Plan: | Hoevenseweg ongenummerd |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0856.BPHoevensewgong-ON01 |
De gemeente Uden is voornemens om ter plaatse van de Hoevenseweg ongenummerd een vrijstaande woning planologisch-juridisch mogelijk te maken.
De locatie ligt feitelijk ten zuiden van de woningen aan de Hoevenseweg, aan een pad in het verlengde van de Hofstraat. Direct ten zuiden van dit pad is de vrijstaande woning voorzien.
Daarnaast worden enkele stroken grond rondom de beoogde nieuwe woning verkocht aan de eigenaars van omliggende percelen. Deze stroken grond worden herbestemd als ’Tuin’.
De beoogde ontwikkeling is in strijd met het geldende bestemmingsplan ‘Woongebieden’ van de gemeente Uden. Op basis van dat bestemmingsplan kent het plangebied de bestemming ‘Maatschappelijk’. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken, is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.
De locatie is gelegen in het midden van het buurtschap Hoeven ten noorden van de kern Uden. Op figuur 1.1 is de ligging van het buurtschap en de globale ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Uden weergegeven.
Figuur 1.1: Topografische kaart met ligging Buurtschap Hoeven en plangebied
Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Uden, sectie S, perceelsnummers 228, 819, 1252 en 1253 (allen gedeeltelijk).
Figuur 1.2: Kadastrale kaart met luchtfoto en plangebied rood omlijnd
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Woongebieden' dat op 8 juli 2010 is vastgesteld. Conform dat bestemmingsplan is het plangebied geheel bestemd als 'Maatschappelijk'.
Figuur 1.3: Uitsnede geldend bestemmingsplan
Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' zijn de gronden bestemd voor maatschappelijke voorzieningen (geen geluidsgevoelige functie) en daaraan ondergeschikte beperkte horeca.
De maatschappelijke bestemming ter plaatse is echter ook voorzien in de functieaanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk – kwekerij'. De gronden hier zijn specifiek tevens voor een kwekerij bestemd, inclusief de huisvesting van de gemeentelijke plantsoenendienst en opslag van materiaal, dat ten dienste staat van deze functie.
Op basis van de geldende bestemming en functieaanduiding is het gebruik van de gronden voor wonen en tuinen niet toegestaan. Om de ontwikkeling alsnog planologisch- en juridisch mogelijk te maken is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in Hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande situatie. Hoofdstuk 3 gaat vervolgens in op de beoogde situatie. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het relevante vigerende beleid vanuit de verschillende overheden. De sectorale aspecten komen in Hoofdstuk 5 aan bod. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 6 een toelichting gegeven op de juridische regeling zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan. tot slot wordt in Hoofdstuk 7 ingegaan op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
De oude buurtschap Hoeven heeft een aantal karakteristieken die zich als volgt laat omschrijven.
Het buurtschap ligt los van de haar omringende woongebieden en wordt daarvan ruimtelijk gescheiden door grotere of kleinere groenelementen zoals het sportpark en tennispark Hoeven en de groenstructuren aan de Bronkhorstsingel en de President Kennedylaan. De hoofdstructuur van het buurtschap wordt gevormd door de Artillerieweg / Klantstraat, een hoofdroute voor langzaam verkeer in noordzuidrichting van en naar het buitengebied en door de Hoevenseweg en de Heufkensweg in oostwest-richting. De Hoevenseweg is een historische verbindingsas van het buurtschap met de kern Uden. Langs de hoofdwegen is van oudsher lintbebouwing gesitueerd. Deze bebouwing heeft een sterke oriëntatie op de wegen. De bebouwing aan de oostzijde van de Klantstraat onderscheidt zich van de bebouwing aan de westzijde van deze weg door een grotere openheid. Deze bebouwing ligt met de achterzijde tegen de breuklijn aan die door dit gebied loopt. Deze breuklijn heeft gefungeerd als bebouwingsgrens. In het landschap is op de plaats van de breuklijn een overgang waarneembaar tussen het kleinschalige, half open landschap ter plekke van de buurtschap Hoeven en de grootschalige groene omgeving van het sportpark en de daaraan grenzende wijk Hoeven.
Figuur 2.1: Foto karakteristieke bebouwing in Buurtschap Hoeven aan de Hoevenseweg
Een groot aantal boerderijen in het buurtschap heeft een zekere cultuurhistorische waarde. Hier is in het verleden al veelvuldig gebruik van gemaakt. De boerderijen in het buurtschap zijn veelal sterk verbouwd in de loop van de tijd. Bij verbouwing is niet altijd rekening gehouden met de historische opbouw van panden. Over het algemeen is de totaalkarakteristiek echter wel goed bewaard gebleven. Ook de historische perceelsverdeling is nog voor een groot deel aanwezig. In het gebied zijn nog vele gave erfbeplantingen aanwezig. Deze beplanting bestaat onder andere uit snoeilinden rond de boerderijen.
De locatie ligt feitelijk ten zuiden van de woningen aan de Hoevenseweg. De smalle weg waaraan de nieuwe woning zal worden ontsloten, is een oude verbindingsweg, de Hofstraat, dat nu als voet-/fietspad wordt gebruikt en als ontsluitingsweg voor de achterzijde van een aantal percelen.
Het plangebied is lokaal vooral bekend als "D’n Hof van de Toekomst", een zogenoemde permacultuurtuin. Deze tuin is ontworpen volgens de principes van permacultuur, waarbij vanuit het gebouw met kassen twee zones zijn te onderscheiden. De eerste zone wordt gevormd door de tuinkamers (perceeltjes) van ongeveer 100 m² en de tweede zone door het bosplantsoen met vijver en warmtewal met vleermuistunnel. Hier krijgt de natuur de ruimte. In de eerste zone met tuinkamers liggen drie oude houtwallen, die de voormalige huiskavels van de boerderijen aan de Klantstraat scheidden.
Het plangebied zelf is echter nog niet direct in gebruik genomen als permacultuurtuin. De gronden meer ten zuidwesten van het plangebied zijn wel als zodanig in gebruik.
De gronden ter plaatse zijn feitelijk braakliggend. Er is al lange tijd niet gecultiveerd waardoor het plangebied een verwilderd uiterlijk kent. Er zijn twee grote eikenbomen aanwezig en daarnaast enkele kleinere bomen en struikgewas.
Figuur 2.2: bestaande situatie plangebied
Figuur 2.3: bestaande situatie plangebied: grens met woonperceel Hoevenseweg 5A
Figuur 2.4: foto bestaande situatie plangebied
Het planvoornemen voorziet in het planologisch- en juridisch mogelijk maken van een vrijstaande woning ter plaatse van het perceel aan de Hoevenseweg ongenummerd. Daarnaast wordt voorzien in de herbestemming van de bestemming 'Maatschappelijk' naar 'Tuin' aan de achterzijde van de woningen aan de Klantstraat 3a tot en met 11.
Ten behoeve van de beoogde vrijstaande woning zijn ruimtelijke randvoorwaarden opgesteld. Het document met deze randvoorwaarden is opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting. In het document is onderzocht op welke wijze het ontwikkelen van deze locatie ruimtelijk haalbaar is en een meerwaarde kan hebben voor de omgeving rondom de planlocatie. De ruimtelijke randvoorwaarden zijn opgesteld aan de hand van een ruimtelijke analyse van het buurtschap Hoeven, een visie op dit gebied, een stedenbouwkundig plan en de analyse en uitgangspunten die op basis van het voorgaande zijn benoemd. In de volgende paragrafen wordt daar nader op ingegaan.
Figuur 3.1: PLanlocatie langs historische lijn (Hofstraat)
Klantstraat en Artillerieweg
Het primaire bebouwingslint van het buurtschap wordt gevormd door de Klantstraat en Artillerieweg. De bebouwing heeft een duidelijke oriëntatie op het slingerende lint. De afstand tot de weg varieert evenals de beplanting. De voorzijdes van de kavels zijn veelal groen ingericht met lage beplanting en hekwerken.
Tuinkamers achter het lint
In loop van de jaren hebben agrarische activiteiten achter het lint plaats gemaakt voor tuinen. De grenzen tussen deze tuinen zijn goed zichtbaar door de beplanting. In de loop der jaren is het raamwerk minder zichtbaar geworden, maar zowel de verkaveling als het raamwerk zijn nog altijd aanwezig en herkenbaar.
Villabebouwing
Binnen de historische structuren van de Hoevenseweg, Klantstraat en Artillerieweg is in de loop van de jaren villabebouwing ontwikkeld. Deze bebouwing onderscheidt zich van de kenmerkende (langgevel)boerderijen die van oudsher in het buurtschap voorkomen. Ook de percelen hebben een andere opzet en de kavelranden zijn anders ingericht; het voorerf is veelal versteend en de erfafscheidingen zijn vaker gebouwd dan opgetrokken uit groen.
Figuur 3.2: Visie onderdelen
In de visie worden de volgende ambities benadrukt:
Op figuur 3.3 is het stedenbouwkundige plan weergegeven voor de realisatie van de vrijstaande woning aan de Hoevenseweg ongenummerd. Dit is een vertaling van de ruimtelijke analyse en de visie.
Figuur 3.3: Beoogde situatie nieuwe woninge Hoevenseweg ongenummerd
Op basis van de ruimtelijke analyse, de visie voor het gebied, het stedenbouwkundig plan en de analyse en uitgangspunten die in bijlage 1 en in bovenstaande paragrafen zijn beschreven, zijn de volgende ruimtelijke randvoorwaarden opgesteld:
Ruimtelijk patroon
Hoofdvorm
Beplanting en kavelranden
Ontsluiting en parkeren
De bovenstaande ruimtelijke randvoorwaarden zijn in de regels en op de verbeelding van het bestemmingsplan vertaald.
