direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Eikenheuvelweg 24, Uden
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0856.BPWeikenheuvelwg24-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend rapport betreft het wijzigingsplan "Eikenheuvelweg 24, Uden" van de gemeente Uden.

1.1 Aanleiding en doel

Op het adres Eikenheuvelweg 24 te Uden staat een historische woonboerderij die in zijn geheel in gebruik is als woning. Eigenaar de heer H. Pasveer wenst de boerderij te splitsen in twee woningen. Reden voor splitsing is de veranderde gezinssituatie van de familie Pasveer. De afgelopen periode is de woning bewoond geweest door zes personen. Nu de kinderen het huis uit zijn is de boerderij te groot voor twee personen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWeikenheuvelwg24-VA01_0001.jpg"

Splitsing van de boerderij in twee woningen is niet rechtstreeks mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied 2014", maar het bestemmingsplan bevat wel een wijzigingsbevoegdheid op basis waarvan splitsing onder voorwaarden mogelijk is. Op 23 juni 2015 heeft het college van burgemeester en wethouders aangegeven hieraan in prinicipe medewerking te verlenen.

Voorliggende toelichting bevat de ruimtelijke onderbouwing voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWeikenheuvelwg24-VA01_0002.jpg"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend wijzigingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWeikenheuvelwg24-VA01_0003.jpg"

KADASTRALE SITUATIE

De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Uden, sectie P, nummer 1960.

De oppervlakte van het plangebied bedraagt 2.265 m². De gronden zijn eigendom van de heer H. Pasveer.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Buitengebied 2014", vastgesteld door de gemeenteraad op 14 januari 2014.

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWeikenheuvelwg24-VA01_0004.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

Het plangebied omvat een bestemmingsvlak 'Wonen', waarbinnen één woning is toegestaan.

Voor het oostelijke deel van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie', die een onderzoeksplicht bevat voor bodemingrepen dieper dan 30 centimeter die een oppervlakte van meer dan 100 m² beslaan.
Voorts gelden diverse gebiedsaanduidingen in verband met het militaire vliegveld Volkel, de reconstructiegebieden en de waarden en kwaliteiten in het gebied (niet afgebeeld). Deze komen later in deze toelichting nader aan de orde.

Het project kan niet rechtstreeks worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan, omdat dit slechts één woning toestaat. Artikel 31.9 van de planregels bevat een wijzigingsbevoegdheid voor het splitsen van het boerderijgebouw. In paragraaf 7.1 zijn de voorwaarden en een toetsing daaraan opgenomen.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied. Onderstaande afbeelding toont de bestaande toestand van het plangebied in de wijdere omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWeikenheuvelwg24-VA01_0005.jpg"

PLANGEBIED IN WIJDERE OMGEVING

Het plangebied is onderdeel van het bebouwingscluster Eikenheuvel, aan de zuidzijde van Uden. Dit cluster ligt op de overgang van de Peelhorst naar de Centrale Slenk, die wordt gevormd door de Peelrandbreuk. Het bebouwingscluster volgt de richting van de belangrijkste geologische elementen (Peelrandbreuk en Leijgraaf).

De Eikenheuvelweg en de Dorshout vormen samen een 'vork' die een open ruimte omsluit. De bebouwing is gesitueerd aan de 'buitenzijde'. De bebouwing in het cluster bestaat voornamelijk uit historische boerderijen. De woonboerderij binnen het plangebied is daar één van. Het behoud van de boerderij draagt bij aan de instandhouding van de karakteristiek van het cluster.

Hoofdstuk 3 Plan

In dit hoofdstuk is het feitelijke plan beschreven.

3.1 Bouwplan

Het bouwplan betreft de splitsing van de bestaande boerderij in twee woningen. Tevens wordt het erf gesplitst in twee woonpercelen. Er zijn thans nog geen concrete bouwtekeningen gereed. Volstaan wordt met onderstaande indicatieve inrichtingsschets van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWeikenheuvelwg24-VA01_0006.jpg"

INDICATIEVE INRICHTING VAN HET PLANGEBIED

De bestaande boerderij met een bebouwde oppervlakte van circa 330 m² wordt gesplitst in twee woningen. De splitsing wordt op een 'logische' plek in het gebouw aangebracht. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van de scheiding weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWeikenheuvelwg24-VA01_0007.jpg"

LIGGING SPLITSING

Het perceel wordt gesplitst in twee woonpercelen van respectievelijk circa 875 m² en 1390 m². Per woning is maximaal 100 m² aan bijgebouwen toegestaan.

3.2 Verkeer en parkeren

Het plan leidt tot een beperkte toename van de verkeersaantrekkende werking met circa 6 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De capaciteit van de Eikenheuvelweg is daarvoor toereikend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWeikenheuvelwg24-VA01_0008.jpg"   In de bestaande situatie ligt er een inrit vanaf de Eikenheuvelweg (zie foto). Beide woningen zullen van dezelfde inrit gebruik maken. Het aanleggen van een extra inrit is niet nodig.  

