Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Nieuwstraat 33 Volkel
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1991.BPNieuwstrVolkel-ON01

Regels

 
Op dit wijzigingsplan zijn de artikelen 1 en 2, 4 en 9 t/m 17 van het bestemmingsplan ‘Gebied Oudedijk, Odiliapeel’ van toepassing. Hierop aanvullend zijn de volgende artikelen van toepassing.
 
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan ‘Nieuwstraat 33, Volkel’ van de gemeente Uden.
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestandNL.IMRO.1991.BPNieuwstrVolkel-ON01 met de bijbehorende regels (en eventuelebijlagen).
 
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolgede regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van dezegronden.
 
1.4 afhankelijke woonruimte:
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin eengedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
 
1.5 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen vangewassen en/of het houden van dieren, waarbij het houden van paarden uitsluitend alsneventak is toegestaan.
 
1.6 ambulante detailhandel:
detailhandel die niet plaatsvindt in een detailhandelsvestiging maar op of aan de openbareweg. Onder ambulante detailhandel worden mede verstaan (week)markten en standplaatsenbuiten de markten.
 
1.7 antennedrager:
antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
 
1.8 antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet ineen techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
 
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.10 bebouwingspercentage:
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceelc.q. bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd metbijgebouwen en overkappingen; hierbij worden ondergrondse bouwwerken meegerekend.
 
1.11 bedrijfsmatige activiteiten in een woning:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijkebedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkteomvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van dewoonfunctie, kan worden uitgeoefend; hieronder dient niet te worden begrepen deuitoefening van detailhandel.
 
1.12 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (hethuishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijkis.
 
1.13 begane grond:
de bouwlaag van een gebouw, welke rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau.
 
1.14 beroepsmatige activiteiten in of bij een woning:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch,therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebieden dat doorzijn beperkte omvang in woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van dewoonfunctie kan worden uitgeoefend; hieronder dient niet te worden begrepen deuitoefening van detailhandel.
 
1.15 bestaande situatie:
• a. t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de
terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel mag worden
gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde, dan wel verleende
omgevingsvergunning;
• b. t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip
waarop het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen

   
1.16 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.17 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.18 bijgebouw:
een gebouw dat qua afmeting en verschijningsvorm ondergeschikt is aan een op hetzelfdeperceel staand hoofdgebouw.
 
1.19 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en hetvergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen ofveranderen van een standplaats.
 
1.20 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
1.21 bouwlaag:
een deel van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloerenof balklagen is begrensd, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting vanonderbouw en zolder.
 
1.22 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaarbehorende bebouwing is toegelaten.
 
1.23 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regelsbepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
 
1.24 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzijdirect of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op degrond.
 
1.25 bruto-vloeroppervlak:
de totale vloeroppervlakte van de bouwlagen, met inbegrip van de daartoe behorendebouwconstructies, magazijnen, dienstruimten, bergingen en dergelijke, met uitzonderingvan ondergrondse parkeervoorzieningen.
 
1.26 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopenen/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruikof aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmedeanders dan voor verbruik ter plaatse.
 
1.27 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet viaeen balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
 
1.28 extensief recreatief medegebruik:
extensieve vormen van dagrecreatie die ondergeschikt zijn aan de functie van debestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, die een kortstondig karakterhebben en in de openlucht plaatsvinden, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën,paramotorvliegen en kleinschalige recreatieve luchtvaart voor zover het starten en landenbetreft.
 
1.29 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk metwanden omsloten ruimte vormt.
 
1.30 geluidgevoelige gebouwen:
geluidgevoelige gebouwen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.1.31 hoekperceel:
een bouwperceel dat zowel aan de zijde van de voorgevel als aan één zijdelingse zijdegrenst aan de weg of het openbaar groen.
 
1.32 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn ligging, constructie en/of afmeting alsbelangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
 
1.33 horecabedrijf:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik terplaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt.
 
1.34 niet-publiek-gerichte dienstverlening:
een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend of overwegend gericht op het verlenen vanadministratieve diensten en/of het uitvoeren van handelingen die een administratievevoorbereiding of uitwerking behoeven zonder een rechtstreeks contact met het publiek.
 