Het karakter van het gebied in combinatie met de ruimtelijke randvoorwaarden vragen ook om architectonische randvoorwaarden. Niet elke architectonische stijl wordt hier passend geacht. In dat kader zijn ook randvoorwaarden ten aanzien van de gewenste architectuur opgesteld. Bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen zal het bouwplan worden getoetst aan deze randvoorwaarden.
Architectuur
Materiaal, kleur en detaillering
Figuur 3.4: Referentiebeelden architectuur
Het beoogde woonperceel zal in noordwestelijke richting worden ontsloten via de Hofstraat en de Hoevenseweg. De Hofstraat is een belangrijke langzaamverkeersroute en dat zal in de nieuwe situatie ook zo blijven. De capaciteit van de Hofstraat is dan ook beperkt.
Voor de aansluiting van het nieuwe bouwperceel op de Hoevenseweg ten westen wordt de infrastructuur aangepast. Op figuur 3.4 is de beoogde situatie weergegeven.
Figuur 3.5: Beoogde aanpassing infrastructuur ten behoeve van de ontsluiting van de nieuwe woning.
De beoogde infrastructurele aanpassingen passen binnen de ter plaatse geldende bestemming 'Verkeer'.
Met nieuwe ontsluiting wordt beoogd een overzichtelijke en verkeersveilige situatie te realiseren. De gemeente zal eventueel extra maatregelen treffen om de verkeersveiligheid te kunnen garanderen. Het plaatsen van extra borden of spiegels behoort tot de mogelijkheden. Wellicht dat het kruispunt aan de Hoevenseweg ook nog, binnen de geldende bestemming, wordt aangepast.
Conform de Nota parkeernormen van de gemeente Uden (vastgesteld 27 september 2018) dienen voor de realisatie van de vrijstaande woning, minimaal 2 parkeerplaatsen op eigen terrein te worden gerealiseerd. Het plangebied is voldoende groot voor de realisatie van minimaal 2 parkeerplaatsen (zie ook de beoogde situatie op figuur 3.3). Er hoeft dan ook geen gebruik te worden gemaakt van het openbaar gebied. Parkeren op en langs de langzaamverkeersroute van de Hofstraat is overigens ook niet toegestaan vanwege het karakter van deze toegangsweg.
Dit bestemmingsplan voorziet tevens in het mogelijk maken van beroepsmatige activiteiten aan huis. Daarbij wordt als voorwaarde gesteld dat het parkeren voor een dergelijke functie tevens op eigen terrein dient te worden opgelost. Het beoogde woonperceel is daar voldoende groot voor.
Op initiatief van de bewoners van de woonpercelen aan de Klantstraat zijn met de gemeente Uden afspraken gemaakt over de overname van stroken grond aan de achterzijde van de betreffende percelen. Daarmee is het voor de betreffende perceelseigenaren mogelijk om hun tuinen te verlengen. Aangezien de strook grond (zie ook figuur 3.6) geen onderdeel uitmaakt van een belangrijke groenstrook, is de verkoop van de gronden bespreekbaar. Temeer omdat er met de grondeigenaren afspraken worden gemaakt waarbij wordt vastgelegd dat de bomen op de percelen gehandhaafd blijven.
Figuur 3.6: in groen de strook grond die aan de eigenaren van de woonpercelen aan de Klantstraat zal worden verkocht en tevens wordt bestemd als 'Tuin'.
De strook grond zal door middel van dit bestemmingsplan worden bestemd als 'Tuin', waarbij wordt aangesloten bij de systematiek in het geldende bestemmingsplan.
Gemeenten dienen bij hun beleid en de vorming van ruimtelijke plannen rekening te houden met de beleidskaders van andere overheden. Door toetsing aan het Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid ontstaat een beleidskader waarbinnen het bestemmingsplan wordt opgezet. De belangrijkste kaders van de verschillende overheden worden in dit hoofdstuk weergegeven, waarna toetsing van dit planvoornemen aan het voorliggende bestemmingsplan plaatsvindt.
Op 23 maart 2012 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie geeft een nieuwe integrale kijk op het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid tot 2040 op rijksniveau en vormt als het ware een 'kapstok' voor zowel bestaand als nieuw rijksbeleid dat invloed heeft op de ruimte om ons heen. Het Rijk wil de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk brengen bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven). De SVIR zal dan ook ruimte bieden aan provincies en gemeenten om maatwerk te leveren (“decentraal, tenzij”). In de SVIR staan drie hoofddoelen centraal om Nederland voor de middellange termijn tot 2028 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. Om de concurrentiekracht van Nederland te vergroten is het van belang de ruimtelijk-economische structuur in Nederland te versterken. Een goed vestigingsklimaat staat centraal en vereist een hoogwaardig werk- en woonmilieu en een goede bereikbaarheid. Het is echter ook van groot belang dat er voldoende aanbod is aan onderwijs, cultuur, groen en recreatiemogelijkheden. De SVIR zet met name in op het beter benutten en uitbouwen van de kracht van stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren en internationale verbindingen.
Het plangebied is gelegen binnen de MIRT-regio Brabant en Limburg. Voor deze regio geldt een aantal specifieke opgaven van nationaal belang. Zo wordt ingezet op het versterken van het vestigingsklimaat van voornamelijk Brainport Zuidoost-Nederland (regio Eindhoven-Helmond) en Greenport Venlo. Tenslotte dient ruimte vrij gemaakt te worden voor een buisleidingennetwerk vanuit Rotterdam naar Antwerpen en het Roergebied, dienen voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie aangewezen te worden en moet het hoofdenergienetwerk (380kv) over de grens compleet en robuust gemaakt worden.
In Noordoost- en Zuidoost-Brabant is voorts een drietal militaire luchtvaartterreinen gelegen, namelijk Vliegbasis Volkel, Vliegbasis de Peel en Vliegbasis Eindhoven. Het functioneren van deze drie luchtvaartterreinen vraagt om beperking van ruimtelijke ontwikkelingen die het functioneren daarvan kunnen belemmeren. Ook de werking van het radarstation dat bij Vliegbasis Volkel aanwezig is vraagt om bepaalde regels die voorwaarden stellen aan ruimtelijke ontwikkelingen. De gebieden waarvoor deze beperkingen gelden en welke beperkingen dat zijn, zijn nader geconcretiseerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (paragraaf 4.2.2) en wordt verder op het aspect rondom het vliegveld Volkel ingegaan in paragraaf 5.18.
Toetsing
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van slechts 1 vrijstaande woning binnen bestaand bebouwd gebied van Uden en meer specifiek het buurtschap Hoeven.
Het betreft een kleinschalige ontwikkeling, waarbij voor het plangebied geen specifieke opgaven zijn bepaald door het SVIR. Op de belangen en beperkingen door de (militaire) vliegbasis Volkel wordt in paragraaf 5.18 verder in gegaan.
Kort gezegd blijkt daaruit dat door het borgen van de betreffende belangen en beperkingen in dit bestemmingsplan wordt voldaan aan c.q. geen sprake is van een inbreuk op het ruimtelijk beleid van het Rijk voor deze terreinen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), bevat regels ter bescherming van nationale belangen. De keuze voor deze belangen is reeds gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en worden met het Barro en het Bro juridisch verankerd. Verdere uitwerking heeft voorts plaatsgevonden in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). In totaal gaat het om dertien nationale belangen, te weten: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Ecologische hoofdstructuur, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte) en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. Ook is het onderwerp duurzame verstedelijking in de regelgeving opgenomen.
Toetsing
Voor het plangebied zijn de uitgangspunten van duurzame verstedelijking van belang, in de vorm van de ladder voor duurzame verstedelijking. De toets aan deze ladder staat beschreven in paragraaf 4.2.3. Daarnaast is van belang defensie, in de vorm van het (militaire) Vliegveld Volkel. Hierop wordt verder ingegaan in paragraaf 5.18. De overige aspecten zijn voor dit bestemmingsplan niet relevant.
Een plan om een enkele burgerwoning mogelijk te maken wordt, vanwege de kleinschaligheid, door de Raad van State niet gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro (201311233/1/R4, r.o. 3.3, d.d. 27 augustus 2014). Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet noodzakelijk. Voor dit plan/project geldt dat de nieuwe woning voorziet in een actuele behoefte.
In de Omgevingsvisie Noord-Brabant is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2050. Naast een beeld van het Noord-Brabant van nu is een beeld geschetst van het welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Noord-Brabant van 2050. Hieruit zijn vier hoofdopgaven onderscheiden die nauw met elkaar samenhangen:
Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan projecten die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de toekomst ook goed wonen, werken en verblijven blijft. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt.
Toetsing
Stedelijke ontwikkelingen dienen in principe plaats te vinden binnen 'bestaand stedelijk gebied'. Herbestemmen wordt gezien als het nieuwe bouwen: als gevolg van economische, technologische en maatschappelijke ontwikkelingen staan de steden en dorpen van Brabant steeds vaker voor (omvangrijke) herbestemmings- en transformatieopgaven in hun bebouwde gebied. Hier liggen namelijk de kansen om de forse woningbouwopgave van circa 120.000 woningen in de komende tien jaar te realiseren. De beoogde ontwikkeling draagt hier op bescheiden wijze aan bij.
De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: Iov N-B) is op 25 oktober 2019 vastgesteld.
