direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Kleuterweg 9, Uden RO
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1991.OVKleuterweg9-VA01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Op het adres Kleuterweg 9 in Uden is "Gezinshuis Broekshoeve" gevestigd. Een gezinshuis is een relatief kleinschalige, maatschappelijke voorziening, waarin uithuisgeplaatste kinderen en jongeren langdurig worden opgevangen en opgenomen in een normaal gezin. In de Broekshoeve maken maximaal acht uithuisgeplaatste kinderen en jongeren deel uit van het gezin van twee gezinshuisouders en hun eigen drie kinderen.

Het plan past niet binnen het vigerende bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied 2017" met de enkelbestemming 'Wonen' en de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - vab', vastgesteld door de gemeenteraad op 22 juni 2017.

Het plan voldoet niet omdat binnen de bestemming 'Wonen' niet is toegestaan om de gronde en bouwwerken te gebruiken ten dienste van een gezinshuis. Een gezinshuis valt onder een maatschappelijke voorziening.

In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is in artikel 3.10 een mogelijkheid opgenomen om af te wijken van de regels van het bestemmingsplan voor:

  • het legaliseren van een gezinshuis met twee onzelfstandige oefenkamers (gebruik),
  • het legaliseren van de uitbreiding van de woonboerderij (gebouw 1b) (tijdelijke vergunning)

Dit in combinatie met gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van een maatschappelijke voorziening (gezinshuis).

Voor alle gebouwen is een (tijdelijke) vergunning verleend. Aan de gebouwen zijn tussentijds geen constructieve wijzigingen gepleegd. Dit betekent dat alle bouwtekeningen en bijbehorende toetsingen nog actueel en van toepassing zijn.

In het principebesluit van 7 juli 2023 heeft het college van Burgemeester en wethouders besloten, onder voorwaarden, in principe medewerking te verlenen het legaliseren van een gezinshuis en twee onzelfstandige oefenkamers met een maatschappelijk gebruik:

  • Er moet worden geborgd dat de oefenkamers onzelfstandig zijn én alléén worden bewoond door jongeren met behoefte aan woonbegeleiding. Daarnaast moet worden geborgd dat de zorg kleinschalig blijft, met maximaal 8 plaatsen voor gezinshuiskinderen.

Omdat de omgevingsvergunning allen verleend kan worden indien voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden dient de aanvraag om omgevingsvergunning vergezeld te gaan van een ruimtelijke onderbouwing.

Voorliggend rapport bevat de ruimtelijke motivering waarin de ruimtelijke, planologische, (milieu)technische en economische afwegingen opgenomen.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.OVKleuterweg9-VA01_0001.png"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggende omgevingsvergunning ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.OVKleuterweg9-VA01_0002.jpg"

KADASTRALE SITUATIE

De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Uden, sectie T, nummers 964. De oppervlakte van het plangebied bedraagt 2.407 m². De gronden zijn in particulier eigendom.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Partiële herziening buitengebied 2017

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied 2017", vastgesteld door de gemeenteraad op 22 juni 2017. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.OVKleuterweg9-VA01_0003.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

Ter plaatse van het plangebied geldt de bestemming 'Wonen', bedoeld voor wonen in niet meer dan één woning met bijbehorende voorzieningen.

Binnen de bestemming 'Wonen' gelden voorts de volgende relevante bouwregels:

  • de inhoud van een woning mag maximaal 600 m³ bedragen;
  • de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag maximaal 100 m² bedragen.

Ter plaatse van het gehele plangebied is de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vab' opgenomen. Hier is de bestaande vrijkomende agrarische bebouwing toegestaan.

De gebouwen 1a, 2 en 3 zoals aangegeven op de inrichtingsschets behoren tot de voormalige agrarische bebouwing.

Zoals in de inleiding beschreven past de bestaande functie niet binnen bovenstaande bestemming 'Wonen', daarnaast is de inhoud van de boerderij groter dan de maximaal toegestane 600 m3 en is de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken groter dan 100 m2.

Ontwerpbestemmingsplan Veegplan Buitengebied Uden

Ter plaatse van het plangebied is op 31 oktober 2023 het bestemmingsplan "Veegplan Buitengebied Uden", ter inzage gelegd. De aanpassingen in de bestemming 'Wonen' betreffen geen voor dit initiatief relevante wijzigingen. De toevoeging van de dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie 1' zorgt niet voor belemmeringen, omdat er geen bodemingrepen binnen het plangebied zijn voorzien. De nieuwe aanduiding 'vrijwaringszone - vogelbeheersgebied' is wel van toepassing. Het initiatief is niet in strijd met deze aanduiding.

1.3.1 Conclusie

Het plan past niet binnen het vigerende bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied 2017" met de enkelbestemming 'Wonen' en de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - vab', vastgesteld door de gemeenteraad op 22 juni 2017 en het ontwerpbestemmingsplan "Veegplan Buitengebied Uden".

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft het plangebied in zijn wijdere omgeving weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.OVKleuterweg9-VA01_0004.png"

WIJDERE OMGEVING

Het plangebied is onderdeel van het bebouwingscluster Kleuter, dat aan de oostzijde van de kern Uden ligt. Zoals aangegeven wordt het bebouwingscluster deels omgeven door het bedrijventerrein Loopkant-Liessent, waar bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 gevestigd zijn/mogen worden.

Het bebouwingscluster wordt aan de noordzijde begrensd door het tracé van het voormalige Duits Lijntje. De spoorlijn is verwijderd, maar doordat er een flinke bomenrij voor in de plaats is gekomen, is het tracé in het landschap nog duidelijk herkenbaar.

Ten noorden van het Duits Lijntje is sprake van agrarisch buitengebied, met daarin het natuurgebied De Kleuter, dat is ontstaan rondom een in de jaren '70 tot '90 van de vorige eeuw gerealiseerde ontgronding.

De Industrielaan is de hoofdontsluitingsweg aan de oostzijde van Uden. Het plangebied is bereikbaar via de route Vluchtoordweg/Kleuterweg, die door het buitengebied loopt. Het bedrijventerrein is vanaf die route slechts beperkt beleefbaar.

2.1 Bebouwing en functies

In het plangebied staan vijf gebouwen (onderstaande nummering correspondeert met de nummering op de kaart):

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.OVKleuterweg9-VA01_0005.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.1991.OVKleuterweg9-VA01_0006.png"  

BESTAANDE SITUATIE

  • 1. Het feitelijke gezinshuis, inclusief kantoorruimte. Intern verbouwd voor realisatie voldoende slaapplekken en leefruimte. Hierin woont het gehele gezin. Het gebouw (onderdeel 1a) is in 2016 uitgebreid (onderdeel 1b) tot een volume van 1.000 m³ met een oppervlak van ca. 200 m2. Gebouwdeel 1b is in 2016 tijdelijk vergund, daarvoor wordt nu een permanente situatie en legalisatie aangevraagd.
  • 2. Bijgebouw ten zuiden woonboerderij (ca. 105 m2)
  • 3. Bijgebouw (ten oosten van woonboerderij (ca. 170 m2)
  • 4. Tuinhuis (37,5 m2)

Oude fietsenstalling wordt gesloopt.

