseling van verschillende functies.
De bebouwing op de planlocatie bestaat in de huidige situatie uit een boerderij met twee woningen, varkensstallen, een werktuigberging, een werkplaats en een opslag ten behoeve van het hoveniersbedrijf.
In het plangebied is een zeugenhouderij en een hoveniersbedrijf gevestigd. Op dit moment zijn nog enkele schuren in gebruik ten behoeve van de zeugenhouderij. Beleidsmatig zijn er, gelet op de ligging van het bedrijf in een zogenaamd extensivingsgebied, geen mogelijkheden voor ontwikkeling van de varkenshouderij. De activiteiten van de varkenshouderij worden afgebouwd. Enkel de meest noordelijke stal blijft vooralsnog in gebruik voor het huisvesten van varkens. De bestaande bedrijfsbebouwing en de bedrijfswoningen bestaat uit een bouwlaag met kap. De bedrijfswoning in het oostelijk deel van de boerderij is vrij klein als gevolg van het feit dat hierin ook het bestaande kantoor en de kantine van het hoveniersbedrijf zijn gevestigd.
Naast de zeugenhouderij heeft zich de afgelopen jaren een hoveniersbedrijf ontwikkeld op de locatie. Het hoveniersbedrijf is gevestigd in enkele voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Het gaat daarbij om de twee zuidelijke bedrijfsgebouwen. Het kantoor en de kantine van het hoveniersbedrijf zijn gehuisvest in één van de twee aanwezige bedrijfswoningen in het oostelijke deel van de boerderij.
Tenslotte worden hobbymatig enkele paarden gehouden. Hiervoor is een stal aanwezig met een drietalboxen. Het aantal aanwezige boxen waarborgt dat de activiteit hobbymatig is en blijft.
In de figuren 2 en 3 is de huidige situatie weergegeven.
Figuur 2: Luchtfoto huidige situatie (plangebied is roodomlijnd)
Bron: Google Earth
Figuur 3: Tekening huidige situatie
Bron: DLV Bouw, Milieu en Techniek B.V.
De huidige bedrijifsgebouwen hebben een gezamenlijke oppervlakte van 2.493 m².
Het plangebied ligt tussen de Korte Heikantstraat en de Zeelandsedijk. De Korte Heikantstraat is een doodlopende straat en vormt momenteel de ontsluiting voor één burgerwoning, een tweetal intensieve veehouderijen en een hoveniersbedrijf. De bedrijfslocatie heeft een drietal inritten. Het betreft een tweetal inritten aan weerszijden van de bedrijfswoningen aan de Korte Heikantstraat en een inrit met uitweg op de Zeelandsedijk. Momenteel wordt ten behoeve van het hoveniersbedrijf en de gladheidbestrijding gebruik gemaakt van de twee inritten aan de Korte Heikantstraat. De uitrit op de Zeelandsedijk is in gebruik ten behoeve van de varkenshouderij.
Hieronder zijn enkele foto's van de huidige situatie opgenomen.
De varkenshouderij wordt ter plaatse gedeeltelijk beëindigd. Een deel van de milieuvergunning zal worden ingetrokken. E Vervolgens het vrijkomende wordt erf deels in gebruik genomen voor hoveniersbedrijf. De activiteiten van het hoveniersbedrijf bestaan hoofdzakelijk uit tuinaanleg en tuinonderhoud. Werkzaamheden vinden plaats op locatie bij de klanten. Op de locatie aan de Korte Heikantstraat vindt hoofdzakelijk stalling en onderhoud van materieel plaats. Daarnaast is er een katoor voor de de bedrijfsadministratie en tuinontwerp plaats. In het kantoor worden ook klanten ontvangen. De tuin bij de bedrijfswoning wordt om die reden ingericht als modeltuin. Tenslotte is er een kantine voor het personeel. Het bedrijf bestaat uit een tiental medewerkers waarvan een aantal in deeltijd werkzaam is. De werkzaamheden van het hoveniersbedrijf zijn seizoengebonden. In de wintermaanden is het weraanbod doorgaans kleiner. Om ook tijdens deze periode over voldoende inkomsten te beschikken is gezocht naar verbreding van de bedrijfsactiviteiten. Deze verbreding is gevonden in de gladheidbestrijding. Bijkomend voordeel is dat ten behoeve van deze activiteit gebruik kan worden gemaakt van het rijdend materieel van het hoveniersbedrijf. Het gemiddeld aantal dagen per winter dat gestrooid wordt bedraagt 20. Het laden van de zoutstrooiers vindt elders plaats, onder andere op werven van de provincie en defensie. Enkel de meest noordelijke stal blijft voorlopig in gebruik voor de varkenshouderij. In deze stal blijft ruimte voor het huisvesten van ongeveer 1.600 vleesvarkens. Het bedrijf neemt deel aan de stoppersrekening. Initiatiefnemers zijn voornemens de varkenshouderij in 2020 volledig te beëindigen.
De bebouwing die vrij komt door de beëindiging van een deel van de agrarische activiteiten wordt deels gesloopt. Het gaat daarbij om het oostelijke deel van de twee oudste varkensstallen. De overige bebouwing wordt aangewend als bedrijfsruimte en opslag voor het hoveniersbedrijf of blijft voorlopig in gebruik voor de varkenshouderij (meest noordelijke stal).
Om hinder naar omliggende woningen tot een absoluut minimum te beperken wordt voor zowel de bedrijfsactiviteiten van het hoveniersbedrijf en de gladheidbestrijding gebruik gemaakt van het noordelijke inrit op de Zeelandsedijk. Daarbij wordt het parkeren langs de Korte Heikantstraat door bedrijfsvoertuigen en personeel van het hoveniersbedrijf worden beëindigd. Dit kan door, ten behoeve van de eigen auto's van het personeel en de bedrijfswagens, gebruik te maken van de bestaande inrit op de Zeelandsedijken een nieuw parkeerterrein met 14 plaatsen voor personeel en leveranciers. Ter plaatse van deze inrit liggen slechts bedrijfsgebouwen en geen woningen van derden. Ten noorden van de bestaande varkensstallen wordt een nieuwe parkeervoorziening voor auto's van personeel en toeleveranciers gerealiseerd.
Om de uitstraling van de buitenactiviteiten op de omgeving te beperken worden alle buitenactiviteiten van het bedrijf geconcentreerd op een binnenterrein tussen de bestaande bebouwing. Om dit binnenterrein te realiseren wordt een deel van de bestaande bedrijfsbebouwing gesloopt. De bedrijfsgebouwen zijn door toegangsdeuren toegankelijk vanaf dit binnenterrein.
Bovengenoemde maatregelen zorgen er voor dat er geen sprake is van een onevenredige hinder van de bedrijfsactiviteiten, waaronder de gladheidbestrijding, op de omgeving en dragen bij aan een betere interne structuur van het bedrijf.
Het meest noordelijke gebouw blijft in gebruik voor de varkenshouderij. Het gebouw ten zuiden hiervan wordt gedeeltelijk deel wordt gebruikt voor opslag ten behoeve van het hoveniersbedrijf. Het oostelijke deel van het gebouw wordt deels ingericht met een kantine en een kleedruimte voor het personeel. Opslag vindt hoofdzakelijk in de gebouwen plaats. De buitenopslag blijft beperkt tot hoofdzakelijk zand, grint en compost. Dit materiaal leent zich niet voor opslag binnen gebouwen. De buitenopslag is gelegen aan de oostzijde van het perceel. De buitenopslag is omgeven door bedrijfsbebouwing en beplanting en dus vanuit de openbare weg niet of nauwelijks zichtbaar. De opslag is hiermee voldoende landschappelijk ingepast.
Ten noorden van de huidige bedrijfswoningen worrden twee bestaande bedrijfsgebouw gesloopt. In de bedrijfswoning wordt een kantoor gerealiseerd. Hiertoe wordt de bestaande woning uitgebreid aan de achterzijde. Hierdoor kan één van beide bedrijfswoning ook worden vergroot waardoor deze ook een volwaardig karakter krijgt. Het gebouw ten noordwesten van het kantoor wordt gebruikt als werkplaats en stalling van het wagenpark.
Figuur 4: Gewenste situatie (inrichtingsplan)
Bron: De Groot Hoveniers
De resterende bedrijfsbebouwing zal bestaan uit:
De gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsbebouwing van het hoveniersbedrijf bedraagt dus 1.213 m². De afname van bedrijfsbebouwing bedraagt dus 328 m².
De bestaande bouw- en goothoogtes van de bebouwing blijven gerespecteerd. De aard en uitstraling van de bebouwing sluit aan op de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied.
Bij nieuwe ontwikkelingen is het van belang dat de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving niet verloren gaat of, als mogelijk, juist wordt versterkt. Tevens is vanuit het ruimtelijke beleid een goede landschappelijke inpassing een vereiste. Om te onderzoeken of de ontwikkeling mogelijk kan bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving is een tekening opgesteld waarop is aangegeven hoe de voorgenomen ontwikkeling landschappelijk zal worden ingepast. Deze tekening is opgenomen in figuur 4 en in de bijlagen.
Het beeld van de bedrijfslocatie kent twee gezichten. Vanaf de zijde van de Korte Heikantstraat wordt het beeld bepaald door de oorspronkelijke boerderij met tuin en een bestaande bomenrij. De huidige boerderij en de omliggende tuin onttrekken de bedrijfsbebouwing grotendeels aan het zicht.