Op 1 januari 2022 treedt de Omgevingswet in werking. Vanwege de Omgevingswet moet de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Iov N-B is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. Hierin worden de bestaande verordeningen over de fysieke leefomgeving samengevoegd tot één Interim omgevingsverordening, waaronder de huidige Verordening ruimte.
De Iov N-B is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de Omgevingsvisie. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd.
In hoofdstuk 3 van Iov N-B zijn de instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Hierin staan de regels die nu nog zijn opgenomen in de Verordening ruimte. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen. Ook zijn hier regels voor ontwikkelingen gekoppeld aan werkgebieden (structuren) en aanduidingen.
Beoordeling
Figuur 4.1: Uitsnede kaart 3 Iov: Instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed
Het plangebied ligt binnen het 'Stedelijk gebied' zoals weergegeven in figuur 4.1. Binnen het 'Stedelijk gebied' dient het voorkomen van onnodig nieuw ruimtebeslag vorm te krijgen door eerst de mogelijkheden binnen bestaande bebouwde omgeving optimaal te benutten. Dat betekent niet dat alle fysieke ruimte benut moet worden voordat nieuw ruimtebeslag mogelijk is.
Binnen 'Stedelijk gebied' is vanuit kwaliteitsoverwegingen bijvoorbeeld ook ruimte nodig voor groenvoorzieningen en voldoende opvang van water. Een verbijzondering voor stedelijke ontwikkeling is dat er toepassing gegeven moet zijn aan de Ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (zie ook paragraaf 4.2.3). Deze voorwaarde geldt rechtstreeks vanuit de nationale wetgeving. Omdat de toepassing van de Ladder vanuit provinciaal beleid essentieel is, is deze in de verordening opgenomen. In paragraaf 4.2.3 is echter ook geconcludeerd dat het, op basis van jurisprudentie, niet noodzakelijk is om voor 1 woning binnen bestaande stedelijk gebied een laddertoets te doorlopen.
Tot slot vindt de voorgenomen ontwikkeling plaats binnen het bestaande stedelijk gebied van Boxtel en is er sprake van herstructurering en transformatie. De voorgenomen ontwikkeling voldoet daarmee aan het Iov Noord-Brabant.
Op 17 december 2015 heeft de gemeenteraad van Uden de Omgevingsvisie Uden 2015 vastgesteld, die (tevens) de status van structuurvisie heeft als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Omgevingsvisie zijn de doelstellingen voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn vastgelegd en daarbij is aangegeven hoe deze te bereiken zijn. De Omgevingsvisie geeft niet alleen aan wat de gemeente gaat doen om de doelstellingen te bereiken, maar gaat ook in op de vraag hoe initiatiefnemers en hun initiatieven kunnen bijdragen aan de het bereiken van die doelstellingen.
Voorliggend plangebied is aangeduid als 'Woongebieden in de kern Uden'. Voor deze gebieden wordt behoud van een prettig woon- en leefklimaat nagestreefd alsmede het bieden van voldoende aanbod aan duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle relevante doelgroepen. Daarnaast zijn goede verbindingen van belang, zowel met het openbaar vervoer als met de fiets of de auto. Het voorzieningenniveau moet op peil blijven en waar mogelijk worden versterkt. Bij nieuwe initiatieven speelt duurzaamheid een nadrukkelijke rol in de afweging.
Figuur 4.2: Uitsnede Omgevingsvisie Uden
De gemeente Uden speelt in op trends zoals zelfredzaamheid en de participatiesamenleving. Hier hoort een nieuwe rol- en taakverdeling bij. Onderdeel hiervan is dat de gemeente minder toetsend zal zijn en aan de voorkant van een plan met initiatiefnemers in gesprek gaat om samen te bezien hoe initiatieven optimaal kunnen bijdragen aan de gezamenlijke doelen. Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is hiervoor een stroomschema opgesteld, zoals weergegeven in figuur 4.3.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt van de initiatiefnemer verwacht dat er wordt geïnvesteerd in verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Algemeen uitgangspunt is hierbij dat nieuwe economische ontwikkelingen een bijdrage leveren aan versterking van de kwaliteiten van de kernen en het buitengebied. Daarnaast moet voldoende worden bijgedragen aan de visie. De mate van 'voldoende' wordt in belangrijke mate bepaald door het maatschappelijke draagvlak door omwonenden en eventuele belangenorganisaties. Om dit te kunnen aantonen moet er een verslag worden gemaakt. Hierin wordt aangegeven in hoeverre er draagvlak is voor het initiatief en hoe dit draagvlak is verworven. Daarnaast moet worden getoetst aan relevante omgevingsaspecten.
Figuur 4.3: Stroomschema ruimtelijke ontwikkelingen
Toetsing
Met dit bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan de functie woongebied die in de structuurvisie aan het gebied is toegekend. Er wordt slechts 1 woning toegevoegd waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de differentiatie van woningbouwtypen in het bebouwde gebied van Uden.
De ontwikkeling voorziet bovendien in een actuele behoefte.
Met het mogelijk maken van een vrijstaande woning wordt de doorstroming binnen Uden bevorderd. Met dit plan wordt een bijdrage geleverd aan het behouden en versterken van het goede woon- en leefklimaat in de gemeente Uden.
Bij de toetsing aan het stroomschema is het belangrijk dat het maatschappelijk draagvlak wordt aangetoond. Op voorhand heeft de initiatiefnemer een aantal bijeenkomsten voor omwonenden georganiseerd om het stedenbouwkundig plan toe te lichten, eventuele suggesties te overwegen en vragen te beantwoorden. In paragraaf 7.2 wordt verder ingegaan op de bewonersavonden die hebben plaatsgevonden. De verslagen van deze avonden zijn opgenomen in Bijlage 5.
In Hoofdstuk 5 wordt getoetst aan de sectorale aspecten. Hierbij wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de toetsingen en dat de sectorale aspecten geen belemmeringen vormen voor de ontwikkeling van het plan.
De gemeente is wettelijk verantwoordelijk voor het lokale woonbeleid. Binnen de door het Rijk gestelde kaders maakt de gemeente kenbaar wat haar visie op wonen is. De gemeente Uden wil een gastvrije en bruisende gemeente zijn, vooral voor jongeren die starten op de woningmarkt. Andere doelgroepen, zoals ouderen, senioren, allochtonen of minder validen moeten ook goed kunnen leven en werken in Uden. Daarom dient voldoende rekening gehouden te worden met de wensen van deze groepen. Deze visie is vertaald in een zestal speerpunten:
Toetsing
Het planvoornemen draagt bij aan een gedifferentieerd woonmilieu binnen de gemeente Uden waarbij wordt geïnvesteerd in de kwaliteit van de woning en de woonomgeving. Bovendien draagt de ontwikkeling bij aan het verhogen van de doorstroming op de woningmarkt. Tevens past de ontwikkeling, zowel kwalitatief als kwantitatief binnen het 'Woningbouwprogramma, actualisatie 2015' en daarmee binnen de (kwantitatieve) regionale woningbouwafspraken.
In 2013 is een nieuwe welstandsnota voor de gemeente Uden vastgesteld. In deze welstandsnota wordt ingegaan op het aantal gebieden binnen de gemeente Uden met een bijzondere historische (steden)bouwkundige karakteristiek. Het betreft voornamelijk kleinschalige woonwijken die in de periode 1940-1965 tot stand zijn gekomen. Ook zijn het 'unieke' gebieden; gebieden met een karakteristiek die maar op één of enkele plekken in de gemeente voorkomen. Kenmerkend voor deze ensembles is de stedenbouwkundige eenheid en de herkenbare vormgeving en detaillering van de afzonderlijke bebouwing. Hieronder wordt specifiek ingegaan op het aan het plangebied grenzende ensemble Hoeven. Tevens wordt aangegeven welke welstandscriteria van toepassing zijn.
Figuur 4.4: Uitsnede kaart Welstandsnota Uden
De kern van het bebouwingslint Hoeven dateert waarschijnlijk uit 1500-1600. Het lint bestaat voornamelijk uit boerderijen langs de Klantstraat en de Artilleriestraat. De nederzetting is na 1975 ingesloten door de Udense uitbreidingswijken Bitswijk, Hoevense Veld en Hoeven. Het bebouwingsbeeld wordt bepaald door vrijstaande, eenlaagse bebouwing met veelal afgewolfde zadeldaken, met de nok haaks op de straat gesitueerd. Door de stegen, zandpaden, erven en tuinen, alsmede door de verspringende rooilijn is er een levendig bebouwingsbeeld. Kenmerkend zijn de plaatselijke relicten van erfbeplantingen, met name lei- en knotlinden. De historische percelering is goed bewaard gebleven. Met name aan de zuidoostelijke en zuidwestelijke zijde zijn relicten van perceelsrandbegroeiing aanwezig: hagen, heggen, laanbeplanting. De structuur wordt doorsneden door de oude verbinding tussen Zeeland en Uden, ter plaatse genaamd de Hoevenseweg.
Welstandscriteria Hoeven - Uden
Ondanks dat het plangebied zelf niet binnen het aangewezen ensemble is gelegen, wordt in dit bestemmingsplan wel zoveel mogelijk aangesloten bij de voor nieuwbouw relevante welstandcriteria. Het plangebied grenst immers direct aan het karakteristieke ensemble. Hierna wordt ingegaan op de relevante criteria.
Betekenis voor het plangebied
In de regels van dit bestemmingsplan zijn criteria zoals de situering, maximale goot- en bouwhoogte, dakhelling en bouwmassa vastgelegd.