1.35 ondergeschikt bouwdeel:
  1. een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een bouwwerken/of;
  2. ondergeschikte delen van een ondergronds bouwwerk die zichtbaar zijn boven peil.
 
1.36 ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden:
werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden die onder peil plaatsvinden.
 
1.37 overkapping:
een bouwwerk zonder eigen wanden, omsloten door maximaal twee wanden en voorzienvan een gesloten dak, waaronder begrepen een carport.
 
1.38 parkeervoorzieningen:
elke al dan niet overdekte stallingsgelegenheid ten behoeve van voertuigen.
 
1.39 perceelsgrens:
grens van een bouwperceel.
 
1.40 publiekgerichte dienstverlening:
een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend of overwegend gericht op het verlenen van dienstenaan consumenten met een rechtstreeks contact met het publiek, niet zijnde nietpubliekgerichte dienstverlening, detailhandel, horeca en/of seksuele dienstverlening.
 
1.41 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke ruimte, waaronder mede begrepen vaar- en voertuigen,waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingenworden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder eenseksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal,sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen eenerotische-massagesalon, al dan niet gecombineerd met elkaar.
 
1.42 seksuele dienstverlening:
een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele handelingen en/of hetverrichten van erotisch/pornografische vertoningen.
 
1.43 voorgevel:
de gevel van een hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie, dan wel gelet op deuitstraling ervan als voorgevel kan worden aangemerkt.
 
1.44 voorgevelrooilijn:
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de begrenzingvan het bestemmingsvlak.
 
1.45 voorzieningen van algemeen nut:
voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, hettelecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer.
 
1.46 vrijstaand bijgebouw:
een niet met het hoofdgebouw verbonden gebouw dat qua afmeting en verschijningsvormondergeschikt is aan een op hetzelfde perceel staand hoofdgebouw, zoals garages,hobbyruimten, schuurtjes, huishoudelijke berg- en werkruimten en tuinhuisjes.
 
1.47 vrijstaande woning:
een woning die hoogstens door middel van de bijgebouwen met een andere woningverbonden is en waarvan geen van beide zijgevels van het hoofdgebouw in de zijdelingseperceelgrens staan.
 
1.48 waterhuishoudkundige voorzieningenvoorzieningen:
die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer,waterberging en waterkwaliteit, zoals duikers, stuwen, gemalen, inlaten etc.
 
1.49 weg:
een voor het openbaar verkeer openstaande weg of pad, met inbegrip van de daarinliggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.
 
1.50 woning:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de zelfstandige huisvesting van niet meer danéén huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 Bebouwd(e) oppervlak(te) van een bouwperceel:
De oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;
 
2.2 Bruto (bedrijfs)vloeroppervlakte (bvo)
De totale vloeroppervlakte van alle bouwlagen van een (bedrijfs)gebouw(en) met inbegrip van alle daartoe behorende ruimten, gemeten (op alle bouwlagen) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, of tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructie, indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander gebouw.
 
2.3 De afstand
Afstanden tussen bouwwerken onderling worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn;
 
2.4 De afstand tot de bouwperceelgrens
Tussen de grens van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is;
 
2.5 Afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
De kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelscheiding van het bouwperceel;
 
2.6 Het bebouwingspercentage
Het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de planregels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.
 
2.7 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.8 De dakhelling:
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.9 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.10 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.11 De lengte, breedte en diepte van een bouwwerk
De buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten afstand.
 
2.12 De ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
Vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
  
2.13 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.14 Maaiveld
Bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft.
 
2.15 Peil
  1. Voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. Voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld;
  3. Voor gebouwen in het talud van de dijk: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het gebouw.
 
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Groen
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen, met een visueel afschermende functie en landschappelijke waarde;
  2. (onverharde) paden, wegen;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals een waterberging;
  4. straatmeubilair;
  5. nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan.
 
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. Er zijn uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de bestemming en de in lid 3.1 genoemde functies toegestaan. 
  2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het kappen en/of rooien van bomen en houtgewas;
  2. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen; 
  3. het aanleggen van overige verharde en halfverharde wegen en paden;
  4. het ophogen of egaliseren van gronden.
 