Per woning moeten ten minste twee parkeerplaatsen op eigen terrein worden aangelegd. Hiervoor is voldoende ruimte beschikbaar.

3.3 Groen en water

De bestaande tuin vormt een goede landschappelijke inpassing van de woonboerderij. Na de woningsplitsing wordt de tuin op onderdelen aangepast, waardoor er twee eigen 'domeinen' ontstaan.

Binnen het plangebied ligt geen oppervlaktewater.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

4.1 Nationaal niveau

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. De SVIR geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.

De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.

De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en de ecologische hoofdstructuur.

Voor onderhavig plan is het nationale belang "Militaire objecten en terreinen" aan de orde vanwege de relatief korte afstand tot het militaire vliegveld Volkel. In paragraaf 5.4 is een toetsing van het plan aan de hieromtrent gestelde regels opgenomen.

4.1.2 Besluit ruimtelijke ordening

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is van toepassing op het plan. Specifiek aandachtspunt is het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2, waarin de verplichting is opgenomen om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren: de ladder voor duurzame verstedelijking. Daarbij moet achtereenvolgens worden aangetoond dat er een actuele regionale behoefte is (trede 1), of deze behoefte in bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen (trede 2), en dat - in geval van een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied - de locatie multimodaal is of kan worden ontsloten (trede 3).

Projecten die minder dan negen woningen bevatten worden op basis van jurisprudentie (ABRvS 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4720) niet als stedelijke ontwikkelingen gezien. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet nodig.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening en aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

4.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Structuurvisie Ruimtelijke Ordening;
  • Verordening ruimte 2014.

Het plan wordt aan deze twee nota's getoetst.

4.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010, partiële herziening 2014 in werking getreden. De structuurvisie bevat de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid van het provinciale bestuur op de ontwikkeling van Noord-Brabant.

Analyse
Het plangebied ligt binnen het 'gemengd landelijk gebied': "De provincie beschouwt het hele landelijk gebied als een gebied waarbinnen een menging van functies aanwezig is: het gemengd landelijk gebied. De mate van menging varieert daarbij van de gebieden waarin meerdere functies in evenwicht naast elkaar bestaan tot gebieden waar de land- en tuinbouw de dominante functie is."

Het plangebied ligt in een gebied waarbinnen een menging van functies aanwezig is. De agrarische functie van de boerderij is reeds geruime tijd beëindigd. Het plan leidt tot een extra woning. De nieuwe woning vormt geen nadere beperking voor omliggende (agrarische) functies, zoals blijkt uit paragraaf 5.1.

Conclusie
Het plan past binnen de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening.

4.2.2 Verordening ruimte 2014

Op 19 maart 2014 is de Verordening ruimte 2014 in werking getreden. Deze Verordening stelt regels aan de inhoud van ruimtelijke plannen voor die aspecten waar provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken.

De Verordening maakt onderscheid in structuren en aanduidingen. De structuren zijn provinciedekkend. Afhankelijk van de waarden in of kenmerken van een gebied gelden er één of meerdere aanduidingen.

Het plangebied ligt binnen de structuur 'Gemengd landelijk gebied' (vervat in artikel 7 van de Verordening). Daarnaast zijn de volgende aanduidingen aan de orde:

  • zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling (artikel 8);
  • aardkundig waardevol gebied (artikel 21).

Tot slot geldt het bepaalde in artikel 3 ten aanzien van de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit.

Gemengd landelijk gebied
Algemeen geldt dat een bestemmingsplan de nieuwbouw van een burgerwoning binnen 'Gemengd landelijk gebied' uitsluit. Artikel 7.7, lid 3, onder b van de Verordening bevat daarentegen de mogelijkheid om cultuurhistorisch waardevolle bebouwing te splitsen in meerdere wooneenheden indien dit is gericht op het behoud of herstel van deze bebouwing.
De woonboerderij betreft een cultuurhistorisch waardevol gebouw. Het splitsen van het gebouw in twee woningen past binnen de Verordening

Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling
Binnen het 'zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling' kan onder voorwaarden in stedelijke ontwikkeling (zoals woningbouw) voorzien worden. Voor onderhavig plan wordt geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.

Aardkundig waardevol gebied
Een bestemmingsplan moet mede gericht zijn op het behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de aardkundige waarden in het gebied. Het betreft ter plaatse het gebied rondom de Peelrandbreuk. Voorliggend plan omvat geen uitbreiding van bebouwing en vormt derhalve geen aantasting van aardkundige waarden. De regels ter bescherming van de aardkundige waarden - zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan - blijven van kracht, zie ook paragraaf 5.2.1.