Verder zal, in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, het bouwplan worden voorgelegd aan de welstandscommissie. Daarbij zal getoetst worden aan de ruimtelijke randvoorwaarden zoals opgenomen in Bijlage 1 en aan de architectonische randvoorwaarden zoals benoemd in paragraaf 3.1.5.
In dit hoofdstuk wordt getoetst in hoeverre de mogelijkheid voor de realisatie van een vrijstaande woning in het plangebied passend is binnen de gestelde wettelijke (omgevings)kaders.
Artikel 9 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid (financieel) van het bestemmingsplan.
Bij de vaststelling van het bestemmingplan dient rekening gehouden te worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. Hiertoe is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 2 bij deze toelichting. Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat:
Op basis van deze conclusies kan het volgende worden opgemerkt:
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het anderzijds bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Bij de beoordeling wordt gebruik gemaakt van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. In de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering worden twee omgevingstypen beschreven:
Omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer.
Omgevingstype gemengd gebied
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook een lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren ook tot het omgevingstype gemengd gebied.
Omdat geen sprake is van een gebied met matige tot sterke functiemenging wordt het plangebied gezien als onderdeel van een rustige woonwijk.
Het plangebied maakt onderdeel uit van de bestemming maatschappelijk, specifieke vorm van maatschappelijk - kwekerij. Een deel van het terrein is in gebruik als D'n Hof van de Toekomst, een cultuurtuin gericht op educatieve doeleinden. In een worstcase benadering wordt het gebruik van het terrein aangemerkt als een tuinbouwbedrijf conform de lijst met richtafstanden uit bijlage 1 van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. De richtafstand bedraagt dan 10 meter voor de aspecten geur, stof en gevaar en 30 meter voor het aspect geluid (uitgaande van de bedrijfsbebouwing). De inrit en de bedrijfsbebouwing van D'n Hof van de Toekomst liggen op een afstand van ca. 100 meter van de te realiseren woning. Gesteld kan worden dat ter plaatse van de te realiseren woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat. Gezien de aanwezigheid van bestaande woningen in de omgeving op kortere afstand tot D'n Hof van de Toekomst (zoals de woning aan Hoevenseweg 5a) vormt de te realiseren woning geen extra belemmering voor het in werking hebben van de cultuurtuin.
Naast de cultuurtuin zijn er geen milieubelastende functies in de omgeving. Het aspect Bedrijven en milieuzonering is geen belemmering voor het plan.
In de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) staan standaard, landelijk geldende, afstanden en normen waaraan de ligging en geurbelasting van dierenverblijven getoetst moeten worden. De normen gelden ter plaatse van geurgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen) en de afstanden gelden tot deze geurgevoelige objecten.
De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid de standaardnormen en afstanden aan te passen door middel van een gemeentelijke verordening. Het college van burgemeester en wethouders van Uden heeft op 31 maart 2016 de 'Verordening geurhinder en veehouderij 2016 gemeente Uden' en de 'Beleidsregel geur en ruimtelijke plannen 2016' vastgesteld. De ontwikkeling is getoetst aan het geurbeleid van de gemeente Uden.
De geurnorm voor de voorgrondbelasting voor de woning bedraagt 3 ouE/m3. Voor bedrijven met dieren waarvoor geen emissiefactor is vastgesteld, geldt een vaste afstandsnorm. Deze bedraagt in de bebouwde kom van Uden 100 m. Voor bedrijven met meer dan 200 melkkoeien geldt een grotere afstand, die afhankelijk is van het type huisvesting en het aantal dieren.
Volgens de beleidsregel van de gemeente Uden is in woonkernen sprake van een 'goede' geursituatie bij een achtergrondbelasting tot 6 ouE/m3 en sprake van een 'afweegbare' geursituatie als de achtergrondbelasting 6 tot 10 ouE/m3 bedraagt. Bij een hogere achtergrondbelasting is sprake van een 'slechte' geursituatie. Ten aanzien van de voorgrondbelasting is sprake van een 'goede' geursituatie bij een geurbelasting van 0 tot 3 ouE/m3 en een 'afweegbare' geursituatie van 3 tot 5 ouE/m3 . Daarboven is sprake van een slechte geursituatie.
Bij een 'goede' geursituatie is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bij een 'afweegbare' geursituatie moet een expliciete afweging gemaakt worden voor het woon- en leefklimaat. Bij een 'slechte' geursituatie is er in principe geen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Met een uitzondering kan van de toetswaarden worden afgeweken.
Uit inventarisatie van de omgeving blijkt dat zich binnen 750 m van de nieuwe woning geen veehouderijen bevinden. Aan de normen uit de geurverordening wordt voldaan. Het plan levert geen belemmering op voor omliggende bedrijven. Ook zal vanwege de geurbelasting van de individuele bedrijven sprake zijn van een 'goede' geursituatie.
Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de kaart met de gecumuleerde geurbelasting van alle bedrijven tezamen (achtergrondbelasting) van de gemeente Uden (2017) weergegeven met daarin de planlocatie (rode lijn) aangegeven.
Figuur 5.1: Gecumuleerde geurbelasting t.p.v. plangebied
Uit de geurkaart blijkt dat de achtergrondbelasting lager is dan 6 ouE/m3 . Er is daarmee sprake van een 'goede' geursituatie.
Omdat de geursituatie conform de beleidsregel 'goed' is, is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Verdere afweging van de geursituatie is niet nodig.
Het aspect agrarische geur vormt geen belemmering voor het plan.
In het Activiteitenbesluit zijn normen en voorschriften opgenomen ten aanzien van industriële geur. Voor bedrijven waarvoor geen normen zijn opgenomen, wordt bij de beoordeling aangesloten bij de Beleidsregel industriële geur Noord-Brabant. Dit geldt voor bedrijven in de gemeente Uden waarbij de provincie het bevoegd gezag is en voor bedrijven waarbij de gemeente het bevoegd gezag is. De doelstelling van het industriële geurbeleid is om geen hinder voor nieuwe situatie toe te staan.
In de omgeving van het plangebied liggen geen relevante inrichtingen die geurhinder veroorzaken. Industriële geur vormt geen belemmering voor het plan.
De Wet geluidhinder en het Activiteitenbesluit vormen het wettelijk kader voor de beoordeling van geluid voor wegen, windturbines en bedrijven. In de Wet geluidhinder zijn normen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai (industrieterreinen) opgenomen. In het Activiteitenbesluit zijn normen voor individuele inrichtingen en windturbines opgenomen. Daarnaast heeft de gemeente nog beleid ten aanzien van evenementen.
Wegverkeerslawaai
De nieuwe woning wordt gerealiseerd aan de Hoevenseweg. Daarnaast liggen de Klantstraat en Heufkensweg in de omgeving. Wegen met aan maximum snelheid van 30 km/uur hebben volgens de Wet geluidhinder geen geluidzone. Toetsing aan de normen uit de Wet geluidhinder is dan niet aan de orde. De hierboven genoemde wegen zijn 30 km/uur wegen. Het plangebied ligt dus niet binnen de geluidzone van een weg. Er is geen hogere waarde nodig aangezien de Wet geluidhinder niet van toepassing is.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet het geluid afkomstig van 30 km/uur wegen wel inzichtelijk worden gemaakt, om te beoordelen of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Onderdeel hiervan is een aanvaardbaar binnengeluidsniveau.
In dit geval ligt het plangebied niet aan een doorgaande weg. De afstand tussen het plangebied en de dichtstbijzijnde doorgaande wegen bedraagt 70 meter. Tussen deze wegen en het plangebied ligt bestaande bebouwing. Gesteld kan worden dat, zonder nader onderzoek, ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat het binnengeluidsniveau niet meer zal bedragen dan 33 dB. De geluidbelasting op de gevel zal namelijk laag zijn en er geldt conform het Bouwbesluit een minimale eis ten aanzien van de geluidswering van de gevel van 20 dB. Een nader onderzoek naar het wegverkeerslawaai en naar de geluidwering van de gevels is niet noodzakelijk. Wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor het plan.
Industrielawaai
Het plangebied ligt buiten de richtafstanden van bedrijven in de omgeving en er ligt geen gezoneerd industrieterrein of windturbine in de buurt. De geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit zullen niet worden overschreden. Industrielawaai vormt geen belemmering voor het plan.
Railverkeerslawaai
Het plangebied ligt niet binnen de geluidzone van een spoorweg. Railverkeerslawaai vormt geen belemmering voor het plan.
Evenementen
Er bevinden zich geen terreinen waar evenementen plaats vinden in de omgeving. Dit aspect is niet aan de orde.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn grenswaarden voor de concentratie van luchtverontreinigende stoffen opgenomen. Voor onderhavige situatie zijn stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. De concentratie van de overige luchtverontreinigende stoffen (zwaveldioxide, koolmonoxide, benzeen en lood) in de buitenlucht is van nature zo laag dat voor deze stoffen geen overschrijding van de grenswaarden wordt verwacht. Voor deze stoffen kan zeker worden voldaan aan de grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer.
Voor de toegestane concentraties NO2, PM10 en PM2,5 gelden de volgende grenswaarden:
Overschrijding van overige normen voor deze en andere stoffen zijn op voorhand niet aan de orde. Er hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden als de bijdrage van het project niet in betekenende mate is. Op basis van het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) kan worden beoordeeld of een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze projecten hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Projecten met een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde worden als NIBM beschouwd. Voor de stoffen NO2 en PM10 is dit het geval bij een toename van maximaal 1,2 µg/m³. Met berekeningen moet worden aangetoond dat deze maximale toename niet wordt bereikt.
