direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Puttelaar 37, Zeeland
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1991.BPzee2022Puttelaar-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Puttelaar 37, Zeeland" van de gemeente Maashorst.

1.1 Aanleiding en doel

Op de locatie aan de Puttelaar 37 is thans 'De Vlashoeve' gesitueerd. Dit voormalige verenigingsgebouw – binnen de bestemming 'Maatschappelijk' is gemeentelijk eigendom en wordt in zijn huidige vorm gehuurd door een aantal vaste huurders, maar zeer regelmatig ook door buurtschappen, verenigingen of stichtingen uit Zeeland. De initiatiefnemer heeft dit gebouw verworven en is voornemens het gebouw te transformeren tot twee woningen.

Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan "Kom Zeeland en Kom 't Oventje - 2014", omdat ter plaatse van de bestemming 'Maatschappelijk' reguliere burgerwoningen niet zijn toegestaan. De gemeente Landerd heeft echter aangegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief door middel van een herziening van het bestemmingsplan.

Voorliggend bestemmingsplan bevat de toelichting en regels voor de transformatie van het voormalige verenigingsgebouw naar twee woningen.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.BPzee2022Puttelaar-VG01_0001.jpg"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.BPzee2022Puttelaar-VG01_0002.jpg"

KADASTRALE SITUATIE

De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Zeeland, sectie H, nummers 1396 en 3500 (gedeeltelijk). De oppervlakte van het plangebied bedraagt 1.550 m². De gronden zijn particulier in eigendom.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Kom Zeeland en Kom 't Oventje - 2014", vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 11 december 2014. Daarnaast geldt het bestemmingsplan ''Parapluplan wonen en parkeren Landerd'' dat op 27 juni 2019 is vastgesteld.

1.3.1 Bestemmingsplan ''Kom Zeeland en Kom 't Oventje - 2014''

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.BPzee2022Puttelaar-VG01_0003.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

De gronden binnen het plangebied zijn in het vigerende bestemmingsplan bestemd als 'Maatschappelijk'. Ter plaatse van de bestemming 'Maatschappelijk' zijn de gronden onder andere aangewezen voor maatschappelijke voorzieningen; dienstverlening, horeca en detailhandel die ondergeschikt is aan en ten dienste staat van de maatschappelijk voorzieningen, en; ondergeschikte waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeer-, verkeers- en groenvoorzieningen, tuinen, erven en terreinen.

Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' is gedeeltelijk een bouwvlak gesitueerd. Gebouwen mogen alleen worden gebouwd binnen dit bouwvlak. Daarnaast gelden, ter plaatse van dit bouwvlak, de maatvoeringsaanduidingen 'maximum bebouwingspercentage: 50%' en 'maximum bouwhoogte: 9 m, maximum goothoogte: 6 m'. Ter plaatse van deze aanduidingen dient binnen deze maatvoeringen gebouwd te worden.

1.3.2 Bestemmingsplan ''Parapluplan wonen en parkeren Landerd''

Op 27 juni 2019 heeft de gemeente Landerd het bestemmingsplan ''Parapluplan wonen en parkeren Landerd'' vastgesteld, waarin het gemeentelijke parkeerbeleid is vastgelegd. Toepassing van het parkeerbeleid op onderhavig plan is opgenomen in paragraaf 3.2.

1.3.3 Conclusie

Voorliggend initiatief betreft de transformatie van een voormalig verenigingsgebouw naar twee woningen binnen de bestemming 'Maatschappelijk'. Dit initiatief is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan, omdat reguliere burgerwoningen niet zijn toegestaan binnen deze bestemming. Een herziening van het bestemmingsplan is derhalve noodzakelijk.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft de bestaande toestand van de directe omgeving en het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.BPzee2022Puttelaar-VG01_0004.jpg"

DIRECTE OMGEVING

2.1 Bebouwing en functies

De kern Zeeland is waarschijnlijk in de 8e eeuw ontstaan rondom een hoeve. De naam zou zijn afgeleid van 'Salaland', wat duidt op de aanwezigheid van vrije ontginningsboerderijen nabij een (heren)hoeve. Dit zou erop kunnen wijzen dat 't Oventje, met haar typische driehoeksvorm, de oudere nederzetting is. Zeeland is ontstaan op de rand van de Peelhorst, op de overgang van een hoog en droog gebied naar een laag en nat gebied. Na de stichting van de eerste kapel in Zeeland, aan het eind van de 14e eeuw, werd dit dorp de belangrijkste kern en werd de bebouwingsstructuur verdicht met boerderijen, ambachtsbedrijven en woningen.

De bebouwing in Zeeland bleef lange tijd geconcentreerd langs de bestaande wegen, tot het moment dat de lintbebouwing zich uitstrekte langs de huidige Kerkstraat, de Puttelaar en de Brand. In het begin van de jaren '20 was een groot gedeelte van de huidige Puttelaar en Linnenstraat in eigendom van één familie. De gronden werden gebruikt als agrarisch landgoed. In de loop der jaren is een groot gedeelte van de grond verkocht aan de gemeente Landerd t.b.v. de realisatie van verschillende woonwijken.

Het plangebied is gesitueerd aan de Puttelaar, waarbij tot een recent verleden het plangebied heeft gediend als maatschappelijke functie voor de kern Zeeland. Het verenigingsgebouw 'De Vlashoeve' werd door een aantal vaste huurders, maar zeer regelmatig ook door buurtschappen, verenigingen of stichtingen uit Zeeland gehuurd. De directe omgeving, grenzend aan het plangebied, bestaat hoofdzakelijk uit een woonfunctie. Onderstaande foto's laat de huidige situatie zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.BPzee2022Puttelaar-VG01_0005.jpg"  
afbeelding "i_NL.IMRO.1991.BPzee2022Puttelaar-VG01_0006.jpg"  

BESTAANDE SITUATIE

2.2 Ontsluiting

Het plangebied wordt in de huidige situatie ontsloten middels twee ontsluitingen, bestaande uit één verharde ontsluiting op de Damaststraat en één onverharde ontsluiting op de Puttelaar. De Puttelaar betreft een ontsluitingsweg voor de kern Zeeland. De verkeersintensiteit is hierdoor relatief hoog.

2.3 Groen en water

In de huidige situatie is het plangebied in gebruik als maatschappelijke verenigingsgebouw. Hierin bevat het perceel één tuin, bestaande uit voornamelijk gras en enkele solitaire bomen. Het plangebied bevat geen oppervlaktewater.

Hoofdstuk 3 Plan

In dit hoofdstuk is de beschrijving van het plan opgenomen. Op onderstaande afbeelding is de nieuwe indicatieve inrichting van het perceel weergegeven, tevens bijgevoegd als bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.BPzee2022Puttelaar-VG01_0007.jpg"

INDICATIEVE INRICHTINGSSCHETS

3.1 Bebouwing en functies

Het initiatief op het adres Puttelaar 37 bestaat uit de transformatie van het voormalige verenigingsgebouw naar twee woningen. Hierbij worden de twee woningen middels de bestaande ontsluitingen individueel ontsloten op de Damaststraat en de Puttelaar.

