direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Speekstraat 3, Volkel
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1991.BPSpeekstr3Volkel-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Speekstraat 3, Volkel" van de gemeente Maashorst.

1.1 Aanleiding en doel

Op de locatie aan de Speekstraat 3 te Volkel is sinds 1982 een rundveebedrijf gevestigd. De bedrijfsvoering is reeds beëindigd en de initiatiefnemer is voornemens om op dezelfde locatie een agrarisch technisch hulpbedrijf (kleinschalig loonbedrijf / bouwbedrijf) te realiseren. De huidige bedrijfsbebouwing komt ten dienste te staan van het nieuwe bedrijf en de huidige inpandige bedrijfswoning wordt elders op het terrein herbouwd.

De initiatieven kunnen niet rechtstreeks worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan ''Partiële herziening buitengebied 2017''. De gemeente Uden heeft aangegeven medewerking te willen verlenen door middel van een herziening van het bestemmingsplan.

Voorliggend rapport bevat de toelichting en regels voor het initiatief. In deze raportage zijn een ruimtelijke, planologische, (milieu)technische en economische afweging opgenomen.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.BPSpeekstr3Volkel-ON01_0001.png"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.BPSpeekstr3Volkel-ON01_0002.png"

KADASTRALE SITUATIE

De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Uden, sectie O, nummer 1250. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 10.310 m². De gronden zijn particulier in eigendom.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied 2017", onherroepelijk vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 22 juni 2017. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.BPSpeekstr3Volkel-ON01_0003.png"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

Het plangebied is in het vigerende bestemmingsplan bestemd als 'Agrarisch'. De gronden zijn in deze bestemming onder andere aangewezen voor:

  • agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende agrarische voorzieningen;
  • grondgebonden agrarische bedrijven die uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij', waarbij niet meer dan één agrarisch bedrijf aanwezig mag zijn per bouwvlak;
  • één bedrijfswoning per bouwvlak tenzij door de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' anders is aangegeven;
  • (onverharde) paden, wegen en groenvoorzieningen.

Hiernaast bevat het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Deze dubbelbestemming verplicht archeologisch onderzoek bij bodemingrepen van bepaalde omvang. Dit staat verder beschreven in hoofdstuk 5.

Aan het bouwvlak is de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' toegekend, dat een grondgebonden agrarisch bedrijf ter plaatse toestaat. Verder kent het plangebied de gebiedsaanduidingen 'overige zone - gemengd landelijk gebied' - dat onder bepaalde omstandigheden vergroting van het bouwvlak kan toestaan - en 'overige zone - deelgebied gemengd' - dat onder bepaalde omstandigheden vergroting van de bruto-vloeroppervlakte voor statische opslag kan toestaan.

Voorts kent het plangebied de gebiedsaanduidingen 'geluidzone - luchtvaart 40-45 ke', 'luchtvaartverkeerzone - funnel 10', 'luchtvaartverkeerzone - ils-zone 6' en 'vrijwaringszone - radar' die beperkingen stellen aan de maximale hoogte van bouwwerken en geluidsbelasting ten behoeve van het functioneren van het militaire vliegveld Volkel.

Tot slot kent een gedeelte van het plangebied de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop', die de aanwezige bestemmingen mede bestemd voor het beschermen van de functie en landschapswaarde van de nabijgelegen molen.

Conclusie

De initiatiefnemer is voornemens om op deze locatie een agrarisch technisch hulpbedrijf (kleinschalig loonbedrijf / bouwbedrijf) te realiseren. De huidige bedrijfsbebouwing komt ten dienste te staan van het nieuwe bedrijf en de huidige inpandige bedrijfswoning wordt elders op het terrein herbouwd. Dit is niet toegestaan binnen het vigerende bestemmingsplan. De gemeente Maashorst heeft echter aangegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief middels een bestemmingsplanherziening.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft de bestaande toestand van de directe omgeving en het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.BPSpeekstr3Volkel-ON01_0004.png"

DIRECTE OMGEVING

2.1 Bebouwing en functies

Omgeving

Het plangebied ligt aan de Speekstraat en bevindt zich in het agrarische buitengebied van de gemeente Uden aan de zuidkant van Volkel. De Speekstraat is de laatste zijstraat van de N605, de gebiedsonsluitingsweg die vlak ten noorden van de Speekstraat over gaat in de bebouwde kom en doorloopt tot de kernrand van Volkel.

Het plangebied ligt in een omgeving met gemengd gebruik: agrarische doeleinden, wonen, bedrijvigheid en detailhandel komen naast elkaar voor. Aan de kruising van de Speekstraat met de N605 staat de karakteristieke molen 'De Nije Kreiter'.

Plangebied

Het plangebied kent een rechthoekige vorm waarop twee gebouwen zijn gesitueerd. Het hoofdgebouw met een oppervlakte van 883 m² - gesitueerd centraal op het perceel - dient als schuur voor het rundvee en is aan de noordkant tevens in gebruik als bedrijfswoning. Het tweede gebouw met een oppervlakte van 167 m² - gesitueerd aan de oostkant van het perceel - dient als schuur waarin de agrarische hulpmiddelen kunnen worden opgeslagen of waarin de hulpmiddelen kunnen staan. Naast de gebouwen bevat het noordelijke deel van het plangebied een grasveld omringd door groene hagen op zowel de erfgrens als binnen het plangebied. Het zuidelijke deel van het plangebied, ten zuiden van de bebouwing, is in gebruik als buitenopslag.

2.2 Ontsluiting

Het plangebied wordt aan de noordwest-kant ontsloten op de Speekstraat, die in oostelijke richting de N605 kruist en in westelijke richting aansluit op de Hoge Randweg. De Speekstraat heeft geen belangrijke ontsluitende functie voor het buitengebied van Uden, het verkeer betreft voornamelijk bestemmingsverkeer. Hierdoor is de verkeersintensiteit relatief laag.

2.3 Groen en water

Het plangebied is functioneel ingericht met een groene entree aan de Speekstraat. Momenteel is het merendeel van het perceel verhard door toedoen van de bedrijfsvoering. In het noordelijke deel van het plangebied ligt een grasveld omringd door groene hagen op zowel de erfgrens als binnen het plangebied. De westelijke en oostelijke perceelsgrenzen worden gekenmerkt door houtsingels die reiken tot de zuidelijke perceelgrens die verder vrij is van beplanting. Het zuidelijke deel van het plangebied heeft hierdoor een open karakter. Het plangebied bevat voorts geen oppervlaktewater.

Hoofdstuk 3 Plan

In dit hoofdstuk is de beschrijving van het plan opgenomen. Op onderstaande afbeelding, tevens bijgevoegd als bijlage 1 is de nieuwe inrichting van het perceel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.BPSpeekstr3Volkel-ON01_0005.png"

INRICHTINGSSCHETS

3.1 Bebouwing en functies

Het agrarische rundveebedrijf is reeds beëindigd. De eigenaren zijn vroeger werkzaam geweest binnen de wegbouwsector en als loonwerker. Met de gecombineerde activiteiten biedt de onderneming (Verbruggen Agro) de agrarische sector ondersteuning tijdens het zaai- en oogstseizoen, alsmede in de verspreiding van mest (Agro). Daarnaast biedt het bedrijf ook een unieke dienst aan op het gebied van loonwerk en bouwactiviteiten in de vorm van wegen, sleufsilo’s, verkavelingen e.d. (GWW).

Met de locatie aan de Speekstraat 3, ontstaat een goede uitvalsbasis om de hun diensten aan de agrarische sector aan te bieden. Onderhavig initiatief betreft dan ook het oprichten van een agrarisch technisch hulpbedrijf, bijlage 2 betreft een prognose waaruit blijkt dat het gaat om een agrarisch technisch hulpbedrijf. Het nieuwe bedrijf voorziet in het stallen van agrarische hulpdiensten (machines), opslag van producten en klein onderhoud binnen de bestaande bebouwing (met een gezamenlijke oppervlakte van 1.050 m²) en op het terrein.

De huidige bedrijfswoning zal worden onttrokken uit het bestaande hoofdgebouw en zal direct aan de Speekstraat worden herbouwd, tevens zal hiervoor een gedeelte van het perceel worden ingericht als tuin voorzien van een bijgebouw. Middels de herbouw van de woning op kortere afstand van de Speekstraat wordt aangesloten bij de huidige verkavelingspatronen in de omgeving. Het bijgebouw wordt, conform bovenstaande inrichtingsschets, gesitueerd aan de oostkant van de nieuw te ontwikkelen ontsluiting. Middels deze situering ontstaat een logische indeling van het perceel, waarbij het bijgebouw kan dienen als garage.