Vanaf de Zeelandsedijk wordt, in de huidige situatie, het zicht op de locatie gedomineerd door een bestaande varkensstal. De landschappelijke inpassing van de noordezijde krijgt vorm door de aanleg van hagen en bosplantsoen, en het realiseren bomen, beplanting en een poel nabij de Zeelandsedijk. Daarnaast komt een bomenrij langs de toegangsweg. Het bospantsloen onttrekt de bestaande varkensstal grotendeel aan het zicht. In het aanwezige weiland wordt een paardenbak gerealiseerd. Deze wordt rondom omheind en voorzien van een haag.
Aan de zuidzijde van de Korte Heikantstraat is een driehoekige open ruimte gelegen die het open hart vormt van het buurtschap Heikant vormt. De bewoners van de Heikantstraat en de Korte Heikantstraat kijken hier op uit. Initiatiefnemer heeft er voor gekozen dit gebied natuurlijk in te richten. Hierdoor is de waarde van het gebied voor het buurtschap verder versterkt.
Tussen de bedrijfswoningen en de toekomstige bedrijfsbebouwing wordt een modeltuin aangelegd die een inspiratiebron kan vormen voor (toekomstige) klanten van het hoveniersbedrijf.
Op basis van het inrichtingsplan kan geconcludeerd worden dat het plan tot een verbetering van de landschappelijke inpassing van de locatie leidt. Dit geldt met name voor de noordzijde (Zeelandsedijk) van het bedrijf.
In cijfers betekent dit het volgende:
Toename erfverharding: | |
Totaal bestaande erfverharding | 2310 m² |
Bebouwing wordt verharding | 195,40 m² |
Singel wordt verharding | 166 m² |
Weiland wordt verharding | 299 m² |
Verharding wordt singel | 165 m² |
Totaal erfverharding in het nieuwe plan | 2805,40 m² |
Landschappelijke investering | |
Bomen | 14 stuks |
Bosplantsoen | 977m² |
Hagen | 199 m |
Schapenraster | 121 m |
Houten hekwerken | 188 m |
Wadi | 124 m³ |
Voor het gehele inrichtingsplan wordt verwezen naar bijlage 1.
Op 1 juli 2008 is de fundamentele herziening van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) in werking getreden, de zogenaamde Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wetswijziging zorgt voor een duidelijke taakverdeling tussen de overheden waarbij ruimtelijke beleidsplannen van rijk, provincie en gemeenten in hoge mate verticaal op elkaar zijn afgestemd. In de Wro is de sturingsfilosofie dat elke overheid op basis van de eigen verantwoordelijkheid en de daarbij behorende instrumenten vooral proactief optreedt ter realisering van haar eigen ruimtelijk beleid. Hiertoe stelt elke overheidslaag een structuurvisie vast. De Nota ruimte en het Streekplan worden aangemerkt als structuurvisie in het kader van de Wro.
De Wro geldt niet alleen als wettelijk kader voor overheden, maar ook als houvast voor burgers. Het bestemmingsplan is hierbij een belangrijk instrument; het bepaalt wat er wel en niet gebouwd mag worden. Aangezien de gewenste ontwikkeling nog niet mogelijk is in de huidige ruimtelijke wettelijke kaders van de betreffende gemeenten, dienen deze aangepast te worden. Dit kan onder andere door een rechtstreekse wijziging van het vigerend bestemmingsplan of het nemen van een projectbesluit. De Wro regelt hierbij de overheidstaken en de rechten en plichten van burgers, bedrijven en instellingen.
De Wro biedt drie mogelijke bestemmingsplanprocedures, namelijk een partiële herziening, een wijzigingsplan en een projectbesluit.
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Deze nieuwe wet bevat een herziening van het ruimtelijk beleid ten aanzien van vergunningen en bestemmingsplannen. Alle vergunningen worden hierin samengevoegd tot een omgevingsvergunning. Dit heeft niet alleen invloed op bijvoorbeeld de bouw- of milieuvergunningen, maar ook op projectbesluiten. Een projectbesluit is met de invoering van de Wabo komen te vervallen en opgenomen in een integrale omgevingsvergunning. Er is na invoering van de Wabo dus geen sprake meer van een projectbesluit, maar van een aanvraag van een omgevingsvergunning tot het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan.
Er zijn dus nog steeds drie bestemmingsplanprocedures mogelijk, namelijk een partiële herziening, een wijzigingsplan en een omgevingsvergunning tot het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan.
Als de voorgenomen ontwikkeling in strijd is met het vigerende bestemmingsplan, maar er is in dat bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbinnen deze ontwikkeling zou passen, dan kan worden volstaan met een wijzigingsplan, zoals gesteld in artikel 3.6 Wro. Mocht de voorgenomen ontwikkeling in strijd zijn met het bestemmingsplan en er is geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbinnen de ontwikkeling zou passen kan gekozen worden voor een omgevingsvergunning of partiële herziening.
Een omgevingsvergunning tot buitenplans afwijken van het bestemmingsplan, ook vaak projectomgevingsvergunning of buitenplanse afwijking genoemd, biedt de mogelijkheid af te wijken van de bepalingen zoals opgenomen in het vigerend bestemmingsplan, mits aan de ontwikkeling een aanvraag voor een omgevingsvergunning ten grondslag ligt, conform artikel 2.12 lid 1 onder a onder 3o van de Wabo.
Een partiële herziening, zoals gesteld in artikel 3.1 Wro, wordt ook wel postzegelplan genoemd. Dit is in feite een op zichzelf staand bestemmingsplan dat voor slechts het betreffende deel van het grondgebied van de gemeente waarop de ontwikkeling plaatsvindt geldt.
Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken is het van belang een van de drie mogelijke procedures te doorlopen. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling zal, zoals is bepaald in overleg met de gemeente, het vigerende bestemmingsplan partiëel worden herzien. Deze toelichting dient ter verantwoording van de te doorlopen bestemmingsplanprocedure.
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte (gedeeltelijk) in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen.
In het Barro wordt een aantal projecten die van nationaal belang zijn genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Het besluit bepaalt tevens:
"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerking van dit besluit een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."
Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, moet dat binnen drie jaar gebeuren.
In het Barro zijn voorlopig zes projecten van nationaal belang beschreven:
Binnenkort zullen nog volgen:
Op termijn zal ook nog volgen, blijkens publicaties van de Rijksoverheid, een onderwerp “duurzame verstedelijking”.
Volgens de toelichting van de Rijksoverheid draagt het Barro bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en “vermindering van de bestuurlijke drukte”.
De bedoeling is duidelijk: belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt. Dat zal inderdaad kunnen leiden tot een versnelde uitvoering van die projecten.
Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden; gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakt aan een belang van één van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren.
Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.
Bij het Barro zijn kaarten opgenomen welke de genoemde projecten in beeld brengen. De planlocatie is niet in een van de aangewezen projectgebieden gelegen. Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met de nationale belangen.
Op 13 maart 2012 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de SVIR maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijk en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet.
Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De Rijksoverheid brengt het aantal procedures en regels stevig terug en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. Het Rijk wil de beperkte beschikbare middelen niet versnipperen. Het investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio’s rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen. Om nieuwe projecten van de grond te krijgen zoekt het Rijk samenwerking met marktpartijen en andere overheden.
Zo lang er geen sprake is van een nationaal belang zal het rijk de beoordeling en uitvoering van ontwikkelingen dus aan de provincies en gemeenten overlaten. In onderhavig geval is geen sprake van een nationaal belang, een gebied van nationaal belang of een nadelige invloed op ontwikkelingen van nationaal belang. Hiermee dient verdere toetsing dan ook plaats te vinden aan het provinciale beleid.
Vanuit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn projecten van nationaal belang in kaart gebracht. Binnen deze projectgebieden worden aan bestemmingsplannen van gemeenten bindende voorschriften opgelegd. Bij nieuwe ontwikkelingen dient aan deze bindende voorschriften te worden voldaan. De planlocatie is niet gelegen in een van de projectgebieden uit het Barro. Hiermee is geen sprake van strijdigheid met de nationale belangen.
Vanuit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte worden beleidsuitgangspunten gesteld ten aanzien van gebieden van nationaal belang. Zo lang geen sprake is van nationale belangen wordt beoordeling van plannen in handen van provincies en gemeenten gegeven. In onderhavig geval is geen sprake van een nationaal belang, waarmee verdere toetsing plaats dient te vinden aan het provinciale beleid, zoals is verwoord in de omgevingsvisie en de verordening Ruimte van provincie Noord Brabant.
Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening in werking getreden. Hiermee voldoet de provincie Noord-Brabant aan de eis conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) waarin provincies verplicht worden gesteld voor het gehele grondgebied een structuurvisie op te stellen. De structuurvisie bevat ruimtelijk beleid tot 2025 met een doorkijk naar de lange termijn (2040) en is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
Het grondgebied van provincie Noord-Brabant is opgedeeld in verschillende soorten gebieden, waarvoor elk eigen beleidsuitgangspunten van toepassing zijn. Volgens de Structurenkaart en Visiekaart van provincie Noord-Brabant, zoals te zien in onderstaande figuren, is de planlocatie gelegen in een gebied dat is aangemerkt als 'Gemengd landelijk gebied' met de nadere aanduiding 'Accentgebied agrarische ontwikkeling' en in een 'zoekgebied verstedelijking'.
Figuur 6: Structurenkaart Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (plangebied rood omcirckeld).
Bron: Provincie Noord-Brabant.
Figuur 7: Visiekaart Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (plangebied roodomcirkeld).
Bron: Provincie Noord-Brabant.