Uiterlijk worden er geen aanpassingen gedaan aan het gebouw. Enkel wordt de bestaande bebouwing inpandig verbouwd ten behoeve van de twee woningen. Om de uitstraling van de huidige situatie te waarborgen is in de regels het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen de tuinbestemming uitgesloten. Erfafscheidingen tot 1 meter zijn wel mogelijk gemaakt.

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Verkeer

De transformatie van het voormalige verenigingsgebouw naar twee woningen heeft invloed op de verkeersgeneratie. De digitale publicatie "ASVV 2012'' (CROW) bevat kencijfers voor de verkeersgeneratie van diverse functies. De gemeente Landerd wordt aangeduid als matig stedelijk gebied, waarin de locatie van het plangebied binnen de gemeente Landerd tot de rest bebouwde kom behoort.

Huidige situatie

In de huidige situatie is binnen het plangebied het voormalige verenigingsgebouw gesitueerd. Het verenigingsgebouw wordt verhuurd aan diverse organisaties. Maatvoerend hierin is het gebruik als BSO (kinderdagverblijf). Het verenigingsgebouw valt, om de verkeersgeneratie te bepalen, onder het onderdeel kinderdagverblijf (crèche). In de onderstaande tabel is de berekening van de verkeersaantrekkende werking uiteengezet.

Onderdeel   Verkeersgeneratie   Grootte   Totaal  
Kinderdagverblijf (crèche)   32,6 - 37,7 per 100 m² bvo   330 m² bvo   107,6 - 124,4  
Totaal       107,6 - 124,4  

Op basis van bovenstaande tabel kan worden gesteld dat het verenigingsgebouw, in een worst-case scenario, zorgt voor 124 verkeersbewegingen per etmaal.

Nieuwe situatie

In de nieuwe situatie wordt het verenigingsgebouw getransformeerd tot twee woningen. De woningen vallen, om de verkeersgeneratie te bepalen, onder het onderdeel koop, twee-onder-een-kap. In de onderstaande tabel is de berekening van de verkeersaantrekkende werking uiteengezet.

Onderdeel   Verkeersgeneratie   Aantal   Totaal  
Koop, twee-onder-een-kap   7,4 - 8,2 per woning   2 woningen   14,8 - 16,4  
Totaal       14,8 - 16,4  

Op basis van bovenstaande tabel kan worden gesteld dat de nieuwe woningen, in een worst-case scenario, zorgen voor 16 verkeersbewegingen per etmaal.

Conclusie

Door het initiatief vinden er 108 verkeersbewegingen per etmaal minder plaats. Dit betekent dat onderhavig plan zorgt voor minder verkeersbewegingen op de Puttelaar en omliggende wegen en er geen problemen zijn in het kader van verkeersafwikkeling.

3.2.2 Ontsluiting

In de huidige situatie wordt het plangebied ontsloten middels twee ontsluitingen, bestaande uit één verharde ontsluiting op de Damaststraat en één onverharde ontsluiting op de Puttelaar. Het voorliggende initiatief zorgt niet voor een toevoeging van ontsluitingen. De thans onverharde ontsluiting aan de Puttelaar wordt wel verhard voor het parkeren op eigen terrein van één woning. Door het beperkte aantal verkeersbewegingen zijn verkeerskundig geen problemen te verwachten.

3.2.3 Parkeren

Het voorzien in voldoende parkeerplaatsen is noodzakelijk voor goed functioneren van het initiatief en voorkomt overlast voor de omgeving. Het gemeentelijke parkeerbeleid is vastgelegd in het 'Parapluplan wonen en parkeren Landerd', vastgesteld op 27 juni 2019. Met het parapluplan wordt een eenduidige parkeernorm systematisch vastgelegd in de regels van het bestemmingsplan. Voor de te hanteren parkeernormen wordt aangesloten bij de parkeerkencijfers van Nationaal kenniscentrum voor infrastructuur, verkeer en openbare ruimte (CROW: Toekomstbestendig parkeren, december 2018).

Onderhavig initiatief ligt binnen 'de rest bebouwde kom' en is aan te duiden als matig stedelijk. De woningen vallen, om de parkeerbehoefte te bepalen, onder het onderdeel koop, twee-onder-een-kap. Conform het 'Parapluplan wonen en parkeren Landerd' zijn per woning 2,2 parkeerplaatsen noodzakelijk. Dit leidt afgerond tot 4 parkeerplaatsen in totaal.

Dit kan op eigen terrein worden gerealiseerd, zie inrichtingsschets. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde normen. Voor de Damaststraat zal dit een grote verbetering betekenen wanneer er geen parkeren van de maatschappelijke functie meer plaatsvindt in de straat.

3.3 Groen en water

Binnen het initiatief worden de twee tuinen individueel ingericht. De groene erfafscheiding blijft behouden. Een nieuwe erfafscheiding wordt opgericht tussen de twee nieuwe woningen. Het planvoornemen omvat geen aanleg van oppervlaktewater.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

4.1 Nationaal niveau

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving. De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.

De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en het Natuurnetwerk Nederland. Voor onderhavig plan is het belang ''Militaire terreinen en objecten'' aan de orde. Dit belang is beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (zie paragraaf 4.1.2). Als aan dat besluit wordt voldaan, wordt tevens aan de SVIR voldaan.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De in de SVIR opgenomen nationale belangen krijgen een wettelijke grondslag in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

De werking van het Barro is naar plaats beperkt. Het plangebied ligt op minder dan 15 km van het militaire vliegveld Volkel en betreft een bestaand gebouw. Derhalve gelden bepaalde hoogtebeperkingen. In paragraaf 5.4 vindt hiervan een nadere uitwerking plaats. Daaruit wordt geconcludeerd dat het initiatief ruim onder de maximaal toegestane hoogte blijft. Het project vormt daardoor geen belemmering voor het nationale belang "Militaire terreinen en objecten".

Conclusie
Het project vormt geen belemmering voor de nationale belangen die middels het Barro beschermd zijn.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Projecten die minder dan twaalf woningen bevatten worden op basis van jurisprudentie niet als stedelijke ontwikkeling gezien. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve voor dit initiatief niet nodig.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

4.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Omgevingsvisie Noord-Brabant;
  • Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.

Het plan wordt aan deze nota's getoetst.

4.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

In voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft de provincie de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld (14 december 2018). Deze omgevingsvisie bevat de visie van het provinciale bestuur op de Brabantse leefomgeving van de toekomst (2050). Naar de uitgangspunten van de Omgevingswet zijn daarbij geen routes naar de gestelde doelen vastgelegd, omdat daarmee een beter samenspel en draagvlak kunnen ontstaan. De Omgevingsvisie zal onder meer de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening gaan vervangen.

De Omgevingsvisie kent één basisopgave: "werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit". Elke ruimtelijke ontwikkeling moet - ongeacht de omvang - hieraan bijdragen. In vier hoofdopgaven worden nadere accenten gelegd:

  • 1. werken aan de Brabantse energietransitie;
  • 2. werken aan een klimaatproof Brabant;
  • 3. werken aan een slimme netwerkstad;
  • 4. werken aan een concurrerende, duurzame economie.