Samengevat bevat het perceel één hoofdgebouw (ca. 1.000 m³ en ca. 200 m2) en bijbehorende bouwwerken met een gezamenlijke oppervlakte van ca. 312,5 m².

In bijlage 2 en 3 zijn de tekeningen van de bestaande situatie opgenomen.

Het onbebouwde deel van het perceel is inrichting als tuin, met ruimte voor verblijf, spel en parkeren (zie ook paragraaf 3.3).

2.2 Ontsluiting

De hoofdontsluiting van het plangebied ligt aan de noordzijde, middels de inrit vanaf de Kleuterweg. Aan de zuidwestzijde is een tweede ontsluiting vanaf de zijweg van de Kleuterweg.

2.3 Groen en water

Het plangebied wordt begrensd door opgaande beplanting in de vorm van hagen. Op het perceel staat voorts nog een volwassen boom, zie onderstaande afbeeldingen. Er is geen sprake van (natuurlijk) oppervlaktewater.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.OVKleuterweg9-VA01_0007.jpg"
 
afbeelding "i_NL.IMRO.1991.OVKleuterweg9-VA01_0008.jpg"  
afbeelding "i_NL.IMRO.1991.OVKleuterweg9-VA01_0009.jpg"
 
afbeelding "i_NL.IMRO.1991.OVKleuterweg9-VA01_0010.jpg"  
afbeelding "i_NL.IMRO.1991.OVKleuterweg9-VA01_0011.png"
 
afbeelding "i_NL.IMRO.1991.OVKleuterweg9-VA01_0012.jpg"  
afbeelding "i_NL.IMRO.1991.OVKleuterweg9-VA01_0013.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.1991.OVKleuterweg9-VA01_0014.jpg"  

Hoofdstuk 3 Plan

In dit hoofdstuk is de beschrijving van het plan opgenomen.

Het plan omvat in hoofdlijnen drie onderdelen:

  • 1. het legaliseren van het bestaande het gebruik van plangebied met gebouwen voor het gezinshuis;
  • 2. het vastleggen van de aanwezige en toegestane bebouwing;
  • 3. het vastleggen van de landschappelijke inpassing binnen het plangebied.

3.1 Omschrijving gezinshuis

Een gezinshuis is een relatief kleinschalige, maatschappelijke voorziening, waarin uithuisgeplaatste kinderen en jongeren langdurig worden opgevangen en opgenomen in een normaal gezin. Het gezinshuis biedt een normale leefomgeving, en ondersteunt en begeleidt de kinderen tijdens het dagelijkse gezinsleven met het doel hun gedragsproblemen te verminderen, zelfstandigheid te vergroten en de relatie met het gezin van herkomst te verbeteren.


Gezinshuis Broekshoeve biedt sinds 2001 ruimte aan maximaal 8 gezinshuiskinderen. Het gezinshuis wordt geleid door twee gezinsouders, waarvan er één een professionele opvoeder is. Daarnaast zijn thans ook twee eigen kinderen onderdeel van het gezin. Het gezinshuis wordt ondersteund door een pedagogisch medewerker.


Een gezinshuis is in principe bedoeld voor kinderen en jongeren in de leeftijd van 2 tot 18 jaar. Het betreft kinderen en jongeren met zoveel (gedrags)problemen dat het noodzakelijk is dat ze voor langere tijd ergens anders worden opgevoed, of kinderen en jongeren die speciale zorg nodig hebben, vaak vanwege een hechtingsprobleem. Het gezinshuis is niet geschikt voor kinderen en jongeren met een ernstige psychiatrische stoornis, als er sprake is van fysieke agressie of als een één-op-één-begeleiding nodig is.


Tot voor kort was het gebruikelijk dat de jongere bij het bereiken van de leeftijd van 18 jaar op eigen benen ging staan en verhuisde naar een reguliere woning. In de praktijk bleek echter dat veel jongeren daartoe vaak nog niet in staat zijn. Ze zijn onvoldoende zelfstandig of vatbaar voor verkeerde invloeden (denk aan financiële problemen, drank en drugs). Er is behoefte aan langere begeleiding (tot maximaal 23 jaar). Door de betrokken instanties zijn hier inmiddels de financiële middelen voor vrijgemaakt.


Ook Gezinshuis Broekshoeve wil deze jongeren niet aan hun lot overlaten en hen langer begeleiden.

3.2 Het gebruik van de gebouwen/bouwwerken.

Zoals zichtbaar in onderstaande tekening (en bijgevoegde bijlage 1) blijven alle gebouwen/bouwwerken behouden. De functies van de verschillende (bij)gebouwen worden na de afbeelding beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.OVKleuterweg9-VA01_0015.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.1991.OVKleuterweg9-VA01_0016.png"  

INRICHTNGSSCHETS

  • 1. Het feitelijke gezinshuis, inclusief kantoorruimte. Het gebouw (onderdeel 1a) is in 2016 uitgebreid (onderdeel 1b) tot een volume van ca. 1.000 m³ met een oppervlak van ca. 200 m2. Gebouwdeel 1b is in 2016 tijdelijk vergund, daarvoor wordt nu een permanente situatie en legalisatie aangevraagd.
  • 2. Bijgebouw ten zuiden woonboerderij (ca. 105 m2)
      • Berging met op verdieping speelzolder jongere kinderen
      • Ouderkamer
      • Recreatieruimte oudere kinderen
  • 3. Bijgebouw ten oosten van woonboerderij (ca. 170 m2)
      • Werkplaats / hobbyruimte jongeren/ garage
      • Oefenkamers jongeren
      • Pergola bij de oefenkamers
  • 4. Overige bijgebouwen/ bouwwerken
      • Tuinhuis/voorzieningen bij zwembad (24 m2)
      • Overkapping fietsen wordt verwijderd.

Woonboerderij (nr 1)

1a Bestaande woonboerderij,

Het feitelijke gezinshuis, inclusief kantoorruimte. Intern verbouwd voor realisatie voldoende slaapplekken en leefruimte.


Door het grote bijzondere gezin, en natuurlijk de samenstelling, is er goed nagedacht over de indeling, en ruimtes die het huis moet omvangen. Omdat ze natuurlijk ook een werkruimte, dicht bij de kinderen, nodig hebben is een kantoor geïntegreerd in huis (kamer) nodig. Er worden door ons maar ook door zorgaanbieders en overheid eisen gesteld aan ruimtes die beschikbaar moeten zijn voor de kinderen en werknemers ook gezien AVG. Hierom is er ook bewust gekozen voor het inschakelen van een binnenhuisarchitect.

1b. Uitbreiding woonboerderij

Door de uitbreiding van kinderen door het zelfstandig(er) worden van het gezinshuis, zijn er meer slaapplekken nodig. Ook meerdere badkamers, ook om voldoende privacy te waarborgen. Met deze uitbreiding is zijn deze ruimten gecreëerd direct in de nabijheid van de begeleiders.