Daarnaast zijn in de Regeling NIBM projecten (met een maximale omvang) opgenomen die zonder meer als NIBM kunnen worden beschouwd. Projecten die de vastgestelde maximale omvang niet overschrijden dragen per definitie niet in betekenende mate bij. Dit hoeft niet te worden aangetoond met berekeningen en er hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer.
Effect van het plan op de luchtkwaliteit
Het project (het bouwen van 1 woning) valt onder de kwantitatieve grenzen van de Regeling NIBM. De bijdrage van het project is niet in betekenende mate. De gevolgen voor de luchtkwaliteit zijn daarom aanvaardbaar.
Aanvaardbaar woon- en leefklimaat luchtkwaliteit
In figuur 5.2 is een uitsnede van de kaart behorende bij de NSL-monitoringstool weergegeven.
Figuur 5.2: Uitsnede kaart NSL-monitoringstool
Ter plaatse van het plangebied wordt ruimschoots aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uit de Wet milieubeheer voldaan. Er is daarmee sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
De bijdrage van het plan op de luchtkwaliteit is aanvaardbaar. Daarnaast is de luchtkwaliteit in het plan ook aanvaardbaar. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.
Externe veiligheid betreft het risico, dat aan activiteiten verbonden is, voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere LPG-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).
Het beleid (en de regels) ten aanzien van externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Structuurvisie buisleidingen, het Basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Op 26 mei 2011 is de Beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Uden vastgesteld.
Om voldoende ruimte te scheppen tussen risicobronnen en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten) moeten afstanden in acht worden genomen. Daarnaast kunnen ontwikkelingen die ingrijpen in de personendichtheid leiden tot nader onderzoek. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken en onbeschermd) op een bepaalde plaats aanwezig is, overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.
Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.
Uit een inventarisatie van de nationale risicokaart blijkt, dat het plangebied niet in de risicocontouren (invloedsgebieden, PAG en/of PR 10-6 contouren) van inrichtingen, transportroutes (weg, spoor of water) en buisleidingen ligt. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan. Ook vanuit de beleidsvisie zijn er geen belemmeringen. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.
Op basis van het 'Endotoxine toetsingskader 1.0' kan worden beoordeeld of sprake is van een verhoogd volksgezondheidsrisico ten aanzien van varkenshouderijen en pluimveehouderijen. Het plangebied ligt buiten de richtafstanden die aangehouden moeten worden rondom de varkens- en pluimveehouderijen in de omgeving. Er is geen sprake van een verhoogd volksgezondheidsrisico.
Uit het VGO-2 onderzoek is gebleken dat zich in een straal van circa 2 km rond geitenbedrijven een verhoogd aantal gevallen van longontsteking voordoet. Er liggen geen geitenhouderijen binnen 2 km van het plangebied. Er is geen sprake van een verhoogd volksgezondheidsrisico.
Op basis van de handreiking veehouderij en gezondheid kan worden afgewogen of nader advies van de GGD nodig is. Omdat wordt voldaan aan de normen voor geur, fijn stof, endotoxine en er geen geitenbedrijven aanwezig zijn, klachten in deze omgeving niet bekend zijn en het plan geen bijzondere gevoelige bestemmingen betreft, is nader advies van de GGD niet nodig.
Volksgezondheid i.r.t. veehouderijen vormt geen belemmering voor het plan.
Voor spuitzones bestaat geen wettelijk toetsingskader. Op basis van jurisprudentie wordt in de praktijk een risicozone van 50 meter tussen een fruitboomgaard en een woning aangehouden.
Bij kwekerijen is mogelijk sprake van een spuitzone. Echter betreft het in onderhavige situatie een cultuurtuin. Op basis van luchtfoto's kan worden geconcludeerd dat zich geen fruitboomgaard binnen 50 meter van het plangebied bevindt. Spuitzones vormen geen belemmering voor het plan.
Er bevindingen zich in de directe omgeving geen hoogspanningslijnen die van invloed zijn op het plangebied. Er is geen sprake van een belemmering.
Op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit milieueffectrapportage in werking getreden (vormvrije m.e.r.-beoordeling). Het plan is hieraan getoetst.
Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die onder de drempelwaarden van kolom 2 liggen, moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. De realisatie van een woning is geen stedelijk ontwikkelingsproject (cat. D 11.2). Dit houdt in dat er geen vormvrije mer-beoordeling hoeft plaats te vinden en dat er geen mer-beoordelingsbeslissing moet worden genomen.
De realisatie van een woning is geen stedelijk ontwikkelingsproject (cat. D 11.2). Dit houdt in dat er geen vormvrije mer-beoordeling hoeft plaats te vinden en dat er geen mer-beoordelingsbeslissing moet worden genomen.
In de voorgaande paragrafen zijn bovendien de verschillende milieueffecten beschouwd. Hieruit blijkt dat er door onderhavig bestemmingsplan geen sprake is van nadelige milieugevolgen.
De Wet natuurbescherming heeft betrekking op beschermde soorten, Natura 2000-gebieden en houtopstanden.
De locatie is door middel van een Quickscan (september 2020) onderzocht op de aanwezigheid van natuurwaarden. De rapportage van het uitgevoerde onderzoek is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting.
De aanwezige natuurwaarden zijn in beeld gebracht op basis van bestaande inventarisatiegegevens van de omgeving en een nieuwe inventarisatie van actuele natuurwaarden binnen het plangebied. Bij een veldonderzoek is het terrein onderzocht op dieren en sporen van dieren. De rest van het plangebied is een permacultuurtuin, waar de flora en fauna frequent wordt gemonitord. Uit het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
Zoogdieren
Op het perceel Hoevenseweg 3a zijn waarnemingen van twee soorten beschermde zoogdieren bekend: eekhoorn en egel. Verder zijn er meerdere holen van de bruine rat op het bouwperceel gevonden.
Sinds voorjaar 2018 is er een das verschenen in het Hoevense park. De das heeft gefoerageerd op D`n Hof en heeft een satelietburcht gegraven in één van de houtwallen tussen de groentetuinen. Deze pijp wordt tijdelijk gebruikt. Ook in 2020 hebben deze activiteiten plaats gevonden. Door de aanwezige insecten is het gebied ook aantrekkelijk voor vleermuizen en insectenetende vogels. De das heeft zijn foerageer- en rustgebied uitgebreid naar de stedelijke omgeving. D`n Hof met de vele bessen en andere vruchten is voor de das erg aantrekkelijk. Ook de graslanden in het park worden gebruikt voor het eten van regenwormen en emelten en engerlingen.
Vogels
Een groot aantal algemene maar wel beschermde soorten komt in de omgeving van de Hoevenseweg voor. Op het perceel zijn geen nesten van holenbroeders; wel broeden meerdere soorten in de nestkastjes, die zijn opgehangen in de houtwallen op het aangrenzende deel van het terrein. Verder broeden roodborst en winterkoning in de aanwezige houtwallen.
Amfibieën
Amfibieën zoals de bruine kikker, gewone pad, middelste groene kikker en alpenwatersalamander zijn bekend in de gehele gemeente en ook binnen het plangebied. Voortplantingswater voor deze soorten ligt in de nabij gelegen vijver op D'n Hof en de vijvers in aangrenzende tuinen.
Reptielen
Reptielen zijn in dit deel van Uden niet bekend.
Dagvlinders
Op D`n Hof van de Toekomst (perceel Hoevenseweg 3a) is een vlinder- en bijentuin aangelegd, waar jaarlijks tot 20 soorten dagvlinders worden geteld. De aanwezige dagvlinders vallen onder de categorie thans niet bedreigd: hooibeestje, kleine vuurvlinder, eikepage, Icarusblauwtje en vuilboomblauwtje, maar ook zeldzame zwerfgasten als koninginnenpage en luzernevlinders. Zij foerageren ook in de kruidenrijke groenstroken in het nabij gelegen park. Het bruine blauwtje is een rode lijstsoort en is waargenomen in de tuin.
Het plangebied zelf is weinig aantrekkelijk voor dagvlinders door het ontbreken van kruiden. Op het terrein is geen geschikt biotoop aanwezig voor het bruine blauwtje.
Planten
Binnen het plangebied zijn geen beschermde planten waargenomen, maar wel staan in de gevarieerde houtwallen twee waardevolle eiken. Besloten is om tenminste 1 van deze eiken te behouden. Daarvoor is in dit bestemmingsplan een regeling opgenomen.
Natura 2000-gebieden
Het Natura 2000-gebied Oeffelter Meent ligt op een afstand van meer dan 21 km van het plangebied. Andere Natura 2000-gebieden liggen op nog grotere afstand. Gelet op de grote afstand kunnen effecten als gevolg van de ontwikkeling op de te beschermen waarden in deze gebieden worden uitgesloten.
Natuurnetwerk Brabant
De planlocatie is niet gelegen in het Natuurnetwerk Brabant.
Het verdient aanbeveling om de bramenopslag op korte termijn te verwijderen om te voorkomen, dat de das hier een burcht gaat graven.
Het bouwterrein ligt in een waardevol en soortenrijke omgeving; hiervan kan gebruik gemaakt worden bij de inrichting van de tuin door natuurlijke beplanting toe te passen.
Er zijn geen natuurwaarden aanwezig, waarmee rekening moet worden gehouden tijdens de werkzaamheden. Wel moet bekeken worden of er een dassenpijp verborgen zit onder de bramen.