Bevordering ruimtelijke kwaliteit
Bij ontwikkelingen in het buitengebied eist artikel 3 van de Verordening dat een bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit wordt geleverd. In het regionaal ruimtelijke overleg (RRO) zijn afspraken gemaakt over de manier waarop aan dit beleid invulling kan worden gegeven. Ruimtelijke ontwikkelingen worden in drie categorieën ingedeeld, op basis van de impact op de omgeving.
De splitsing van een cultuurhistorisch waardevol gebouw in meerdere woningen wordt gezien als een categorie 1-ontwikkeling. Daarbij zijn er geen effecten op de omgeving en is geen kwaliteitsbijdrage vereist.

Conclusie
Het plan voldoet aan de regels van de Verordening ruimte 2014.

4.3 Gemeentelijk niveau

4.3.1 Interim Structuurvisie Uden 2009-2015

Op 11 februari 2010 is de Interim Structuurvisie Uden 2009-2015 (ISVU) in werking getreden.

In de ISVU komen boerderijsplitsingen niet aan de orde. Wel wordt de ambitie tot het behoud van lokale kenmerken beschreven. Het plan betreft de splitsing van een cultuurhistorisch waardevol boerderijgebouw in twee woningen om daarmee het behoud van de boerderij te kunnen waarborgen. Het project draagt derhalve bij aan het behoud van een cultuurhistorisch waardevol object.

Conclusie
Het plan past binnen de Interim Structuurvisie Uden 2009-2015.

4.3.2 Woningbouwbeleid

Op 9 juli 2015 heeft de gemeenteraad van Uden het Woningbouwprogramma Actualisatie 2015-2019 vastgesteld. Dit nieuwe beleid is een vervolg op het programma Uden Bouwt! (2010-2014).
Het nieuwe woningbouwprogramma heeft een flexibel karakter waarbij per kern globale cijfers zijn opgenomen. Belangrijk is te vermelden dat het programma past binnen de provinciale prognose en daarmee aansluit bij de behoefte.

Op dit moment werkt de gemeente aan een overzicht van actuele bouwprojecten. De bouwlocaties uit Uden Bouwt! zullen hier de basis voor vormen. Kleinschalige bouwprojecten, zoals onderhavig plan, zullen hier echter niet in opgenomen worden. Dat wil niet zeggen dat er geen kleinschalige ontwikkelingen mogelijk zijn.

Conclusie
Het plan past binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:

  • 1. milieu;
  • 2. waarden;
  • 3. waterhuishouding.

5.1 Milieu

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.

5.1.1 Bodemkwaliteit
5.1.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

5.1.1.2 Analyse

Ter plaatse van het plangebied geldt thans reeds de bestemming 'Wonen'. Omdat de bestemming ongewijzigd blijft en er geen uitbreiding van de bebouwing plaatsvindt is er geen noodzaak tot het uitvoeren van een bodemonderzoek.

Uit een in 2000 uitgevoerd verkennend bodemonderzoek (Bijvelds, Boekel, 5 oktober 2000, nr. 020095) volgde dat het geheel van onderzoeksresultaten geen aanleiding gaf tot verdere bodemonderzoeken. Sinds 2000 hebben geen bodemvervuilende activiteiten plaatsgevonden. Er is geen nader bodemonderzoek nodig.

5.1.1.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.2 Bedrijven en milieuzonering
5.1.2.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

5.1.2.2 Analyse

Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft woningbouw. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.

Invloed omliggende inrichtingen op plan
Binnen een afstand van 100 meter tot het plan zijn geen niet-agrarische bedrijven gevestigd. Er zijn derhalve geen inrichtingen die invloed hebben op het plan.

5.1.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.3 Externe veiligheid
5.1.3.1 Inleiding

Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden aangetoond dat geen nieuwe kwetsbare objecten binnen de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar worden gerealiseerd en moet een toename van het groepsrisico worden verantwoord.

5.1.3.2 Analyse

Het plan omvat een nieuw kwetsbaar object. De gemeentelijke visie op de beheersing van externe veiligheidsrisico's is vastgelegd in het document Beleid Externe Veiligheid Gemeente Uden (14 februari 2011). De Knelpuntenkaart uit dit beleidsdocument geeft een overzicht van inrichtingen, transportroutes en buisleidingen die mogelijk van invloed zijn op het plan. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de Knelpuntenkaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWeikenheuvelwg24-VA01_0009.jpg"

UITSNEDE KNELPUNTENKAART EXTERNE VEILIGHEID

In de omgeving van het plangebied liggen geen inrichtingen of buisleidingen voor gevaarlijke stoffen.

De dichtstbij het plangebied gelegen weg waarover het transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt is de Lippstadtsingel. De Lippstadtsingel behoort echter niet tot het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. De weg heeft geen plaatsgebonden risicocontour, zodat geen nadere beoordeling van het plaatsgebonden risico hoeft plaats te vinden. De afstand van het plangebied tot de Lippstadtsingel bedraagt aanzienlijk meer dan 200 meter, waarmee het plangebied buiten het invloedsgebied van de weg ligt. Er is geen beoordeling van het groepsrisico nodig.

5.1.3.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.4 Geurhinder veehouderijen
5.1.4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.