Bijgebouw ten zuiden woonboerderij (nr 2)

2a. Berging met op verdieping speelzolder jongere kinderen.

In een gezinshuis waar de leeftijden van de kinderen uiteenlopen van ca. 2 tot 18 jaar is er voor alle leeftijdscategorieën speelgoed, kleding, fietsen etc. noodzakelijk. Maar ook een fietskar, kinderwagen, buggy, en voor de oudere kinderen scooters. Er is dus ten opzichte van een gewone gezinssituatie veel extra bergruimte nodig. Die wordt zowel op de begane grond als op de speelzolder verkregen. De speelzolder voor de jongere kinderen zorgt voor extra speel-en leefruimte in de woonboerderij en extra bergruimte voor het speelgoed. Speelgoed kan zo opgeruimd worden dat de kinderen er altijd bij kunnen en dus niet telkens voor een andere leeftijd speelgoed opgezocht hoeft te worden.

Daarnaast zal de voormalige scooterwerkplaats op de begane grond zo spoedig mogelijk ingericht worden als technische ruimte voor boilers en andere nieuwe energievoorzieningen, bijv. een palletkachel. Dit zodat ze gasloos kunnen worden en kunnen werken aan een energie-neutraal huis. Zeker in verband met de stijgende energieprijzen en de milieuvriendelijke toekomstvisie.

2b. Ouderkamer

De biologische ouders van de geplaatste kinderen hebben een prominente plek in het leven van de kinderen. Het elkaar kunnen bezoeken is een 'must'. Dit is ook een belangrijk beleid binnen Landelijk Jeugdzorg. Ouders moeten zo mogelijk betrokken worden in de hulpverlening aan hun kinderen. Een veilige plek om elkaar te ontmoeten is daarvoor van groot belang. Om de bezoek-momenten mogelijk te maken in een veilige omgeving en zonder extra (reis- en verblijfskosten voor gemeentes hebben ze op het eigen terrein een ouderkamer gerealiseerd. Dit tot grote tevredenheid van JBB, WSG en gemeentes.

De ruimte is voor ouders van de kinderen en de kinderen ook een neutrale ruimte, afgeschermd van de andere kinderen. Ook is dit conform de AVG om de benodigde privacy voor de ouders, maar ook voor de andere kinderen en de gezinshuisouders en eigen kinderen te vergroten.

Tevens wordt op andere momenten deze ruimte gebruikt om gesprekken met voogden, vergaderingen en/of evaluaties te voeren.

2c. Recreatieruimte oudere kinderen

Doordat de leeftijden ver uit elkaar lopen is het gewenst meerdere ruimten te creëren waar de verschillende leeftijdsgroepen terecht kunnen. De recreatieruimte voor de oudere kinderen is om te ontmoeten/gamen/ televisie kijken/ biljarten en chillen. Tevens wordt deze ruimte gebruikt om verjaardagen of andere feestjes te houden, zonder dat anderen hier last van ondervinden.


Bijgebouw ten oosten van woonboerderij (nr 3)

3a. Werkplaats / hobbyruimte jongeren/ garage

Deze ruimte is geschikt gemaakt voor maken en repareren van spullen en hobbymatig knutselen, repareren van (brom)fietsen/scooters, maar ook houtbewerking en metaalbewerking. Dit is belangrijk voor het voorbereiden op een toekomst gericht op arbeid. Het werken met hun handen is voor deze kinderen vaak de toekomst in plaats van het behalen van diploma's op hoger niveau. Kinderen leren op deze manier dat er ook dingen gerepareerd kunnen worden in plaats van vervangen. Vooral omdat vanuit ouders vaak niet dezelfde waarden en normen gelden.

Daarbij is de ruimte ook geschikt als garage voor de auto's, motors en scooters.

3b. Oefenkamers jongeren

De jongeren die opgroeien in het gezinshuis hebben niet voldoende biologisch netwerk om na hun 18e, op terug te vallen. De huidige wet binnen jeugdzorg houdt in, dat dan de hulpverlening op houdt. Hierdoor is het belangrijk dat jongeren voor hun 18e jaar voldoende zelfstandig zijn en dat zij goede keuzes kunnen maken. Maar zich ook bewust zijn van hun eigen sterke kanten en valkuilen of leerdoelen. Daarvoor is er behoefte aan woonbegeleiding.

De oefenkamers zijn gerealiseerd om de jongeren (met behoefte aan woonbegeleiding) voldoende capaciteiten aan te leren om hun zelfstandigheid te vergroten. Zij kunnen langzaam groeien door daar te oefenen met koken, wassen, opruimen, schoonmaken, vrienden en familie ontvangen en langzaam daar te 'logeren', veilig maar op enige afstand van het gezinshuis. Dit alles in overleg met de voogd van de jongere. De oefenkamers betreffen onzelfstandige kamers met gedeelde keuken en badkamer. Hiermee worden er geen woningen toegevoegd aan het buitengebied.

3c. Pergola bij de oefenkamers.

Bij de oefenkamers hoort ook een eigen buitenruimte in de vorm van een terras om de jongeren te stimuleren om meer buiten te vertoeven, maar wel zelfstandig afgescheiden van het gezinshuis. Hiervoor is er reeds toestemming van de juriste van de gemeente Uden. Omdat jongeren vaak geneigd zijn om zich af en op te sluiten. Hiermee kunnen we depressieve gevoelens en afzondering proberen te voorkomen.


Overige bijgebouwen/ bouwwerken (4 en 5)

4. Tuinhuis/voorzieningen bij zwembad

Deze ruimte op afstand van de woning wordt gebruikt voor recreatie van de oudere jongeren. Het kan functioneren als een extra ruimte om met vrienden te chillen zonder meteen met de andere kinderen uit het gezinshuis te zijn.

Maar vooral voor het toezicht houden op de zwemactiviteiten. Door de gedragsproblemen van de kinderen is verscherpt toezicht vaak nodig en kan dit vanaf het terras voor het tuinhuis heel goed.

In het tuinhuis met pergola is ook een omkleedruimte, douche en toilet voor het zwembad gerealiseerd.

Het is niet gewenst dat de kinderen in badkleding (of juist zonder) door de tuin of het huis lopen waar 'vreemden' kunnen zijn die niet geconfronteerd moeten worden met kinderen die in of uit het zwembad komen. Dit veel problemen kunnen teweegbrengen. Daarom kleden de kinderen zich om in het tuinhuis.

Daarnaast is er vanuit hygiënisch oogpunt ook een toilet geplaatst. Om te voorkomen dat ze (tijdens het zwemmen) in het zwemwater plassen, of niet op tijd in het woonhuis op het toilet zijn. De douche is aanwezig om zich na het zwemmen weer schoon aan te kunnen kleden en het zwemwater af te spoelen om eczeemproblemen te voorkomen/verminderen.

Dit tuinhuis (wel vernieuwd) staat hier al bijna 30 jaar en deed voorheen altijd dienst als opslag en extra 'buitenruimte'.