Analyse
Onderhavig plan betreft de transformatie van een voormalig verenigingsgebouw naar twee woningen. Deze relatief kleinschalige ontwikkeling draagt op de volgende wijze bij aan de 'grote' hoofdopgaven.

ad 1.   De energietransitie houdt enerzijds in het verminderen van het energieverbruik en anderzijds de verduurzaming van de energie. De nieuwe woningen binnen het plangebied zullen minstens aan de in het Bouwbesluit en het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid opgenomen energieprestatie-eisen moeten voldoen. Nadere uitwerking hiervan zal plaatsvinden in het kader van het bouwplan voor de woningen.  
ad 2.   Eén van de onderdelen van een klimaatproof Brabant is het zorgen voor een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting. Onderhavig plan zorgt niet voor extra verharding en maakt gebruik van de bestaande afvoer.  
ad 3.   Een duurzame verstedelijking draagt bij aan het komen tot een slimme netwerkstad. Uitbreiding van het bestaand stedelijk gebied is alleen wenselijk vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete marktvraag. Het initiatief betreft een vorm van binnenstedelijke herontwikkeling en zorgt derhalve niet voor een uitbreiding van het bestaand stedelijk gebied.  
ad 4.   Onderdeel van een concurrerende en duurzame economie is het voorzien in een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Door een zorgvuldige inpassing van de woningen wordt een bijdrage geleverd aan de leefomgeving en daarmee aan het vestigingsklimaat.  

Conclusie
Het plan geeft invulling aan bij de opgaven van de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

4.2.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

De Interim Omgevingsverordening bevat de provinciale regels en randvoorwaarden met een bindende werking over de fysieke leefomgeving. Deze vloeien voort uit de in de Omgevingsvisie genoemde doelen. De Interim Omgevingsverordening is opgesteld naar de gedachtegang van de nieuwe Omgevingswet die naar verwachting op 1 januari 2021 in werking zal treden.

De Interim omgevingsverordening (IOV) heeft een opbouw naar de verschillende doelgroepen. Voor onderhavig plan zijn in beginsel uitsluitend de in hoofdstuk 3 opgenomen "Instructieregels aan gemeenten" aan de orde. De afdelingen in dat hoofdstuk zijn als volgt te onderscheiden (waarbij de volgorde is omgekeerd ten behoeve van vergroting van de toepasbaarheid):

  • afdelingen 3.5 tot en met 3.7: de toedeling van functies;
  • afdelingen 3.2 tot en met 3.4: de bescherming van gebiedskenmerken;
  • afdeling 3.1: de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies.
4.2.2.1 De toedeling van functies

Onderhavig planvoornemen betreft de transformatie van een voormalig verenigingsgebouw naar twee woningen. Het plangebied is hierin onderdeel van het stedelijke gebied 'Landelijke kern' van de gemeente Landerd. In het kader van deze ontwikkeling dient in beginsel aan artikel 3.42 van de Interim Omgevingsverordening (IOV) getoetst te worden. Hieronder is dit artikel overgenomen en wordt hieraan getoetst.

''Artikel 3.42 - duurzame stedelijke ontwikkeling

Lid 1

Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:

  • a. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
    Onderhavig planvoornemen heeft een geringe omvang, waardoor het niet is opgenomen binnen de regionale afspraken.
  • b. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.
    De nieuwe woningen binnen het plangebied zullen minstens aan de in het Bouwbesluit en het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid opgenomen energieprestatie-eisen moeten voldoen. Daarnaast worden de woningen gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing waardoor het passend blijft binnen de omgeving. Omzetting van maatschappelijke functie naar een woonfunctie in een woonbuurt past binnen een duurzame stedelijke ontwikkeling.

Lid 2

Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

  • a. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
    Onderhavig planvoornemen voldoet aan alle uitvoeringsaspecten. Deze worden nader toegelicht in hoofdstuk 5.
  • b. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
    Onderhavig planvoornemen voorziet in de transformatie van een verenigingsgebouw naar twee woningen. Deze woningen worden opgericht binnen de huidige bebouwing die onderdeel uitmaakt van het stedelijke gebied. Hiermee draagt dit planvoornemen bij aan de transformatie van verouderde en stedelijke gebieden.
  • c. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
    Onderhavig planvoornemen biedt met de transformatie van een verenigingsgebouw naar twee woningen mogelijkheden voor duurzaam gebruik van de bebouwing. Dit wordt verder uitgewerkt in het bouwplan behorende bij dit planvoornemen.
  • d. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
    Onderhavig planvoornemen voldoet aan de in paragraaf 5.3 benoemde eisen voor de opvang en afvoer van hemelwater. Hiermee wordt voldaan aan dit sublid.
  • e. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
    Onderhavig planvoornemen zorgt niet voor een verandering/aanpassing met betrekking tot duurzame mobiliteit. Dit sublid is niet van toepassing.
  • f. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.
    Onderhavig planvoornemen zorgt ervoor dat het bestaande gebouw wordt voorzien van een nieuwe functie, waarbij leegstand binnen de kern van Zeeland wordt tegengegaan. Dit draagt bij aan de continuïteit van het dorp Zeeland als woonlocatie.
4.2.2.2 De bescherming van gebiedskenmerken

Ter plaatse van het plangebied geldt het gebiedskenmerk 'Stalderingsgebied'. Het artikel 3.52 IOV stelt regels aangaande de ontwikkeling van veehouderijen. Onderhavig plan omvat geen veehouderijen. Er hoeft derhalve geen nadere toetsing plaats te vinden.

4.2.2.3 De basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

De voor het plan relevante basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van

functies zijn:

  • zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit;
  • kwaliteitsverbetering van het landschap.

Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit
Om te komen tot een goede omgevingskwaliteit moet rekening gehouden worden met zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden in het gebied (toepassing lagenbenadering) en meerwaardecreatie.
Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik, omdat het plan een functieverandering van een verenigingsgebouw betreft. Het verouderde gebouw wordt getransformeerd tot twee woningen, zonder dat bebouwing wordt toegevoegd. Er is daarmee sprake van een compact bouwperceel.
Het planvoornemen leidt tot de toevoeging van twee woningen binnen de kern Zeeland, waarbij de woningen aansluiten bij de doelstellingen geformuleerd in de woonvisie (paragraaf 4.3.2). Er is daarmee tevens een waardecreatie in het algemeen belang.

4.2.2.4 Conclusie

Het plan past binnen het beleid van de Interim Omgevingsverordening.

4.3 Gemeentelijk niveau

4.3.1 Structuurvisie Gemeente Landerd

Door de gemeente Landerd is op 28 februari 2019 de 'Structuurvisie Gemeente Landerd' vastgesteld. In de Structuurvisie gemeente Landerd is het ruimtelijk beleid van de gemeente onderverdeeld in beleidsvelden:

  • wonen;
  • economie;
  • voorzieningen;
  • omgeving en eigenheid, en;
  • mobiliteit.