De woning krijgt een maximale goot- en bouwhoogte van 6 dan wel 10 meter. De maximale inhoud bedraagt 750 m³ (oppervlakte van circa 130 m²). Het bijgebouw krijgt een oppervlakte van maximaal 100 m². Hiermee wordt voldaan aan de regels voor bedrijfswoningen.

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Verkeersgeneratie

De oprichting van de woning leidt daarmee niet tot een stedenbouwkundige verslechtering. De functieverandering van agrarisch bedrijf naar een agrarisch technisch hulpbedrijf heeft invloed op de verkeersgeneratie. De digitale publicatie ''ASVV 2021'' (CROW) bevat kencijfers voor de verkeersgeneratie van diverse functies. De gemeente Uden wordt aangeduid als matig stedelijk gebied, waarin de locatie van het plangebied binnen de gemeente Uden tot het buitengebied behoort.

Oorspronkelijke situatie

In de oorspronkelijke situatie was er sprake van een agrarische bestemming inclusief één bedrijfswoning. De verkeersaantrekkende werking hiervan is normaliter te bepalen aan de hand van de bedrijfswerkzaamheden. Gemiddeld kwamen er 6 vrachtwagens per week voor het transporteren van voer, dieren en mest. Dit leidde tot gemiddeld 12 verkeersbewegingen per week. Daarnaast kwamen er verschillende bezoekers (gemiddeld 4 per week) op locatie (dierenartsen, controleurs, etc.) die leidden tot een gemiddelde van 8 verkeersbewegingen per week. De bedrijfswoning, tenslotte, zorgen, conform de CROW publicatie, voor 9 verkeersbewegingen per etmaal. In totaal was er sprake van 83 verkeersbewegingen per week, ofwel 12 verkeersbewegingen per etmaal.

Nieuwe situatie

Binnen het plangebied bestaat in de nieuwe situatie het aantal verkeersbewegingen uit twee onderdelen: agrarisch technisch hulpbedrijf (arbeidsextensief / bezoekersextensief) en de nieuw te realiseren bedrijfswoning (koop, vrijstaand). In de onderstaande tabel is de berekening van de verkeersaantrekkende werking uiteengezet.

Onderdeel   Verkeersgeneratie   Aantal   Totaal  
Agrarisch technisch hulpbedrijf   4,8 per 100 m² bvo   1.050 m²   50,4  
Koop, vrijstaand   8,2 per woning   1 woning   8,2  
Totaal       58,6  

Op basis van bovenstaande tabel kan worden gesteld dat de nieuwe situatie gemiddeld zorgt voor 59 verkeersbewegingen per etmaal. Echter zorgt het bedrijf enkel voor de opslag van machines en worden de werkzaamheden alleen op locatie van derden uitgevoerd. Op de locatie aan de Speekstraat vindt alleen stalling materieel, opslag van producten en klein onderhoud plaats. Het werkelijke aantal verkeersbewegingen van en naar het bedrijf bedraagt circa 16 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Dit in combinatie met de bedrijfswoning leidt tot 24,2 verkeersbewegingen per etmaal.

Conclusie

Op basis van deze berekeningen kan worden gesteld dat in de nieuwe situatie de verkeersaantrekkende werking gemiddeld met 12 motorvoertuigbewegingen per etmaal toeneemt. Deze stijging kan zonder meer door de Speekstraat en omliggende wegen worden afgewikkeld.

3.2.2 Ontsluiting

In de nieuwe situatie zal de bestaande inrit komen te vervallen. In plaats daarvan zullen twee ontsluitingen (per saldo een toename van één ontsluiting) worden gerealiseerd aan de Speekstraat. Dit is tevens zichtbaar op de inrichtingsschets, bijgevoegd als bijlage 1.

3.2.3 Parkeren

Het voorzien in voldoende parkeerplaatsen is noodzakelijk voor goed functioneren van het plangebied en voorkomt overlast voor de omgeving. De gemeente Uden heeft hiertoe de gemeentelijke nota 'Parkeernormen Uden 2018'' vastgesteld. Van toepassing zijn de normen in het buitengebied. In het buitengebied wordt gerekend met een minimale norm van 2,4 parkeerplaatsen per vrijstaande eengezinswoning (vanaf circa 80 m²) en 0,9 parkeerplaatsen voor een arbeidsextensief / bezoekersextensief bedrijf per 100 m² bvo. In de onderstaande tabel is de berekening van de parkeerkencijfers uiteengezet.

Onderdeel   Parkeerkencijfers   Aantal   Totaal  
Agrarisch technisch hulpbedrijf   0,9 per 100 m² bvo   1.050 m²   9,5  
Koop, vrijstaand   2,4 per woning   1 woning   2,4  
Totaal       11,9  

Voor onderhavig initiatief geldt dat, conform de gemeentelijke nota ''Parkeernormen Uden 2018'', ten minste in 12 parkeerplaatsen moet worden voorzien. Deze parkeerplaatsen dienen op eigen terrein gerealiseerd te worden. Onderhavig plangebied is groot genoeg om hieraan te voldoen, zie de inrichtingsschets. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde normen.

3.3 Groen en water

Binnen het initiatief zal een tuin worden ingericht voor de nieuwe bedrijfswoning. De huidige beplanting (hagen en singels) ter hoogte van de nieuwe bedrijfswoning en de oostelijke perceelgrens blijven behouden. Daarnaast wordt middels onderstaande landschappelijke inpassing, nader toegelicht in paragraaf 4.3.2, nieuwe groenelementen toegevoegd aan de ruimte.

Landschappelijke inpassing (analyse)

Het perceel zal worden voorzien van een landschappelijke inpassing, die bestaat uit de aanplant van een bosplantsoen, nieuwe bomen en nieuwe hagen. De realisatie van deze groenstructuren zijn opgenomen in het beplantingsplan (zie bijlage 3).

Gekozen is voor inheemse beplanting die past in het landschap. Er is gekozen voor gebiedseigen soorten die groeien op de aanwezige zandgrond. Door het struweel/ bosplantsoen te combineren met bestaande solitaire bomen ontstaat een waardevolle groene zoom rondom het perceel. Deze groene rand biedt is een toevoeging op de leefomgeving van diverse soorten vogels en insecten.

3.4 Duurzame en gezonde leefomgeving

Een duurzame en gezonde leefomgeving is belangrijk voor het goed functioneren van mens en natuur. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang te werken aan instandhouding of verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en moet schade en overlast voorkomen worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met toekomstige veranderingen, verwachtingen en onzekerheden; denk daarbij aan klimaatveranderingen, technologische doorbraken en politieke onzekerheid. Goede stedenbouwkundige plannen en bouwplannen geven hieraan een passende invulling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in energietransitie en klimaatbestendigheid.

3.4.1 Energietransitie

Nederland heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn en om de uitstoot van CO2 drastisch te verminderen. Om dit te kunnen realiseren zijn grote en kleine veranderingen nodig: de energietransitie. De omschakeling van het gebruik van fossiele brandstoffen naar meer duurzame vormen van energie is de grootste omslag, maar we zullen er ook bewust van moeten zijn dat we anders moeten gaan kijken naar ons energieverbruik. De energietransitie heeft ook een ruimtelijke inslag: het bestaand stedelijk gebied en buitengebied moeten (steden)bouwkundig worden aangepast en nieuwe ontwikkelingen worden toekomstbestendig ontwikkeld.

Onderhavig plan draagt op de volgende wijzen bij aan de energietransitie:

  • de woning wordt 'aardgasvrij' gebouwd;
  • de oriëntatie van de woning is geoptimaliseerd voor zonne-energie (zongericht verkavelen);
  • er wordt gebruikt gemaakt van lucht warmte-koude opslag, of andere vormen van duurzame energie;
  • de woning wordt volgens het ENG-principe gebouwd.

3.4.2 Klimaatbestendigheid

Klimaatverandering is merkbaar en heeft steeds meer een effect op ons dagelijks leven. De zomers worden langer, heter en droger, en áls er regen valt dan komt die vaak in grote hoeveelheden. De winters worden warmer en natter. Dit heeft effect op het woon- en leefklimaat door hittestress, periodes van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Door met het stedenbouwkundig plan en bouwplan rekening te houden met het veranderende klimaat, kan overlast worden voorkomen en is er sprake van een klimaatbestendige ontwikkeling.

Onderhavig plan voorziet hier op de volgende wijze in:

  • waterberging op eigen terrein;
  • aantrekkelijk verblijfsklimaat voor de gebruikers, gebiedseigen planten en dieren;
  • groen / bomen aanleggen ten behoeve van opname van stikstof en CO2, het vast houden van water en het tegengaan van hittestress.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

4.1 Nationaal niveau

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als opvolger van de SVIR. In dit strategisch beleidsdocument schetst de overheid een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Nederland staat de komende jaren voor grote opgaven: de bouw van 1 miljoen nieuwe woningen, duurzame energie opwekken, klimaatverandering, ende overgang naar een circulaire economie vragen meer ruimte dan er beschikbaar is. Daarom moeten er keuzes worden gemaakt om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig, gezond en welvarend te houden. In dit licht zijn de NOVI de nationale belangen opnieuw gedefinieerd:

  • a. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving
  • b. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit
  • c. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties
  • d. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving
  • e. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften
  • f. Waarborgen en realiseren van een veilig robuust en duurzaam mobiliteitssysteem
  • g. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit
  • h. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving
  • i. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten
  • j. Beperken van klimaatverandering
  • k. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening die in 2050 CO2-arm is en de daarbij benodigde infrastructuur
  • l. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen
  • m. Realiseren van een toekomstbestendige circulaire economie
  • n. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit)
  • o. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater
  • p. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat
  • q. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit
  • r. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie
  • s. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang
  • t. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit
  • u. Ontwikkelen van een duurzame visserij.

Analyse

Het voorgenomen initiatief is in lijn met de Omgevingsvisie en geeft invulling aan het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit en het waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving. Bij de planvorming wordt rekening gehouden met de diverse milieuaspecten, landschap, water, natuur en cultuurhistorie, geheel in lijn met de NOVI.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan de 'Nationale Omgevingsvisie (NOVI)'

4.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving. De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.

De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en het Natuurnetwerk Nederland. Voor onderhavig plan is het belang ''Militaire terreinen en objecten'' aan de orde. Dit belang is beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (zie paragraaf 4.1.3). Als aan dat besluit wordt voldaan, wordt tevens aan de SVIR voldaan.

4.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De in de SVIR opgenomen nationale belangen krijgen een wettelijke grondslag in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

De werking van het Barro is naar plaats beperkt. Het plangebied ligt op minder dan 15 km van het militaire vliegveld Volkel. Derhalve gelden bepaalde hoogtebeperkingen. In paragraaf 14.2 vindt hiervan een nadere uitwerking plaats. Daaruit wordt geconcludeerd dat het bouwplan ruim onder de maximaal toegestane hoogte blijft. Het project vormt daardoor geen belemmering voor het nationale belang "Militaire terreinen en objecten".

Conclusie
Het project vormt geen belemmering voor de nationale belangen die middels het Barro beschermd zijn.

4.1.4 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het initiatief omvat een functiewijziging van een agrarisch bedrijf naar een agrarisch technisch hulpbedrijf, waarbij een bedrijfswoning wordt verplaatst naar een andere locatie binnen het bouwvlak. Een dergelijke ontwikkeling wordt niet als stedelijke ontwikkeling gezien. Een nadere toetsing aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking is derhalve niet nodig.

Conclusie
Er is geen toetsing aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking nodig. Het plan voldoet aan dit onderdeel van het Besluit ruimtelijke ordening.

4.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Omgevingsvisie Noord-Brabant;
  • Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.

Het plan wordt aan deze nota's getoetst.

4.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

In voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft de provincie de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld (14 december 2018). Deze omgevingsvisie bevat de visie van het provinciale bestuur op de Brabantse leefomgeving van de toekomst (2050). Naar de uitgangspunten van de Omgevingswet zijn daarbij geen routes naar de gestelde doelen vastgelegd, omdat daarmee een beter samenspel en draagvlak kunnen ontstaan. De Omgevingsvisie zal onder meer de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening gaan vervangen.

De Omgevingsvisie kent één basisopgave: "werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit". Elke ruimtelijke ontwikkeling moet - ongeacht de omvang - hieraan bijdragen. In vier hoofdopgaven worden nadere accenten gelegd:

  • 1. werken aan de Brabantse energietransitie;
  • 2. werken aan een klimaatproof Brabant;
  • 3. werken aan een slimme netwerkstad;
  • 4. werken aan een concurrerende, duurzame economie.

Analyse

Onderhavig initiatief omvat een functiewijziging van een agrarisch bedrijf naar een agrarisch technisch hulpbedrijf, waarbij de bedrijfswoning wordt verplaatst naar een andere locatie binnen het bouwvlak. Deze relatief kleinschalige ontwikkeling draagt op de volgende wijze bij aan de 'grote' hoofdopgaven.

ad 1.   De energietransitie houdt enerzijds in het verminderen van het energieverbruik en anderzijds de verduurzaming van de energie. De nieuwe bedrijfsloods binnen het plangebied zal minstens aan de in het Bouwbesluit en het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid opgenomen energieprestatie-eisen moeten voldoen. Nadere uitwerking hiervan zal plaatsvinden in het kader van het bouwplan voor de bedrijfswoning. Daar komt dan ook de verduurzaming van de energie aan bod, bijvoorbeeld door het aanleggen van een eigen energievoorziening.  
ad 2.   Eén van de onderdelen van een klimaatproof Brabant is het zorgen voor een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting. Onderhavig plan wordt gerealiseerd op een plek die hoog en droog genoeg is. Door infiltratie van het hemelwater ter plaatse wordt voorkomen dat er een versnelde afvoer plaatsvindt. Het ontwerp van de bedrijfswoning kan voorts een bijdrage leveren aan de klimaatadaptatie. Het aspect hemelwaterberging is nader toegelicht in hoofdstuk 5.  
ad 3.   Een duurzame verstedelijking draagt bij aan het komen tot een slimme netwerkstad. Uitbreiding van het bestaand stedelijk gebied is alleen wenselijk vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete marktvraag. Dit initiatief gaat niet uit van een uitbreiding van het bestaand stedelijk gebied. Door deze ontwikkeling wordt het agrarische bouwvlak weggenomen.  
ad 4.   Onderdeel van een concurrerende en duurzame economie is het voorzien in een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Door een zorgvuldige inpassing van de bedrijfswoning wordt een bijdrage geleverd aan de leefomgeving en daarmee aan het vestigingsklimaat.  

Conclusie
Het plan geeft invulling aan bij de opgaven van de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

4.2.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

Op 25 oktober 2019 hebben de Provinciale Staten de Interim Omgevingsverordening (IOV) vastgesteld. De laatste geconsolideerde versie van de IOV dateert van 1 oktober 2022. De IOV bevat de provinciale regels en randvoorwaarden met een bindende werking over de fysieke leefomgeving. Deze vloeien voort uit de in de Omgevingsvisie genoemde doelen. De Interim Omgevingsverordening is opgesteld in lijn met de Omgevingswet die naar verwachting op 1 januari 2024 in werking zal treden.

De Interim omgevingsverordening (IOV) heeft een opbouw naar de verschillende doelgroepen. Voor onderhavig plan zijn in beginsel uitsluitend de in hoofdstuk 3 opgenomen "Instructieregels aan gemeenten" aan de orde. De afdelingen in dat hoofdstuk zijn als volgt te onderscheiden (waarbij de volgorde is omgekeerd ten behoeve van vergroting van de toepasbaarheid):

  • afdelingen 3.5 tot en met 3.7: de toedeling van functies;
  • afdelingen 3.2 tot en met 3.4: de bescherming van gebiedskenmerken;
  • afdeling 3.1: de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies.

4.2.2.1 De toedeling van functies

Onderhavig plan betreft de omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een agrarisch technisch hulpbedrijf in het 'Gemengd Landelijk gebied'. Conform artikel 3.61 van de Interim Omgevingsverordening (IOV) is de vestiging van een agrarisch-technisch hulpbedrijf / agrarisch-verwant bedrijf in gemengd landelijk gebied toegestaan. Onderstaand is dit artikel overgenomen en wordt hieraan getoetst.

Artikel 3.61 vestiging agrarisch-technisch hulpbedrijf / agrarisch-verwant bedrijf in gemengd landelijk gebied

Lid 1.

Een bestemmingsplan van toepassing op Gemengd landelijk gebied kan voorzien in de vestiging van een agrarisch-technisch hulpbedrijf of een agrarisch-verwant bedrijf als:

  • a. de ontwikkeling vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving qua omvang, effect op omliggende functies en ontsluiting past in de omgeving;
    Onderhavig plan voldoet aan de gestelde voorwaarde omtrent een goede omgevingskwaliteit. Dit is nader toegelicht in hoofdstuk 1.
  • b. de ontwikkeling niet leidt tot splitsing van het bouwperceel;
    Onderhavig plan leidt niet tot een splitsing van het bouwperceel.
  • c. is verzekerd dat overtollige bebouwing wordt gesloopt;
    Onderhavig plangebied beschikt niet over overtollige bebouwing.
  • d. mestbewerking is uitgesloten.
    Onderhavig plan voorziet enkel in de stalling van materiaal/materieel. Mestbewerking is hierin uitgesloten.

Lid 2.

Als een binnen de omgeving passende omvang van een agrarisch-technisch hulpbedrijf of een agrarisch-verwant bedrijf geldt een bouwperceel van ten hoogste 1,5 hectare.

Onderhavig plan voorziet in een bouwvlak van maximaal 5.000 m². Hierin wordt onder de 1,5 hectare gebleven.

4.2.2.2 De bescherming van gebiedskenmerken

Ter plaatse van het plangebied geldt het gebiedskenmerk 'stalderingsgebied'. Het artikel 3.52 IOV stelt regels aangaande de ontwikkeling van veehouderijen. Onderhavig plan omvat geen veehouderij. Er hoeft derhalve geen nadere toetsing plaats te vinden.

4.2.2.3 De basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

De voor het plan relevante basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van

functies zijn:

  • zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit;
  • kwaliteitsverbetering van het landschap.

Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit
Om te komen tot een goede omgevingskwaliteit moet rekening gehouden worden met zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden in het gebied (toepassing lagenbenadering) en meerwaardecreatie.

Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik, omdat het plan een functieverandering van een bestaand bouwperceel betreft. Verouderde gebouwen worden verwijderd. Er wordt nieuwe bebouwing toegevoegd met een kleinere oppervlakte. Er is daarmee sprake van een compact bouwperceel.

Er heeft een zorgvuldige situering van gebouwen plaatsgevonden binnen het bestaande bouwperceel, waarbij rekening is gehouden met en uitgegaan van de bestaande stedenbouwkundige, landschappelijke en natuurlijke waarden. Daarnaast worden nieuwe landschapselementen toegevoegd, gebaseerd op de lagenbenadering.

De meerwaarde wordt gecreëerd door:

  • het wegnemen van een geurbelasting voor de omgeving;
  • het realiseren van kwalitatief hoogstaande bedrijfswoning met in het landschap/gebied passende uitstraling;
  • het realiseren van landschapselementen, die bijdragen aan het landschapstype én de ecologie.

Kwaliteitsverbetering landschap

Conform artikel 3.9 IOV moeten ruimtelijke ontwikkelingen in landelijk gebied gepaard gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap. Deze kwaliteitsverbetering is beschreven in paragraaf 4.3.2 waarin het project aan de gemeentelijke 'Landschapsinvesteringsregeling (LIR)' wordt getoetst.

4.2.2.4 Conclusie

Het plan is niet in strijd met de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.

4.3 Gemeentelijk niveau

4.3.1 Omgevingsvisie Uden 2015

Op 17 december 2015 heeft de gemeenteraad van Uden de Omgevingsvisie Uden 2015 (hierna: Omgevingsvisie 2015) vastgesteld, die (tevens) de status van structuurvisie heeft als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Omgevingsvisie zijn de doelstellingen voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn vastgelegd en daarbij is aangegeven hoe deze te bereiken zijn. De Omgevingsvisie geeft niet alleen aan wat de gemeente gaat doen (of nalaten) om de doelstellingen te bereiken, maar gaat ook in op de vraag hoe initiatiefnemers en hun initiatieven kunnen bijdragen aan het bereiken van die doelstellingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.BPSpeekstr3Volkel-ON01_0006.png"

VISIEKAART OMGEVINGSVISIE UDEN

De Omgevingsvisie 2015 verdeelt het buitengebied in drie verschillende gebieden:

  • buitengebied met accent op natuur en recreatie;
  • gemengd agrarisch gebied, en;
  • primair agrarisch gebied.

Het plangebied is onderdeel van het deelgebied 'Gemengd agrarisch buitengebied'. In dit deel van het buitengebied wordt gestreefd naar het behoud van een multifunctioneel gebruik met overwegend agrarisch grondgebruik zonder het gebied verder te laten verstenen. Nieuwe initiatieven moeten worden gecompenseerd met de sloop van bestaande bebouwing.

Het initiatief betreft een functiewijziging van een agrarisch bedrijf naar een agrarisch technisch hulpbedrijf, waarbij de bedrijfswoning wordt verplaatst naar een andere locatie binnen het bouwvlak. De transformatie vind plaats binnen het bestaande bouwvlak en zorgt niet voor nieuw ruimte beslag. Hierdoor is het initiatief passend binnen de 'Omgevingsvisie Uden 2015'.

Conclusie

Het project sluit aan bij de Omgevingsvisie Uden 2015.

4.3.2 Regeling Kwaliteitsverbetering van het landschap

Naar aanleiding van het uitgangspunt van het leveren van een kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals inmiddels opgenomen in artikel 22.5 van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant en de daaromtrent gemaakte regionale afspraken, heeft de gemeente Uden de 'Landschapsinvesteringsregeling (LIR)' vastgesteld. Deze paragraaf bevat een beschrijving van de wijze waarop invulling is gegeven aan de kwaliteitsverbetering van het landschap.

Voor het bepalen van de benodigde investering is de categorie-indeling van ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied van toepassing:

  • categorie 1: geen ruimtelijke impact; geen tegenprestatie nodig;
  • categorie 2: beperkte impact; landschappelijke inpassing volstaat;
  • categorie 3: grote impact; landschappelijke inpassing én berekende kwaliteitsverbetering van het landschap, tezamen tenminste 20% van de waardevermeerdering van de grond bedragende.

Het initiatief betreft een functiewijziging van een agrarisch bedrijf naar een agrarisch technisch hulpbedrijf, waarbij de bedrijfswoning wordt verplaatst naar een andere locatie binnen het bouwvlak. Het initiatief valt daardoor in categorie 3. Omdat het bouwvlak kleiner is dan 1,5 ha (5.000 m² = 0,500 ha) bedraagt de investering 20% van de grondwaardevermeerdering. Daarbij wordt een vergelijking gemaakt tussen de waarde van de grond en bebouwing op basis van de huidige situatie en de waarde op basis van de nieuwe situatie, uitgedrukt in euro's.

4.3.2.1 Benodigde investering

Ruimtelijke ontwikkelingen zijn in drie categorieën ingedeeld. Voorliggend initiatief is een zogenaamde categorie 3-ontwikkeling. De provincie eist bij een categorie 3-ontwikkeling dat sprake is van:

  • 1. een goede landschappelijke inpassing van het perceel;
  • 2. een bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het landschap.

De basisinspanning moet ten minste 20% van de waardevermeerdering van de grond bedragen. De benodigde kwaliteitsverbetering van het landschap is berekend. In onderstaande schema's is de waardebepaling van de grond voor de bestaande en nieuwe situatie weergegeven.

WAARDE HUIDIGE SITUATIE

Categorie   Omvang   Eenheidsprijs   Waarde  
Agrarisch onbebouwd   4.560 m²   € 7,-/m²   € 31.920,-  
Agrarisch bouwvlak   5.750 m²   € 25,-/m²   € 143.750,-  
Agrarisch bedrijfswoning (inpandig)   96 m²   € 70,-/m²   € 6.720,-  
Totaal   10.310 m²     € 182.390,-  

WAARDE NIEUWE SITUATIE

Categorie   Omvang   Eenheidsprijs   Waarde  
Agrarisch onbebouwd   3.640 m²   € 7,-/m²   € 25.480,-  
Bedrijven bebouwd   1.050 m²   € 90,-/m²   € 94.500,-  
Bedrijven onbebouwd   3.950 m²   € 45,-/m²   € 177.750,-  
Groen   1.670 m²   € 1,-/m²   € 1.670,-  
Totaal   10.310 m²     € 299.400,-  

Uit de berekening volgt dat de benodigde landschappelijke kwaliteitsverbetering 20% * (299.400 - 182.390) = € 23.402,- bedraagt. Deze berekening is als bijlage opgenomen in de overeenkomst tussen de gemeente en initiatiefnemer, zie paragraaf 4.3.2.3.

4.3.2.2 Feitelijke tegenprestatie

De feitelijke tegenprestatie bestaat in voorliggend plan uit het aanleggen en beheer van een landschapselementen.

De hierboven beschreven landschapselementen zijn weergegeven op het als bijlage 3 opgenomen beplantingsplan en de als bijlage 4 opgenomen beplantingslijst. De waarde van deze kwaliteitsverbetering van het landschap bedraagt € 12.590,16 en is berekend aan de hand van:

  • de feitelijke aanleg van de fysieke prestatie;
  • de onderhoudskosten voor een periode van 6 jaar (binnen de groenbestemming) en 2 jaar (buiten de groenbestemming).

De initiatiefnemer wordt daarnaast gevraagd 10% van het bouwvlak te compenseren in de vorm van een landschappelijke inpassing van het plan. In dit geval bedraagt dit 33,4 % (zie gele stippellijn in het beplantingsplan).

In de berekening is uitgegaan van de als bijlage 5 opgenomen kaart, waarop de oppervlakten van de bestemmingsvlakken staan. Deze oppervlakten zijn nodig voor de berekening van de kwaliteitsverbetering van het landschap. Deze is als bijlage opgenomen in de privaatrechtelijke overeenkomst tussen de gemeente en initiatiefnemer, zie paragraaf 4.3.2.3.

De geplande investering (€ 12.590,16) is kleiner dan van de benodigde investering (€ 23.402,-). Derhalve zal het overblijvende bedrag (€ 10.811,84) worden gestort in het gemeentelijke groenfonds o.i.d.. Hiermee is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.9 van de Interim Omgevingsverordening.

4.3.2.3 Zekerstelling kwaliteitsverbetering

De Interim Omgevingsverordening eist dat bij het vaststellen van een ruimtelijk besluit is aangetoond dat de kwaliteitsverbetering van het landschap financieel, juridisch en feitelijk is geborgd. De initiatiefnemer en de gemeente hebben daarom een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten waarin de aanleg en het beheer van de landschappelijke inpassing is vastgelegd. Hiermee wordt voldaan aan de criteria van de Interim Omgevingsverordening.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

5.1 Milieu, waarden, water

Amitec BV uit Uden heeft een haalbaarheidsonderzoek uitgevoerd waarbij het plan is getoetst aan de wet- en regelgeving van de uitvoeringsaspecten milieu, waarden en water: rapport 'Haalbaarheidstoets (Milieu-onderbouwing), Project: Speekstraat 3, Volkel' (27 oktober 2023, 17.411-WRO.05). Het rapport is opgenomen als bijlage 6. In dit rapport wordt verwezen naar een akoestisch onderzoek industrielawaai. Deze is als bijlage 7 bijgevoegd.

Amitec concludeert dat uit de toetsing van de verschillende milieuaspecten, met betrekking tot de functiewijziging van agrarisch naar agrarisch technisch hulpbedrijf aan de Speekstraat 3 te Volkel, blijkt dat er vanuit milieutechnisch oogpunt geen belemmeringen te verwachten zijn.

5.2 Waterparagraaf

5.2.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Aa en Maas. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets. De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

5.2.2 Beleid

In deze paragraaf is het relevante vigerende beleid opgenomen.

5.2.2.1 Nationaal niveau
  • Nationaal Water Programma 2022 - 2027
    De minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken hebben in maart 2022 het Nationaal Water programma (NWP) 2022 – 2027 vastgesteld. Het Nationaal Waterprogramma 2022-2027 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2016-2021 en vervangt dit plan én de partiële herzieningen hiervan.

    Het NWP beschrijft de hoofdlijnen en ambities van het nationale waterbeleid en het beheer van de rijkswateren en rijksvaarwegen. Voor het waterbeleid is het NWP een uitwerking van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI).

    Klimaatverandering, milieuverontreiniging en ruimtedruk vormen de komende jaren grote uitdagingen. Ook moet infrastructuur zoals bruggen en sluizen in stand worden gehouden en waar nodig vervangen of gerenoveerd. De wateropgaven staan niet op zichzelf; een integrale aanpak met andere opgaven in de fysieke leefomgeving zoals de energietransitie, woningbouw en de landbouw is noodzakelijk.

    Het NWP beschrijft hoe we hiermee omgaan en hoe we zorgen dat water een leidend principe is in de ruimtelijke inrichting van Nederland.
  • Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptie
    De relevante beleidsontwikkelingen op het gebied van water worden bij het Rijk opgenomen in het Deltaprogramma. Hierin is voor verschillende thema's beschreven wat het beleid is en hoe het Rijk dat in overleg met overige partners wil gaan bereiken. Het Deltaprogramma bestaat uit verschillende onderwerpen op het gebied van water. Voor ruimtelijke ontwikkelingen is het Deltaprogramma Ruimtelijke adaptie het meest relevant, omdat hierin de consequenties van de klimaatontwikkelingen voor Nederland zijn opgenomen, evenals de maatregelen die we moeten nemen om 'klimaatadaptief' te worden. Een deel van deze maatregelen zal ruimtelijke impact hebben.

    Met klimaat adaptief wordt bedoeld: het klimaat veerkrachtig en robuust inrichten van Nederland, gegeven de klimaatontwikkelingen die op ons afkomen. Op basis van de internationale en nationale klimaatmodellen is de verwachting dat het weer in Nederland extremer gaat worden. Dat betekent: meer hevige regenbuien (veel neerslag in korte tijd) en langere periodes met droogte en hitte. Dit heeft consequenties voor de leefbaarheid in steden en dorpen en voor bijna alle (economische) sectoren in Nederland. Met het nemen van klimaatrobuuste maatregelen wordt ingespeeld op deze veranderingen waarmee we steden en dorpen leefbaar houden en (economische) schade door wateroverlast, droogte en hitte beperken.

5.2.2.2 Provinciaal niveau
  • Regionaal Water en Bodem programma 2022-2027
    Het Regionaal Water en Bodem programma (RWP) is de opvolger van het Provinciaal Milieu en Waterplan. Het is onderdeel van het planstelsel voor de wateropgaven in Nederland, samen met het Nationaal Water Programma en de waterbeheerprogramma's van de waterschappen.

    Een belangrijke rode draad in het programma is het herstellen van de systeemwerking. Vele generaties lang had het waterbeleid als doel wateroverlast te voorkomen en water zo snel mogelijk af te voeren. Inmiddels weten we beter en is het duidelijk geworden dat het roer om moet: we moeten zuinig zijn op ons water en de bodem, en het water en bodemsysteem moet toegerust zijn op natte én droge tijden.

    Het doel van het RWP is een klimaat adaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Met de ambitie dat Brabant in 2050 een klimaatbestendig en veerkrachtig water- en bodemsysteem heeft, dat bestand is tegen extremen.

    Het RWP kent vijf beleidsopgaven met bijbehorende doelen:
    afbeelding "i_NL.IMRO.1991.BPSpeekstr3Volkel-ON01_0007.png"

5.2.2.3 Waterschap Aa en Maas

Onderhavig plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Aa en Maas. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in:

  • Het Waterbeheerplan 2022-2027
    Voor dit plan is het beleid van Waterschap Aa en Maas mede van belang. Op 19 november 2021 is het nieuwe waterbeheerplan van waterschap Aa en Maas vastgesteld. In dit plan is beschreven welke doelstellingen het waterschap nastreeft in de periode 2022-2027 en hoe zij die doelstellingen wil gaan halen. Het plan geldt van 22 december 2021 tot en met 21 december 2027.

    Het waterbeheerplan is uitgewerkt in de volgende drie programma's:
    • 1. Waterveiligheid; Het programma 'Waterveiligheid' draait om de bescherming tegen overstromingen vanuit de Maas en het regionale watersysteem.
    • 2. Klimaatbestendig en gezond watersysteem; Het programma 'Klimaatbestendig en gezond watersysteem' draait om een goed functionerend watersysteem in normale én in extreem droge en natte situaties: klimaatbestendig, robuust, veerkrachtig en stuurbaar. Daarbij let het waterschap op de hoeveelheid (goede waterpeilen, het vasthouden van water en het omgaan met wateroverlast en droogte); en op de kwaliteit van het water (chemisch en ecologisch).
    • 3. Schoon Water; In het programma 'Schoon Water' speelt het zuiveren van afvalwater een centrale rol.

  • Voor bebouwde gebieden heeft het waterschap specifieke doelen geformuleerd. In bebouwd gebied werkt het waterschap toe naar een klimaatrobuust watersysteem waarin:
    • 1. schoon water niet naar de zuivering gaat, maar het grondwater voedt;
    • 2. de waterkwaliteit geen risico's geeft voor de volksgezondheid en geschikt is voor een goede ontwikkeling van flora en fauna, maar ook voor recreatie en evenementen;
    • 3. de kans op wateroverlast en problemen door droogte en hittestress acceptabel is;
    • 4. de betrokkenheid en het waterbewustzijn van inwoners, bedrijven en andere stedelijke partners is toegenomen.

  • Deze programma's zijn verder uitgewerkt in het WBP naar concrete doelstellingen. Deze doelstellingen vinden onder andere een doorwerking in de beschikbare instrumenten van het waterschap; Keur, legger, communicatie en stimuleringsmiddelen.

  • Brabant Keur
    Voor de beheergebieden van de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel geldt dezelfde keur: Brabant Keur. De keur bevat regels ter bescherming van de waterwerken die nodig zijn voor een goed waterbeheer (kwantiteit) en voor de bescherming van het gebied tegen hoog water.
    Bij veel projecten is sprake van een toename van het verharde oppervlak. Hieromtrent is in de Algemene regels bij de keur het volgende opgenomen:
    • 1. Bij een toename van het verharde oppervlak van minder dan 500 m² stelt het waterschap geen nadere eisen aan de verwerking van het hemelwater. Hiervoor geldt het gemeentelijke beleid.
    • 2. Bij een toename van het verharde oppervlak van meer dan 500 m² maar minder dan 10.000 m² moeten compenserende maatregelen ten aanzien van de verwerking van het hemelwater worden getroffen conform de rekenregel:
      benodigde compensatie (in m³) =
      toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m)  
    • 3. Bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 10.000 m² is een watervergunning nodig.
  • De beleidsnota ‘Uitgangspunten watertoets waterschap Aa en Maas’
    De beleidsnota bevat acht uitgangspunten, die alle zijn gehanteerd bij het opstellen van voorliggend plan:
    • 1. Wateroverlastvrij bestemmen
    • 2. Hydrologisch neutraal ontwikkelen
    • 3. Voorkomen van vervuiling
    • 4. Gescheiden houden van schoon en vuil water
    • 5. Doorlopen van de afwegingsstappen: "hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer"
    • 6. Meervoudig ruimtegebruik
    • 7. Water als kans
    • 8. Waterschapsbelangen

5.2.2.4 Gemeente Maashorst
  • Waterafvoerverordening
    De waterafvoerverordening geeft aan welke regels er gelden omtrent aansluiten op het gemeentelijke rioolstelsel en op mechanische riolering in het buitengebied. Aanvullend zijn van voormalig grondgebied Uden twee gebiedsaanwijzingen vastgesteld. In deze gebieden zijn aansluitingen van hemelwater op drukriolering verboden. In voormalig grondgebied Landerd is deze gebiedsaanwijzing in voorbereiding, later in 2022 zal deze worden vastgesteld.
  • Programma Omgevingswet Water & Riolering 2022-2024 (POW&R 2022-2024)
    Het POW&R omschrijft het beleid, de regels en de strategie voor water en riolering. Op het gebied van hemelwater is de regel dat er hydrologisch neutraal gebouwd dient te worden. De algemene rekenregel van het waterschap Aa en Maas is van toepassing:
    afbeelding "i_NL.IMRO.1991.BPSpeekstr3Volkel-ON01_0008.png"
    Op het gebied van toename verhard oppervlak hanteren we verschillend beleid in de voormalige grondgebieden van Landerd en Uden! (Deze situatie geldt tot aan het vaststellen van een eerste omgevingsvisie gemeente Maashorst).

    Voormalig grondgebied Landerd hanteert een ondergrens van 500 m2 toename verhard oppervlak (overeenkomstig het beleid van Waterschap Aa en Maas). Voormalig grondgebied Uden hanteert geen ondergrens. Voor elke vierkante meter toename verhard oppervlak dient compenserende berging te worden gerealiseerd. Voor aanvullende regels aan de compenserende berging- en infiltratievoorzieningen verwijst het POW&R naar de omschrijving in de keur: hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, de belangrijkste regels zijn:
    • 1. De onderkant van de voorziening dient boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) te liggen;
    • 2. De infiltratiecapaciteit van de bodem dient voldoende te zijn om de voorziening tijdig te legen, om zo beschikbaar te zijn voor nieuwe berging.
    • 3. De voorziening dient blijvend te functioneren, met name de infiltratiecapaciteit. Daarom dient de bergingsvoorziening reinigbaar en inspecteerbaar zijn.

  • Daarnaast zijn in het POW&R streefwaarden voor ontwateringsnormen omschreven. De gemeente heeft een inspanningsplicht om voldoende ontwateringsdiepte te realiseren, maar kan niet verantwoordelijk worden gesteld, omdat er een afhankelijkheid is van externe factoren. We adviseren om de onderstaande streefwaarden voor ontwateringsnormen te hanteren bij ontwikkelingen, om het risico op grondwateroverlast te beperken.

    afbeelding "i_NL.IMRO.1991.BPSpeekstr3Volkel-ON01_0009.png"
    Samen met het Waterschap geeft gemeente Maashorst invulling aan de waterdoelen om te komen tot een gezond en goed functionerend oppervlaktewatersysteem. Gemeentelijke maatregelen zijn: het ontlasten van de riolering bij intensieve regenbuien en beperken van de vuiluitworp van riolering (o.a. afkoppelen), het langer vasthouden van water in een gebied, streven naar voldoende ontwateringsdiepte, het monitoren van de afvalwaterketen en monitoren van de afvalwaterketen.

    In het kader van de Stedelijke Wateropgave werken de gemeente en het Waterschap / de Provincie eveneens samen om de 'Udense spons' te herstellen en daarmee het bestaande watersysteem beter te benutten en wateroverlast vanuit oppervlaktewater te voorkomen. In de gemeente Maashorst is overwegend sprake van een goed doorlatende bodem en voldoende ontwatering. Vanwege deze gebiedskenmerken hanteert de gemeente het uitgangspunt dat afgekoppeld hemelwater in eerste instantie in de bodem wordt geïnfiltreerd.

5.2.3 Watersysteem
5.2.3.1 Bodem

De bodem binnen de planlocatie wordt, mede op basis van de bodemopbouw en textuur, geschikt geacht voor de infiltratie van hemelwater.

5.2.3.2 Oppervlaktewater

Binnen het plangebied en in de directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig.

5.2.3.3 Grondwater

De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) binnen het plangebied bedraagt 0,6 - 0,8 m -mv (bron: bodematlas).

5.2.3.4 Waterschapsbelangen

Het plangebied ligt niet in of nabij een gebied waarin waterschapsbelangen een rol spelen, zoals waterkering, waterberging of waterwinning.

5.2.4 Hemelwater

Uit de inrichtingsschets is af te leiden dan blijkt dat de verharding met ca. 1.000 m² toeneemt en de bebouwing met 230 m². Voor de berekening van de bergingscapaciteit betekent dit een berging van (1.230 x 1 x 0,06=) 73,8 m³

Hemelwater wordt niet op het riool geloosd, maar naar een infiltratievoorziening geleidt. Gezien de planlocatie grotendeels onverhard is, kan gesteld worden dat het terrein aan de zuidzijde voldoende mogelijkheden biedt voor de verwerking van hemelwater op eigen terrein.