3.3 Het gebruik van het terrein.

Buitenruimte (A t/m E)

Rondom de gebouwen zijn diverse functionele ruimten buiten aanwezig. Zoals eerder aangegeven wonen er kinderen in alle leeftijden in het gezinshuis. Omdat de kinderen om een reden in een gezinshuis geplaatst worden betekent dit vaak ook dat de kinderen op het sociale vlak het lastiger hebben. De kinderen spelen daarom na school vaak thuis in hun veilige beschermde omgeving.

Omdat er meerdere kinderen en met verschillende leeftijden tegelijk moeten kunnen spelen is op het eigen terrein voor alle kinderen iets voorzien. Juist ook omdat de gezinsouders niet zomaar naar een openbaar zwembad kunnen gaan met zoveel kinderen is het zwembad (met bijbehorende voorzieningen) een speelvorm die in de zomer de kinderen veel vertier geeft.

De fietsen worden door voogden of ouders verstrekt en door vaak beperkte middelen is het van groot belang dat kinderen zuinig kunnen zijn op hun vervoersmiddel. Dit zou anders voor extra kosten voor ouders of voogd kunnen zorgen.

Ter plaatse van de bestaande overkapping die niet past in het landschappelijk beeld wordt een open fietsenstalling met groenbeplanting (tuinmeubilair, conform bijlage II Bor.) gerealiseerd. Door gebruik te maken van de open fietsenstalling worden de fietsen ook echt bij elkaar gezet. Door de entree aan de westzijde naar de fietsenstalling te verplaatsen is er een verkeersveiliger situatie ontstaan, anders zouden de kinderen zo de straat op rijden en er een gevaarlijke verkeerssituatie ontstaan. (Zeker omdat deze kinderen weinig gevaar zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.OVKleuterweg9-VA01_0017.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.1991.OVKleuterweg9-VA01_0018.png"  

INRICHTING TERREIN

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.OVKleuterweg9-VA01_0019.jpg"
 
afbeelding "i_NL.IMRO.1991.OVKleuterweg9-VA01_0020.jpg"  
afbeelding "i_NL.IMRO.1991.OVKleuterweg9-VA01_0021.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.1991.OVKleuterweg9-VA01_0022.jpg"  

3.4 Verkeer en parkeren

3.4.1 Parkeren

Het voorzien in voldoende parkeerplaatsen is noodzakelijk voor het goed functioneren van het plangebied en voorkomt overlast voor de omgeving.

Naast de speelvoorzieningen is op het terrein ook voorzien in de noodzakelijke parkeerplaatsen (zie bovenstaande afbeelding). Ook hier betreft het een bestaande situatie. In de 'Nota parkeernormen Uden 2018' is voor een dergelijke functie geen concrete parkeernorm aanwezig. De hoofdfunctie is wonen. Voor de woonfunctie dient een parkeernorm van 2,4 gehanteerd te worden. Waarvan 0,4 bezoekersparkeren. De parkeernormen zijn bedoeld om te regelen wat er minimaal gerealiseerd moet worden ten behoeve van parkeren. Op deze locatie is de situatie iets anders en dient de parkeerbehoefte te worden uitgebreid met bezoek voor de ouders/voogd van de kinderen. Er komt nooit meer bezoek dan voor één kind tegelijk in verband met de privacy.

Binnen het plangebied is voldoende parkeerplaats aanwezig. Het betreffen 2 locaties (zie ook bijlage 1):

  • Locatie E voor bezoekers/ouders/hulpverleners van de kinderen zijn nabij de voordeur gesitueerd direct bereikbaar vanaf de openbare weg. Hier zijn 3 parkeerplaatsen aanwezig. Dit is ruim voldoende voor bezoekers.
  • Locatie F voor de bewoners, met parkeerruimte voor 2 personenbussen en caravan, ligt achter een poort. De bewoners moeten meerdere kinderen tegelijk kunnen vervoeren en zijn daarom in het bezit van 2 personenbussen die niet aan de straat kunnen staan. Daar is ook een opslag voor aanhangwagen, kruiwagens en containers aanwezig.

De parkeerplaatsen op locatie F liggen aansluitend aan de achtertuin waar meerdere kinderen aanwezig kunnen zijn. In verband met privacy worden de ouders/voogd daarom via de voordeur binnengelaten en is het clusteren van de parkeerplaatsen op locatie F niet gewenst.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.OVKleuterweg9-VA01_0023.jpg"
 
afbeelding "i_NL.IMRO.1991.OVKleuterweg9-VA01_0024.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.1991.OVKleuterweg9-VA01_0025.jpg"  

3.4.2 Verkeersgeneratie

Het gezinshuis betreft in principe een vrijstaande woning aan de rand van Uden. De gemiddelde verkeersgeneratie voor dergelijke woningen bedraagt normaal 7 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Omdat het hier specifiek gaat om een groot gezin, dat regelmatig bezoek krijgt van een pedagogisch medewerker en ouders van de kinderen zal de verkeersgeneratie iets hoger dan bij een normale woning zijn. Daarnaast bestaat er de kans op extra verkeersbewegingen door de oudere kinderen in de oefenkamers. Er wordt daarom uitgegaan van een verkeersgeneratie van 9 verkeersbewegingen per etmaal.

De toename met 2 voertuigen per etmaal zal geen relevante veranderingen in de verkeersafwikkeling veroorzaken.

De ontsluiting van het perceel blijft onveranderd. Het plan leidt niet tot het realiseren van extra inritten. De Kleuterweg heeft voldoende capaciteit om de 9 verkeersbewegingen per etmaal te verwerken.

3.5 Landschappelijke inrichting

In onderstaande afbeelding en tekstuele uitleg is aangegeven op welke wijze de landschappelijke inpassing plaatsvindt (zie ook bijlag 5).

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.OVKleuterweg9-VA01_0026.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.1991.OVKleuterweg9-VA01_0027.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.1991.OVKleuterweg9-VA01_0028.png"  

LANDSCHAPPELIJKE INPASSING

Rondom het perceel is een haag aanwezig die de afgelopen jaren dusdanig gegroeid is dat deze een goede afscherming van het terrein geeft.


Naast de reeds bestaande groene elementen op het terrein (monumentale boom en hagen binnenterrein) zal aan de zuidzijde aansluitend aan de speeltuin en oefenkamers een groene afscherming gerealiseerd worden in de vorm van een beukenhaag met aan de binnenzijde leibomen (zie voorbeeld onderstaande foto). Ook zal er een groene afscherming tussen de speeltuin en de buitenruimte van de oefenkamers gerealiseerd worden om hiermee de buitenruimte nog meer af te schermen en daarmee voor de jongeren hun eigen ruimte te maken.