Het plangebied niet gelegen binnen beschermde natuurgebieden.
Verdrag van Malta
In 1992 ondertekende Nederland mede het zogenaamde Verdrag van Valletta (Malta). Dit verdrag heeft als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. In Nederland heeft dit geleid tot een herziening van de Monumentenwet 1988 alsmede een aanvulling op of wijziging van bepaalde artikelen in enkele andere wetten. Deze wijzigingswet is beter bekend als de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die op 1 september 2007 van kracht werd.
De belangrijkste artikelen uit het Verdrag van Malta die in de Nederlandse wetgeving zijn overgenomen, zijn dat het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke (in situ) dient te worden behouden (artikel 4), dat het archeologisch erfgoed deel uitmaakt van de belangenafweging in het kader van ruimtelijke ordening (artikel 5) en het 'veroorzakersprincipe' (artikel 6). Het veroorzakersprincipe betekent dat de verstoorder verantwoordelijk is voor het vroegtijdig (laten) uitvoeren van noodzakelijk archeologisch (voor)onderzoek en de financiering daarvan.
Bestemmingsplan
In de Nederlandse wetgeving wordt aan artikel 5 uit het Verdrag van Malta invulling gegeven door middel van artikelen 38, 39 en 40 uit de Monumentenwet. In deze artikelen is bepaald dat het archeologisch erfgoed beschermd dient te worden middels het bestemmingsplan. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden. Hieronder vallen zowel reeds bekende archeologisch waardevolle gebieden als gebieden waarvoor een (verhoogde) archeologische verwachting geldt. Deze waarden krijgen een archeologische (mede)bestemming, die wordt vermeld in de toelichting van het bestemmingsplan, wordt begrensd in de verbeelding (plankaart) en wordt voorzien van regels die gekoppeld zijn aan een vergunningstelsel.
In artikel 41a van de Monumentenwet is bepaald dat artikelen 39, 40 en 41, eerste lid, niet van toepassing zijn op plangebieden met een oppervlakte kleiner dan 100 m². Bij projecten die deze oppervlakte overschrijden dient het archeologisch belang altijd te worden meegewogen in de belangenafweging. Gemeenten kunnen van deze grens afwijken, mits de redenen hiervoor goed onderbouwd kunnen worden.
Archeologiebeleid Uden
Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeenten in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeenten bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging. Om dit op een verantwoorde en transparante wijze te kunnen doen is gemeentelijk archeologiebeleid wenselijk.
De gemeente Uden beschikt over een vastgestelde archeologische beleidsnota. Een belangrijk onderdeel hiervan vormt de gemeentelijke archeologische beleidskaart, die wordt gebruikt als basis voor het bestemmingsplan. De gemeentelijke beleidskaart is gebaseerd op gedetailleerde kennis van de lokale landschapsontwikkeling, cultuurhistorie en het bodemarchief. Deze kennis komt tot uiting in vijf periode-specifieke archeologische verwachtingskaarten die tonen op welke locaties archeologische resten uit bepaalde perioden kunnen worden verwacht. Op de beleidskaart worden de verschillende verwachtingen vertaald naar verwachtingszones en gekoppeld aan concrete vrijstellingsgrenzen. Bodemverstorende werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden, worden op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek. Door middel van het hanteren van verschillende vrijstellingsgrenzen wordt binnen de gehele gemeente gezocht naar een goede balans tussen de verwachte aanwezigheid van archeologische resten en de voorwaarden die worden verbonden aan bodemverstorende activiteiten. Het archeologisch kaartbeeld is echter niet statisch. In de loop der tijd zal de kennis over het bodemarchief toenemen. De vrijstellingszones in het onderhavige bestemmingsplan zijn dan ook geen exacte weergave van de vastgestelde beleidskaart.
De archeologische beleidskaart van de gemeente is een archeologisch verwachtingsmodel, waaraan grenzen zijn gekoppeld tot waar voorgenomen bodemingrepen worden vrijgesteld van de verplichting tot archeologisch onderzoek. Omdat er sprake is van een gedifferentieerde archeologische verwachting, is er ook sprake van gedifferentieerde vrijstellingszones. Volgens de archeologische beleidskaart geldt voor het plangebied een hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten (zie ook figuur 5.3).
Figuur 5.3: Uitsnede archeologische verwachtingkaart Uden
Het plangebied bevind zich in een zone waar, volgens de gemeentelijk archeologische verwachtingskaart, een hoge archeologische verwachting geldt. In het gebied geldt een archeologische onderzoeksplicht voor ingrepen met een verstoringsoppervlakte groter dan 250 m2 en dieper dan 40 cm onder het maaiveld.
De bouw-envelop voor de beoogde woning is ongeveer 15 x 20. Daarmee is het mogelijk dat de bodem ter plaatse met een oppervlakte van meer dan 300 m² wordt geroerd. Om het plangebied vrij te kunnen geven voor de ontwikkeling is dan ook een archeologisch onderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek is uitgevoerd en het onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 4 bij deze toelichting.
Het doel van het archeologische bureauonderzoek was het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Op basis van de landschappelijke ligging op goed gedraineerde (dek)zandgrond nabij vochtige wijstgronden in het oosten is aan het plangebied een hoge verwachting toegekend voor zowel vuursteenvindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum tot en met het Neolithicum als voor nederzettingsresten uit het Neolithicum tot en met de Volle Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw). Het potentiële archeologische sporenniveau wordt in de top van het dekzand (C-horizont) verwacht onder het plaggendek (vanaf ca. 30 - 50 cm beneden maaiveld). Daarnaast kunnen er sporen van agrarische activiteit uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd aanwezig zijn vanwege het historisch landgebruik als akker van het buurtschap Hoeven.
In het plangebied kunnen (diepe) bodemverstoringen aanwezig zijn, die zijn veroorzaakt door de bouw en sloop van bebouwing in de jaren '70 van de 20e eeuw. Tijdens het booronderzoek zijn echter geen diepe bodemverstoringen aangetroffen die aan deze bebouwing gerelateerd kunnen worden.
Het AHN-kaartbeeld laat zien dat in het plangebied mogelijk afgraving heeft plaatsgevonden. De aanwezigheid van een recente humeuze bovengrond en het ontbreken van dekzand en een podzolbodem geven aan dat op het perceel inderdaad afgraving kan hebben plaatsgevonden. In dat geval is de podzolbodem (incl. eventueel dekzand) afgegraven, waarna de humeuze grond is teruggestort. Op basis van de hoogteverschillen in het maaiveld van naastgelegen percelen en de verwachte bodemopbouw is de inschatting dat de top van de C-horizont en daarmee het potentiële archeologische sporenniveau is verdwenen. Op basis van deze resultaten is geen vervolgonderzoek geadviseerd.
Het onderzoeksrapport is inmiddels beoordeeld door het bevoegd gezag. Zij kan zich vinden in de vrijgave van het plangebied. Aanvullend archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.
Op basis van het archeologisch onderzoek kan het plangebied worden vrijgegeven.
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Hiertoe dient middels bestudering van kaarten bepaald te worden of binnen (de invloedsfeer van het plangebied) Rijksmonumenten (historische gebouwen, sluizen, tuinbeelden en grafstenen), Archeologische Rijksmonumenten, Werelderfgoederen en beschermde stads- en dorpsgezichten aanwezig zijn. Ook het voorkomen van gebieden met landschappelijke waarden en beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebieden, Wetlands, Beschermde Natuurmonumenten, Nationale Parken, Nationale Landschappen en Natuur Netwerk Brabant) dient bepaald te worden.
Om te kunnen bepalen of er binnen het plangebied cultuurhistorisch waardevolle objecten aanwezig zijn, is de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant geraadpleegd.
Conform die kaart is het plangebied gelegen in een gebied met "historische stedenbouw". Dit is een bebouwingslint van redelijk hoge waarde.
De kern van dit bebouwingslint dateert waarschijnlijk uit 1500-1600. Het lint bestaat voornamelijk uit boerderijen langs de Klantstraat en de Artilleriestraat. De nederzetting is na 1975 ingesloten door de Udense uitbreidingswijken Bitswijk, Hoevense Veld en Hoeven. Het bebouwingsbeeld wordt bepaald door vrijstaande, eenlaagse bebouwing met veelal afgewolfde zadeldaken, met de nok haaks op de straat gesitueerd. Door de stegen, zandpaden, erven en tuinen, alsmede door de verspringende rooilijn is er een levendig bebouwingsbeeld. Plaatselijk relicten van erfbeplantingen, met name lei- en knotlinden. De historische percelering is goed bewaard gebleven. Met name aan de zuidoostelijke en zuidwestelijke zijde relicten van perceelsrandbegroeiïng: hagen, heggen, laanbeplanting. De structuur wordt doorsneden door de oude verbinding tussen Zeeland en Uden, ter plaatse genaamd Hoevenseweg.
De beoogde nieuwe woning zal qua bouwhoogten, massa en uitstraling aansluiten op de karakteristieke bebouwing binnen het bebouwingslint. Bovendien wordt aangesloten op de bestaande (historische) percelering. Aangezien de locatie op dit moment onbebouwd is, gaan er door de realisatie van de nieuwe woning geen cultuurhistorische waarden verloren.