5.1.4.2 Analyse

Hoewel het bestaande boerderijgebouw reeds geheel voor wonen mag worden gebruikt (en wordt gebruikt), wordt door de woningsplitsing een geurgevoelig object toegevoegd. Beoordeling van het aspect geurhinder veehouderijen is derhalve noodzakelijk.

Invloed plan op agrarische bedrijfsvoering
Om te beoordelen of het plan een belemmering vormt voor de agrarische bedrijfsvoering moet worden nagegaan of er reeds woningen dichter bij de betreffende agrarische bedrijven staan. In dat geval zijn de bestaande woningen maatgevend en vormt de nieuwe woning geen nadere belemmering. In onderstaande tabel zijn de omliggende bedrijven en de afstanden tot bestaande woningen en de nieuwe woning opgenomen.

nr.   adres   afstand tot bestaande woning   afstand tot nieuwe woning  
32275   Eikenheuvelweg 15, Uden   ~20 meter   ~280 meter  
32276   Eikenheuvelweg 17, Uden   ~100 meter   ~300 meter  
32284   Laarweg 3, Uden   ~100 meter   ~120 meter  
32285   Dorshout 1, Uden   ~20 meter   ~300 meter  
32286   Dorshout 5, Uden   ~10 meter   ~200 meter  
32287   Ruitersweg 1, Uden   ~20 meter   ~430 meter  

De nieuwe woning ligt op (veel) grotere afstand tot alle omliggende agrarische bedrijven dan de bestaande woningen. Het plan vormt geen nadere belemmering voor de agrarische bedrijfsvoering.

Beoordeling woon- en leefklimaat
In het kader van de beoordeling van het woon- en leefklimaat moeten zowel de voorgrondbelasting als de achtergrondbelasting beoordeeld worden. Welke vorm van belasting maatgevend is, hangt af van hun onderlinge verhouding. In het geval de voorgrondbelasting meer dan 50% van de achtergrondbelasting bedraagt, is de voorgrondbelasting maatgevend; in alle andere gevallen de achtergrondbelasting.

Voorgrondbelasting
De voorgrondbelasting betreft de geurbelasting als gevolg van de individuele agrarische bedrijven in de omgeving. Het bedrijf met de hoogste belasting is maatgevend, tenzij de nieuwe woning het meest belemmerend wordt voor een van de andere bedrijven. Dat laatste is hier niet het geval, omdat er reeds een bestaande woning op kortere afstand ten opzichte van alle omliggende agrarische bedrijven ligt. De gemeente Uden heeft in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij een eigen geurverordening vastgesteld. Daarin zijn specifieke normen voor de voorgrondbelasting opgenomen. Deze mag voor het plangebied en omgeving niet meer bedragen dan 8 OuE/m³.

In 2007 heeft in het kader van de voorbereiding van de gemeentelijke geurverordening een beoordeling plaatsgevonden van de intensieve veehouderijen. Het geuronderzoek is relatief oud, maar nog steeds van toepassing voor onderhavig plan omdat een eventuele toename van de geuremissie van de bedrijven al wordt beperkt door bestaande woningen die dichterbij de veehouderijen liggen dan het plangebied. De bestaande woningen zijn, zoals eerder al aangegeven, daarom meer beperkend voor de bedrijfsvoering dan de nieuwe woning.

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de contouren met de voorgrondbelasting uit de geurgebiedsvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWeikenheuvelwg24-VA01_0010.jpg"

VOORGRONDBELASTING GEURHINDER

In onderstaand schema is een indicatie opgenomen van de voorgrondbelasting per veehouderij op het plangebied, gebaseerd op bovenstaande afbeelding.

nr.   adres   geurnorm   geurbelasting op het plangebied  
32275   Eikenheuvelweg 15, Uden   8 OuE/m³   ~3 OuE/m³  
32276   Eikenheuvelweg 17, Uden   8 OuE/m³   <3 OuE/m³  
32284   Laarweg 3, Uden   8 OuE/m³   3 tot 8 OuE/m³  
32285   Dorshout 1, Uden   8 OuE/m³   <3 OuE/m³  
32286   Dorshout 5, Uden   8 OuE/m³   ~8 OuE/m³  
32287   Ruitersweg 1, Uden   8 OuE/m³   <3 OuE/m³  

Voor alle bedrijven geldt dat ter plaatse van het plangebid wordt voldaan aan de geurnorm. De intensieve veehouderij aan de Dorshout 5 heeft de grootste belasting op het plangebied en is daarmee maatgevend voor de voorgrondbelasting.

Achtergrondbelasting
Onderstaande afbeelding geeft de achtergrondbelasting weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWeikenheuvelwg24-VA01_0011.jpg"

ACHTERGRONDBELASTING GEURHINDER

Ter plaatse van het plangebied bedraagt de achtergrondbelasting 6 tot 10 OuE/m³.