Tegelijkertijd zorgt deze aanplant voor een groen aanzicht vanaf de omgeving van het perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.OVKleuterweg9-VA01_0029.jpg"
CORTENSTALEN ERFAFSCHEIDING  
afbeelding "i_NL.IMRO.1991.OVKleuterweg9-VA01_0030.jpg"

GROENE HAAG MET LEIBOMEN  

Aansluitend aan het zwembad en tuinhuis wordt ter bescherming van de privacy een nieuwe erfafscheiding geplaatst in de vorm van cortenstalen panelen met een maximale hoogte van 180 cm. Deze panelen passen door de kleurstelling en natuurlijke verkleuring in het landschap. Met de plaatsing van deze erfafscheiding wordt tevens het zicht op het pomphuisje voor het zwembad verminderd.

Tussen de trampoline en achtertuin wordt aansluitend aan het hekje ook een beukenhaag gepland waarmee vanaf het noorden het directe zicht op de speeltoestellen wordt verminderd.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

4.1 Nationaal niveau

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is één integrale visie, waarin het duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland tot 2050 staat omschreven. Het uitgangspunt van deze visie is dat ruimtelijke ingrepen niet afzonderlijk van elkaar kunnen plaatsvinden, maar dat ze van elkaar afhankelijk zijn.


De NOVI is op 11 september 2020 vastgesteld en inmiddels in werking treden. In de NOVI benoemt het Rijk benoemt 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de maatschappelijke opgaven en de rol van het Rijk in het uitvoeren van deze opgaven. De maatschappelijke opgaven zijn in vier prioriteiten samengevat:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Bovendien is de druk op de fysieke leefomgeving in Nederland groot, waardoor verschillende belangen betreft ruimtelijke ontwikkelingen nu en dan botsen. Hoewel wordt gestreefd het implementeren van de diverse belangen, is dit niet altijd mogelijk. Soms dienen scherpe keuzes gemaakt worden en moeten belangen afgewogen worden. Om dit te bewerkstelligen omvat de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinatie van functies gaan vóór enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.


Voorliggend plan voorziet in het behoud van een belangrijke maatschappelijke kwaliteit aansluitend aan de kern Uden. Het initiatief sluit aan bij het beleid omtrent 'Sterke en gezonde steden en regio's'.

4.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.

De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.

De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en het Natuurnetwerk Nederland. Voor onderhavig plan is het belang "Militaire terreinen" aan de orde. Dit belang is beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (zie paragraaf 4.1.3). Als aan dat besluit wordt voldaan, wordt tevens aan de SVIR voldaan.

4.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De in de SVIR opgenomen nationale belangen krijgen een wettelijke grondslag in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

De werking van het Barro is naar plaats beperkt. Het plangebied ligt op minder dan 15 km van het militaire vliegveld Volkel. Derhalve gelden bepaalde hoogtebeperkingen. In paragraaf 5.4 vindt hiervan een nadere uitwerking plaats. Daaruit wordt geconcludeerd dat het bouwplan ruim onder de maximaal toegestane hoogte blijft. Het project vormt daardoor geen belemmering voor het nationale belang "Militaire terreinen en objecten".

4.1.4 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het plan betreft een legalisering van een bestaande maatschappelijke functie en bebouwingssituatie. Het plan wordt niet als stedelijke ontwikkeling gezien. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet nodig.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

4.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Omgevingsvisie Noord-Brabant;
  • Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.

Het plan wordt aan deze nota's getoetst.

4.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

In voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft de provincie de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld (14 december 2018). Deze omgevingsvisie bevat de visie van het provinciale bestuur op de Brabantse leefomgeving van de toekomst (2050). Naar de uitgangspunten van de Omgevingswet zijn daarbij geen routes naar de gestelde doelen vastgelegd, omdat daarmee een beter samenspel en draagvlak kunnen ontstaan. De Omgevingsvisie zal onder meer de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening gaan vervangen.

De Omgevingsvisie kent één basisopgave: "werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit". Elke ruimtelijke ontwikkeling moet - ongeacht de omvang - hieraan bijdragen.

Analyse
Onderhavig plan geeft een bijdrage aan de geestelijke (en soms zelfs fysieke) gezondheid van kinderen die niet bij hun eigen familie kunnen wonen. Daarnaast wordt door de landschappelijke inpassing ook bijgedragen aan de omgevingskwaliteit van de directe omgeving van de Kleuterweg.

Conclusie
Het plan geeft invulling aan bij de opgaven van de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

4.2.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

Op 25 oktober 2019 hebben de Provinciale Staten de Interim Omgevingsverordening (IOV) vastgesteld. De laatste geconsolideerde versie van de IOV dateert van 1 augustus 2023. De IOV bevat de provinciale regels en randvoorwaarden met een bindende werking over de fysieke leefomgeving. Deze vloeien voort uit de in de Omgevingsvisie genoemde doelen. De Interim Omgevingsverordening is opgesteld in lijn met de Omgevingswet die op 1 januari 2024 in werking zal treden.

De Interim omgevingsverordening (IOV) heeft een opbouw naar de verschillende doelgroepen. Voor onderhavig plan zijn in beginsel uitsluitend de in hoofdstuk 3 opgenomen "Instructieregels aan gemeenten" aan de orde. De afdelingen in dat hoofdstuk zijn als volgt te onderscheiden (waarbij de volgorde is omgekeerd ten behoeve van vergroting van de toepasbaarheid):

  • afdelingen 3.5 tot en met 3.7: de toedeling van functies;
  • afdelingen 3.2 tot en met 3.4: de bescherming van gebiedskenmerken;
  • afdeling 3.1: de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies.

4.2.2.1 De toedeling van functies

Het plangebied is onderdeel van het stedelijke gebied. In beginsel zijn daar conform artikel 3.42 wonen, werken of voorzieningen toegestaan, mits voldaan wordt aan de genoemde voorwaarden. Hieronder is dit artikel overgenomen en wordt aan de voorwaarden getoetst.

''Artikel 3.42 - duurzame stedelijke ontwikkeling

Lid 1

Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:

  • a. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
    Voorliggende ontwikkeling behelst geen toename van woningen, maar voorziet in de behoefte om kinderen op een gezonde wijze op te laten groeien in een gezin, middels dit gezinshuis.
  • b. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.

Deze ontwikkeling voorziet niet in nieuwe bebouwing, maar alleen in een functionele wijziging naar een maatschappelijke functie als gezinshuis binnen de bestaande bebouwing en wordt daarmee duurzaam geacht.

Lid 2

Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

  • a. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
    Onderhavig planvoornemen voldoet aan alle uitvoeringsaspecten. Deze worden nader toegelicht in hoofdstuk 5.
  • b. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
    Onderhavig planvoornemen betreft een legalisering van het bestaande gebruik binnen de bestaande gebouwen.
  • c. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
    Onderhavig planvoornemen zorgt niet voor een verandering/aanpassing met betrekking tot productie en gebruik van duurzame energie. Dit sublid is niet van toepassing.
  • d. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
    Met onderhavig planvoornemen verandert het verhard oppervlak niet. In de huidige situatie is er geen wateroverlast binnen het plangebied of directe omgeving en met de landschappelijke inpassing wordt nieuwe beplanting geplant die ook voor schaduwwerking zorgen.
  • e. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
    Onderhavig planvoornemen zorgt niet voor een verandering/aanpassing met betrekking tot duurzame mobiliteit. Dit sublid is niet van toepassing.
  • f. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.
    Onderhavig planvoornemen zorgt niet voor een verandering/aanpassing met betrekking tot dit aspect. Dit sublid is niet van toepassing.