Het beleid voor het landelijk gebied is gericht op:
Het 'gemengd landelijk gebied' is in de structuurvisie aangemerkt als een gebied waarbinnen verschillende functies in evenwicht met elkaar worden ontwikkeld. Agrarische functies worden in samenhang met andere functies (in de omgeving) uitgeoefend. In het gemengd landelijk gebied wordt voldaan aan de vraag naar kleinschalige stedelijke voorzieningen, recreatie, toerisme en ondernemen in een groene omgeving. Daarnaast wil de provincie ook dat er ruimte beschikbaar blijft om de agrarische productiestructuur te behouden en te versterken. Aan gemeenten wordt daarom gevraagd deze primair agrarische gebieden te beschermen. Dat betekent dat (stedelijke) functies die ten koste gaan van de ruimte voor agrarisch gebruik of die strijdig zijn met de landbouw in die gebieden geweerd worden. Hierdoor blijft er ruimte gereserveerd voor agrarische ontwikkelingen.
In gebieden met het 'accent agrarische ontwikkeling' ziet de provincie ruimte en kansen om de agrarische productiestructuur te verduurzamen en te versterken.
Ten aanzien van vrijkomende agrarische bebouwing is in de structuurvisie opgenomen dat binnen het gemengd landelijk gebied de ontwikkeling van woon-, recreatie- en werkfuncties mogelijk. Nieuwe ontwikkelingen moeten qua aard, schaal en functie in de omgeving passen en rekening houden met de omgevingskwaliteiten. De noodzaak of wens tot sanering van overtollige bedrijfsbebouwing wordt betrokken bij de toepassing van de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit (deel A paragraaf 4.4). Er wordt rekening gehouden met (ontwikkelingsmogelijkheden van) omliggende bestaande functies, zoals volwaardige agrarische bedrijven, recreatiebedrijven of woonfuncties.
Op de structurenkaart zijn de zoekgebieden verstedelijking aangegeven. Zolang binnen de 'zoekgebieden verstedelijking' nog geen verstedelijking heeft plaatsgevonden, is daar feitelijk het perspectief van gemengd landelijk gebied aanwezig.
Een hoveniersbedrijf kan worden gezien als een functie die qua aard, schaal en functie past in het landelijk gebied. De uitstraling van het bedrijf naar de omgeving is beperkt mede doordat de opslag van machines en materiaal hoofdzakelijk plaat vindt binnen de bestaande gebouwen. De locatie is aan de noordzijde zeer goed ontsloten en het geheel is of wordt landschappelijk goed ingepast. Hiermee kan gesteld worden dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskaders zoals gesteld in de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van provincie Noord-Brabant. Verdere toetsing aan het provinciale beleid vindt plaats aan de hand van de Verordening Ruimte van Noord-Brabant.
Op 23 april 2010 is de eerste fase van de Verordening Ruimte Noord-Brabant door Gedeputeerde Staten van de provincie vastgesteld. Als aanvulling hierop heeft provincie Noord-Brabant een ontwerp van de tweede fase van deze verordening opgesteld. Deze tweede fase van de Verordening Ruimte is vastgesteld op 22 juni 2010. De gehele Verordening Ruimte is vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Noord-Brabant op 17 december 2010 en is op 8 maart 2011 in werking getreden.
In de Verordening Ruimte zijn specifieke regels opgenomen ten behoeve van vrijkomende agrarische bedrijfslocaties. De verordening maakt daarbij onderscheid tussen agrarisch verwante bedrijven en overige niet-agrarische bedrijven. Een hoveniersbedrijf wordt aangemerkt als agrarisch verwant. Deze bedrijven zijn in de verordening namelijk als volgt gedefinieerd: "bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking". Gelet op het ondergeschikte karakter van de gladheidsbestrijding past het bedrijf onder deze definitie. Het ondergeschikte karakter van de gladheidsbestrijding komt tot uitdrukking in de beperkte duur van deze activiteit (alleen in vorstperioden gedurende de winter) en de beperkte oppervlakte (stallingsruimte strooiers) die benodigd is.
In de verordening is opgenomen dat een bestemmingsplan dat is gelegen in een agrarisch gebied kan voorzien in een VAB-vestiging of een uitbreiding van een agrarisch bedrijf, mits de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een bestemmingsvlak met een omvang van meer dan 1,5 hectare en mits de toelichting een verantwoording bevat waaruit blijkt dat:
ad a. Het nieuwe bestemmingsvlak heeft een omvang van 7.400 m² en dus aanzienlijk kleiner dan 1,5 hectare. Het plan voorziet in sloop van een deel van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing en daarmee in een afname van het bebouwd oppervlak. Van het nieuwe bouwvlak wordt slechts 3.716 m² in gebruik genomen ten behoeve van het hoveniersbedrijf. Hiermee wordt de verhouding tussen bruto en netto ruimtebeslag verbeterd.
ad b. Het perceel maakt deel uit van een buurtschap dat een hogere gemiddelde ` bebouwingsdichtheid kent dan het omliggende landelijke gebied. Door uitvoer van het plan neemt het bebouwd oppervlak van het perceel af. De bouwhoogte van de bebouwing sluit aan op de bouwhoogte van de agrarische bebouwing in de omgeving van het plangebied. De ontwikkeling past hiermee in de omgeving.
In artikel 2.2 van de verordening is aanvullend nog opgenomen dat een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied, een verantwoording moet bevatten van de wijze waarop financieel, juridisch en feitelijk is verzekerd dat de realisering van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft. Ten aanzien van ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt is een overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer waarin is geregeld dat het opgestelde landschapsplan wordt uitgevoerd. Daarnaast is in de regels van het bestemmingsplan een bepaling opgenomen waarin is geregeld dat de nieuwe bebouwing alleen in gebruik mag worden genomen als de landschappelijke maatregelen worden uitgevoerd. De inpassing mag worden meegenomen in de berekening van de tegenprestatie. De gemeente is van oordeel dat de tegenpresentatie in de vorm van de in paragraaf 2.2.3 beschreven maatregelen voldoende is. Dit is in bijlage 2 financieel onderbouwd.
Berekening investering ruimtelijke kwaliteit
Op basis van de volgende berekening op basis van de handreiking kom ik tot de volgende waardestijging van de ondergrond: Waarde bedrijfskavel binnen de kern: € 100,- per m² Nuancering in verband met ligging in buitengebied: € 50,- per m² Waarde agrarisch bouwperceel: € 25,- per m² Verschil in waarde: € 25,- per m² Waarde agrarisch onbebouwd: € 6,- per m² Waarde groen: € 1,- per m² Oppervlakte bedrijfsbestemming conform aanvraag initiatiefnemer: 3.716 m² Oppervlakte bosplantsoen en poel met natuurlijke oever: 1.101 m² Waardevermeerdering agrarisch bebouwd => bedrijfsbestemming: 3.716 X 25 = € 92.900,-- Waardedaling agrarisch onbebouwd => groen: 1.101 X 5 = € 5.505,-- Totale waardevermeerdering: € 87.395,-- Vereiste investering in ruimtelijke kwaliteit (20% van de waardevermeerdering) = € 17.479,-- Investering in ruimtelijke kwaliteit aanleg op basis van Stika-normen: € 14.016,-- (zie bijlage 2) Onderhoudskosten (10 jaar): € 2.893,-- Investering in ruimtelijke kwaliteit: € 16.909,-- Investeringstekort: € 570,-- |
Uit de bovenstaande berekeningen blijkt dat nagenoeg kan worden voldaan aan de benodigde investering in ruimtelijke kwaliteit. Er resteert nog een te investeren bedrag van € 570,--. Als onderdeel van de planontwikkeling wordt het bebouwde oppervlak teruggebracht. Daarnaast is recentelijk door de initiatiefnemer een agrarisch perceel tegenover de bedrijfslocatie aan de Heikantstraat 4-6 natuurlijk ingericht. Indien dit ook in ogenschouw wordt genomen is de gemeente Uden van oordeel dat voldoende wordt geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit.
Hiermee past de ontwikkeling binnen de beleidsuitgangspunten uit de Verordening Ruimte van provincie Noord-Brabant.
De planlocatie is gelegen in een gebied dat volgens de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van provincie Noord-Brabant is aangemerkt als een gemengd agrarisch gebied, eveneens bestempeld als accentgebied voor agrarische ontwikkeling, zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling en extensiveringsgebied. Binnen deze gebieden wordt ruimte geboden aan verbreding van ontwikkelingen. Het beleid is tevens gericht op het beëindigen van intensieve veehouderijen. Het (gedeeltelijk) beëindigen van een varkenshouderij en het ontwikkelen van een hoveniersbedrijf in de vrijkomende bebouwing behoort tot een van de mogelijkheden vanuit de structuurvisie. Hiermee past de voorgenomen ontwikkeling binnen de beleidsuitgangspunten van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening. Verdere toetsing vindt plaats aan de Verordening Ruimte.
De Verordening Ruimte van provincie Noord-Brabant kent specifieke regels voor de vestiging van agrarisch verwante bedrijven op vrijkomende agrarische bedrijfslocaties. De onderhavige ontwikkeling past binnen deze regels.
Gezien de voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidsuitgangspunten van zowel de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en de Verordening Ruimte van provincie Noord-Brabant, kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het provinciale beleid.
De planlocatie is opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied" van gemeente Uden, vastgesteld door de gemeenteraad op 15 februari 2007. Op 16 oktober 2007 is dit bestemmingsplan goedgekeurd door Gedeputeerde Staten (GS) van provincie Noord Brabant. Daarbij is aan het grootste deel van het plangebied goedkeuring onthouden. Dit is weergegeven in figuur 8.