Vergelijking voorgrondbelasting en achtergrondbelasting
De maximale voorgrondbelasting bedraagt circa 8 OuE/m³ en de achtergrondbelasting maximaal 10 OuE/m³. De voorgrondbelasting is derhalve maatgevend. De voorgrondbelasting voldoet aan de geurnorm. Conform de "Handreiking bij Wet geurhinder en veehouderijen" (SenterNovem, 1 mei 2007) is er bij een voorgrondbelasting sprake van 17% geurgehinderden. De bijbehorende milieukwaliteit is matig, maar aanvaardbaar. Geconcludeerd wordt dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.1.4.3 Conclusie

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.5 Geluid
5.1.5.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

5.1.5.2 Analyse

De nieuwe woning betreft een nieuw geluidgevoelig object.

Verkeerslawaai
De nieuwe woning ligt binnen de geluidszone van de Eikenheuvelweg, Ruitersweg en Dorshout. Met een indicatieve geluidberekening wegverkeerslawaai is de geluidsbelasting ten gevolge van deze wegen op de gevel van de nieuwe woning bepaald. Hieruit volgt dat er voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde Wet geluidhinder, te weten 48 dB. Ook het woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woning is goed. Het verkeerslawaai vormt geen belemmering voor het plan.

Industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. Er is geen akoestisch onderzoek nodig.

5.1.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.6 Luchtkwaliteit
5.1.6.1 Inleiding

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.1.6.2 Analyse

Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen.

Onderhavig plan omvat één woning en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.

Goed woon- en leefklimaat
Het plangebied ligt niet nabij autosnelwegen of andere wegen met een zeer hoge verkeersintensiteit. Er is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat.

5.1.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2 Waarden

5.2.1 Aardkunde
5.2.1.1 Inleiding

Aardkundige waarden geven inzicht in de natuurlijke ontstaanswijze van het gebied en zijn onvervangbaar. Hoewel deze waarden geen afzonderlijke wettelijke bescherming kennen, is het behoud ervan van belang. De provincie Noord-Brabant heeft hiertoe de bescherming van aardkundige waardevolle gebied opgenomen in de Verordening ruimte 2014.

5.2.1.2 Analyse

Het plangebied ligt in het aardkundig waardevolle gebied "Peelrandbreuk, Maashorst". Het betreft een smalle strook aan beide zijden van de Peelrandbreuk die hier ongeveer noordnoordwest - zuidzuidoost loopt. De Peelrandbreuk is een opvallende terreintrede die plaatselijk meer dan 5 meter hoog kan zijn. De feitelijke breuklijn ligt op enige afstand ten noorden van het plangebied (zie afbeelding in hoofdstuk 2). Het aanbrengen van nieuwe bebouwing kan een aantasting van het reliëf zijn.

Het plan omvat geen uitbreiding van bebouwing en vormt derhalve geen aantasting van de aardkundige waarden.

5.2.1.3 Conclusie

Het aspect aardkunde vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.2 Archeologie
5.2.2.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.

5.2.2.2 Analyse

Het oostelijke deel van het plangebied is in het vigerende bestemmingsplan bestemd voor archeologische waarden. Het westelijke deel heeft geen archeologische dubbelbestemming.

De dubbelbestemming bevat een onderzoeksplicht voor van bodemingrepen dieper dan 30 centimeter met een oppervlakte van meer dan 100 m².

Het plan omvat geen uitbreiding van gebouwen. Er is geen archeologisch onderzoek nodig.

5.2.2.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.3 Cultuurhistorie
5.2.3.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.2.3.2 Analyse

Het te splitsen boerderijgebouw heeft een cultuurhistorische waarde, hetgeen bevestigd is door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (20 januari 2015). De voorgenomen woningsplitsing draagt bij aan het behoud van het boerderijgebouw.

5.2.3.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.4 Natuurwaarden
5.2.4.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van zeldzame of kwetsbare planten en dieren zijn twee wetten van toepassing:

  • de Natuurbeschermingswet 1998, deze beschermt waardevolle natuurgebieden;
  • de Flora- en faunawet, die een soortenbescherming bevat.
5.2.4.2 Analyse

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en de ecologische hoofdstructuur. Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan met name om de stikstofdepositie. Hiervoor geldt de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS).

In de PAS is rekening gehouden met een autonome economische groei van 2,5% per jaar. De bouw van woningen behoort tot de autonome groei. Een nadere beoordeling aan de PAS is niet nodig. Het plan heeft geen negatief effect op natuurgebieden.

Soortenbescherming
Het plan omvat geen uitbreiding van bebouwing of andere ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op beschermde soorten. Een nader onderzoek is niet nodig.

5.2.4.3 Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.3 Waterparagraaf

5.3.1 Inleiding

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets.

De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

5.3.2 Beleid

In deze paragraaf is het relevante vigerende beleid opgenomen.