4.2.2.2 De bescherming van gebiedskenmerken

Ter plaatse van het plangebied gelden de volgende gebiedskenmerken:

  • Verbod uitbreiding veehouderij;
  • Norm wateroverlast Stedelijk gebied;
  • Beperking grootschalige logistiek

Verbod uitbreiding veehouderij

Conform artikel 2.72 IOV geldt ter plaatse van deze aanduiding een verbod op de uitbreiding van veehouderijen gesitueerd binnen het 'Stedelijk gebied'. Middels onderhavig planvoornemen wordt niet voorzien in de uitbreiding van een veehouderij. Hiermee wordt voldaan aan dit artikel.

Norm wateroverlast Stedelijk gebied

Conform artikel 4.2 IOV geldt ter plaatse van deze aanduiding, met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht, binnen Stedelijk gebied, als norm een overstromingskans van:

  • 1. 1/100 per jaar voor gebieden die in een ruimtelijk plan bestemd zijn voor de doeleinden bebouwing, hoofdinfrastructuur en spoorwegen;
  • 2. 1/10 per jaar voor overige gebieden.

Hierbij wordt het eerste lid gezien als een inspanningsverplichting. Onderhavig planvoornemen betreft een bestaande situatie, waar geen extra verhard oppervlak wordt toegepast. Hiermee wordt voldaan aan dit artikel.

Beperking grootschalige logistiek

Conform artikel 3.44 IOV geldt ter plaatse van deze aanduiding nieuwvestiging, vestiging en uitbreiding van grootschalige logistiek is verboden.

Middels onderhavig planvoornemen wordt niet voorzien in de vestiging en uitbreiding van grootschalige logistiek. Hiermee wordt voldaan aan dit artikel.

4.2.2.3 De basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

De voor het plan relevante basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies zijn:

  • zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit;
  • kwaliteitsverbetering van het landschap.

Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit

Om te komen tot een goede omgevingskwaliteit moet rekening gehouden worden met zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden in het gebied (toepassing lagenbenadering) en meerwaardecreatie. Er is sprake van een zorgvuldig ruimtegebruik, omdat de legalisering van het bestaand gebruik binnen het bestaand stedelijke gebied van Uden. Hiermee wordt het behoud van een zeer belangrijke maatschappelijk functie behouden. Er is daarmee tevens een waardecreatie in het algemeen belang.

Kwaliteitsverbetering landschap
Conform artikel 3.9 IOV moeten ruimtelijke ontwikkelingen in landelijk gebied gepaard gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap. Onderhavig plan betreft echter een ontwikkeling in stedelijk gebied. Er is vanuit de IOV geen kwaliteitsverbetering van het landschap nodig.

4.2.2.4 Conclusie

Het plan voldoet aan de Interim Omgevingsverordening.

4.3 Gemeentelijk niveau

4.3.1 Omgevingsvisie Uden 2015

In de Omgevingsvisie Uden 2015 zijn de doelstellingen voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn vastgelegd en daarbij is aangegeven hoe deze te bereiken zijn. De Omgevingsvisie geeft niet alleen aan wat de gemeente gaat doen (of nalaten) om de doelstellingen te bereiken, maar gaat ook in op de vraag hoe initiatiefnemers en hun initiatieven kunnen bijdragen aan het bereiken van die doelstellingen.

Het plangebied is onderdeel van het deelgebied "Gemengd buitengebied". In dit deel van het buitengebied wordt gestreefd naar het behoud van een multifunctioneel gebruik met overwegen agrarisch grondgebruik zonder het gebied verder te laten verstenen. Nieuwe initiatieven moeten worden gecompenseerd met de sloop van bestaande bebouwing (sloop-bonusregeling) en landschappelijke inpassing.

Analyse

Het plan voorziet in een passende bestemming voor een bestaande niet-agrarische functie. Er is geen sprake van een geheel nieuw initiatief. Er zijn wel enkele nieuwe onderdelen die in dit kader relevant zijn, namelijk:

  • de uitbreiding van de woonboerderij van 760 m3 naar 1.000 m³;
  • het behouden van 212,5 m² bijgebouwen boven de standaard oppervlakte van 100 m² (tezamen 312,5 m²).

Voor het behoud van deze gebouwen/gebouwdelen is sloop van overtollige gebouwen nodig. Binnen het plangebied is echter geen overtollige bebouwing aanwezig, die kan worden ingezet, wel zal de overkapping voor de fietsen veranderd worden naar een open fietsenstalling met groen.

Omdat (de maatschappelijke functie) het gezinshuis geen financiële middelen heeft om elders gebouwen te verwerven (en die dan te slopen) of een bijdrage te doen in het gemeentelijke landschapsinvesteringsfonds, is gekozen voor de oplossing van het uitstellen van de toepassing van de sloop-bonusregeling. Er wordt pas invulling aan gegeven bij beëindiging van het gezinshuis. Op dat moment vindt een bestemmingswijziging plaats naar 'Wonen', waarbij de sloop-bonusregeling voorwaarde is.

Het uitstellen van de sloop-bonusregeling betreft een bijzondere en op deze locatie toegespitste werkwijze, omdat het behoud van het gezinshuis als maatschappelijke meerwaarde wordt gezien. Bovendien ligt het plangebied binnen het bestaand stedelijk gebied, zoals aangewezen in de provinciale Verordening ruimte. Er is derhalve geen provinciale verplichting om nu al invulling te geven aan de sloop-bonusregeling.

Wel zal een bijdrage aan de versterking van overgang van het perceel naar het landschap worden gerealiseerd. In paragraaf 3.5 is beschreven op welke wijze de landschappelijke inrichting van het perceel zorgt voor een goede landschappelijke inpassing.

Conclusie

Het project sluit aan bij het beleid uit de Omgevingsvisie Uden 2015.

4.3.2 Omgevingsvisie Maashorst

Op 23 mei 2024 neemt de gemeenteraad naar verwachting een besluit tot vaststelling van de Omgevingsvisie Maashorst. De Ontwerp-omgevingsvisie is inmiddels aangepast een aangeboden aan de Raad ter besluitvorming.

De gemeente Maashorst heeft gekozen voor een visie die globale, richtinggevende uitspraken doet. Daarbij wordt ongeveer 2040 als eindpunt aangenomen, eventueel met uitloop naar 2050.

De missie van de gemeente Maashorst is:

  • Bevordering van de gezondheid
  • Verbeteren van de omgevingskwaliteit
  • Werken aan een duurzame samenleving.