Figuur 8: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Buitengebied 2007
Bron: Gemeente Uden
In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen voor agrarisch-verwante bedrijven. Alhoewel het bestemmingsplan niet geldt voor het plangebied kunnen de regels wel aangemerkt worden als beleid waaraan ook de voorliggende ontwikkeling kan worden getoetst. In de wijzigingsbevoegdheid zijn de volgende voorwaarden opgenomen:
ad a. de locatie ligt zowel in een 'nader begrensde bebouwingsconcentratie' als in een 'extensiveringsgebied-overig';
ad b. uit de resultaten van 4.1 blijkt dat omliggende agrarische bedrijven niet worden beperkt in de ontwikkelingsmogelijkheden. Het beschermingsniveau van de bestaande woningen in het plangebied blijft ook na volledige beëindiging van de varkenshouderij in 2020 ongewijzigd. Daarnaast is de naastliggende pluimveehouderij gelegen in het extensiveringsgebied waardoor het bedrijf ook beleidsmatig geen uitbreidingsmogelijkheden heeft;
ad c. het hergebruik beperkt zich tot het bouwperceel zoals opgenomen in geldende bestemmingsplan met dien verstande dat de bestaande privétuin en de bestaande paardenbak zijn meegenomen in het bestemmingsvlak.
ad d. De buitenopslag blijft beperkt tot de opslag van zand, grind, compost, tuinafval en dergelijke. De overige materialen worden opgeslagen in de vrijkomende bedrijfsgebouwen. De buitenopslag vloeit rechtstreeks voort uit de aard van de bedrijfsactiviteiten. Het materiaal wordt gebruik voor de aanleg en het onderhoud van de tuinen. Gelet op de aard van het materiaal is binnenopslag redelijkerwijs niet mogelijk en ongewenst.
ad e. Door de initiatiefnemer is een plan opgesteld voor de landschappelijke inpassing. Deze is als 1 opgenomen bij deze toelichting. Uit het plan blijkt dat er sprake is van een goede landschappelijke inpassing. Daarbij dient opgemerkt te worden dat in de huidige situatie reeds veel beplanting op en rond het erf aanwezig is die hier aan bijdraagt. In de regels bij dit plan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die realisatie van het inpassingsplan verzekerd en koppeld aan het gebruik van de locatie als hoveniersbedrijf.
ad f. De locatie is niet gelegen in het verwevingsgebied. Ter plaatse is nooit gebruik gemaakt van de Ruimte voor Ruimteregeling.
ad g. Het is niet noodzakelijk om af te wijken van de bovengenoemde regels.
Doordat goedkeuring is onthouden is voor het plangebied nog steeds het bestemmingsplan Buitengebied dat op 30 juni 1983 is vastgesteld en goedgekeurd is op 7 mei 1985 van kracht. Op grond van dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming Agrarisch gebied, klasse B (AB). De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor de agrarische bedrijfsvoering. Gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden opgericht. Binnen de bestemming is geen regeling opgenomen voor het vestigen van een hoveniersbedrijf in vrijkomende agrarische bebouwing. In figuur 9 is een uitsnede van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 9: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Buitengebied 1983
Bron: Gemeente Uden
De voorgenomen ontwikkeling is in strijd met de regels uit het vigerend bestemmingsplan. Om de voorgenomen ontwikkeling alsnog mogelijk te maken dient het bestemmingsplan herzien te worden. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
Met de komst van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) heeft de gemeente Uden er voor gekozen om een Interim Structuurvisie Uden op stellen met als tijdshorizon het jaar 2015. Speerpunten in de visie zijn onder andere aandacht startende ondernemers en economische activiteiten buitengebied.
Het gemeentelijk beleid voor vrijkomende agrarische bedrijfslocaties (VAB) sluit aan op de recente provinciale beleidskaders in dit verband. Dit zijn de beleidsnota ‘Buitengebied in Ontwikkeling’ en de ‘eerste partiële herziening van het streekplan Noord-Brabant 2002’ Om de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied te vergroten op basis van het gemeentelijk VAB-beleid, onder voorwaarden, mogelijkheden geboden voor passende vervolgfuncties op VAB’s.
In het gemeentelijk VAB-beleid wordt onderscheid gemaakt in de ‘nader aangewezen/begrensde bebouwingsconcentraties’ en het overig buitengebied. In de ‘nader aangewezen/begrensde bebouwingsconcentraties’ zijn de mogelijkheden voor vervolgfuncties ruimer dan in het overig buitengebied. Uitgangspunt voor het hergebruik van een voormalig agrarisch bedrijfsgebouw is de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in brede zin. Dit betekent onder andere dat gezorgd dient te worden voor een goede landschappelijke inpassing en dat overtollige voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. Het VAB-beleid voor zowel de bebouwingsconcentraties als het overige buitengebied is vertaald naar de bestemmingsregels in het bestemmingsplan “Buitengebied 2006”.
De gemeente Uden heeft een 14-tal bebouwingsconcentraties aangewezen in de beleidsnotitie ‘Nader begrensde bebouwingsconcentraties in het buitengebied van Uden’. Voor elk van deze concentraties zijn een ruimtelijk structuur- en wensbeeld beschreven en zijn tevens de ontwikkelingsmogelijkheden in beeld gebracht. In de bebouwingsconcentraties is hergebruik van voormalige agrarische bedrijfslocaties voor nietagrarische functies en de toevoeging van nieuw bouwvolume (in de vorm van RvR-verbreed-woningen of passende bedrijfsbebouwing) onder voorwaarden mogelijk. Ondermeer de ligging en de draagkracht van het gebied bepalen de mogelijkheden voor hergebruik en/of de toevoeging van nieuwe bebouwing.
De bedrijfslocatie maakt deel uit van de bebouwingsconcentratie Heikant. Op grond van de beleidsnotitie zijn er binnen deze bebouwingsconcentratie mogelijkheden om kleinschalige verkeersaantrekkende bedrijvigheid en recreatieve voorzieningen te huisvesten. Functies die zonder veel wijzigingen van de bestaande bebouwing zich kunnen vestigen kunnen ook een plaats krijgen. Ook ambachtelijke bedrijvigheid is toelaatbaar. Middelschalige agrarische-verwante bedrijven zijn blijkens de tabel in de beleidsnotitie ook mogelijk.
In het plangebied is op dit moment nog een varkenshouderij gevestigd. Ontwikkeling van de intensieve veehouderij is op grond van het gemeentelijk beleid niet mogelijk. De gemeente heeft beleid geformuleerd voor vrijkomende agrarische bedrijfslocaties in het buitengebied. Voor enkele nader begrensde bebouwingsconcentraties is nog aanvullend beleid geformuleerd. De ontwikkeling van een hoveniersbedrijf past binnen dit beleid. In de voorgaande paragrafen is aangetoond dat aan de diverse randvoorwaarden die voortvloeien uit het gemeentelijk beleid wordt voldaan. De gladheidsbestrijding kan worden aangemerkt als een nevenactiviteit. De activiteit vindt slechts incidenteel plaats. Gelet op het ondergeschikte karakter wordt deze functie ook aanvaardbaar geacht. De agrarische bedrijfsactiviteiten worden uiterlijk in 2020 volledig beëindigd. Dit valt binnen de geldig
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 lid 1 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) maar ook de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Van de ruimtelijke- en milieuaspecten wordt in dit hoofdstuk verslag gedaan. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid worden in het volgende hoofdstuk behandeld. De toets aan het beleid is in het vorige hoofdstuk al aan de orde gekomen.
De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient inzichtelijk gemaakt te worden dat na vaststelling van het plan de beoogde oplossing om dit probleem aan te pakken (milieu)technisch haalbaar is en dat er voldoende budget beschikbaar is.Voor vaststelling moet inzichtelijk zijn of bodemverontreiniging de voorgenomen bestemmingswijziging in de weg staat. Een bodemverontreiniging kan financiële consequenties hebben en een reden zijn om van het plan af te zien
Om dit aan te tonen dient bij ontwikkelingen op verontreinigde locaties een bodemonderzoek uitgevoerd te worden conform de wettelijke norm NEN 5740. Een dergelijk onderzoek moet aantonen of de bodemkwaliteit ter plaatse van de ontwikkeling gevolgen heeft op de gewenste activiteiten ter plaatse. Dit is echter vooral van belang bij inrichtingen waarbij gedurende een deel van de dag mensen aanwezig zullen zijn. Vanuit artikel 8 van de Woningwet wordt voor elke inrichting waarin meer dan 2 uur per dag mensen aanwezig zullen zijn en bodemonderzoek geëist om aan te tonen of de bodem ter plaatse dusdanig verontreinigd is dat dit risico's voor de gezondheid met zich meebrengt.
De gronden waarop de voorgenomen ontwikkeling plaatsvindt zijn in gebruik ten behoeve van een agrarisch bedrijf en een hoveniersbedrijf. In onderhavig geval is sprake van een hoveniersbedrijf. Ten behoeve van dit bedrijf wordt geen nieuwe bebouwing opgericht waarin langer dan twee uur op een dag mensen aanwezig zijn. Artikel 8 van de Woningwet in acht genomen, dient voor een dergelijke inrichting een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. De gebouwen zijn met name bedoeld voor opslag van materialen en voertuigen, een werkplaats voor incidenteel onderhoud en een kantine. Het is niet te verwachten dat mensen langer dan twee uur per dag in deze gebouwen verblijven.