5.3.2.1 Nationaal niveau
  • Het Nationaal Waterplan
    Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009-2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
5.3.2.2 Provinciaal niveau
  • Het Provinciaal Waterplan Noord-Brabant 2010-2015
    Dit plan bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2010-2015. Naast beleidskader is het Provinciaal Waterplan ook toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water. Bovendien dient het plan als structuurvisie voor het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening.
5.3.2.3 Waterschap Aa en Maas

Onderhavig plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Aa en Maas. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in:

  • Het Waterbeheerplan 2010-2015
    Dit plan maakt inzichtelijk wat het waterschap de komende jaren gaat doen. Het doel is om het watersysteem en de afvalwaterketen op orde te houden. Het beheer van water door het waterschap bepaalt mede of mensen en dieren in Noordoost-Brabant leven in een veilige, schone en prettige omgeving.

  • Brabant Keur
    Voor de beheergebieden van de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel geldt dezelfde keur: Brabant Keur. De keur bevat regels ter bescherming van de waterwerken die nodig zijn voor een goed waterbeheer (kwantiteit) en voor de bescherming van het gebied tegen hoog water.
    Bij veel projecten is sprake van een toename van het verharde oppervlak. Hieromtrent is in de Algemene regels bij de keur het volgende opgenomen:
    • 1. Bij een toename van het verharde oppervlak van minder dan 2000 m² stelt het waterschap geen nadere eisen aan de verwerking van het hemelwater. Hiervoor geldt het gemeentelijke beleid.
    • 2. Bij een toename van het verharde oppervlak van meer dan 2000 m² maar minder dan 10.000 m² moeten compenserende maatregelen ten aanzien van de verwerking van het hemelwater worden getroffen conform de rekenregel:
      benodigde compensatie (in m³) =
      toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m)  
    • 3. Bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 10.000 m2 is een watervergunning nodig.
  • De beleidsnota ‘Uitgangspunten watertoets waterschap Aa en Maas’
    De beleidsnota bevat acht uitgangspunten, die alle zijn gehanteerd bij het opstellen van voorliggend plan:
    • 1. Wateroverlastvrij bestemmen
    • 2. Hydrologisch neutraal ontwikkelen
    • 3. Voorkomen van vervuiling
    • 4. Gescheiden houden van schoon en vuil water
    • 5. Doorlopen van de afwegingsstappen: "hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer"
    • 6. Meervoudig ruimtegebruik
    • 7. Water als kans
    • 8. Waterschapsbelangen
5.3.2.4 Gemeente Uden
  • Waterplan Uden
    In het Waterplan Uden, onderdeel van het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (v-GRP+) 2012-2015, zijn door de waterpartners einddoelen geformuleerd en uitgewerkt in vijf geografische streefbeelden. Deze zijn zowel gebiedsspecifiek als functiegericht. Het plangebied behoort tot de ruimtelijke hoofdstructuur "Stedelijke kernen", waarbinnen gestreefd wordt naar het zoveel mogelijk afkoppelen en infiltreren van hemelwater.
5.3.3 Hemelwater

Het plan omvat geen uitbreiding van bebouwing of terreinverharding. De waterhuishoudkundige situatie blijft derhalve gelijk.

5.3.4 Afvalwater

Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden.

Het vuile afvalwater zal op de bestaande riolering in de Eikenheuvelweg geloosd worden.

5.3.5 Waterkwaliteit

Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen.

5.4 Beperkingen in verband met militair vliegveld Volkel

Het plangebied ligt op relatief korte afstand van het militaire vliegveld Volkel. Voor een goed functioneren van het vliegveld zijn er beperkingen gelegd op het gebruik van en het bouwen in de omgeving. De beperkingen zijn vastgelegd in het Luchthavenbesluit Volkel, dat onderscheid maakt in:

  • 1. een geluidzonering;
  • 2. een obstakelbeheergebied;
  • 3. een radarverstoringsgebied;
  • 4. een vogelbeheersgebied;
  • 5. een risicogebied vanwege de opslag van munitie.
5.4.1 Geluidzonering

De geluidbelasting van het vliegverkeer is uitgedrukt in Kosteneenheden (Ke). In gebieden met een belasting lager dan 35 Ke is het toevoegen van geluidgevoelige objecten toegestaan. In gebieden met een hogere belasting is een nadere afweging nodig.

Het plangebied ligt in een gebied waar de geluidbelasting lager is dan 35 Ke. Er zijn geen geluidstechnische belemmeringen. Het plan voldoet aan de voorwaarden van de geluidzonering.