3.3.2 Uitzonderingen
Het in lid 3.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
 
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
 
3.3.3 Toelaatbaarheid
De in lid 3.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de visueel afschermende functie van het groen en/of de waterbergende capaciteit.

 
Artikel 4 Tuin
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden staande hoofdgebouwen. met daarbij behorende:
  2. voorzieningen van algemeen nut;
  3. in- en uitritten;  
  4. (ondergrondse) parkeervoorzieningen en daarmee verband houdende voorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
 
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘landschapswaarden’ dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit
omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.
 
4.2.2 Gebouwen en overkappingen
Er zijn binnen deze bestemming geen gebouwen en overkappingen toegestaan.
 
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde (m.u.v. overkappingen), gelden de situerings- en maatvoeringseisen, zoals aangegeven in onderstaande tabel:
 
Maximale bouwhoogte
 
Maximale bouwhoogte
 
   
Situering
 
erfafscheidingen
 
tuinmeubilair en speeltoestellen
 
vlaggenmasten en antennes (maximaal 1 vlaggenmast per bouwperceel)
 
overige bouwwerken
 
Voor de voorgevelrooilijn
 
1m
1m
6m
1m
> 6 m achter de voorgevelrooilijn en/of tot de aan het erf gelegen zijgevel
 
2m
3m
6m
-
Zijdelingse en achterste perceelsgrens: aansluitend aan bestemming 'Groen'.
 
2m
-
-
-
 
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik
Onder een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval verstaan het gebruik voor:
 
  1. seksuele dienstverlening;
  2. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
  3. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
  4. het opslaan van voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;  
  5. het al dan niet ten verkoop opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen;
  6. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
 
  1. perceelsontsluitingswegen met daarbij behorende: 
  2. voorzieningen van algemeen nut; 
  3. parkeervoorzieningen en daarmee verband houdende voorzieningen; 
  4. afvalcontainers (boven- en ondergronds); 
  5. groenvoorzieningen; 
  6. speelvoorzieningen; 
  7. voorzieningen van beeldende kunst;
  8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, met in acht name van de volgende bepalingen.
 
5.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
 
  1. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de maatvoering eisen zoals aangegeven in onderstaande tabel:
Maatvoeringseisen
Eis
Maximale hoogte speeltoestellen
5 m
Maximale hoogte afvalcontainers
2 m
Maximale oppervlakte bovengrondse afvalcontainers
4 m2
Maximale hoogte overige bouwwerken
1 m

 
  1.  het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die een werk van beeldende kunst vormen.
Artikel 6 Wonen
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen‘ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
 
  1. wonen;  
  2. de uitoefening van beroepsmatige activiteiten met daarbij behorende: -voorzieningen van algemeen nut; tuinen en erven; -in- en uitritten; -(ondergrondse) parkeervoorzieningen en daarmee verband houdende voorzieningen; -water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen
De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘landschapswaarden’ dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.
 
6.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
 
  1. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;  
  2. Per bouwvlak mag 1 woning worden gerealiseerd, tenzij op de verbeelding anders staat vermeld;  
  3. De voorgevel van het hoofdgebouw mag uitsluitend worden georiënteerd op de ter plaatse van de aanduiding ‘gevellijn’ aangeduide gevellijn;  
  4. Ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' mogen de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan is aangegeven;
6.2.3 Bijgebouwen
Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
 
  • Per woning mag 1 bijgebouw worden gebouwd;  
  • Bijgebouwen mogen worden gebouwd binnen het bouwvlak en buiten het bouwvlak met inachtneming van de volgende maatvoerings- en situeringseisen:
Maatvoeringseisen
 
Eis
 
maximale oppervlakte aan bijgebouwen per woning
 
30 m2
aangebouwd bijgebouw:
 
 
maximale goothoogte
 
3 m
maximale bouwhoogte
 
3 m
vrijstaand bijgebouw:
 
 
maximale goothoogte
 
3 m
maximale bouwhoogte
 
5 m
 
Situeringseisen
 
Eis
minimale afstand van een bijgebouw achter de voorgevelrooilijn en/of achter de aan het erf gelegen zijgevel
 