Wonen

Aantrekkelijk wonen in de gemeente Landerd is een belangrijke kracht. Voor de kwaliteit van het wonen gaat het om veel meer dan alleen de woningen zelf, het gaat ook om voorzieningen, inrichting van openbare ruimte en bijvoorbeeld de bereikbaarheid van werkgelegenheidsgebieden elders in de omgeving. Een goede samenhang tussen deze aspecten is van groot belang. Het is echter niet primair de gemeente die de leefbaarheid in een wijk, een gebied of een dorp maakt. Dat doen de bewoners zelf. De gemeente Landerd wil daarom aanhaken bij de kracht van haar inwoners om de leefbaarheid en de kwaliteit van het wonen te behouden en versterken. De verantwoordelijkheid ligt hoofdzakelijk bij de bewoners zelf. De gemeente Landerd schept de voorwaarden en ondersteunt waar mogelijk.

Samenvattend richt de gemeente de (beleids)inzet op:

  • 1. Het samen met betrokken partijen behouden en versterken van de leefbaarheid in de kernen.
  • 2. Het sturen op een geleidelijke ontwikkeling van de woningvoorraad om goed aansluiting te houden bij de ontwikkeling van de behoefte en onnodige leegstand te voorkomen.
  • 3. Het binden van jonge gezinnen aan de gemeente, omdat zij zorgen voor 'vulling' van de scholen en het verenigingsleven ondersteunen.
  • 4. Het in staat stellen van ouderen om te kunnen blijven wonen in Landerd en waar mogelijk in de kern waar zij zich sociaal gebonden voelen.
  • 5. Het faciliteren van (Collectief) Particulier Opdrachtgeverschap, waarbij de gemeente zowel experimenten voor ouderen als voor jongeren wil ondersteunen (als maatregel om jonge gezinnen te binden aan de gemeente).
  • 6. Het op tijd herstructureren van de woningvoorraad.

Naast deze (beleids)inzet is het gemeentelijke beleid ten aanzien van 'wonen - woonbuurt' gericht op het behouden en waar mogelijk versterken van een prettig woon- en leefklimaat.

De hoofdlijnen van beleid voor wonen in de woonbuurten zijn:

  • Het behouden van de leefbaarheid in de woonbuurten;
  • Het sturen op een geleidelijke ontwikkeling van de woningvoorraad om goed aansluiting te houden bij de ontwikkeling van de behoefte en onnodige leegstand te voorkomen;
  • Het meer binden van jonge gezinnen aan de gemeente, omdat zij zorgen voor 'vulling' van de scholen en het verenigingsleven ondersteunen;
  • Het in staat stellen van ouderen om te kunnen blijven wonen in Landerd en waar mogelijk in de kern waar zij zich sociaal gebonden voelen;
  • Het inzetten op Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO);
  • Het op tijd herstructureren van de woningvoorraad.

Analyse

Het initiatief sluit aan bij de (beleids)inzet punten 2 en 6, omdat binnen dit initiatief een verouderd verenigingsgebouw wordt getransformeerd tot twee woningen die aansluiten op de woonvisie en passen binnen de beschikbare plancapaciteit. Daarnaast is onderhavig initiatief passend binnen de beleidslijnen binnen de aanduiding 'wonen - woonbuurt'.

Conclusie

Het plan voldoet aan de 'Structuurvisie Gemeente Landerd'.

4.3.2 Geactualiseerde woonvisie gemeente Landerd 2019-2023

De gemeente Landerd maakt samen met haar regiogemeenten jaarlijks afspraken over woningbouw. Deze afspraken betreffen zowel kwantitatieve aspecten (hoeveel woningen er mogen worden gebouwd) als kwalitatieve aspecten (zoals wonen en zorg en herstructurering van de bestaande woningvoorraad). Voor de kwantitatieve afspraken vormen de gemeentelijke woningbehoefte onderzoeken en de prognose van de provincie Noord-Brabant het uitgangspunt. Tot 2027 is hierin ruimte voor een plancapaciteit van 563 woningen, onderverdeeld in een harde plancapaciteit van 256 (vastgesteld en onherroepelijke) woningen en een zachte plancapaciteit van 307 woningen.

De gemeenteraad van Landerd stelde op 19 februari 2019 de 'Geactualiseerde woonvisie gemeente Landerd 2019-2023' vast. De woonvisie formuleert ambities en beleid en benoemt maatregelen gerelateerd aan wonen. De woonvisie is gekoppeld aan de raads- en collegeperiode. De visie schetst een perspectief en zet voor de komende jaren concrete acties en maatregelen op een rij.

De woonvisie is het kader waarbinnen met andere partijen wordt gewerkt om de kernen, evenwichtig, leefbaar en toekomstbestendig te maken of te houden. De woonvisie beschrijft op welke wijze nieuwe initiatieven kwalitatief worden beoordeeld en op welke wijze al niet medewerking wordt verleend aan deze nieuwe initiatieven. De visie bevat een vijftal speerpunten:

  • 1. Huisvesting voor jongeren;
  • 2. Beter wonen voor senioren;
  • 3. Bijzondere doelgroepen en wonen;
  • 4. Duurzaam bouwen en wonen, en;
  • 5. Vitale en krachtige kernen.
4.3.2.1 Analyse

Duurzaam bouwen en wonen

De twee woningen worden intern verbouwd volgens de nieuwste maatstaven (vierde speerpunt) omtrent duurzaam bouwen en wonen.

Vitale en krachtige kernen

Daarnaast sluit het initiatief aan bij het vijfde speerpunt 'vitale en krachtige kernen'. De woonvisie stelt dat in de gemeente passend en betaalbaar gebouwd moet worden in elke kern voor alle doelgroepen, innovatief, bestendig en neutraal. Onderhavig initiatief wordt gerealiseerd op een inbreidingslocatie binnen de kern Zeeland, waarin op een duurzame wijze woningen worden gerealiseerd. Met de toevoeging van deze woningen draagt dit initiatief bij aan het vitaal houden en verder ontwikkelen van de dorpskern.

Plancapaciteit

Sinds de vaststelling van de Woonvisie op 19 februari 2019 zijn er diverse plannen en ontwikkelingen geweest binnen de gemeente. De genoemde harde (13 woningen) en zachte (163 woningen) plancapaciteit is derhalve inmiddels achterhaald. De Woonvisie geeft hierin ook aan dat nieuwe ontwikkelingen niet kwantitatief maar enkel kwalitatief worden getoetst. Hierin is echter opgenomen dat er geen sprake mag zijn van een aantoonbare negatieve concurrentie met omliggende ontwikkelingen. Onderhavig initiatief draagt met de realisatie van twee woningen niet bij aan een aantoonbaar negatieve concurrentie, omdat de gemeente Landerd een beperkt woningaanbod heeft dat duurzaam en voornamelijk gelijkvloers is.

4.3.2.2 Sturen op kwaliteit

Kwantitatief kan er worden gesteld dat er, gezien de huidige woningmarkt, geen sprake is van negatieve concurrentie en dat het plan doorgang kan vinden. Kwalitatief dient er daarnaast ook sprake van meerwaarde te zijn. Onderstaande tabel toont de kwalitatieve score per thema op basis van de planverbeteraar systematiek uit de woonvisie.