Het plangebied is tevens gelegen binnen de cultuurhistorisch waardevolle regio "Peelrand". De Peelrand bestaat uit een ring van middeleeuwse dorpen op enige afstand van het voormalige veengebied van De Peel. Deze oude dorpen worden gekenmerkt door akkercomplexen, schaarse groenlanden en voormalige heidevelden. De heidevelden zijn in de negentiende en twintigste eeuw ontgonnen en grotendeels omgezet in landbouwgrond, waardoor er een waardevol mozaïek is ontstaan van oude en jonge ontginningen. Enkele kastelen, diverse kloosters en de Peel-Raamstelling verlenen het gebied extra cultuurhistorische betekenis.
Gezien de kleinschaligheid van het planvoornemen ten opzichte van dit gebied/deze regio, wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling geen invloed heeft op de instandhoudingsdoelstellingen, de ontwikkeling en de versterking van Peelrand.
Gezien het bovenstaande heeft de geplande ontwikkeling geen negatieve invloed op eventuele cultuurhistorische waarden. Het aspect 'cultuurhistorie' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
In een vroeg stadium dient overleg te worden gevoerd met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Aa en Maas, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Het waterschap is in het kader van het wettelijk vooroverleg geïnformeerd door middel van de Digitale Watertoets. Het waterschap meldt dat er geen bijzondere waterschapsbelangen aan de orde zijn.
Bij ieder ruimtelijk plan dient te worden beoordeeld of het invloed heeft op de waterhuishoudkundige situatie. Ieder ruimtelijk plan dient namelijk minimaal 'hydrologische neutraal' te worden ontwikkeld. Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Provinciaal Waterhuishoudingsplan van de provincie Noord-Brabant, het Waterbeheersplan 2016-2021 van Waterschap Aa & Maas, het Nationaal Waterplan, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. De volgende driestapsstrategieën zijn leidend:
Daarnaast is de Beleidsbrief regenwater en riolering nog relevant. Hierin staat hoe het best omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. Ook hier gelden de driestapsstrategieën. De twee meest relevante beleidsstukken zijn hierna verder toegelicht.
Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021
Het Provinciaal Waterplan bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2016-2021. Het plan doorloopt samen met de plannen van het Rijk en de waterschappen een 6-jarige beleidscyclus die is afgestemd op de verplichtingen uit de Kaderrichtlijn Water. Naast het beleidskader is het Provinciaal Waterplan ook toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water. Het plan is tevens beheerplan voor grondwateronttrekkingen. Bovendien is het plan structuurvisie voor het aspect water op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.
Op grond van de Waterwet fungeert het Provinciaal Waterplan tevens als structuurvisie. De provincie geeft hieraan invulling door in het Waterplan de ruimtelijke consequenties van het waterbeleid vast te leggen voor zeven typen van doelstellingen. Tevens wordt gestreefd naar verankering in de bestemmingsplannen via de mogelijkheden die de Wet ruimtelijke ordening biedt.
Op 18 december 2015 is het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) vastgesteld. Het PMWP staat voor samenwerken aan Brabant waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving.
Waterschap Aa en Maas: Waterbeheerplan 2016-2021
Het beleid van het waterschap Aa en Maas is vastgesteld in het Waterbeheersplan 2016 - 2021. Dit plan kent de volgende missie: “Het ontwikkelen, beheren en in stand houden van gezonde, robuuste en veerkrachtige watersystemen, die ruimte bieden aan een duurzaam gebruik voor mens, dier en plant in het gebied, waarbij de veiligheid is gewaarborgd en met oog voor economische aspecten”.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen hanteert het waterschap een aantal beleidsuitgangspunten ten aanzien van het duurzaam omgaan met water, die van belang zijn als vertrekpunt van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder en waaraan invulling gegeven moet worden:
Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen
De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze (beleids)uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'.
Bij een toename en afkoppelen van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Het waterschap maakt grofweg onderscheid in projecten met een toename van verhard oppervlak van maximaal 2.000 m², 2.000 m²-10.000 m² en meer dan 10.000 m². Op basis van de Keur en de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen' wordt geen compensatie vereist voor plannen met een toename van verhard oppervlak van minder dan 2.000 m². Het hemelwater afkomstig van het toegenomen verhard oppervlak mag naar bestaand oppervlaktewater worden afgevoerd. Op vrijwillige basis is de aanleg van een infiltratievoorziening toegestaan, mits daarbij in voldoende mate met de omgeving rekening gehouden wordt en geen wateroverlast op eigen terrein of bij derden ontstaat.
Huidige situatie
Algemeen
Het projectgebied is gelegen aan de Hoevenseweg in het buurtschap Hoeven. Het projectgebied is in de huidige situatie onbebouwd en onverhard. Omdat de projectlocatie binnen de bebouwde kom van Uden ligt, is de projectlocatie niet gekarteerd.
Waterkwantiteit
In de nabijheid van het plangebied zijn geen primaire watergangen gelegen.
Veiligheid en waterkeringen
De projectlocatie is niet gelegen binnen de kern- en beschermingszone van een regionale/primaire waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
De projectlocatie is momenteel niet aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Waterkwantiteit
In de huidige situatie is het plangebeid dus niet verhard of bebouwd. Het planvoornemen voorziet in de realisatie van een vrijstaande woning met een maximaal bebouwd oppervlak van 300 m². Dit is nog exclusief eventuele opritten en terassen. Hiervoor wordt als worst-case scenario rekening gehouden met maximaal 300 m² verharding. De toename van verharding zal daarmee circa 600 m² bedragen.
De toename in verharding van circa 600 m2 ligt binnen een toename van verhard oppervlak van 2.000 m². Op basis van de Keur en de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen' wordt hiervoor geen compensatie vereist. Watercompenserende maatregelen zijn daarom niet nodig.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid zal de nieuwbouw voorzien worden van een gescheiden rioleringsstelsel. Hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen.
Ten gevolge van de beoogde ontwikkeling is geen vergunning op basis van de Keur noodzakelijk aangezien de projectlocatie niet binnen de beschermingszone of profiel van vrije ruimte van een primaire watergang. Er is ook geen sprake van bronbemaling.
Er is geen vergunning nodig op basis van de Keur. Ook zijn er geen watercompenserende maatregelen noodzakelijk omdat de toename van verharding kleiner is dan 2.000 m². De ontwikkeling heeft verder geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Er is afstemming geweest met het waterschap en de beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met het beleid van het waterschap.
Voor planologisch relevante kabels en leidingen geldt in het algemeen een belemmeringenzone waarmee in de ontwikkeling van een plangebied rekening moet worden gehouden.
In het plangebied en in de directe nabijheid van het plangebied liggen geen hogedruk aardgasleidingen, rioolwatertransportleidingen, drinkwatertransportleidingen, of een hoogspanningsleidingtracé. Planologische relevante kabels en leidingen vormen daarom geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.
In of nabij het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels of leidingen aanwezig.
Op 16 december 2008 heeft de Eerste Kamer het wetsvoorstel Regelgeving Burgerluchthavens en Militaire luchthavens (RBML) aangenomen. De inwerkingtreding van deze wetswijziging, die de Wet Luchtvaart wijzigt, vindt vanaf 2009 gefaseerd plaats. Onderdeel van de nieuwe wetgeving is de introductie van het Luchthavenbesluit. Een dergelijk besluit wordt bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) vastgesteld. In het besluit worden het luchthavengebied en het beperkingengebied vastgesteld. Het Besluit geluidsbelasting grote luchtvaart (Bggl) op grond van de Luchtvaartwet blijft van toepassing totdat de geldigheid van de aanwijzing op grond van de Luchtvaartwet is geëindigd.
Dit is het moment dat het luchthavenbesluit in werking treedt doch uiterlijk 1 november 2014. Het Luchthavenbesluit voor militair vliegveld Volkel is uiteindelijk op 1 november 2015 in werking
getreden.
Ten oosten van het plangebied ligt het militair vliegveld Volkel. In het Luchthaven besluit is opgenomen dat voor het militaire luchtverkeer de grenswaarde van de geluidsbelasting van 35 Kosteneenheden geldt. De betreffende Ke-contouren zijn opgenomen in het Luchthavenbesluit. De geluidcontouren reiken niet tot aan het plangebied.
Figuur 5.4: Ke-contouren vliegveld Volkel
Naast geluidcontouren voor vlieglawaai (de Ke-contouren) ligt rond de vliegbasis ook een 50 dB(A) geluidcontour vanwege grondgebonden geluid. Ingevolge de Wet geluidhinder moet deze contour worden vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten de zonegrens mag de geluidbelasting die wordt geproduceerd niet hoger zijn dan 50 dB(A) etmaalwaarde. Binnen de 50 dB(A)-contour zijn geen nieuwe geluidgevoelige functies (objecten en terreinen) toegestaan, tenzij een hogere waarde is verleend. Voor nieuwe situaties bedraagt de hogere grenswaarde maximaal 55 dB(A). Voor bestaande situaties geldt een maximale hogere grenswaarde van 60 dB(A). De 50 dB(A) contour ligt niet over het plangebied.
Het beperkingengebied rondom vliegbasis Volkel is behalve uit een geluidzone opgebouwd uit:
Het obstakelbeheergebied
Het obstakelbeheergebied is een samenstelling van verschillende obstakelvlakken:
De funnel
De funnel, gekoppeld aan de ligging van de start- en landingsbanen ter waarborging van veilige vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen, is opgebouwd uit een obstakelvrije rechthoek (strook) rond de start- en landingsbaan met aansluitend twee zijvlakken waarvan de hoogte oploopt tot 64 meter boven NAP. In elke baanrichting ligt een landingsvlak en een startvlak waarvan de hoogte oploopt met 1:50. Omdat het beginpunt van beide vlakken verschillend kan zijn (afhankelijk van de ligging van de landingsdrempel) kunnen beide vlakken verschoven ten opzichte van elkaar liggen. Het plangebied valt niet binnen een gebied met een verdere beperking, waardoor het opnemen van een specifieke aanduiding niet noodzakelijk is.