5.4.2 Obstakelbeheergebied

Het obstakelbeheergebied bevat drie verschillende obstakelvlakken:

  • 1. de funnel is gerelateerd aan de ligging van de start- en landingsbanen ter waarborging van veilige vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen. De funnel is opgebouwd uit een obstakelvrije rechthoek (strook) rond de start- en landingsbaan met aansluitend twee zijvlakken, waarvan de hoogte onder een hoek van 1,2° oploopt tot 45 meter.
    Het plangebied ligt buiten het obstakelvlak van de funnel. Een nadere toetsing is niet nodig.
  • 2. het Inner Horizontal and Conical Surface (IHCS) is eveneens gerelateerd aan de ligging van de start- en landingsbanen ter waarborging van veilige vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen. Dit wordt berekend vanaf elk van de landingsdrempels, ligt boven de omgeving van het luchtvaartterrein en sluit aan op de funnel. Het IHCS bestaat uit een horizontaal vlak op een hoogte van 64 meter boven NAP met een straal van 4 km rond de landingsdrempel, met aansluitend een conisch vlak waarvan de hoogte oploopt met een helling van 3,6° over een afstand van 2 km tot een hoogte van 164 meter boven NAP.
    Het plangebied ligt in het conische vlak waar ter plaatse van het plangebied tot een hoogte van 140 meter boven NAP gebouwd mag worden. De hoogte van het maaiveld binnen het plangebied bedraagt circa 11 meter boven NAP. In het kader van het IHCS mag tot een hoogte van 129 meter gebouwd worden. Het bouwplan blijft daar ruimschoots onder.
  • 3. het Instrument Landing System-gebied (ILS) beschermt het goed functioneren van navigatiehulpmiddelen voor het nauwkeuriger uitvoeren van naderingen, ook onder slechtere weersomstandigheden. Dit gebied bestaat uit een rechthoekig deelgebied waar de maximaal toelaatbare hoogte 0 meter bedraagt, twee aansluitende deelgebieden waar de maximale hoogte 20 m bedraagt en twee trechtervormige deelgebieden in het verlengde van de landingsbaan waarin de toelaatbare hoogte over een afstand van 6 km oploopt tot een hoogte van 70 meter.
    Het plangebied ligt in het deelgebied waar de hoogte maximaal 81,8 meter boven NAP mag bedragen. Het bouwplan blijft daar onder.

Het project voldoet aan de voorwaarden van het obstakelbeheergebied.

5.4.3 Radarverstoringsgebied

Het militaire vliegveld beschikt over een radarsysteem. Radarsystemen dienen 'vrij zicht' te hebben om goed te kunnen functioneren. Objecten in de omgeving kunnen resulteren in een verstoring van het radarbeeld. Het radarverstoringsgebied is vastgelegd in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) en wordt gevormd door:

  • een cirkel met een straal van 15 km gemeten vanaf de positie van de radar. De maximale hoogte van bouwwerken wordt hier bepaald door elke denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf het punt op de top van de radarantenne (49 meter boven NAP), oplopend met 0,25 graden tot een punt op 15 kilometer afstand op een hoogte van 114 meter boven NAP;
  • aanvullend voor windmolens buiten deze 15 kilometercontour een cirkel met een straal van 75 km gemeten vanaf de positie van de radar. Voor de tippen van de wieken van windturbines geldt hier een maximale hoogte van 114 meter boven NAP.

Het plangebied ligt op een afstand van 6300 meter tot het radarsysteem en daarmee op minder dan 15 km. De hoogte van bouwwerken binnen het plangebied mag maximaal 76 meter boven NAP (ofwel 65 meter boven maaiveld) bedragen. Het bouwplan blijft daar ruimschoots onder.

Het project voldoet aan de voorwaarden van het radarverstoringsgebied.

5.4.4 Vogelbeheersgebied

Ten aanzien van het voorkomen van een ongewenste vogelaantrekkende werking in de nabijheid van de luchthaven gelden in een straal van circa 6 km buiten de vliegbasis beperkingen voor het oprichten van bepaalde installaties en het uitvoeren van bepaalde werken die een vogelaantrekkende werking kunnen hebben.

Het project omvat geen installaties of werken (zoals grote waterpartijen) die een vogelaantrekkende werking hebben.

Het project voldoet aan de voorwaarden van het vogelbeheersgebied.

5.4.5 Risicogebied vanwege de opslag van munitie

Vanwege de opslag van munitie zijn er in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) risicocontouren (A-, B- en C-zone) vastgelegd waarbinnen bepaalde activiteiten gelimiteerd of niet toegestaan zijn. In de zones gelden diverse beperkingen ten aanzien van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten.

Het plangebied ligt buiten de risicocontouren van de munitieopslag.

Het project voldoet aan de voorwaarden van het risicogebied vanwege de opslag van munitie.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling betreft twee aspecten. Ten eerste moet het realiteitsgehalte van de plannen worden aangetoond; is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling. Ten tweede moet de financiële uitvoerbaarheid worden onderbouwd. Dat wil zeggen, zijn alle kosten die de gemeente moet maken ten behoeve van het initiatief gedekt.

6.1 Behoefte

Het plan leidt tot het toevoegen van één woning aan het buitengebied. Er mag worden verondersteld dat deze woning past binnen het gemeentelijke woningbouwbeleid en dat er behoefte is aan een dergelijke woning.

6.2 Financiële uitvoerbaarheid

Kostenverhaal
Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).

In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren niet tot de in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Het vaststellen van een exploitatieplan is derhalve niet verplicht.