  Thema's   Score  
1.   Het plan speelt in op de woningbehoefte van vitale senioren   5  
2.   Het plan realiseert betaalbare woningen voor startende of herstartende éénverdieners   0  
3.   Er wordt een innovatief woon-zorg concept gerealiseerd   0  
4.   Het plan is een realistisch initiatief van een groep burgers   6  
5.   De te realiseren woningen scoren aantoonbaar hoog op duurzaamheid   5  
6.   Het plan draagt bij aan de klimaatbestendigheid   7  
7.   Het plan draagt bij aan de biodiversiteit   0  
8.   Het plan lost lost een stedenbouwkundig probleem op (transformatie leegstaand gebouw, invulling braakliggende locatie)   10  
9.   Het plan is een verrijking voor het landschap   8  
  Totaalscore   41  

  Toelichting per thema  
1.   Onderhavig plan past gedeeltelijk binnen de bestaande vraag naar woningen voor vitale senioren.  
2.   Het plan biedt geen betaalbare woningen voor startende of herstartende éénverdieners  
3.   Met het plan wordt geen woon-zorg concept gerealiseerd  
4.   Het initiatief wordt particulier ontwikkeld.  
5.   Onderhavig plan voldoet aan het Bouwbesluit, waardoor het in de basis kan worden aangemerkt als voldoende duurzaam.  
6.   Onderhavig plan draagt bij aan de klimaatbestendigheid, onder andere door het behoudt van de bestaande bomen.  
7.   Onderhavig plan voorziet in de realisatie van twee individueel in te richten tuinen. Dit draagt in basis niet bij aan de biodiversiteit.  
8.   Onderhavig initiatief voorziet in de transformatie van een verouderd verenigingsgebouw naar twee woningen op een prominente plek in het dorp.  
9.   Onderhavig plan zorgt voor een logische invulling van dit perceel aan de Puttelaar. Deze plek krijgt een nieuwe functie die aansluit bij de structuur van het dorp.  
4.3.2.3 Conclusie

Het plan voldoet aan de 'Geactualiseerde woonvisie gemeente Landerd 2019-2023' van de gemeente Landerd.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:

  • 1. milieu;
  • 2. waarden;
  • 3. waterhuishouding.

5.1 Milieu

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.

5.1.1 Bodemkwaliteit
5.1.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

5.1.1.2 Analyse

Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft Lankelma uit Oirschot een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd: rapport "Verkennend bodemonderzoek Puttelaar 37, Zeeland" (24 februari 2021, 2100055). Het on derzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 2.

Lankelma concludeert dat middels onderhavig bodemonderzoek de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater is vastgelegd. In het kader van de Wet bodembescherming zijn geen aanvullende procedures noodzakelijk. Op basis van de bevindingen uit onderhavig bodemonderzoek zijn er, ons inziens, vanuit milieuhygiënisch oogpunt derhalve geen belemmeringen c.q. beperkingen voor de geplande nieuwbouw op deze locatie.

5.1.1.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.2 Bedrijven en milieuzonering
5.1.2.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

5.1.2.2 Analyse

Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft woningbouw. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.

Invloed omliggende inrichtingen op plan
De directe omgeving betreft een woonbuurt zonder andere functies. Op afstand is een niet-woonfunctie aanwezig. Hieronder staat een overzicht van de bedrijven in de directe omgeving, de SBI-code, de milieucategorie en de bijbehorende richtafstand, alsmede de werkelijke afstand tot het dichtstbijzijnde milieugevoelige object binnen het plangebied.

bedrijf   SBI-code   categorie   richtafstand   werkelijke afstand  
Langenboomseweg 39a: Focus Sport   931F   2   30 m   155 m  

Er liggen geen milieugevoelige onderdelen van het plan binnen de richtafstanden van de omliggende bedrijven. Het plan vormt geen belemmering voor de omliggende bedrijven.

5.1.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.3 Externe veiligheid
5.1.3.1 Inleiding

Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.

Hoewel het plan geen nieuwe kwetsbare objecten bevat en het aantal personen dat binnen het plangebied verblijft niet toeneemt, is het noodzakelijk nader in te gaan op het aspect externe veiligheid.

5.1.3.2 Beoordelingskader

Het kader voor het beoordelen van externe veiligheid bestaat met name uit:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt daarnaast getoetst aan de van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit onder meer het Activiteitenbesluit en het Besluiten algemene regels ruimtelijke ordening.

Kernbegrippen
In het beoordelingskader staan twee kernbegrippen centraal:

  • Plaatsgebonden risico:
    Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, van overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico kan op een kaart worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten met eenzelfde plaatsgebonden risico verbinden. Voor ruimtelijke ontwikkelingen is de risicocontour van 10-6/jaar het meest relevant. Binnen deze contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten gerealiseerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze contour niet als grenswaarde, maar als richtwaarde.
  • Groepsrisico:
    Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en kent geen vaste norm, maar een oriëntatiewaarde (= '1'). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre eventuele externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente), waardoor het externe veiligheidsaspect wordt meegewogen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. In onderstaand overzicht (volgend uit de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico) zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.

Bron   Wanneer en opzet verantwoording groepsrisico  
Inrichtingen (Bevi)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen.  
Buisleidingen (Bevb)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 100% letaliteitgrens bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  
Transportroutes (Bevt)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 200 meter-zone bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  

Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.

5.1.3.3 Analyse

De Risicokaart Nederland geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten ten opzichte van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de Risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.BPzee2022Puttelaar-VG01_0008.jpg"

UITSNEDE RISICOKAART NEDERLAND

Inrichtingen
Er liggen geen Bevi-inrichtingen op korte afstand van het plangebied.

Buisleidingen
Er liggen geen buisleiding die onder het Bevb vallen op korte afstand van het plangebied.

Transportroutes
Er liggen geen transportroutes die onder het Bevt vallen op korte afstand van het plangebied.

5.1.3.4 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.4 Geurhinder veehouderijen
5.1.4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.

5.1.4.2 Analyse

De gemeente Landerd heeft in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij eigen geurbeleid vastgesteld: 'Evaluatie geurbeleid 2017 gemeente Landerd'. Daarin is opgenomen dat de voorgrondbelasting binnen het plangebied niet meer mag bedragen dan 6 Ou/m³ (momenteel 3 Ou/m³). Voorts geldt dat de achtergrondbelasting maximaal 10 Ou/m³ mag zijn.

Er bevinden zich binnen een straal van 600 meter rondom het plangebied diverse veehouderijen. Uit een analyse van de geactualiseerde geurkaart uit 2019 omtrent achtergrondbelasting, zie onderstaande afbeelding, volgt dat het leefklimaat goed is ter plaatse van het plangebied. Daarnaast vormt het initiatief geen belemmeringen voor de omliggende veehouderijen, omdat er tussen de veehouderijen en het plangebied al woningbouw is gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.BPzee2022Puttelaar-VG01_0009.jpg"

UITSNEDE GEURKAART

5.1.4.3 Conclusie

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.5 Geluid
5.1.5.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

5.1.5.2 Analyse

Het plan omvat nieuwe geluidgevoelige objecten.