Figuur 5.5: Het Inner Horizontal Conical Surface (IHCS)
Inner Horizontal Conical Surface (IHCS)
Het Inner Horizontal Conical Surface (IHCS), eveneens gekoppeld aan de ligging van de start- en landingsbanen ter waarborging van veilige vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen, wordt gerekend vanaf elk van de landingsdrempels en is gelegen boven de omgeving van het luchtvaartterrein en sluit aan op de funnel.
Het IHCS bestaat uit een horizontaal vlak dat gelegen is op een hoogte van 64 meter boven NAP met een straal van 4 kilometer rond de landingsdrempel met aansluitend een conisch vlak waarvan de hoogte oploopt met een helling van 5% over een afstand van 2 kilometer tot een hoogte van 164 meter boven NAP. Het plangebied ligt binnen het gebied waarvoor hoogtebeperkingen gelden. De betreffende hoogtebeperkingen hebben geen invloed op het plan, maar zijn volledigheidshalve wel in de regels van het bestemmingsplan geborgd.
Het Instrument Landing System-gebied (ILS) (lichtblauw)
Het Instrument Landing System-gebied (ILS) dat verband houdt met het goed functioneren van navigatiehulpmiddelen bestaat uit een rechthoekig deelgebied waar de maximaal toelaatbare hoogte 0 meter bedraagt, twee aansluitende deelgebieden waar de hoogte 20 meter bedraagt en een trechtervormig deelgebied in het verlengde van de landingsbaan waarin de toelaatbare hoogte oploopt tot een hoogte van 70 meter over een afstand van 6 kilometer. De hoogtes gelden ten opzichte van de hoogte van de landingsbaan.
Figuur 5.6: Instrument Landing System-gebied (ILS)
In het ILS-gebied moeten objecten worden getoetst op eventuele verstoringseffecten. Bestaande objecten kunnen aanleiding zijn tot verstoring van het ILS en resulteren in restricties op het vliegen. Nieuwe bouwplannen in het ILS-gebied moeten worden getoetst. In een bestemmingsplan kan een afwijkingsbevoegdheid worden opgenomen. Afhankelijk van de mate van verstoring kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor grotere hoogtes dan de toetswaarden. Hiervoor dient vooraf schriftelijk advies te zijn ingewonnen bij het Ministerie van Defensie. Het plangebied valt binnen het ILS-gebied. De betreffende hoogtebeperkingen hebben geen invloed op het plan, maar zijn volledigheidshalve wel in de regels van het bestemmingsplan geborgd.
Het radarverstoringsgebied
Radarsystemen dienen ‘vrij zicht’ te hebben om goed te kunnen functioneren. Objecten in de omgeving kunnen resulteren in een verstoring van het radarbeeld. De maximale hoogte van bouwwerken in een radarverstoringsgebied wordt bepaald door elke denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf een punt op de top van de radarantenne, waarvan de hoogteligging ten opzichte van NAP ligt op 49 meter, oplopend met 0,25 graden tot een punt gelegen 15 kilometer vanaf deze radarantenne. Figuur 5.7 geeft een schematisch beeld van de radarverstoringsgebieden.
Figuur 5.7: Schematisch beeld radarverstoringsgebieden
Nieuwe bouwplannen in het verstoringsgebied moeten worden getoetst op verstoringseffecten. In het bestemmingsplan kan een afwijkingsbevoegdheid voor hogere bouwwerken worden opgenomen. Afhankelijk van de mate van verstoring kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor grotere hoogtes dan de toetswaarden. Hiervoor dient vooraf schriftelijk advies te zijn ingewonnen bij het Ministerie van Defensie. Voorliggend plangebied ligt volledig binnen het radarverstoringsgebied. Ter waarborging van de bij het radarverstoringsgebied behorende hoogtebeperking is in het bestemmingsplan de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone - radar’ opgenomen.
Het vogelbeheersgebied
Ten aanzien van het voorkomen van een ongewenste vogel aantrekkende werking in de nabijheid van de vliegbasis gelden in een straal van circa 6 kilometer buiten de vliegbasis beperkingen voor het oprichten van bepaalde installaties en voorzieningen die een dergelijke vogel aantrekkende werking kunnen hebben. De bedoelde installaties/voorzieningen komen in het plangebied niet voor.
Risicogebied vanwege de opslag van munitie
Vanwege de opslag van munitie gelden er risico-contouren (A-, B- en C-zone) waarbinnen bepaalde activiteiten gelimiteerd of niet toegestaan zijn. De A-zone ligt direct rondom de munitieopslag. Hier mogen geen bebouwing en openbare wegen aanwezig zijn. In de B-zone is geen bebouwing toegestaan waarin zich regelmatig mensen bevinden. Wegen met beperkt verkeer zijn toegestaan. In de C-zone gelden beperkingen voor gebouwen met vlies- of gordijngevelconstructies en gebouwen met zeer grote glasoppervlakten waarin zich regelmatig mensen bevinden. De grootte van de zone is afhankelijk van de gevarenklasse van de munitie, de opgeslagen hoeveelheid en de constructie van het opslagmagazijn. De huidige zonering valt buiten het plangebied.
Het plangebied ligt binnen een afstand van ruim 9 kilometer van het militaire vliegveld Volkel en derhalve binnen het radarverstoringsgebied. Het plangebied ligt buiten de zones van de vliegveiligheidssystemen.
Radarsystemen dienen 'vrij zicht' te hebben om goed te kunnen functioneren. Het plangebied ligt op ruim 9.400 meter van de radarinstallatie. Uit de in artikel 2.4 van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) opgenomen berekening volgt dat bouwwerken binnen het plangebied niet hoger mogen zijn dan 90 meter boven NAP. Het plangebied ligt op een hoogte van circa 10 meter boven NAP. Het planvoornemen voorziet in een maximale bouwhoogte van 10 meter waarmee de maximale hoogte ten opzichte van NAP circa 20 meter zal zijn.
Het plan blijft ruimschoots onder de maximaal toegestane hoogte van 90 meter en vormt derhalve geen belemmering voor het radarsysteem.
Dit bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP). De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. De SVBP is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro gemaakt moeten worden. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden, met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijks als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.
Om de vrijstaande woning mogelijk te maken dient de geldende bestemming gewijzigd te worden naar de bestemming 'Wonen - Hoeven'. De bestemming zal aansluiten bij andere woonbestemmingen binnen de gemeente Uden.
De gronden die bestemd zijn als 'Wonen - Hoeven' zijn primair bedoeld voor het wonen. De voor 'Wonen - Hoeven' aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen. Tevens zijn de gronden bestemd voor bij de woning behorende aanbouwen, aangebouwde bijgebouwen, vrijstaande bijgebouwen en voor bouwwerken geen gebouwen zijnde. Gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen de op de verbeelding opgenomen bouwvlakken. Om te waarborgen dat een zone van circa 5 meter tussen het beoogde perceel en het perceel ter plaatse van de Hoevenseweg 5 niet bebouwd wordt (ook niet vergunningsvrij) is het betreffende perceelsgedeelte bestemd als 'Groen - 3'. Het gebruik als "erf" (waarbinnen mag worden gebouwd) wordt hier uitgesloten. De overige gronden, met name aan de oostzijde van het plangebied, zijn bestemd als 'Tuin'. Daarmee wordt aangesloten op de systematiek van het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
Binnen de bestemming 'Wonen - Hoeven' is verder een bedrijf aan huis mogelijk binnen bepaalde voorwaarden. De voorwaarden worden conform het geldende bestemmingsplan opgenomen: De uitoefening van beroepsmatige activiteiten op maximaal 40% van het oppervlak van het hoofd- en bijgebouw tot maximaal 50 m²; deze activiteiten mogen niet ondergronds plaatsvinden.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
De gemeente Uden heeft de gronden binnen het plangebied in eigendom. Zij zijn ook de initiatiefnemer van onderhavige bestemmingswijziging. Het project richt zich op een marktsegment waar momenteel vraag naar is. De kosten worden gedekt uit de opbrengst van de verkoop van de woning of het bouwperceel. Hiermee kan het bestemmingsplan financieel haalbaar worden geacht.
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
De grond is in eigendom van de gemeente. De door de gemeente gemaakte kosten worden doorberekend bij de kaveluitgifte.
De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat de geplande ontwikkeling maatschappelijk draagvlak heeft en dat de procedures op een goede manier worden doorlopen.
In het kader van de omgevingsdialoog is het plan in de voorbereiding op 9 en 14 februari 2017 en 15 maart 2018 voorgelegd aan de omwonenden. In Bijlage 5 bij deze toelichting zijn de verslagen van beide avonden opgenomen. Op 23 juli 2020 zijn de omwonenden per brief geïnformeerd over de stand van zaken van de planontwikkeling.
Op grond van artikel 3.1.1. Bro is vooroverleg vereist met provincie en het waterschap. De digitale toets heeft geleid tot de conclusie dat er geen sprake is van belangen die de provincie raken. Ook het waterschap meldt dat er geen bijzondere waterschapsbelangen aan de orde zijn. Hiermee is het vooroverleg afgerond.
Vervolgens wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). De uitkomsten hiervan kunnen leiden tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan wordt vervolgens, al dan niet gewijzigd, vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.