Het kantoor wordt ondergebracht in de huidige bedrijfswoning. Deze heeft in de huidige situatie ook al een verblijfsfunctie. Het gebruik wordt in die zin niet geïntensiveerd. Gelet op het voorgaande zijn er ten aanzien van bodemkwaliteit geen belemmeringen te verwachten voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. De wet vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005. Met name paragraaf 5.2 uit genoemde wet is veranderd. Omdat 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe 5.2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
De Eerste Kamer is op 9 oktober 2007 akkoord gegaan met het wetsvoorstel over luchtkwaliteitseisen. Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens het wetsvoorstel niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per m3 (µg/m3) voor fijn stof en stikstofoxiden (NO2).
Projecten die wel 'in betekenende mate' bijdragen, zijn vaak al opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is erop gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daarom is ook een pakket aan maatregelen opgenomen: zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket aan maatregelen zorgt ervoor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd. Bovendien worden alle huidige overschrijdingen tijdig opgelost. In het NSL worden de effecten van alle NIBM-projecten verdisconteerd in de autonome ontwikkeling. Het NSL omvat dus alle cumulatieve effecten van (ruimtelijke) activiteiten op de luchtkwaliteit.
Ten gevolge van de vestiging van het hoveniersbedrijf kan het aantal verkeersbewegingen toenemen. Met de NIBM kan eenvoudig bepaalt worden of een plan in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreining. De tool zelf gaat uit van een worst-case benadering. Bij de invoergegevens is ook uitgegaan van een worst-case benadering door het maximaal aantal rijbewegingen uit een drukke dag uit de bedrijfsbeschrijving van het akoestisch onderzoek als toename te beschouwen. De vermindering van het aantal verkeersbewegingen ten gevolge van de beëindiging van (een gedeelte van) de agrarische tak is buiten beschouwing gelaten. Uit de berekening in figuur 10 blijkt dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
Figuur 10: Berekening luchtkwaliteit
Gelet op de afname van het aantal te houden varkens en de beëindiging van (een gedeelte van) de varkenshouderij is er ten aanzien van de varkenstak sprake van een verbetering van de luchtkwaliteit. Deze kan buiten beschouwing worden gelaten.
De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige bestemmingen, worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorweg en industrie. De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:
Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurd aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Om te onderzoeken of de geluidbelasting op de gevels van de geluidgevoelige objecten op de omgeving binnen de wettelijk gestelde norm blijft en het bedrijf conform provinicaal beleid kan worden aangemerkt als een categorie 2-inrichting conform de uitgave “Bedrijven en milieuzonering” is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat na het treffen van maatregelen is de inrichting akoestisch gezien vergelijkbaar met een categorie 2-inrichting . Dit geldt voor zowel het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau als het maximale geluidsniveau. Het toetsingskader voor de ruimtelijke procedure is strenger dan de geluidsnormen van het activiteitenbesluit. De inrichting kan zodoende ook voldoen aan de normen uit het activiteitenbesluit.
Het langtijdgemiddeld geluidsniveau en het maximale geluidsniveau zijn in de avond- en nachtperiode tijdens gladheidsbestrijding hoger dan in de representatieve bedrijfssituatie. De geluidsbelasting voldoet tijdens deze situatie niet aan het toetsingskader en geluidsreducerende maatregelen zijn niet mogelijk. De gladheidsbestrijding heeft een maatschappelijke functie met een calamiteus karakter. Gelet hierop is besloten om deze activiteit op deze locatie wel toe te staan.
Voor het gehele akoestisch onderzoek wordt verwezen naar 3.
Tot 2020 blijft een klein deel van het perceel (één stal) in gebruik voor de varkenshouderij. De akoestische effecten zijn ten opzichte van de huidig vergunde varkenshouderij minimaal. Het aantal verkeersbewegingen is ten opzichte van het hoveniersbedrijf zeer beperkt, slechts enkele per week (1 X aanvoer dieren, 1 X afvoer dieren. 1 X afvoer mest, 1X voer). Bovendien is de ontsluiting van de varkensstal, in tegenstelling tot de huidige situatie, niet gelegen aan de Korte Heikantstraat maar wordt gebruik gemaakt van de rechtstreekste ontsluiting op de Zeelandsedijk. Het is niet te verwachten dat hiermee de geluidsnormen worden overschreden.
De locatie ligt ten aanzien van vliegtuiglawaai tussen de 45 en 50 Ke-contour van vliegbasis Volkel. In dit plan wordt geen nieuw geluidgevoelig object mogelijk gemaakt. Derhalve is vliegtuiglawaai net als verkeerslawaai en industrielawaai (van buiten inrichting) niet relevant.
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.
Het Bevi is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn standaard afstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grenswaarden van het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en nabij gelegen, al dan niet geprojecteerde, (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2 lid 1 van het Bevi is opgesond wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Voor toepassing van het Bevi wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.
Voor ruimtelijke plannen zijn spoorwegen, vaarwegen en autowegen risicorelevant als er binnen een zone van 200 meter vanaf de transportas een ontwikkeling gepland wordt. Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het doorgaand verkeer dient plaats te vinden aan de hand van de circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (ministeries van VROM, BZK en VenW)” uit 2004 en de wijziging daarop van 1 augustus 2008, waarin grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico zijn opgenomen.
Daarnaast kent de circulaire de verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Indien binnen het invloedsgebied (binnen 200 meter vanaf de as van de transportroute) nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien en er een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico of een significante stijging van het groepsrisico optreedt, dient bij de vaststelling van het RO-besluit, het groepsrisico te worden verantwoord.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden aangehouden moeten worden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is hierbij in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
In het 'Handboek buisleidingen in bestemmingsplannen' (VROM, 19 maart 2010 geactualiseerd) staan in bijlage 6 inventarisatieafstanden genoemd. Voor de inventarisatie van de bebouwing is een bepaalde afstand waarbinnen een inventarisatie noodzakelijk wordt geacht. De inventarisatieafstand loopt uiteen van 45 meter bij een leidingdiameter van 4 inch en een druk van 40 bar tot 580 meter bij een leidingdiameter van 42 inch en een druk van 80 bar. Deze afstanden gelden aan weerszijden van de betreffende leiding.
In onderhavige situatie is sprake van een hoveniersbedrijf met ondergeschikte tak gericht op gladheidsbestrijding. Daarnaast blijft nog enkele jaren in varkensstal in gebruik. Zowel een hoveniersbedrijf als gladheidsbestrijding veroorzaken zelf vaak geen risico's voor de woon- en leefomgeving in het kader van externe veiligheid en is daarom vaak geen Bevi inrichting, mits geen risicovolle elementen worden opgericht als propaantanks, koelinstallaties of vergistingsinstallaties. Dit geldt ook voor de varkenshouderij. In onderhavige situatie is geen sprake van het oprichten van dergelijke risicovolle installaties, waarmee het hoveniersbedrijf geen Bevi inrichting is en geen risico's aan de directe omgeving zal veroorzaken.
Naast het feit dat een inrichting geen onevenredige risico's voor de woon- en leefomgeving mag veroorzaken, mag een gevoelige inrichting (waar veelvuldig mensen aanwezig zijn) ook geen hinder ondervinden van mogelijk in de omgeving aanwezige inrichtingen. Volgens de Risicokaart, zoals weergegeven in figuur 11, is de planlocatie binnen een invloedsgebied gelegen van een mogelijke risicobron.
Figuur 11: Risicokaart.
Bron: Interprovinciaal overleg (IPO).
In de directe omgeving van het plangebied ligt een propaantank. Op het perceel Korte Heikantstraat 8 is een propaantank aanwezig met een inhoud van 18 m³ en een maximale doorzet van 40 m³ per jaar. De contour van het persoonsgebonden risico bedraagt 30 meter en ligt deels over het plangebied. Binnen deze contour zijn slechts incidenteel mensen aanwezig.. Het toekomstige kantoor en de bedrijfswoningen zijn buiten deze contour gelegen. Het invloedsgebied wordt bepaald door de zoganaamde 1% letaliteitscontour. Deze heeft een omvang van 191 m. Dit betekent dat het volledige plangebied binnen het invloedsgebied ligt. Hieruit vloeit voort dat het bevoegd gezag, de gemeente, een mogelijke toename van het groepsrisico zal moeten verantwoorden. In de onderhavige situatie zal het aantal werknemers dat op de locatie werkzaam is niet wezenlijk veranderen. In tegenstelling tot het agrarisch bedrijf dat wordt beëindigd zijn de werknemers van het hoveniersbedrijf hoofdzakelijk op locatie werkzaam en komen zijn enkel op het bedrijf om materialen en materieel te laden.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en –gevoelige functies dient twee doelen:
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een hoveniersbedrijf met een neventak gladheidsbestrijding gelegaliseerd. In de VNG handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' zijn ten aanzien van een hoveniersbedrijf richtafstanden opgenomen ten aanzien van geluid, geur, fijn stof en gevaar. Als binnen deze afstanden gevoelige objecten gelegen zijn veroorzaakt het hoveniersbedrijf hinder aan deze gevoelige objecten en zullen maatregelen getroffen moeten worden deze hinder te beperken.
Op grond van het geldende bestemmingsplan mogen woningen bij recht alleen teruggebouwd worden op de huidige fundering. Het dichtstbijzijnd gevoelig object bevindt zich op minder dan vijf meter van de planlocatie. De grootste richtafstand uit de VNG handreiking bedraagt 50 meter voor geluid. Ten aanzien van geluid wordt verwezen naar paragraaf 4.1.3. Uit deze paragraaf blijkt dat de werkelijke afstand voor geluid lager is en dat in een representatieve bedrijfssituatie wordt voldaan aan de grenswaarden op de geluidsgevoelige objecten in de omgeving van het plangebied.