Bevordering van de gezondheid

De directe leefomgeving heeft sterke invloed op de gezondheid van mensen. De gemeente heeft enerzijds de doelstelling een gezonde leefomgeving te behouden en, waar nodig, te creëren voor onze inwoners. Anderzijds willen de gemeente de inwoners verleiden om zelf te komen tot een gezonde(re) en meer verantwoorde leefstijl. Beleidsregels, maar juist ook specifieke ingrepen in de fysieke leefomgeving, kunnen dit bevorderen. Wanneer de inrichting van de leefomgeving mensen uitnodigt om meer te bewegen of elkaar ontmoeten kan dat een positieve bijdrage hebben op de gezondheid.

Verbeteren van de omgevingskwaliteit

Met de Omgevingswet wordt een nieuw begrip toegevoegd aan de ruimtelijke ordening: ‘omgevingskwaliteit’. Het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit is het hoofddoel van de Omgevingswet.

Iedereen die iets verandert in de fysieke leefomgeving is verplicht de bestaande omgevingskwaliteit niet alleen te behouden, maar ook te verbeteren. Er bestaat daardoor vanuit de Omgevingswet een zorgplicht om samen aan een goede omgevingskwaliteit te werken. Dit begrip zal een doorslaggevende rol gaan spelen in de vraag of een project of initiatief op een bepaalde plek gewenst is.

De omgevingskwaliteiten die reeds aanwezig zijn binnen de gemeente worden in deze visie nader gedefinieerd en zijn leidend voor toekomstige ruimtelijke afwegingen. Zo wordt geborgd dat ontwikkelingen die in de toekomst plaatsvinden gericht bijdragen aan het slagen van de gemeentelijke missie.

Werken aan een duurzame samenleving

Ook duurzaamheid speelt een centrale rol in zowel de Omgevingswet als in onze gemeentelijke missie. Voor de gemeente is duurzaamheid één op één verbonden aan de manier waarop we samenleven in onze gemeente. Duurzame ontwikkeling dient te worden geborgd in het gehele domein van de fysieke leefomgeving. De gemeente stelt daarom als doel dat de keuzes die worden gemaakt (in-)direct een bijdrage leveren aan het behalen van doelen uit onder andere: het Klimaatakkoord, het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie, het uitvoeringsprogramma Circulaire Economie en het Schone Lucht Akkoord.

Visie op de omgeving van Maashorst

Om de gemeentelijke identiteit te behouden en te versterken, is het van belang om de opgaven die er liggen gezamenlijk op te pakken en te zorgen dat de gemeente ook in de toekomst de groene, recreatieve en gastvrije gemeente blijft.

Om de gemeentelijke missie te bereiken, heeft de gemeente kortom, de volgende visie:

  • 1. Een leven lang gezond en prettig wonen
  • 2. Een natuurlijke gemeente zijn
  • 3. Een sterke en vitale netwerkeconomie doorontwikkelen.

Voor voorliggend project is de visie een leven lang gezond en prettig wonen van primair belang.

Een leven lang gezond en prettig wonen houdt op de eerste plaats in dat Maashorst een gemeente is waarin iedereen (hij/zij/hen) mag zijn wie die wil zijn. En waarin huidige en toekomstige inwoners hun hele leven willen en kunnen blijven wonen. Kinderen kunnen veilig opgroeien, een opleiding volgen, werk vinden en uiteindelijk oud worden, in de nabijheid van hun naasten. Inwoners kunnen woonruimte vinden die aansluit bij hun behoeften van dat moment, hebben vooruitzicht op een woning die aansluit op toekomstige behoefte, en kunnen rekenen op een sociaal vangnet, doordat ze in de buurt van naasten kunnen wonen.

Ook de toegang tot voorzieningen is belangrijk, waarbij het primaat ligt bij de dagelijkse levensbehoeften, werk en zorg. Mensen kunnen hier een leven lang een zinvol bestaan vinden, doordat we er voor zorgen dat alle inwoners mee kunnen blijven doen in onze maatschappij.

Het gezinshuis Broekshoeve is een heel goed voorbeeld van een plek waar kinderen veilig kunnen opgroeien, waar woonruimte is die aansluit bij de behoefte van dat moment (oefenkamers) en die toch in de nabijheid is van de naasten (biologische ouder(s)). Voorliggend initiatief past daarmee in de Omgevingsvisie Maashorst

Conclusie

Het project sluit aan bij het beleid uit de Omgevingsvisie Maashorst.

4.3.3 Ruimtelijk interim beleid niet-agrarische ontwikkelingen buitengebied gemeente Maashorst

Op 28 september 2023 is het 'Ruimtelijk interim beleid niet-agrarische ontwikkelingen buitengebied gemeente Maashors' vastgesteld.

Het doel van dit interim beleid is om vooruitlopend op een definitief beleid voor het buitengebied, daar waar mogelijk en wenselijk initiatiefnemers alvast vooruit te helpen. Het gaat daarbij hoofdzakelijk om continuering van het al geldende beleid, aangevuld met enkele (beperkte) aanvullende mogelijkheden op basis van dit interim beleid.

Voorliggend initiatief past binnen het thema 'Bijzondere woonvormen in het buitengebied'.

Bijzondere woonvormen in het buitengebied zijn mogelijk mits, er sprake is van verantwoorde inpassing en proportionele kwaliteitsverbetering zoals in de vorm van sanering van een VAB-locatie. Deze woonvormen kunnen voorzien in een specifieke behoefte die aan het buitengebied gerelateerd is.

Voorbeelden van deze bijzondere woonvormen zijn: collectieve woonvormen, woon-zorg concepten (prikkelarme omgeving) en de opvang van specifieke doelgroepen. Verder bestaat er de behoefte van mensen om samen met anderen in eigenbeheer en naar eigen behoefte woningbouw te realiseren. Denk hierbij aan concepten zoals een ‘knarrenhof’, peelnatuurdorpen, vriendenerf en CPO (collectief particulier opdrachtgeverschap).

Voorliggend project vindt plaats op een vab-locatie en heeft de vorm van een opvang van een specifieke doelgroep. De uithuisgeplaatse kinderen vinden in deze woonvorm een thuis. De ligging in het buitengebied zorgt ervoor dat het gezinshuis alle benodigde ruimte kan bieden om deze kinderen (in de buitenlucht) speelmogelijkheden te bieden, zonder buren tot last te zijn.

De kinderen van verschillende leeftijden hebben ieder hun eigen plek binnen het huis en de tuin.

De realisatie van nieuwe woonvormen in het buitengebied vraagt maatwerk. Medewerking hieraan is afweegbaar in de onderstaande gevallen:

  • Bij voorkeur een kleinschalige ontwikkeling.
    Voorliggend plan betreft 1 woon/zorg gezinshuis met maximaal 8 gezinshuiskinderen.
  • Het wonen een duidelijke relatie met het buitengebied heeft.
    De woonsituatie blijft bestaan uit de woonboerderij met bijbehorende schuren die intern zijn omgebouwd ten behoeve de gezinshuisfuncties.
  • Er sprake is van meerwaardecreatie.
    De meerwaarde van de legalisering van deze maatschappelijke functie ligt in het feit dat dit gezinshuis in een grote behoefte voorziet in opvangplekken voor kinderen van alle leeftijden in een gezinswoonsituatie.
  • Toevoeging van woningen moet passen binnen de regionale woningbouwafspraken.
    Er is in dit geval geen sprake van toevoeging van extra woningen.