5 m
 
6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde (m.u.v. overkappingen), gelden de situerings- en maatvoeringseisen zoals aangegeven in onderstaande tabel:
 
 
Maximale bouwhoogte
 
Maximale bouwhoogte
 
Maximale bouwhoogte
 
Maximale bouwhoogte
 
Situering
 
erfafscheidingen
 
tuinmeubilair en speeltoestellen
 
vlaggenmasten en antennes (maximaal 1 vlaggenmast per bouwperceel)
 
overige bouwwerken
 
Tussen percelen:
 
    
- voor de voorgevelrooilijn
 
1m
1m
6m
1m
- < 6 m achter de voorgevelrooilijn en/of tot de aan het erf gelegen zijgevel
 
1m
1m
6m
1m
- > 6 m achter de voorgevelrooilijn en/of tot de aan het erf gelegen zijgevel
 
2m
3m
6m
3m
Zijdelingse en achterste perceelsgrens:
aansluitend aan bestemming 'Groen'.
  
2m
-
-
-
Ter plaatse van de aanduiding 'Specifieke vorm van wonen-groene erfscheiding'
 
2m, uitsluitend uitgevoerd als groene erfafscheiding
 
-
-
-
  
6.2.5 Overkappingen
 
  1. Overkappingen mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende maatvoerings- en situeringseisen  
Maatvoeringseisen
Eis
maximale goothoogte
3 m
maximale bouwhoogte
3 m
maximale breedte
4 m
maximale totale oppervlakte
25 m2
Situeringseisen
Eis
minimale afstand achter de voorgevelrooilijn
1 m, met dien verstande dat de overkapping direct aansluitend aan de zij- of achtergevel dient te worden gebouwd.

 
  1. In aanvulling op het bepaalde in de tabel onder a geldt dat de oppervlakte aan overkappingen niet wordt meegerekend bij de totale oppervlakte van bijgebouwen op een bouwperceel.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen van een vrijstaande overkapping, indien wordt voldaan aan de volgende regels:
 
  1. Er geen afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarde van de woning en woonomgeving.  
  2. Er geen afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige en ruimtelijke beeldkwaliteit.
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1 Beroepsmatige activiteiten
Binnen de bestemming ‘Wonen’ is de uitoefening van beroepsmatige activiteiten aan huis toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
 
  1. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning tot een maximum van 50 m².  
  2. De activiteiten mogen niet ondergronds plaatsvinden. 
  3. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van hetverkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.  
  4. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving.  
  5. Detailhandel is niet toegestaan.  
  6. De activiteiten dienen te worden uitgevoerd door een bewoner van de woning.
6.4.2 Strijdig gebruik 
  1. Onder een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder gevalverstaan het gebruik voor:  
    1. bewoning van vrijstaande bijgebouwen;  
    2. seksuele dienstverlening;  
    3. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
    4. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;  
    5. het opslaan van voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;  
    6. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen.
  2. Het bepaalde onder a sub 3 is niet van toepassing voor zover het betreft het plaatsen van ten hoogste één toercaravan of tent op het erf van een woning.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
6.5.1 Bedrijfsmatige activiteiten/kapsalons in hoofd- of bijgebouw
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.1 voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten dan wel kapsalons in het hoofd- of bijgebouw, met dien verstande dat:
 
  1. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;  
  2. bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
    1. geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, die onder artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;  
    2. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;  
    3. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
    4. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten; 
    5. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in hetklein in verband met bedrijfsmatige activiteiten dan wel de uitoefening van een kapsalon in of bij het hoofdgebouw;  
    6. maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten dan wel een kapsalon in gebruik mag zijn, zulks met een maximum van 50 m²;
    7. bedoeld gebruik niet ondergronds mag plaatsvinden.
  3. er voldaan wordt aan hetgeen gesteld is in de artikelen 9.4 (Parkeernormen) en 13.1 (Algemeen toetsingskader afwijkingen en wijzigingen).
6.5.2 Beroepsmatige activiteiten ondergronds
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.4.2 in dat deel van het hoofd- of bijgebouw dat ondergronds is gelegen, met dien verstande dat:
 
  1. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;  
  2. bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:  
    1. geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, die onder artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;  
    2. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
    3. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  3. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;  
  4. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw;  
  5. maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn, zulks met een maximum van 100 m²;  
  6. er voldaan wordt aan hetgeen gesteld is in de artikelen 10.4 (Parkeernormen) en 14.1 (Algemeen toetsingskader afwijkingen en wijzigingen).