Gemeentelijke grondexploitatie
De gemeente heeft geen gronden binnen het plangebied in eigendom. Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, -voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend ruimtelijk plan. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.

6.3 Conclusie

Het plan is economisch uitvoerbaar. De behoefte is aangetoond en de financiële uitvoerbaarheid van het plan is gewaarborgd.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

7.1 Toetsing plan aan de wijzigingsregels

Zoals in paragraaf 1.3 vermeld, bevat voorliggend wijzigingsplan de onderbouwing voor de woningsplitsing. De voorwaarden voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid zijn beschreven in artikel 23.7.1 van het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied 2014". Hieronder is dit artikel integraal overgenomen:

"23.7.1 Woningsplitsing

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om deze bestemming te wijzigen voor de splitsing van een woning, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. Deze wijziging is niet toegestaan op locaties ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'.
  • b. Splitsing is alleen toegestaan indien het een woonboerderij betreft.
  • c. Splitsing is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
  • d. De bouwmassa van de woonboerderij dient een inhoud te hebben van ten minste 900 m³.
  • e. Bij splitsing mogen maximaal twee woningen ontstaan, met beiden een inhoud van ten minste 350 m³.
  • f. Na splitsing mogen de twee woningen niet worden gesloopt en vervangen worden voor twee vrijstaande woningen.
  • g. Het bestaande architectonische karakter van de woonboerderij en de daaraan te onderkennen cultuurhistorische waarden, mogen niet wezenlijk aangetast worden.
  • h. Voldaan dient te worden aan de eisen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder.
  • i. De vestiging van de nieuwe woning mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.
  • j. De wijziging is aanvaardbaar uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.
  • k. Voor zover er sprake is van de aanwezigheid van meer bijbehorende bouwwerken dan de 100 m² die als bijbehorend bouwwerk per woning zijn toegestaan, dienen die gebouwen te worden gesloopt.
  • l. De gesloopte bebouwing nooit mag worden teruggebouwd.
  • m. Voorzien is in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan.
  • n. Voldaan wordt aan de landschapsinvesteringsregeling."

Hieronder wordt het plan aan de voorwaarden getoetst.

ad a.   Het plangebied ligt niet binnen een 'reconstructiegebied - extensiveringsgebied'.  
ad b.   Het te splitsen pand betreft een woonboerderij.  
ad c.   Het te splitsen pand betreft een cultuurhistorisch waardevol pand. Het heeft die status pas sinds 20 januari 2015, waardoor de aanduiding 'karakteristiek' nog niet in het vigerende bestemmingsplan is opgenomen. In voorliggend wijzigingsplan is de aanduiding wel opgenomen.  
ad d.   De inhoud van de woonboerderij bedraagt ruim 1800 m³.  
ad e.   Deze voorwaarde is overgenomen in de planregels.  
ad f.   De planregels sluiten herbouw van twee vrijstaande woningen uit.  
ad g.   Deze voorwaarde wordt getoetst in het kader van de omgevingsvergunning.  
ad h.   Het plan voldoet aan de Wet geluidhinder, zie paragraaf 5.1.5.  
ad i.   Het plan vormt geen nadere belemmering voor omliggende (agrarische) bedrijven, zie de paragrafen 5.1.2 en 5.1.4.  
ad j.   Er kan worden voorzien in een goed woon- en leefklimaat, zie paragraaf 5.1.  
ad k.   Er is geen sprake van overtollige bebouwing.  
ad l.   Per woning is maximaal 100 m² aan bijbehorende bebouwing mogelijk.  
ad m.   Het erf is reeds volledig als tuin ingericht, hetgeen voorziet in een landschappelijke inpassing.  
ad n.   De landschapsinvesteringsregeling stelt geen nadere eisen als het gaat om woningsplitsing van cultuurhistorisch waardevolle panden. Derhalve wordt automatisch aan de regeling voldaan.  

Conclusie
Samenvattend kan worden gesteld dat aan alle voorwaarden voor de wijziging wordt voldaan.

7.2 Planregels

Voorliggend wijzigingsplan is het resultaat van het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro, zoals die is opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2014", vastgesteld door de gemeenteraad op 14 januari 2014. Bij het opstellen van een wijzigingsplan dient het college van burgemeester en wethouders zich te houden aan de door de raad vastgestelde regels.

Binnen het plangebied wordt het toegestaan om maximaal twee woningen binnen het bestaande boerderijgebouw te realiseren.

Hoofdstuk 8 Procedure

Het wijzigingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure op grond van artikel 3.9a Wro. De voorziene procedurestappen zijn:

  • 1. Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
  • 2. Terinzagelegging ontwerpwijzigingsplan
  • 3. Vaststelling door college van burgemeester en wethouders
  • 4. Terinzagelegging vastgesteld wijzigingsplan.

8.1 Terinzagelegging ontwerpwijzigingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan vanaf 31 december 2015 tot en met 10 februari 2016 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingekomen.