1. plan:
het bestemmingsplan ‘Verlengde Noordlaan Odiliapeel’ van de gemeente Maashorst;
2. bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten, als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1991.BPVerlNoordlaan-N01 met de bijbehorende regels en bijlagen;
3. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
4. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding, indien het een vlak betreft.
5. aardkundige waarden en kenmerken:
waarden en kenmerken van een gebied die vanwege geologische, geomorfolo-gische, bodemkundige en (geo)hydrologische verschijnselen en processen en vanwege de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van de bodem van belang zijn;
6. Activiteitenplan das en steenmarter:
het Activiteitenplan das en steenmarter (versie D2) Verlengde Noordlaan te Odiliapeel (rapportnummer 9709.004 versie D2, d.d. 20 juli 2022);
7. archeologische waarden:
actuele waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin en als zo-danig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed verte-genwoordigen;
8. bebouwing:
gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
9. bouwwerk geen gebouw zijnde (ander bouwwerk):
elk bouwwerk, dat niet toegankelijk is voor mensen, niet overdekt is en geen wan-den heeft;
10. bestaand:
- de bebouwing, zoals rechtens aanwezig op het tijdstip waarop het bestem-mingsplan rechtskracht heeft verkregen, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning;
- het gebruik van grond en bebouwing, zoals rechtens aanwezig op het tijdstip waarop het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen;
11. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
12. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
13. bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
14. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
15. bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
16. bouwwerk geen gebouw zijnde (ander bouwwerk) :
elk bouwwerk, dat niet toegankelijk is voor mensen, niet overdekt is en geen wan-den heeft.
17. ecologische verbindingszone:
vaak langgerekt gebied, waarbinnen natuur- en landschapselementen zijn of worden gerealiseerd, gericht op het verbinden van natuurgebieden;
18. faunapassage:
een voorziening die getroffen wordt om beschermde diersoorten te voorzien van een passeermogelijkheid van wegen en/of water;
19. functie:
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van bouwwerken en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan;
20. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeel-telijk met wanden omsloten ruimte vormt;
21. geluidgevoelige functies:
in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of een terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;
22. geluidgevoelige objecten:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;
23. geometrische plaatsbepaling:
locatie van een ruimtelijk object, vastgelegd in een ruimtelijk referentiesysteem;
24. groenvoorziening:
voorziening voor de inrichting, het onderhoud en het beheer van flora en fauna, zoals boomgeleiders, wortelkratten, bloembakken, drainage- en sproeisystemen, faunatunnels, nestkastjes en dergelijke;
25. kwaliteitsverbetering:
er is sprake van een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cul-tuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het desbetref-fende gebied, waarbij de landschapsinvesteringsregeling als uitgangspunt geldt. De uitvoering en de instandhouding van de verbetering moet zijn gegarandeerd;
26. kwetsbare soorten:
flora en/of fauna die zeer gevoelig is voor verstoring door menselijke activiteiten;
27. landschapselementen:
ecologische en/of landschappelijke waardevolle elementen, zoals bosjes, hout-wallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2 ha zonder een agrarische productiefunctie’;
28. landschapsinvesteringsregeling:
de gemeentelijke uitwerking van de Verordening ruimte waarin verplicht wordt gesteld dat ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied bij moeten dragen aan de verbetering van de kwaliteit van het landschap. Deze zogenaamde land-schapsinvesteringsregeling (LIR) is van toepassing op alle ontwikkelingen in het bui-tengebied die in strijd zijn met het geldende bestemmingsplan, maar waaraan vanuit ruimtelijke overwegingen toch medewerking kan worden verleend;
indien deze beleidsregel gedurende de planperiode wordt gewijzigd, dient reke-ning te worden gehouden met de wijziging;
29. landschappelijke waarden en kenmerken:
gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, ge-richt op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten;
30. letaliteitscontour (100% letaliteitscontour):
de grens van het gebied waarbinnen de kans op overlijden 100% is, ingeval van een calamiteit vanwege de buisleiding;
31. lokale wegen:
een weg die in de Nederlandse wegcategorisering wordt aangemerkt als een erf-toegangsweg, waarbij langzaam verkeer en gemotoriseerd verkeer gemengd is, zonder rijrichtingscheiding en meestal zonder gescheiden fietspaden;
32. nadere eis:
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke orde-ning;
33. nutsvoorziening:
een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
34. omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepa-lingen omgevingsrecht (Wabo);
35. ondergeschikte functie:
functie, die gezien de relationele aard en geringe omvang, slechts een aanvulling is op de hoofdfunctie;
36. ondergronds bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een bouwwerk onder het ter plaatse vastgestelde peil;
37. onevenredige beperking/aantasting:
de situatie dat een ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een afbreuk van bestaande ruimtelijke belangen en waarden, die redelijkerwijs niet in verhouding staat tot de ruimtelijke belangen en waarden van de ontwikkeling;
38. overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
39. pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstan-dige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreed- en afsluitbaar is.
40. radarverstoringsgebied:
gebied waar beperkingen gelden ten aanzien van bestemmingsplannen ten be-hoeve van een goede werking van de radar op het radarstation;
41. ruimtelijke kwaliteit:
de kwaliteit van de ruimte (woon-, werk- en leefomgeving) als bepaald door de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde van die ruimte, de-ze kwaliteit wordt bepaald door expliciete aandacht voor de ruimtelijk-functionele kwaliteit, de stedenbouwkundige kwaliteit, de beeldkwaliteit, de architectonische kwaliteit, de landschappelijke kwaliteit en de cultuurhistorische kwaliteit van objec-ten en terreinen, mede in relatie tot het streekeigen karakter van de directe om-geving;
42. veiligheidszone:
gebied waar beperkingen ten aanzien van gebruik en/of bouwen gelden ter be-scherming van personen tegen een aanwezig plaatsgebonden risico;
43. vrijwaringszone:
een gebied waar beperkingen gelden ten aanzien van het bouwen en/of gebruik ten behoeve van een goed functioneren van bijvoorbeeld een weg;
43. watergang:
een werk al of niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ont-vangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen ta-luds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan;
44. waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede waterkering, wateraan-voer, waterafvoer, waterberging, waterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan on-der meer gedacht worden aan infiltratievoorzieningen (zoals infiltratiekratten, wa-di's, infiltratiegreppels, doorlatende bestrating en infiltratie- en transportriolen), dij-ken, dammen, grondwallen, duikers, stuwen, gemalen, inlaten en dergelijke;
45. weg:
een voor het openbaar verkeer openstaande weg of pad, met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.