Artikel 7 Waarde - Archeologie
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde – Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische verwachtingswaarden van de gronden.
 
7.2 Bouwregels
 
  1. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 m² en een diepte van meer dan 0,4 m een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. 
  2. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning: 
    1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden. 
    2. De verplichting tot het doen van opgravingen. 
    3. De verplichting de bouwactiviteiten die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.2 onder a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld naar het oordeel van het bevoegd gezag.
 
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
 
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,4 m onder het maaiveld en met een terreinoppervlakte groter dan 250 m2, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen; 
  2. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels; 
  3. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,4 m onder het maaiveld.
 
7.4.2 Uitzonderingen
Het in lid 7.4.1vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
 
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn; 
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
 
7.4.3 Toelaatbaarheid
 
  1. De in lid 7.4.1genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. 
  2. Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. 
  3. Indien uit het onder b genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning: 
    1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden. 
    2. De verplichting tot het doen van opgravingen. 
    3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  4. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd
 
3 Algemene regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels
 
9.1 Ondergeschikte bouwdelen
Bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en/of bouwhoogtes mogen worden overschreden door ondergeschikte bouwdelen tot maximaal 1,5 m alsmede door liftkokers, trappenhuizen en galerijen.

9.2 Ondergrondse werken en werkzaamheden
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden gelden, behoudens de in de regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
 
9.3 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens de elders in deze regeling opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
 
  1. ondergronds bouwen is uitsluitend toegestaan daar waar bovengronds gebouwd mag worden;  
  2. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 m onder peil;
  3. indien ondergronds gebouwd wordt in gronden waar geen bovengrondse bebouwing aanwezig is, telt de oppervlakte van de ondergrondse bebouwing mee bij de maximaal toegestane oppervlakte en het maximum bebouwingspercentage.
9.4 Afdekking van gebouwen
Waar in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, dient een gebouw aan twee tegenover elkaar gelegen zijden vanaf die of een lagere hoogte te worden afgedekt met hellende dakvlakken, waarvan de helling niet meer mag bedragen dan 45 graden, met dien verstande dat:
 
  1. tussen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken met een helling van 45 graden en de voorgeschreven maximale bouwhoogte ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer of minder dan 45 graden en rechtopstaande gevelconstructies (eventueel met goten of daarmee gelijk te stellen constructiedelen) zijn toegestaan;
  2. geringe overschrijding van de (denkbeeldige) 45 gradenlijn is toegestaan door (gedeelten van) ondergeschikte bouwdelen, waaronder in ieder geval begrepen dakkapellen, schoorstenen en andere bouwdelen van ondergeschikte betekenis. Bouwdelen van ondergeschikte betekenis mogen niet meer dan de helft van de breedte van het dakvlak beslaan;  
  3. in afwijking van het bepaalde in artikel 2 wordt bij de toepassing van de regels van dit artikel de goothoogte voor hoofdgebouwen gemeten op de denkbeeldige maximaal toegestane bouwmassa binnen een bouwvlak.
9.5 Bestaande maten en hoeveelheden
 
  1. Indien afstanden tot, hoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaandebouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer respectievelijk minder bedragen dan in  gevolge het in hoofdstuk 2 bepaalde mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
  2. In het geval van (her)bouw van gebouwen is het bepaalde onder a alleen van toepassing indien de (her)bouw geschiedt op dezelfde plaats.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels
 
10.1 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inrichting
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van de gronden en bouwwerken zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen ter plaatse van de aanduiding 'Groen' binnen 1 jaar na eerste ingebruikname zoals aangegeven op de 'Verbeelding' teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
 
10.2 Voorwaardelijke verplichting waterberging
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van de gronden en bouwwerken zonder de aanleg en instandhouding van waterbergende voorzieningen. De capaciteit van de waterberging mag niet minder bedragen dan 7 m³ en dient ook na realisatie in stand te worden gehouden.
 