De adviesafstand voor geur bedraagt 30 meter. Ten opzichte van de grens van het bestemmingsvlak wordt niet voldaan aan deze advies afstand. Binnen 30 meter van de woning van derden vinden echter geen activiteiten plaats die leiden tot geuroverlast. De opslag van groen(afval) en andere mogelijke geurveroorzakende activiteiten vinden echter wel buiten de zone van 30 meter rond de woningen Korte Heikantstraat 2 en 8. Bovendien maakt de woning Korte Heikanstraat 8 deel uit van een intensieve veehouderij welke zelf aanzienlijk meer geur veroorzaakt. Tenslotte dient ook in ogenschouw te worden genomen dat ter plaatse een varkenshouderij wordt beëindigd waardoor de situatie ten aanzien van geur op de omgeving aanzienlijk verbeterd.
Voor een varkenshouderij gelden ruimere afstand. Zo is sprake van een adviesafstand van 200 meter voor geur. Aangezien in de onderhavige situatie sprake is van een bestaande vergunde varkenshouderij die bovendien in omvang wordt verkleind kan deze buiten beschouwing worden gelaten.
Als bij een inrichting nieuwe gevoelige objecten worden opgericht in het kader van geur, geluid, luchtkwaliteit of externe veiligheid, dan mag dit gevoelig object geen hinder ondervinden van eventueel omliggende hinder veroorzakende inrichtingen.Tevens mag de ontwikkeling van een nieuw gevoelig object geen belemmering zijn van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen.
De werkplaats, kantine en het kantoor van het hoveniersbedrijf kunnen afhankelijk van de aard en de verblijfsduur van het personeel in de gebouwen een gevoelig object vormen in het kader van geur. Van de werkplaats en de kantine kan worden gesteld dat gelet op de beperkte verblijfsduur van het personeel (1 à 2 uren per dag) deze niet als geurgevoelig aangemerkt behoeven te worden.
In het kader van de Wet geurhinder en veehouderij nemen woningen die worden opgericht om de beëndiging van een veehouderij mogelijk te maken een bijzondere plek in. Deze krijgen in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij dezelfde bescherming als een agrarische bedrijfswoning. Realisatie van een kantoor is enkel mogelijk zolang deze deel uitmaakt van een intensieve veehouderij of, blijkens overleg tussen gemeente en initiatiefnemer, indien het kantoor een onderdeel vormt van de woning. Zolang een deel van de varkenshouderij wordt voortgezet, vormt het kantoor een onderdeel van een veehouderij waardoor het aspect geur op grond hiervan geen belemmering vormt.
Door het nieuwe kantoor te integreren met de bestaande bedrijfswoning kan deze naar het oordeel van de gemeente aangemerkt worden als onderdeel van een voormalige agrarische bedrijfswoning waarvoor enkel een minimale afstand van 50 meter geldt ten aanzien van geur.
Het nieuwe kantoor is zodanig gesitueerd dat aan deze afstand wordt voldaan. Daarbij dient opgemerkt te worden dat het dichtsbijzijnde gelegen bedrijfsgebouw van de pluimveehouderij op grond van de vergunning van het bedrijf niet gebruikt mag worden voor het houden van dieren. Er hoeft overigens geen rekening gehouden te worden met een uitbreiding van de pluimveehouderij waarbij het emissiepunt te dicht bij het kantoor te liggen. De bestaande afstand tot de huidige bedrijfswoning alsmede de ligging van deze pluimveehouderij in het extensiveringsgebied maakt een dergelijke uitbreiding niet mogelijk.
Ten aanzien van gevaar wordt verwezen naar paragraaf 4.1.4.
In de voorgaande paragrafen is aangetoond dat het aspect geen milieu geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit bestemmingsplan. Wel dienen er enkele maatregelen worden genomen om te kunnen voldoen aan de eisen ten aanzien van geluid op de omliggende woningen. Ook dienen bedrijfsonderdelen die geurhinder kunnen veroorzaken op de omliggende woningen op voldoende afstand van woningen van derden worden gesitueerd. Tenslotte dient het kantoor van het hoveniersbedrijf op voldoende afstand van de aangrenzende intensieve veehouderij worden gerealiseerd en onderdeel uit te maken van de woning.
In het kader van dit bestemmingsplan is getoetst of het plan negatieve effecten heeft op beschermde natuurwaarden in het plangebied of in de omgeving van het plangebied. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortbescherming. Ecoquickscan heeft hiertoe een quickscan uitgevoerd. De volledige quickscan is opgenomen in bijlage 4 van deze regels. In de onderstaande paragrafen zijn de conclusies weergegeven.
In het kader van de Natuurbeschermingswet (NB-wet) en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) dient er getoetst te worden of de beoogde ontwikkelingen een negatieve invloed hebben de beschermde gebieden. Het plangebied te Volkel ligt niet in of nabij een gebied dat is aangewezen als speciale beschermingszone als bedoeld in de NB-wet. De ammoniakdepositie op gebieden die op afstand zijn gelegen zal afnemen door de afname van het aantal dieren dat ter plaatse wordt gehouden. Gebiedsbescherming in het kader van de NB-wet is op deze locatie dan ook niet aan de orde. Het plangebied ligt bovendien niet in de EHS, maar wel op ruim 300 meter van de EHS. Door het intensieve beheer en gebruik van het plangebied en het bebouwde karakter (aaneenschakeling van erven) van de omgeving, ontbreekt een relatie met de EHS. Negatieve effecten op de EHS worden niet verwacht.
In het kader van de Flora- en faunawet moet worden getoetst of er ter plaatse van de ruimtelijke ingrepen sprake is of kan zijn van negatieve effecten op beschermde planten en dieren. De beoogde ontwikkelingen kunnen biotoopverlies of verstoring (indirect biotoopverlies) tot gevolg hebben. De meeste van de mogelijk in het plangebied voorkomende soorten zoals bruine kikker, gewone pad, kleine marterachtige, egel, (spits)muizen en mol zijn beschermd volgens het lichte beschermingsregime van de Flora- en faunawet. Voor deze soorten geldt dat aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen op basis van een vrijstelling mogelijk is, zonder dat er sprake is van procedurele consequenties.
Op basis van de verspreidingsgegevens, de aanwezige habitattypen en biotoopeisen van de mogelijk in de omgeving voorkomende soorten worden er geen meer strikt beschermde planten- en/of diersoorten verwacht. Nader onderzoek naar eventueel binnen het plangebied voorkomende meer strikt beschermde soorten is dan ook niet nodig.
De ontwikkelingen in het plangebied hebben geen negatief effect op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Een onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeers- en infrastructuur. Hierbij is het van belang of de voorgenomen ontwikkeling grote veranderingen ten aanzien van verkeer en infrastructuur teweeg brengt.
Om hinder naar omliggende woningen tot een absoluut minimum te beperken wordt voor zowel de bedrijfsactiviteiten van het hoveniersbedrijf en de gladheidbestrijding gebruik gemaakt van het noordelijke inrit op de Zeelandsedijk. Ook de varkensstal, die nog enkele jaren in bedrijf blijft, maakt gebruik van dit in- en uitrit. Het parkeren langs de Korte Heikantstraat door bedrijfsvoertuigen en personeel van het hoveniersbedrijf worden beëindigd. Dit kan door, ten behoeve van de eigen auto's van het personeel en de bedrijfswagens, gebruik te maken van de bestaande inrit op de Zeelandsedijk. Ter plaatse van deze inrit liggen slechts bedrijfsgebouwen en geen woningen van derden. Ten noorden van de bestaande varkensstallen wordt een nieuwe parkeervoorziening voor auto's van personeel en toeleveranciers gerealiseerd. Parkeren vindt volledig plaats op eigen terrein. Het parkeerterrein heeft een omvang van 14 plaatsen. Daarnaast zijn bij het kantoor drie plaatsen voor bezoekers gepland waarmee het totaal op 17 komt. Op grond van de gemeentelijke parkeernormen moet bij een arbeids- en bezoekersextensief bedrijf 0,9 parkeerplaats per 100 m² bruto vloeroppervlak worden gerealiseerd. Dit komt bij een oppervlakte van 1.228 m² overeen met 11 parkeerplaatsen. Het plan voldoet dan ook ruim aan de parkeernormen
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden. De kans op het aantreffen van mogelijk archeologische resten is weergegeven op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW).
Op of in de directe omgeving van de bedoelde planlocatie zijn geen archeologische vindplaatsen of monumenten bekend. Op de IKAW, zoals is weergegeven in figuur 12, is het noordelijke deel van de planlocatie gelegen in een gebied met een hoge verwachtingswaarde op het aantreffen van mogelijk archeologische resten in de bodem. Het zuidelijk deel van het plangebied heeft een lage archeologische verwachting. In het plandeel met een hoge verwachting vinden geen grootschalige bodemingrepen plaats. De werkzaamheden blijven beperkt tot de sloop van een deel van een bestaande varkensstal en de aanleg van een parkeervoorziening. Mogelijke waarden ter plaatse van de bestaande varkensstal zullen al verstoord zijn bij realisatie van de stal. Bij de aanleg van de parkeer- en retentievoorziening blijven bodemingrepen tot een minimum beperkt. Een onderzoek naar archeologie wordt niet nodig geacht.
Figuur 12: IKAW.
Bron: www.kich.nl
Overeenkomstig het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan Buitengebied wordt wel een archeologische dubbelbestemming opgenomen.
Het cultuurhistorisch erfgoed van Nederland bestaat uit monumentale panden, historische zichtlijnen, kenmerkende landschappen en waardevolle lijn- en/of vlakelementen. Het cultuurhistorisch erfgoed geeft een beeld van de geschiedenis van het landschap. Daarom is bescherming van deze elementen van belang. Om de cultuurhistorisch waardevolle elementen in beeld te brengen is de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) opgesteld.