De GHG ligt op 0,6 - 0,8 m -mv (bron: bodematlas), waardoor er geen ruimte is voor ondergrondse berging. Onderstaande afbeelding geeft daarom aan waar (geel gebied) een toekomstige wadi beoogd is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.BPSpeekstr3Volkel-ON01_0010.png"

De beoogde wadi heeft een oppervlakte van ca. 1.000 m², Door deze 10 cm lager aan te leggen, ontstaat een buffer van 100 m³. Mocht dit noodzakelijk zijn, kan deze ook 15-20 cm die worden om een grotere buffer te creëren. De wadi komt hierdoor 40 - 50 cm boven de GHG te liggen, wat voldoende wordt geacht. Een bovengronds overloop kan aan de oostzijde -richting de Speekstraat- worden gecreëerd, waarbij de overtollig regenwater richting openbaar gebied wordt geleidt.

5.2.5 Afvalwater

In de openbare weg ten noorden van het plangebied ligt een (druk)rioolstelsel. Het afvalwater wordt afgevoerd naar het riool van de oosterheidestraat. De gemeentelijke riolering voert het water af naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). Dit betreft een bestaande situatie.

5.2.6 Waterkwaliteit

Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden geen uitlogende materialen toegepast.

5.3 Beperkingen in verband met militair vliegveld Volkel

Het plangebied ligt op relatief korte afstand van het militaire vliegveld Volkel. Voor een goed functioneren van het vliegveld zijn middels het Luchthavenbesluit Volkel en het Barro beperkingen gelegd op het gebruik van en het bouwen in de omgeving. De beperkingen zijn vervat in:

  • 1. een geluidzonering;
  • 2. een obstakelbeheergebied;
  • 3. een radarverstoringsgebied;
  • 4. een vogelbeheersgebied;
  • 5. een risicogebied vanwege de opslag van munitie.

Ter plaatse van onderhavige locatie is alleen het radarverstoringsgebied van toepassing. Het plangebied valt buiten het bereik van de andere beperkingen die derhalve niet verder worden beschreven.

5.3.1 Geluidzonering

De geluidbelasting van het vliegverkeer is uitgedrukt in Kosteneenheden (Ke). In gebieden met een belasting lager dan 35 Ke is het toevoegen van geluidgevoelige objecten toegestaan. In gebieden met een hogere belasting is een nadere afweging nodig.

Het plangebied ligt tussen de 40 Ke- en 45 Ke-contour. Voor de realisatie van een nieuwe bedrijfswoning dient hiervoor maatwerk geleverd te worden. Uit artikel 35.6.2. van de regels van het bestemmingsplan ''Partiële herziening buitengebied 2017'' volgt het onderstaande.

''35.6.2 geluidzone - luchtvaart 40 - 45 Ke

In afwijking van de bouwregels bij de onderliggende bestemmingen gelden de volgende regels:

  • a. woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen mogen uitsluitend nieuw worden gebouwd indien wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 6 van het Besluit Militaire Luchthavens.

''Artikel 6 van het Besluit Militaire Luchthavens

In afwijking van artikel 5, eerste lid, is de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in dat artikel 45 Kosteneenheden:

  • 1. voor woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen die een open plek in de bestaande, te handhaven bebouwing opvullen;
  • 2. voor woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen die zullen dienen ter vervanging van op die plaats reeds aanwezige bebouwing, niet zijnde woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen of standplaatsen;
  • 3. voor woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen die binnen het desbetreffende gebied worden verplaatst naar een locatie waar de geluidsbelasting ten gevolge van het luchthavenluchtverkeer minder is, met dien verstande dat aan de oude woning of het andere geluidsgevoelige gebouw de bestemming wordt onttrokken; of
  • 4. voor woningen die ter plaatse dringend noodzakelijk zijn om redenen van grond- of bedrijfsgebondenheid.''

Binnen de 40-45 KE zone zijn geluidgevoelige functies onder voorwaarden toegestaan. Het plan voorziet in de verplaatsing van de bestaande bedrijfswoning binnen het bouwvlak en dient daarmee ter vervanging van de reeds aanwezige bebouwing. Ten behoeve van de bedrijfsvoering is het noodzakelijk dat de bedrijfswoning op de locatie blijft. Onderhavig plan voldoet daarmee aan punten 2 en 4 zoals hierboven genoemd in artikel 6 van het Besluit Militaire Luchthavens. Het plan voldoet daarmee tevens aan artikel 35.6.2 onder a van de regels van het bestemmingsplan ''Partiële herziening buitengebied 2017''.

5.3.2 Obstakelbeheergebied

Het obstakelbeheergebied bevat drie verschillende obstakelvlakken:

  • 1. de funnel is gerelateerd aan de ligging van de start- en landingsbanen ter waarborging van veilige vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen. De funnel is opgebouwd uit een obstakelvrije rechthoek (strook) rond de start- en landingsbaan met aansluitend twee zijvlakken, waarvan de hoogte onder een hoek van 1,2° oploopt tot 45 meter.
    Het plangebied ligt binnen het obstakelvlak van de funnel. De hoogte van het maaiveld binnen het plangebied bedraagt circa 16,60 meter boven NAP. In het kader van het IHCS mag tot een hoogte van 64 meter boven NAP (47,40 meter boven maaiveld) gebouwd worden. Het bouwplan blijft daar ruim onder en vormt derhalve geen belemmering voor het vliegverkeer.

  • 2. het Inner Horizontal and Conical Surface (IHCS) is eveneens gerelateerd aan de ligging van de start- en landingsbanen ter waarborging van veilige vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen. Dit wordt berekend vanaf elk van de landingsdrempels, ligt boven de omgeving van het luchtvaartterrein en sluit aan op de funnel. Het IHCS bestaat uit een horizontaal vlak op een hoogte van 64 meter boven NAP met een straal van 4 km rond de landingsdrempel, met aansluitend een conisch vlak waarvan de hoogte oploopt met een helling van 3,6° over een afstand van 2 km tot een hoogte van 164 meter boven NAP.
    Het plangebied buiten het gebied van het IHCS. Er is geen nadere toetsing nodig.

  • 3. het Instrument Landing System-gebied (ILS) beschermt het goed functioneren van navigatiehulpmiddelen voor het nauwkeuriger uitvoeren van naderingen, ook onder slechtere weersomstandigheden. Dit gebied bestaat uit een rechthoekig deelgebied waar de maximaal toelaatbare hoogte 0 meter bedraagt, twee aansluitende deelgebieden waar de maximale hoogte 20 m bedraagt en twee trechtervormige deelgebieden in het verlengde van de landingsbaan waarin de toelaatbare hoogte over een afstand van 6 km oploopt tot een hoogte van 70 meter.
    Het plangebied ligt in het deelgebied waar de hoogte maximaal 51,80 meter boven NAP (35,2 meter boven maaiveld) mag bedragen. Het bouwplan blijft daar onder en vormt derhalve geen belemmering voor het ILS.

Het project voldoet aan de voorwaarden van het obstakelbeheergebied.

5.3.3 Radarverstoringsgebied

Het militaire vliegveld beschikt over een radarsysteem. Radarsystemen dienen 'vrij zicht' te hebben om goed te kunnen functioneren. Objecten in de omgeving kunnen leiden tot een verstoring van het radarbeeld. Het radarverstoringsgebied is vastgelegd in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) en wordt gevormd door:

  • een cirkel met een straal van 15 km gemeten vanaf de positie van de radar. De maximale hoogte van bouwwerken wordt hier bepaald door elke denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf het punt op de top van de radarantenne (49 meter boven NAP), oplopend met 0,25 graden tot een punt op 15 kilometer afstand op een hoogte van 114 meter boven NAP;
  • aanvullend voor windmolens buiten deze 15 kilometercontour een cirkel met een straal van 75 km gemeten vanaf de positie van de radar. Voor de tippen van de wieken van windturbines geldt hier een maximale hoogte van 114 meter boven NAP.

Het plangebied ligt op een afstand van 3.9 kilometer tot het radarsysteem, dus op minder dan 15 km. De hoogte van bouwwerken binnen het plangebied mag maximaal 65,90 meter boven NAP (ofwel 49,30 meter boven maaiveld) bedragen. Het bouwplan blijft daar ruimschoots onder.

Het project voldoet aan de voorwaarden van het radarverstoringsgebied.