10.3 Voorwaardelijke verplichting straatmeubilair
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van de gronden en bouwwerken zonder de realisatie en instandhouding van een ontmoetingsplek in de vorm van een zitgelegenheid ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - straatmeubilair' binnen 2 jaar na ingebruikname woningen.
 
10.4 Parkeernormen
10.4.1 Gebruiksregels
In geval van nieuwe ontwikkelingen (nieuwbouw van gebouwen en/of een wijziging van het gebruik van de gebouwen en/of gronden) dient voldaan te worden aan de parkeernormen, zoals opgenomen in bijlage 1 Nota parkeernormen.
 
10.4.2 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder lid 9.4.1, mits:
 
  1. de ontwikkeling niet een zodanige verkeersaantrekkende activiteit betreft die kan leiden tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;  
  2. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
 
10.4.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen door de in bijlage 1 opgenomen Nota parkeernormen te wijzigen, indien een gewijzigde gemeentelijke Nota parkeernormen is vastgesteld.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels
 
11.1 Luchtvaartverkeerzone
11.1.1 Luchtvaartverkeerzone – IHCS
Ter plaatse van de aanduiding ‘Luchtvaartverkeerzone – IHCS’ mag de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 64 m + NAP.
 
11.1.2 Luchtvaartverkeerzone – ILS
 
  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘Luchtvaartverkeerzone – ILS’ mag debouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan: 2. 41,8 m + NAP ter plaatse van de aanduiding ‘luchtvaartverkeerzone – ILS 3’;
Indien de bouwhoogte op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan groter is dan ter plaatse van de aanduiding is aangegeven, dan geldt deze bouwhoogte als de maximale bouwhoogte.  
  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het bouwen van hogere gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, mits deze geen belemmering opleveren voor het functioneren van het Instrument Landing System van vliegbasis Volkel. Hiertoe dient advies te worden ingewonnen bij de beheerder van het betrokken ILS.
 
11.2 Vrijwaringszone – radarverstoringsgebied
 
  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone – radarverstoringsgebied’ mag debouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 65 m + NAP. Indien de bouwhoogte op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan groter is dan 65 m + NAP, dan geldt deze bouwhoogte als de maximale bouwhoogte.  
  2. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het bouwen van hogere gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, mits deze geen belemmering opleveren voor het radarverkeer van vliegbasis Volkel. Hiertoe dient advies te worden ingewonnen bij het ministerie van defensie.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
 
12.1 Afwijkingen
Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, is het bevoegd gezag bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van de desbetreffende bepalingen van het plan voor:
 
  1. het afwijken van de in het plan voorgeschreven maten, afmetingen, oppervlakten en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;  
  2. het toestaan van geringe overschrijdingen van bestemmings- en/of bouwgrenzen, mits het overschrijdingen betreft ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding;  
  3. overschrijdingen van de krachtens de bepalingen in dit plan toegelaten hoogte van bouwwerken, voor de bouw van dakopbouwen voor technische installaties, zoals liftinstallaties, luchtbehandelingsinstallaties, ventilatiesystemen, afzuigsystemen en soortgelijke bouwwerken, die anders hun functie niet kunnen vervullen;  
  4. het oprichten van antenne-installaties, met inachtneming van de volgende bepalingen:  
    1. de aanvrager dient aan te tonen dat voor het oprichten van de betreffende antenne geen gebruik gemaakt kan worden van reeds bestaande antennedragers;  
    2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit als gevolg van het oprichten van de antenne-installatie mag niet worden aangetast;
    3. de bouwhoogte van een nieuwe mast ten behoeve van de antenne-installatie mag maximaal 40 m bedragen;
 
met dien verstande dat het bepaalde in lid 10.1 en 10.2 in acht moet worden genomen;
 