Verkeerslawaai
Op de wegen en straten in de directe omgeving van het initiatief is het 30 km/uur-regime van toepassing, hetgeen betekent dat er in het kader van de Wet geluidhinder geen onderzoek hoeft plaats te vinden.

Industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. Er is geen akoestisch onderzoek nodig.

5.1.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.6 Luchtkwaliteit
5.1.6.1 Inleiding

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.1.6.2 Analyse

Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen.

Onderhavig plan de transformatie van een verouderd verenigingsgebouw naar twee woningen en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.

Goed woon- en leefklimaat

Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.

In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op.

De monitoringstool die in het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is opgesteld, geeft de volgende jaargemiddelden voor de relevante stoffen ter plaatse van het meest relevante meetpunt 'Puttelaar, Landerd; 224133'.

categorie   grenswaarde   2018   2020   2030  
jaargemiddelde concentratie NO2   40 µg/m³   16,2   14,4   8,4  
jaargemiddelde concentratie PM10   40 µg/m³   20,6   19,1   15,3  
jaargemiddelde concentratie PM2.5   25 µg/m³   12,3   11,1   8,1  
overschrijdingsdagen per jaar- gemiddelde concentratie PM10   35   8,3   6,9   6,0  

Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat aan alle grenswaarden wordt voldaan. Er is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

5.1.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.7 Volksgezondheid
5.1.7.1 Inleiding

Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.

Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor de ontwikkeling van of in de buurt van veehouderijen, boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.

5.1.7.2 Veehouderijen

Bij het beoordelen van de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid wordt onderscheid gemaakt in endotoxinen en geitenhouderijen. De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 - die bedoeld is bij de nieuwvestiging of verandering van veehouderijen - biedt een stappenplan dat ook deels geschikt is voor de beoordeling van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van veehouderijen.

Endotoxinen
Endotoxinen zijn bouwstenen van bepaalde bacteriën die een giftig effect op de mens kunnen hebben en tot gezondheidsklachten kunnen leiden. Endotoxinen komen vaak voor in fijnstof van intensieve veehouderijen. Conform stap 5 van het stappenplan moet de ligging van het initiatief ten opzichte van veehouderijen worden beoordeeld. Bij een afstand van meer dan 1 kilometer tot pluimveehouderijen en van meer dan 250 meter tot overige veehouderijen (behoudens geitenhouderijen) is er geen gevaar voor de volksgezondheid als gevolg van endotoxinen. Het Bestand Veehouderijbedrijven biedt de benodigde gegevens van de veehouderijen.

Analyse
In een straal van 1000 meter rondom het plangebied is een pluimveehouderij gesitueerd (Kleine Graspeel 9, leghennen). Onderhavig voornemen voorziet in de omzetting van een maatschappelijke bestemming naar een tweetal burgerwoningen. In beide gevallen is sprake van een gevoelig object met betrekking tot het aspect volksgezondheid. In die zin verandert er niets aan de situatie en neemt tevens het aantal blootgestelden in de toekomst niet toe. Met het oog op het woon- en leefklimaat kan daarom worden gesteld dat er geen wijziging plaatsvindt die een aanvaardbaar woon- en leefklimaat negatief beïnvloedt.

Geitenhouderijen
Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden in een straal van 2 km rondom geitenhouderijen een verhoogde kans hebben op longontsteking. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van geitenhouderijen moet beoordeeld worden of er een effect is op de volksgezondheid.

Analyse
Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 2 km rondom het plangebied zijn echter geen geitenhouderijen met meer dan 100 geiten actief. Er hoeft geen nadere beoordeling van het aspect geitenhouderijen plaats te vinden. Er is sprake van een gezonde leefomgeving ten aanzien van geitenhouderijen.

5.1.7.3 Boom- en fruitteelt

Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.

Analyse
Het plan leidt tot de transformatie van een verouderd verenigingsgebouw naar twee woningen waar personen gedurende langere tijd verblijven. Binnen 50 meter rondom het plangebied zijn geen kwekerijen aanwezig of kunnen kwekerijen worden ontwikkeld. Geconcludeerd wordt dat er geen rekening gehouden hoeft te worden met spuitzones als gevolg van boom- en fruitteelt.

5.1.7.4 Hoogspanningsverbindingen

De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.

Analyse
Het plan leidt tot de transformatie van een verouderd verenigingsgebouw naar twee woningen waar kinderen gedurende langere tijd kunnen verblijven. Desalniettemin wordt opgemerkt dat er sprake is van een zeer grote afstand tot hoogspanningsverbindingen, namelijk ruim 2.900 meter, en dat het schadelijke magneetveld zich tot maximaal enkele honderden meters van de hoogspanningsverbinding uitstrekt. Er is geen nader onderzoek nodig.

5.1.7.5 Conclusie

Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.8 Milieueffectrapportage
5.1.8.1 Inleiding

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, of waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.

5.1.8.2 Analyse

De in voorliggend bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren niet tot de in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage genoemde ontwikkelingen. Er is derhalve geen nadere m.e.r.-beoordeling nodig.

Gelet op de resultaten van de hiervoor reeds uitgevoerde milieuanalyse, kan zonder nader onderzoek worden geconcludeerd dat het plan geen significant nadelige milieugevolgen heeft. Een nadere motivering is niet noodzakelijk.

5.1.8.3 Conclusie

Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.

5.2 Waarden

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.

5.2.1.2 Analyse

Onderhavig initiatief is gelegen in een zone zonder dubbelbestemming archeologie. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Ondanks een zorgvuldige afweging kan nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden archeologische sporen of resten worden aangetroffen. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient hiervan melding te worden gemaakt bij de Minister.

5.2.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.2 Cultuurhistorie
5.2.2.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.2.2.2 Analyse

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn conform de CHW-kaart van de provincie geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Het plan tast geen waardevolle elementen aan.

5.2.2.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.3 Natuurwaarden
5.2.3.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:

  • gebiedsbescherming;
  • soortenbescherming;
  • bescherming van houtopstanden.
5.2.3.2 Analyse

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland. Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan enerzijds om verstorende effecten zoals geluid, licht en trillingen op natuurgebieden behorende tot het Natuurnetwerk Nederland en anderzijds om stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Verstorende effecten
Gezien de aard en omvang van het plan en de afstand tot Natuurnetwerk Nederland kan worden geconcludeerd dat het plan geen verstorende effecten heeft op gebieden behorende tot Natuurnetwerk Nederland.

Stikstofdepositie
Normaliter moet ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan met name om de stikstofdepositie. Conform de Wet natuurbescherming mag de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden niet toenemen. Er geldt dan ook een grenswaarde van 0,00 mol/hectare/jaar.

De Rijksoverheid heeft in januari 2020 de 'Handreiking woningbouw en Aerius' uitgebracht. De algemene conclusie is dat bij maximaal 50 laagbouwwoningen, gebouwd op zandgrond op minimaal 7 km afstand van een Natura 2000-gebied, de stikstofdepositie onder gemiddelde omstandigheden 0,00 mol/ha/jaar is. Voor projecten met een stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/jaar hoeft geen vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd. In de andere gevallen op kortere afstand van een Natura 2000-gebied en/of voor de bouw van meer woningen waarbij de depositie mogelijk hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar is alsnog een AERIUS berekening nodig.