Volgens de CHW, zoals weergegeven in figuur 13, is de planlocatie niet in een gebied met cultuurhistorisch waardevolle elementen gelegen.
Figuur 13: CHW.
Bron: Provincie Noord Brabant
De Zeelandsedijk is een Historisch Geografische lijn van hoge waarde. Vanaf de Zeelandsedijk wordt de zicht op het plangebied gedomineerd door de bestaande varkensstal. Door de aanleg van een landschappelijke inpassing wordt de aanblik vanaf de Zeelandsedijk verbeterd.
Op circa 500 meter van het plangebied is een molen gelegen. Dit betreft een grondzeiler. Om een goede windvang van deze molen te waarborgen is de maximale bouwhoogte binnen het plangebied met biotoopformule berekend, zie hieronder. Daarbij is uitgegaan van een besloten gebied.
Uit de resultaten blijkt dat gebouwen tot een hoogte van 12,8 meter mogelijk zijn. De maximaal toegestane hoogte in het plangebied bedraagt echter slechts 10 meter.
De planlocatie is gelet op het bovenstaande op voldoende afstand van cultuurhistorisch waardevolle elementen gelegen. Hierdoor zullen met de voorgenomen ontwikkeling geen cultuurhistorische waarden worden aangetast. De bestaande boerderij heeft een streekeigenkarakter. Dit gebouw blijft echter volledig behouden.
Door de uitvoering van dit plan worden geen cultuurhistorische waarden aangetast.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.a.) voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Met ingang van 3 juli 2003 is een watertoets in de vorm van een waterparagraaf en de toelichting hierop een verplicht onderdeel voor ruimtelijke plannen van provincies, regionale openbare lichamen en gemeenten. Met dit besluit wordt de zogenaamde watertoets verankerd in het Besluit van ruimtelijke ordening 1985. Dit houdt in dat de toelichting bij het ruimtelijk plan een beschrijving dient te bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Dit beleid is voortgezet in het huidige Besluit ruimtelijke ordening.
In dit besluit wordt het begrip “waterhuishouding” breed opgevat. Aangesloten wordt bij de definitie zoals die is opgenomen in de Wet waterhuishouding (art. 1Wwh). Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Bij de voorbereiding van een waterparagraaf dienen alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten beoordeeld te worden. Naast veiligheid en wateroverlast (waterkwantiteit) zullen ook de gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterkwaliteit en verdroging bezien worden.
De locatie valt binnen waterschap Aa en Maas. Gebruik is gemaakt van de digitatle watertoets. De resultaten van deze toets zijn hieronder weergegeven.
Ruimte maken voor water: dat is de kern van het waterbeleid voor de 21e eeuw. Met de ondertekening van de Startovereenkomst Waterbeheer op 14 februari 2001 door rijk, provincies, gemeenten en waterschappen, werd de watertoets van toepassing verklaard op ruimtelijke plannen. Vanaf 1 november 2003 is deze juridisch verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). Provincie Noord-Brabant heeft de watertoets opgenomen in haar Interim structuurvisie en de Paraplunota.
De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen in het planvormingsproces. Hierbij wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. Zowel waterkwantiteits- als waterkwaliteitsaspecten zijn daarbij belangrijk.
Medio 2010 is de watertoets van Waterschap Aa en Maas (deels) digitaal gemaakt voor ruimtelijke plannen. Deze waterparagraaf is tot stand gekomen via dit watertoetspakket. Hierbij is de beslisboom uit het pakket gevolgd. Gebleken is dat dit plan in waterhuishoudkundig opzicht klein en eenvoudig van opzet is. Dat wil zeggen dat de verhardingstoename of -afkoppeling minder dan 2.000m2 bedraagt. Verder is alleen het waterthema hemelwater van toepassing. De achterliggende selectiecriteria zijn in onderling overleg met gemeenten bepaald.
In het waterplan gemeente Uden heeft de gemeente Uden samen met Waterschap Aa en Maas het lokale waterbeleid vastgeleggd. Aan de hand van deze waterparagraaf wordt uitgelegd hoe het waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen in dit bestemmingsplan.
Vanaf 1 februari 2008 gebruikt Waterschap Aa en Maas bij advisering over de watertoets acht uitgangspunten:
- wateroverlastvrij bestemmen;
- gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater;
- doorlopen van de afwegingsstappen: hergebruik-infiltratie-buffering-afvoer;
- hydrologisch neutraal ontwikkelen;
- water als kans;
- meervoudig ruimtegebruik;
- voorkomen van vervuiling;
- waterschapsbelangen.
Beschrijving van het watersysteem
Het regenwater watert af op de omliggende kavelsloten. Het vuilwater wordt afgevoerd via de riolering.
Hydrologisch neutraal ontwikkelen
Hydrologisch neutraal ontwikkelen (HNO) houdt in dat een ontwikkeling niet leidt tot een hydrologische achteruitgang zowel in als buiten het plangebied. Ook mogen er geen hydrologische knelpunten ontstaan voor huidige en vastgelegde toekomstige landgebruiksfuncties. Dit geldt zowel voor het plan- als het daaromheen gelegen gebied, waar de ingrepen hydrologische invloed hebben.
Concreet betekent dit dat:
- de afvoer uit het gebied niet groter is dan in de referentiesituatie; [de wijze waarop de oorspronkelijke situatie is vastgelegd in een bestemmingsplan vormt hierbij een belangrijke toetsingsbasis]
- de omvang van grondwateraanvulling in het plangebied gelijk blijft of toeneemt;
- de grond- en oppervlaktewaterstanden in de omgeving gelijk blijven, of verbeteren voor de huidige en toekomstige landgebruiksfuncties;
- de (grond)waterstanden in het plangebied aansluiten op de (nieuwe)
functie(s) van het plangebied zelf;
- het plangebied zo wordt ingericht dat de hydrologische gevolgen van vastgestelde toekomstige ontwikkelingen in de omgeving, niet leiden tot knelpunten (grondwater) in het plangebied.
Overzicht verhardingstoename/afkoppeling hemelwateroppervlak
In de huidige situatie is het plangebied grotendeels verhard. In de nieuwe situatie wordt een parkeerterrein toegevoegd en een toegangsweg verhard. Daarnaast is er sprake van een afname van bedrijfsbebouwing. Uit hoofdstuk 2 blijkt dat de afname van bebouwing 328 m² bedraagt en de toename van erfverharding 495 m². Per saldo is er dus sprake van een toename van verhard oppervlak van 167 m². Op basis van de HNO-tool is een bergingsvoorziening noodzakelijk van 6 m³.
Ter compensatie wordt een wadi gerealiseerd met een oppervlakte van 115 m². Er is dus in meer dan voldoende waterberging voorzien.
Bij de ontwikkeling worden geen uitlogende bouwmaterialen toegepast.
Er vindt slechts een geringe toename plaats van verhard oppervlak. Het plan voorziet voldoende in bergingsvoorzieningen.
Bij de voorbereiding van een nieuwe ruimtelijk project dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaar van het plan. Een tweede bepaling omtrent het financiële aspect is het eventueel verhalen van plankosten. In principe dient bij vaststelling van het ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van afdeling '6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan besloten worden geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Het bouwplan is geen bij een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) aangewezen bouwplan ex artikel 6.12 Wro. Het is niet noodzakelijk om een exploitatieovereenkomst te sluiten. Met de initiatiefnemer is alleen een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten. Overige kosten worden gedekt uit de leges.
Het voorliggend plan betreft een herziening het bestemmingsplan en is opgesteld conform de Algemene Voorbereidingsprocedure conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In het kader van deze procedure is eenieder tijdens de terinzagetermijn in de gelegenheid gesteld zienswijzen op het plan in te dienen. Wanneer het plan ter inzage ligt is gepubliceerd in de gemeentelijke bladen, op de gemeentelijke website en in de digitale Staatscourant. Tevens is het plan voor eenieder digitaal raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl.
Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van de regels in het bestemmingsplan ligt bij de gemeente. Het handhavingsbeleid van de gemeente Uden vormt de basis van de handhaving binnen de gemeentelijke grenzen. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen.
Het doel van handhaving is om de bescherming van mens en omgeving te waarborgen tegen ongewenste activiteiten en overlast. In het kader van het bestemmingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening en de Woningwet. Bij overtreding van deze regels kan gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan of een vrijstelling.
Uitvoering van bestemmingsplannen dient strikt te worden toegepast en gehandhaafd, omdat met het bestemmingsplan het waarborgen en verbeteren van het leefmilieu kan worden aangestuurd. Een recent bestemmingsplan met duidelijke en hanteerbare regels maakt handhaving eenvoudiger. Wat hierbij wel noodzakelijk is zijn eenduidige en eenvoudige bestemmingsplanregels die goed werkbaar zijn. De doeleindenomschrijving is daarbij belangrijk. Een duidelijke uitleg in de toelichting van het bestemmingsplan van de voorkomende bestemmingen kan verwarring en interpretatieverschillen voorkomen.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze van bestemmen. In de eerste 2 paragrafen wordt daarbij een toelichting gegeven op het instrument 'bestemmingsplan' in het algemeen voor die personen die niet een dagelijks te maken hebben met bestemmingsplannen.
Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. In artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat twee begrippen centraal staan. Dit zijn:
Als een plan aan deze twee eisen voldoet, voldoet het aan de wet. Dat wil nog niet zeggen dat eenieder het een goed plan vindt.
Via een bestemmingsplan worden functies aan gronden gegeven. Vanuit de Wro volgt een belangrijk principe, namelijk toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan bepaalt uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden).
Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);
en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is niet het enige instrument. Andere wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemeen Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitvoeren van het ruimtelijk beleid. Via overeenkomsten kan de gemeente met betrokken partijen aanvullende afspraken maken voor zover dat niet via het bestemmingsplan geregeld kan worden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het zeker stellen dat bepaalde activiteiten ook werkelijk verricht worden om zo het toelatingskarakter van een bestemmingsplan aan te scherpen.
Een bestemmingsplan bestaat uit 3 onderdelen. Dit zijn de toelichting, de planregels en de verbeelding (plankaart).
De toelichting wordt opgesteld volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hier staat, in het kort, dat in de toelichting verslag gedaan moet worden van de gemaakte keuzes in het plan. Voor een ontwikkelingsgericht plan vraagt dat een andere motivatie dan voor op beheer gerichte plannen (een plan kan ook zowel ontwikkelingsgericht zijn voor het ene deel en voor een ander deel beheergericht). Ook moet ingegaan worden op het aspect water, de afstemming met andere overheden (indien nodig), het onderzoek voor zover nodig voor de uitvoerbaarheid, de wijze waarop inspraak is verricht (indien nodig). Als er bij het bestemmingsplan een milieu-effect rapport is gemaakt hoeft niet ingegaan te worden op monumentale en/of andere waarden in het plangebied noch de milieukwaliteit in het gebied, want dat gebeurt in dat geval in het milieu-effect rapport. Via de toelichting wordt zo inzicht gegeven in de twee eisen uit artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Centraal in de toelichting moet staan waarom de functies als opgenomen op de plankaart, met de bijhorende regels, de mogelijkheden bieden en waarom dit past op die locatie.
Bijlagen bij de toelichting:
Bij de toelichting kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan zelf. Omdat ze een onlosmakelijk onderdeel zijn van het bestemmingsplan kan de toelichting zelf kort van tekst blijven omtrent het desbetreffende onderwerp. Hierdoor blijft de toelichting zelf kort en daarmee leesbaar. Algemene beleidsdocumenten hoeven vanwege het algemeen geldende karakter niet als bijlage opgenomen te worden bij het bestemmingsplan. Denk aan verschillende sectorale beleidsdocumenten als ook structuurvisies. Een toelichting moet, voor zover het beleidsstuk relevant is voor het plan, aangeven wat de relatie is tussen het bestemmingsplan en dat beleidsdocument.
De planregels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
Bijlagen bij de regels:
Bij de regels kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van de regels.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen zoals gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc.. Via de bijhorende regels in de planregels wordt bepaald wat hier wel en niet is toegestaan.
*: de verbeelding wordt ook wel plankaart genoemd. Dan wordt hetzelfde bedoeld. Belangrijk te weten is dat een digitaal bestand (een '.gml-bestand') leidend is. Dat digitaal bestand bepaald waar welke bestemming ligt en waar welke aanduidingen etc.. Een afgeleide van dat digitale bestand is bijvoorbeeld een '.pdf-bestand' of een papieren (analoge) verbeelding. Bij twijfel over een '.pdf-bestand' of een papieren versie van de verbeelding geeft het digitale bestand de juridische doorslag.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de bestemmingen:
De gronden tussen het bedrijf en de Zeelandsedijk krijgen de bestemming "Agrarisch". Binnen deze bestemming is doormiddel van een functieaanduiding een buitenbak mogelijk gemaakt.
Binnen de bestemming "Bedrijf" is een hoveniersbedrijf mogelijk gemaakt. De maximale oppervlakte van de bedrijfsbebouwing is vastgelegd door het opnemen van een maximaal bouwoppervlak voor bedrijfsbebouwing in de regels. Middels een maatvoeringsaanduiding is aangegeven dat er ter plaatse twee bedrijfswoningen zijin toegestaan.
Binnen de bestemming "Bedrijf" is ook een bestaande varkensstal gelegen. Deze wordt middels dit bestemmingsplan onder het overgangsrecht gebracht. Binnen de planperiode wordt het agrarisch gebruik van deze stal gestaakt. Dit is vastgelegd middels een overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer.
In de bestemming "Bedrijf" zijn een tweetal voorwaardelijke verplichtingen opgenomen om te waarborgen dat de landschappelijke inpassing en geluidschermen worden gerealiseerd. Genoemde schermen zijn tevens aangeduid op de verbeelding.
Op te waarborgen dat binnen 30 meter van woningen van derden geen geurgevoelige activiteiten plaatsvinden is de opslag van compost en groenafval vastgelegd op de verbeelding.
De nieuwe (opgaande) beplanting die noodzakelijk is voor een goede landschappelijke inpassing van het bedrijf is positief bestemd als groen.
Het plangebied is gelegen in de nabijheid van vliegveld Volkel. Ter bescherming van een veilig vliegverkeer een een goed functioneren van de radarsystemen zijn gebiedsaanduidingen opgenomen die voorkomen dat binnen het plangebied te hoog wordt gebouwd. Het gaat daarbij om de aanduidingen "luchtvaartverkeerszone - funnel 10", "luchtvaartverkeerzone - ils - zone 5" en "vrijwaringszone -radar". Middels een aanduiding "geluidzone - vliegveld 45 ke en meer" wordt voorkomen dat nieuwe geluidsgevoelige bebouwing wordt opgericht binnen de invloedsfeer van het vliegveld.
Daarnaast zijn overeenkomstig het bestemmingsplan Buitengebied de gebiedsaandudingen "overig - deelgebied gemengd" en "reconstructiewetzone - extensiveringsgebied". Deze aanduidingen vergroten de leesbaarheid van het plan op ruimtelijke plannen. Ten behoeve van het plan zijn er echter geen specifieke gebruiks- of bouwregels aan verbonden.
Op het voorliggend plan is onverkort de Algemene Voorbereidingsprocedure van toepassing conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), Wet van 4 juni 1992, houdende algemene regels van bestuursrecht.
Binnen de Algemene Voorbereidingsprocedure kent het plan de volgende fasen:
Alvorens het bestemmingsplan ter vaststelling is aangeboden aan de gemeenteraad is een ontwerpbestemmingsplan in procedure gebracht. Het ontwerpplan heeft juridische status en dient als toetsingskader voor nieuwe plannen. Echter moet een nieuw plan als dit wordt getoetst op het ontwerpplan ook nog aan het voorheen vigerend bestemmingsplan worden getoetst.
Het ontwerpplan is 6 weken voor eenieder ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn is één zienwijze ingediend. De beantwoording van deze zienswijze is opgenomen in bijlage 5 van deze toelichting.
Na de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan neemt de gemeenteraad een besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.
Nadat het ontwerpplan ter inzage heeft gelegen en er geen gegronde bezwaren op het plan zijn ingekomen, of nadat enig gegrond bezwaar is verwerkt, neemt de gemeenteraad een besluit tot vaststelling van het plan. Hiervoor wordt een formeel raadsbesluit genomen en op papier gezet. Een vastgesteld plan is juridisch bindend en dient als toetsingskader voor nieuwe plannen en ontwikkelingen.
Na vaststelling van het plan komt het nog één maal ter inzage te liggen voor eenieder. Belanghebbenden die bezwaar op het ontwerpplan hebben gemaakt worden in de gelegenheid gesteld nog beroep op het plan aan te tekenen bij de rechtbank.
De terinzagelegging van het plan wordt aangekondigd in ten minste één of meerdere dag-, nieuws- en/of huis-aan-huis bladen en de gemeentelijke website waarin in ieder geval wordt vermeld waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggenTevens wordt de terinzagelegging aangekondigd in de Staatscourant. De terinzage termijn begint op het moment waarop het plan ter inzage wordt gelegd. Het vastgestelde plan wordt ook digitaal ter inzage gelegd.
Als geen beroep op het plan wordt ingesteld zal het plan na de terinzagetermijn een status van onherroepelijk krijgen.
Ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplannen zijn enkele wijzigingen doorgevoerd. Het gaat daarbij onder andere om:
Als de gestelde beroepstermijn is verlopen zal het plan als er geen beroep is ingesteld de status van onherroepelijk krijgen. Dit betekend dat het plan niet meer gewijzigd wordt en dat de regels van dat plan voor eenieder bindend zijn.
Een plan wordt pas onherroepelijk als ofwel geen beroep is ingediend of de beroepen ongegrond zijn verklaard door de Raad van State.
Een onherroepelijk plan komt niet nogmaals ter inzage te liggen. Echter met de invoering van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 is het voor gemeenten verplicht het plan digitaal voor eenieder beschikbaar te stellen.
Dit bestemmingsplan maakt de gedeeltelijke beëindiging van een varkenshouderij binnen het extensiveringsgebied mogelijk. De vrijkomende bedrijfsgebouwen worden deels vervangen en verbouwd en in gebruik genomen voor het tevens ter plaatse gevestigde hoveniersbedrijf. De vestiging van een hoveniersbedrijf op een vrijkomende agrarische bedrijfslocatie past binnen het beleid van provincie en gemeente. Naast het hoveniersbedrijf vind vanaf de locatie incidenteel gladheidsbestrijding plaats gedurende de wintermaanden. Dit gebruik is ondergeschikt aan het hoveniersbedrijf en wordt om deze reden tevens mogelijk gemaakt. Ten behoeve van de aangrenzende woningen worden voorzieningen getroffen om te waarborgen dat aan de wettelijke geluidsnormen wordt voldaan. Het bedrijf is met uitzondering van de noordzijde reeds goed landschappelijke ingepast. Aan de noordzijde wordt hiervoor nieuwe landschappelijke beplanting aangebracht.