  1. het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 m onder peil, onder de voorwaarden dat:  
    1. de waterhuishouding niet onevenredig wordt verstoord/aangetast, dan wel voldoende maatregelen worden getroffen in het belang van de gewenste waterhuishouding ter plaatse en in de directe omgeving;  
    2. geen onevenredig afbreuk wordt gedaan aan eventuele archeologische waarden ter plaatse.  
  2. Het bevoegd gezag kan bij de verlening van de omgevingsvergunning voor het afwijken voorwaarden ten aanzien van de situering van voorzieningen als bedoeld in sub d en sub e stellen teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing van de voorzieningen ten opzichte van de omgeving te waarborgen.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen door:
 
  1. het aanbrengen van wijzigingen betrekking hebbende op een enigszins andere situering van de bestemmingsgrenzen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken, dat verschuivingen nodig zijn in verband met de aanleg van een weg of ingekomen bouwaanvragen ter uitvoering van een bouwplan, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding, met dien verstande dat de verschuiving niet meer dan 5 m mag bedragen; 
  2. het wijzigen van de voorgeschreven maatvoering voor bouwwerken met ten hoogste 20%, indien in verband met ingekomen bouwvragen deze wijzigingen nodig zijn;  
  3. een enigszins andere situering en/of begrenzing van de bestemmings- en/of bouwgrenzen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen in verband met de uitvoering van een bouwplan waarvan realisering wenselijk of noodzakelijk wordt geacht, nodig zijn, mits de oppervlakte van een bestemmingsen/of bouwvlak met niet meer dan 20% wordt gewijzigd;  
  4. het aanpassen van de regels en het oprichten van transformatorhuisjes of gemaalgebouwtjes toe te staan met een inhoud van maximaal 75 m3 welke in het kader van de nutsvoorziening nodig zijn.

Artikel 14 Overige regels
 
14.1 Algemeen toetsingkader afwijkingen en wijzigingen
Bij de toetsing van het verlenen van omgevingsvergunningen voor het afwijken en het wijzigen van het plan, dienen onderstaande criteria mede als toetsingskader te worden gebruikt:
 
  1. Ten aanzien van de stedenbouwkundige en beeldkwaliteit kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:  
    1. met de 'Visie Lankes' zoals opgenomen in bijlage 2 van deze regels. de verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;  
    2. de verhouding tussen de hoogte en de breedte van de gebouwen;
    3. de samenhang van de bouwvorm, bouwmassa, hoogte en breedte van gebouwen met de directe omgeving;  
      1. de situering van de gebouwen op het bouwperceel.
  2. Ten aanzien van de milieukwaliteit kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:  
    1. de mate van hinder voor de omliggende functies;  
    2. de gevolgen voor de externe veiligheid; hieronder wordt verstaan het overlijdensrisico als gevolg van activiteiten met gevaarlijk stoffen;  
    3. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;  
    4. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving; 
    5. de gevolgen voor de bodem- en grondwaterkwaliteit.
  3. Ten aanzien van de verkeersveiligheid kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:  
    1. de mate van toename van de verkeersintensiteit als gevolg van het gebruik van de gronden;
    2. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;  
    3. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg c.q. fiets- en voetpaden;  
    4. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte;  
    5. de aanwezigheid van voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein.  
  4. Ten aanzien van de sociale veiligheid kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:
    1. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;  
    2. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.
  5. Ten aanzien van de brandveiligheid en rampenbestrijding kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:  
    1. de aanwezigheid van vluchtwegen;  
    2. de bereikbaarheid van de bouwwerken;  
    3. de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.  
  6. Ten aanzien van het woon- en leefklimaat kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:  
    1. de toename van het verkeer en de parkeerbehoefte;  
    2. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;  
    3. de bezonning;  
    4. het uitzicht;  
    5. privacy.
  7. Ten aanzien van het parkeren dient rekening te worden gehouden met de 'Nota Parkeernormen' zoals opgenomen in bijlage 1 van deze regels.
14.2 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luiden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

4 Overgangs- en slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
 
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
 
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, 
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.  
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.  
  3. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
15.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
 
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.  
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.  
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:'Regels Nieuwstraat 33, Volkel'