Onderhavig planvoornemen ligt op circa 17,4 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Oeffelter Meent'. Een AERIUS berekening is derhalve niet noodzakelijk. Gesteld kan worden dat de stikstofdepositie voor onderhavig project 0,00 mol/ha/jaar is.

Soortenbescherming
Bij ontwikkeling van het initiatief kunnen natuurwaarden in het gebied verstoord worden. Econsultancy uit Swalmen heeft een quickscan flora en fauna uitgevoerd om de effecten van het plan op beschermde soorten te bepalen: rapport "Quickscan Wet natuurbescherming Puttelaar 37 te Zeeland" (9 december 2020, 14301.001). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 3.

Econsultancy concludeert dat indien de bebouwing en het omliggend groen in huidige staat behouden blijft, en mogelijk alleen kleinschalig intern aanpassingen gedaan worden aan de bebouwing, dan zal bij de voorgenomen plannen geen sprake zijn van een overtreding van de Wet natuurbescherming.

Indien werkzaamheden als sloop-, bouw- of renovatiewerkzaamheden plaatsvinden dient voor uitvoering van de plannen middels nader onderzoek meer duidelijkheid te worden verkregen omtrent de aan- of afwezigheid van verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen, huismus en gierzwaluw. In artikel 7.2 van de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die deze werkzaamheden juridisch borgt.

Tot slot wordt opgemerkt dat de zorgplicht als genoemd in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming te allen tijde van toepassing is.

Bescherming van houtopstanden
Het plan omvat niet het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of in een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is derhalve geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.

5.2.3.3 Conclusie

Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.3 Waterparagraaf

5.3.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Aa en Maas. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets.

De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

5.3.2 Beleid

In deze paragraaf is het relevante vigerende beleid opgenomen.

5.3.2.1 Nationaal niveau
  • Het Nationaal Waterplan
    Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
5.3.2.2 Provinciaal niveau
  • Het Provinciaal Waterplan Noord-Brabant 2016-2021
    Dit plan bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2016-2021. Naast beleidskader is het Provinciaal Waterplan ook toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water. Bovendien dient het plan als structuurvisie voor het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening.
5.3.2.3 Waterschap Aa en Maas

Onderhavig plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Aa en Maas. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in:

  • Het Waterbeheerplan 2016-2021
    Dit plan maakt inzichtelijk wat het waterschap de komende jaren gaat doen. Het doel is om het watersysteem en de afvalwaterketen op orde te houden. Het beheer van water door het waterschap bepaalt mede of mensen en dieren in Noordoost-Brabant leven in een veilige, schone en prettige omgeving.

  • Brabant Keur
    Voor de beheergebieden van de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel geldt dezelfde keur: Brabant Keur. De keur bevat regels ter bescherming van de waterwerken die nodig zijn voor een goed waterbeheer (kwantiteit) en voor de bescherming van het gebied tegen hoog water.
    Bij veel projecten is sprake van een toename van het verharde oppervlak. Hieromtrent is in de Algemene regels bij de keur het volgende opgenomen:
    • 1. Bij een toename van het verharde oppervlak van minder dan 500 m² stelt het waterschap geen nadere eisen aan de verwerking van het hemelwater. Hiervoor geldt het gemeentelijke beleid.
    • 2. Bij een toename van het verharde oppervlak van meer dan 500 m² maar minder dan 10.000 m² moeten compenserende maatregelen ten aanzien van de verwerking van het hemelwater worden getroffen conform de rekenregel:
      benodigde compensatie (in m³) =
      toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m)  
    • 3. Bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 10.000 m² is een watervergunning nodig.
  • De beleidsnota ‘Uitgangspunten watertoets waterschap Aa en Maas’
    De beleidsnota bevat acht uitgangspunten, die alle zijn gehanteerd bij het opstellen van voorliggend plan:
    • 1. Wateroverlastvrij bestemmen
    • 2. Hydrologisch neutraal ontwikkelen
    • 3. Voorkomen van vervuiling
    • 4. Gescheiden houden van schoon en vuil water
    • 5. Doorlopen van de afwegingsstappen: "hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer"
    • 6. Meervoudig ruimtegebruik
    • 7. Water als kans
    • 8. Waterschapsbelangen
5.3.3 Analyse

Het initiatief omvat een wijziging van het gebruik van het bestaande gebouw. Er vindt geen uitbreiding van de bebouwing plaats en er wordt geen terreinverharding toegevoegd, enkel verplaatst. De waterhuishoudkundige situatie blijft gelijk. Er is geen nadere beoordeling aan de Keur nodig.

5.3.4 Conclusie

Het aspect waterhuishouding vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.4 Beperkingen in verband met militair vliegveld Volkel

Het plangebied ligt op relatief korte afstand van het militaire vliegveld Volkel. Voor een goed functioneren van het vliegveld zijn middels het Luchthavenbesluit Volkel en het Barro beperkingen gelegd op het gebruik van en het bouwen in de omgeving. De beperkingen zijn vervat in:

  • 1. een geluidzonering;
  • 2. een obstakelbeheergebied;
  • 3. een radarverstoringsgebied;
  • 4. een vogelbeheersgebied;
  • 5. een risicogebied vanwege de opslag van munitie.

Daarnaast gelden er beperkingen als gevolg van het industrielawaai op het vliegveldterrein, zoals opgenomen in de Wet geluidhinder.

5.4.1 Geluidzonering

De geluidbelasting van het vliegverkeer is uitgedrukt in Kosteneenheden (Ke). In gebieden met een belasting lager dan 35 Ke is het toevoegen van geluidgevoelige objecten toegestaan. In gebieden met een hogere belasting is een nadere afweging nodig.

Het plangebied ligt in een gebied waar de geluidbelasting lager is dan 35 Ke. Er zijn geen geluidstechnische belemmeringen. Het plan voldoet aan de voorwaarden van de geluidzonering.

5.4.2 Obstakelbeheergebied

Het obstakelbeheergebied bevat drie verschillende obstakelvlakken:

  • 1. de funnel is gerelateerd aan de ligging van de start- en landingsbanen ter waarborging van veilige vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen. De funnel is opgebouwd uit een obstakelvrije rechthoek (strook) rond de start- en landingsbaan met aansluitend twee zijvlakken, waarvan de hoogte onder een hoek van 1,2° oploopt tot 45 meter.
    Het plangebied ligt buiten het obstakelvlak van de funnel. Een nadere toetsing is niet nodig.
  • 2. het Inner Horizontal and Conical Surface (IHCS) is eveneens gerelateerd aan de ligging van de start- en landingsbanen ter waarborging van veilige vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen. Dit wordt berekend vanaf elk van de landingsdrempels, ligt boven de omgeving van het luchtvaartterrein en sluit aan op de funnel. Het IHCS bestaat uit een horizontaal vlak op een hoogte van 64 meter boven NAP met een straal van 4 km rond de landingsdrempel, met aansluitend een conisch vlak waarvan de hoogte oploopt met een helling van 3,6° over een afstand van 2 km tot een hoogte van 164 meter boven NAP.
    Het plangebied ligt in het horizontale vlak. De hoogte van het maaiveld binnen het plangebied bedraagt circa 19,2 meter boven NAP. In het kader van het IHCS mag tot een hoogte van 95 meter gebouwd worden. Het bouwplan blijft daar ruim onder.
  • 3. het Instrument Landing System-gebied (ILS) beschermt het goed functioneren van navigatiehulpmiddelen voor het nauwkeuriger uitvoeren van naderingen, ook onder slechtere weersomstandigheden. Dit gebied bestaat uit een rechthoekig deelgebied waar de maximaal toelaatbare hoogte 0 meter bedraagt, twee aansluitende deelgebieden waar de maximale hoogte 20 m bedraagt en twee trechtervormige deelgebieden in het verlengde van de landingsbaan waarin de toelaatbare hoogte over een afstand van 6 km oploopt tot een hoogte van 70 meter.
    Het plangebied buiten het gebied van het ILS. Er is geen nadere toetsing nodig.