5.3.4 Vogelbeheersgebied

Ten aanzien van het voorkomen van een ongewenste vogelaantrekkende werking in de nabijheid van de luchthaven gelden in een straal van circa 6 km buiten de vliegbasis beperkingen voor het oprichten van bepaalde installaties en het uitvoeren van bepaalde werken die een vogelaantrekkende werking kunnen hebben. Het project omvat geen installaties of werken (zoals grote waterpartijen) die een vogelaantrekkende werking hebben.

Het project voldoet aan de voorwaarden van het vogelbeheersgebied.

5.3.5 Risicogebied vanwege de opslag van munitie

Vanwege de opslag van munitie zijn er in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) risicocontouren (A-, B- en C-zone) vastgelegd waarbinnen bepaalde activiteiten gelimiteerd of niet toegestaan zijn. In de zones gelden diverse beperkingen ten aanzien van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten. Het plangebied ligt buiten de risicocontouren van de munitieopslag.

Het project voldoet aan de voorwaarden van het risicogebied vanwege de opslag van munitie.

5.3.6 Industrielawaai in relatie tot Militair Vliegveld Volkel

De geluidbeslating van het industrielawaai is uitgedrukt in een 50 dB(A)- en een 55-dB(A)-contour. In gebieden met een geluidbelasting lager dan 50 dB(A) is het toevoegen van geluidgevoelige objecten toegestaan. In het gebied tussen 50 dB(A) en 55 dB(A) is een ontheffing mogelijk, op basis van een nadere afweging. Een hogere geluidbelasting dan 55 dB(A) op geluidgevoelige objecten is niet toegestaan.

Het plangebied ligt in een gebied waar de geluidbelasting lager is dan 50 dB(A). Er zijn geen geluidstechnische belemmeringen. Het plan voldoet aan de voorwaarden van de geluidzonering industrielawaai.

5.4 Molenbiotoop

Het plangebied bevat gedeeltelijk de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop', vanwege de aanwezigheid van de molen aan de Brabantstraat 'De Nije Kreiter'. Er dient rekening te worden gehouden met de molenbiotoop. De aan het plangebied toegevoegde bedrijfswoning mag geen nadelige gevolgen hebben voor de windvang en silhouetwerking van de molen. Binnen de zone gemeten van 100 meter vanaf de molen tot een afstand van 500 meter gemeten vanaf de molen, mogen geen hogere bouwwerken worden gebouwd dan door middel van de onderstaande formule wordt bepaald:

  • H=X/75+0,2*Z, waarin:
    • 1. H = de toelaatbare bouwhoogte in meters (gemeten vanaf het peil ter plaatse van de molen);
    • 2. X = de afstand in meters vanaf het bouwwerk tot de wieken van de molen;
    • 3. Z = askophoogte (helft van de vlucht van de wieken + belthoogte).

Hieruit volgt dat de afstand tot de molen aan de Brabantstraat 180 meter is. De askophoogte bevindt zich op circa 15 meter boven de grond. Uit de formule volgt dat de bouwhoogte van de bedrijfswoning (180/75+0.2*15) = 5,40 meter mag zijn. Omdat de molen zich ruim 1 meter meer boven NAP dan de nieuwe bedrijfswoning. Hieruit volgt dat de bedrijfswoning een maximale hoogte mag hebben van 6,40 meter.

Tussen het plangebied en de molen is echter al sprake van bestaande verstorende bebouwing (de goot-en nokhoogte bedraagt respectievelijk 4 en 9 meter op het adres Speekstraat 1). Indien het bouwplan in lijn met de bestaande bebouwing en bouwhoogtes wordt gebouwd, is er geen sprake van toenemende nadelige gevolgen voor de molen.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond. Een bestemmingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.

6.1 Kostenverhaal

Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).

In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht, omdat de gemeente en grondeigenaar een (anterieure) overeenkomst hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is derhalve 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is niet vereist.

6.2 Gemeentelijke grondexploitatie

De gemeente heeft geen gronden in het plangebied in eigendom. Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, -voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend ruimtelijk plan. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • de toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding.

De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.

De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.

7.2 Planregels

De indeling van de planregels is als volgt.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1 )
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten (artikel 2 )
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Agrarisch (artikel 3)

Binnen deze bestemming zijn de gronden o.a. bestemd voor agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende agrarische voorzieningen en de aanleg en instandhouding van groenvoorzieningen, waaronder de groenvoorzieningen bedoeld in bijlage 1 van de regels. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.

Bedrijf (artikel 4)

Voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor een agrarisch technisch hulpbedrijf (kleinschalig loonbedrijf / bouwbedrijf). Ten behoeve hiervan is één bedrijfswoning, evenals (onverharde) paden, wegen en parkeer-, groen-, water- en waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen toegestaan.

Groen - Landschapselement (artikel 5)

Deze gronden zijn bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarden en natuurwaarden, zoals brede landschappelijke structuren, zoals bedoeld in Bijlage 1 opgenomen landschappelijke inpassingsplan.

Waarde - Archeologie (artikel 6)

Deze dubbelbestemming is opgenomen ter bescherming van de (eventuele) aanwezige archeologische waarden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (artikel 7 )
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels (artikel 8 )
Dit artikel bevat regels ten aanzien van afwijkende bestaande bebouwing en ondergeschikte bouwdelen. Dit artikel bevat tevens de verplichting tot het voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij een verwijzing is opgenomen naar het relevante beleidsdocument.

Algemene gebruiksregels (artikel 9 )
In dit artikel is nader omschreven welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig met het bestemmingsplan worden aangemerkt, waaronder het gebruik van bouwwerken en terreinen zonder voldoende parkeergelegenheid.

Algemene aanduidingsregels (artikel 10 )
Dit artikel bevat regels ter bescherming van de vliegveiligheidssystemen van de militaire vliegbasis Volkel en de aanwezige molenbiotoop.

Algemene afwijkingsregels (artikel 11 )
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen onder meer het overschrijden van de maximaal toegestane maten, afmetingen en percentages.

Algemene wijzigingsregels (artikel 12 )
In dit artikel zijn algemene wijzigingsregels (verwijderen van aanduidingen en omzetting naar 'Water' en 'Water - Natuurwaarden') opgenomen.

Overige regels (artikel 13 )
Dit artikel bevat de nadere eisen die burgemeester en wethouders kunnen stellen aan de plaats en afmetingen van bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 14 )
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.

Slotregel (artikel 15 )
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 8 Procedure

Het bestemmingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure. De voorziene procedurestappen zijn:

  • 1. Omgevingsdialoog
  • 2. Terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan
  • 3. Vaststelling door gemeenteraad
  • 4. Terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan

8.1 Werkwijze nieuwe ontwikkelingen

In de Omgevingsvisie Uden 2015 staat de werkwijze bij nieuwe ontwikkelingen beschreven. De gemeente wil initiatieven stimuleren en ontwikkelingen mogelijk maken volgens het 'ja mits' principe, conform het volgende stroomschema:

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.BPSpeekstr3Volkel-ON01_0011.png"

Ten behoeve van de ontwikkeling van het initiatief is medewerking van de gemeente benodigd; een nieuw bestemmingsplan dient te worden opgesteld. In hoofdstuk 3 is beschreven hoe voorliggend initiatief past binnen de ruimtelijke kaders van de gemeente Uden. Het plan versterkt tevens aan de ruimtelijke kernkwaliteiten uit de Omgevingsvisie.

Daarnaast moet de omgeving betrokken worden bij nieuwe ontwikkelingen. Voor dit initiatief is er gekozen voor een omgevingsdialoog. De resultaten hiervan staan beschreven in paragraaf 8.2. Als laatste is het belangrijk dat de nieuwe ontwikkeling voldoet aan de omgevingsaspecten. Dit is onderzocht en beschreven in hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten.

8.2 Omgevingsdialoog

De initiatiefnemer heeft contact gezocht met de direct omwonenden en heeft hen geïnformeerd over voorliggend initiatief. Omwonenden hebben geen bezwaren geuit tegen het voornemen (zie bijlage 8 van de toelichting).

8.3 Terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan zal gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Eventuele ingekomen zienswijzen zullen ter zijner tijd worden samengevat en in deze paragraaf worden beschreven.

8.4 Vaststelling door gemeenteraad

De gemeenteraad heeft het bestemmingsplan op [datum] formeel on/gewijzigd vastgesteld.