Het initiatief voldoet aan de voorwaarden van het obstakelbeheergebied.

5.4.3 Radarverstoringsgebied

Het militaire vliegveld beschikt over een radarsysteem. Radarsystemen dienen 'vrij zicht' te hebben om goed te kunnen functioneren. Objecten in de omgeving kunnen leiden tot een verstoring van het radarbeeld. Het radarverstoringsgebied is vastgelegd in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) en wordt gevormd door:

  • een cirkel met een straal van 15 km gemeten vanaf de positie van de radar. De maximale hoogte van bouwwerken wordt hier bepaald door elke denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf het punt op de top van de radarantenne (49 meter boven NAP), oplopend met 0,25 graden tot een punt op 15 kilometer afstand op een hoogte van 114 meter boven NAP;
  • aanvullend voor windmolens buiten deze 15 kilometercontour een cirkel met een straal van 75 km gemeten vanaf de positie van de radar. Voor de tippen van de wieken van windturbines geldt hier een maximale hoogte van 114 meter boven NAP.

Het plangebied ligt op een afstand van 4.300 meter tot het radarsysteem, dus op minder dan 15 km. De hoogte van bouwwerken binnen het plangebied mag maximaal 67,76 meter boven NAP (ofwel 18,76 meter boven maaiveld) bedragen. Het bouwplan (bestaande bebouwing) blijft daar ruimschoots onder.

Het initiatief voldoet aan de voorwaarden van het radarverstoringsgebied.

5.4.4 Vogelbeheersgebied

Ten aanzien van het voorkomen van een ongewenste vogelaantrekkende werking in de nabijheid van de luchthaven gelden in een straal van circa 6 km buiten de vliegbasis beperkingen voor het oprichten van bepaalde installaties en het uitvoeren van bepaalde werken die een vogelaantrekkende werking kunnen hebben.

Het project omvat geen installaties of werken (zoals grote waterpartijen) die een vogelaantrekkende werking hebben.

Het project voldoet aan de voorwaarden van het vogelbeheersgebied.

5.4.5 Risicogebied vanwege de opslag van munitie

Vanwege de opslag van munitie zijn er in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) risicocontouren (A-, B- en C-zone) vastgelegd waarbinnen bepaalde activiteiten gelimiteerd of niet toegestaan zijn. In de zones gelden diverse beperkingen ten aanzien van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten.

Het plangebied ligt buiten de risicocontouren van de munitieopslag.

Het initiatief voldoet aan de voorwaarden van het risicogebied vanwege de opslag van munitie.

5.4.6 Industrielawaai

De geluidbelasting van het industrielawaai is uitgedrukt in een 50 dB(A)- en een 55-dB(A)-contour. In gebieden met een geluidbelasting lager dan 50 dB(A) is het toevoegen van geluidgevoelige objecten toegestaan. In het gebied tussen 50 dB(A) en 55 dB(A) is een ontheffing mogelijk, op basis van een nadere afweging. Een hogere geluidbelasting dan 55 dB(A) op geluidgevoelige objecten is niet toegestaan.

Het plangebied ligt in een gebied waar de geluidbelasting lager is dan 50 dB(A). Er zijn geen geluidstechnische belemmeringen. Het plan voldoet aan de voorwaarden van de geluidzonering industrielawaai.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond. Een bestemmingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.

6.1 Kostenverhaal

Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).

In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren niet tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Het vaststellen van een exploitatieplan is derhalve niet verplicht.

6.2 Gemeentelijke grondexploitatie

De gemeente heeft geen gronden in het plangebied in eigendom. Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, -voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend ruimtelijk plan. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.

6.3 Maatschappelijk

6.3.1 Omgevingsdialoog

De initiatiefnemer heeft contact gezocht met de direct omwonenden en heeft hen geïnformeerd over voorliggend initiatief. Een verslag van het gevoerde omgevingsdialoog is bijgevoegd als bijlage 4 van de toelichting.

6.3.2 Ter visie legging

Het ontwerpbestemmingsplan ‘Puttelaar 37, Zeeland’ heeft van 28 maart 2022 tot 9 mei 2022 ter inzage gelegen. In die periode heeft eenieder de gelegenheid gehad om zijn mening over het plan kenbaar te maken. Tijdens de zienswijzenperiode is er één zienswijze ingediend. In de nota van zienswijzen, bijgevoegd als bijlage 5, is omschreven hoe met deze zienswijze is omgegaan.

6.3.3 Vaststelling door gemeenteraad

De gemeenteraad heeft besloten onderhavig bestemmingsplan ongewijzigd vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • de toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding.

De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.

De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.

7.2 Planregels

De indeling van de planregels is als volgt.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Tuin (artikel 3 )

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd tuinen en erven als deel van het bouwperceel horend bij de voor Wonen - Halfvrijstaand bestemde gronden en bijbehorende ondergeschikte voorzieningen.

Wonen - Halfvrijstaand (artikel 4)

De voor 'Wonen - Halfvrijstaand' aangewezen gronden zijn bestemd voor vrijstaande en half-vrijstaande woonhuizen en daarbij behorende bouwwerken al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep en bijbehorende voorzieningen. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (artikel 5)
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels (artikel 6 )
Dit artikel bevat regels ten aanzien van afwijkende bestaande bebouwing en ondergeschikte bouwdelen. Dit artikel bevat tevens de verplichting tot het voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij een verwijzing is opgenomen naar het relevante beleidsdocument.

Algemene gebruiksregels (artikel 7 )
In dit artikel is nader omschreven welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig met het bestemmingsplan worden aangemerkt, waaronder het gebruik van bouwwerken en terreinen zonder voldoende parkeergelegenheid.

Algemene afwijkingsregels (artikel 8 )
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen onder meer het overschrijden van de maximaal toegestane maten, afmetingen en percentages.

Algemene wijzigingsregels (artikel 9 )
Dit artikel geeft een algemene regeling waarmee burgemeester en wethouders binnen aangegeven grenzen het plan kunnen wijzigen.

Overige regels (artikel 10 )
Dit artikel regelt de verwijzing naar andere wettelijke regelingen en de toepasselijkheid van de gemeentelijke bouwverordening.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 11)
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.

Slotregel (artikel 12)
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.