Conclusie

Het project sluit aan bij het beleid uit het 'Ruimtelijk interim beleid niet-agrarische ontwikkelingen buitengebied gemeente Maashort'.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:

  • 1. milieu;
  • 2. waarden;
  • 3. waterhuishouding.

5.1 Milieu

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.

5.1.1 Bodemkwaliteit
5.1.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze functie.

5.1.1.2 Analyse

Het plan omvat geen verandering naar een gevoeligere functie. Voorts omvat het plan geen uitbreiding van bebouwing. In het kader van het bestemmingsplan is het niet noodzakelijk een bodemonderzoek uit te voeren.

5.1.1.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.2 Bedrijven en milieuzonering
5.1.2.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

5.1.2.2 Analyse

Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft een gezinshuis die milieutechnisch gezien gelijk is aan een reguliere woning. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.

Invloed omliggende inrichtingen op plan
Het plan omvat nieuwe gevoelige woonobjecten in de vorm van oefenkamers. De andere verblijfsruimten maken onderdeel uit van het gezinshuis. Ter plaatse van het plangebied is reeds sprake van de functie 'wonen' en hieraan wijzigt met onderhavige legalisatie van de bestaande situatie niets. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat er niets wijzigt aan de situatie.

Het plangebied ligt op korte afstand van de bedrijventerreinen Loopkant/Liessent en Goorkens/Hoogveld, zoals uit onderstaande afbeelding blijkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.OVKleuterweg9-VA01_0031.jpg"

LIGGING BEDRIJVENZONES

Voor de volledigheid zijn in onderstaande tabel de milieucategorieën van de bedrijvenzones en de bijbehorende richtafstand in een rustige woonwijk opgenomen, alsmede de werkelijke afstand tot het plangebied.

bedrijf   categorie   richtafstand   werkelijke afstand  
bedrijvenzone 1   3.2   100 m   50 m  
bedrijvenzone 2   2   30 m   55 m  
bedrijvenzone 3   4.1   200 m   155 m  
bedrijvenzone 4   3.2   100 m   115 m  
bedrijvenzone 5   2   30 m   150 m  
bedrijvenzone 6 (puinbreker)   5.2   700 m   300 m  
spuitzones gewasbescherming   n.v.t.   50 m   > 50 m  

Het plangebied ligt deels binnen de richtafstand van de bedrijvenzones 1, 3 en 6.

Voor de drie bedrijvenzones geldt dat er al bestaande woningen staan op kortere afstand van het plangebied. Het gezinshuis vormt daardoor geen extra belemmering voor de bedrijfsvoering.

Omdat er nu al een woonbestemming op het plangebied ligt en de bedrijven ook op dit moment al moeten voldoen aan het Activiteitenbesluit of aan de regels in de milieuvergunning gestelde regels (puinbreker) is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de bestaande geluidgevoelige objecten. Zoals aangegeven ligt het plangebied op grotere afstand dan de bestaande woningen, waardoor voorzien kan worden in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.1.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.3 Externe veiligheid
5.1.3.1 Inleiding

Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.

5.1.3.2 Beoordelingskader

Het kader voor het beoordelen van externe veiligheid bestaat met name uit:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt daarnaast getoetst aan de van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit onder meer het Activiteitenbesluit en het Besluiten algemene regels ruimtelijke ordening.

Kernbegrippen
In het beoordelingskader staan twee kernbegrippen centraal:

  • Plaatsgebonden risico:
    Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, van overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico kan op een kaart worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten met eenzelfde plaatsgebonden risico verbinden. Voor ruimtelijke ontwikkelingen is de risicocontour van 10-6/jaar het meest relevant. Binnen deze contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten gerealiseerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze contour niet als grenswaarde, maar als richtwaarde.
  • Groepsrisico:
    Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en kent geen vaste norm, maar een oriëntatiewaarde (= '1'). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre eventuele externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente), waardoor het externe veiligheidsaspect wordt meegewogen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. In onderstaand overzicht (volgend uit de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico) zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.

Bron   Wanneer en opzet verantwoording groepsrisico  
Inrichtingen (Bevi)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen.  
Buisleidingen (Bevb)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 100% letaliteitgrens bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  
Transportroutes (Bevt)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 200 meter-zone bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  

Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.

Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Uden

Sinds de vuurwerkramp in Enschede en de potentiële ramp in Amersfoort als gevolg van een lekkende spoorwagon staat het onderwerp externe veiligheid hoog op de agenda in (bestuurlijk) Nederland. Inmiddels heeft het Rijk de wetten en regels omtrent dit onderwerp flink aangescherpt. Naast de landelijke wet- en regelgeving laat deze ook ruimte over voor gemeenten om eigen veiligheidsambities te formuleren. De gemeente Uden beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid (Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Uden, mei 2011). De beleidsvisie stelt op het vlak van de externe veiligheid per gebiedstype voorwaarden aan ruimtelijke ontwikkelingen.

5.1.3.3 Analyse

De externe veiligheidsrisico's voor het plangebied zijn met behulp van de nationale risicokaart geïnventariseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.OVKleuterweg9-VA01_0032.png"

UITSNEDE SIGNALERINGSKAART MET HET PLANGEBIED IN RODE VLAK

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de Industrielaan (LT2, invloedsgebied 880 meter), maar niet binnen het plaatsgebonden risico en plasbrandaandachtsgebied van deze weg. Er kan worden volstaan met een beperkte verantwoording voor het scenario toxisch.

De snelweg A50 (wegvak B80, knooppunt Paalgraven-Zeeland) ligt op circa 3,6 kilometer afstand. Over deze transportweg worden onder andere gevaarlijke stoffen vervoerd uit de stofcategorie GT41. GT4 heeft een invloedsgebied van > 4.000 meter2. Omdat het plangebied niet binnen 200 meter van de transportroute ligt, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording voor het scenario toxisch.

Het groepsrisico is beperkt en wordt aanvaardbaar geacht. De volgende overwegingen spelen daarbij een rol:

  • Het plan omvat geen nieuwe gevoelige objecten. Alle verblijfsruimten maken onderdeel uit van het gezinshuis. Met de oefenkamers wordt de personendichtheid niet relevant vergroot.
  • De relatief grote afstand van het plangebied tot de risicobron, waardoor de effecten hiervan binnen het plangebied beperkt zullen zijn.
  • Binnen het plangebied zijn alleen voldoende zelfredzame personen aanwezig.

Er zijn derhalve geen belemmeringen ten aanzien van het aspect externe veiligheid voor het plan.

(Beperkte) Verantwoording groepsrisico

Voor de volledigheid is wel een beperkte verantwoording van het groepsrisico uitgevoerd voor het transport van gevaarlijke stoffen over de Industrielaan en de A50. De onderdelen van de verantwoording groepsrisico zijn hieronder beschreven.

De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van de ramp

Voor dit onderdeel en het onderdeel zelfredzaamheid is advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio Brabant Noord. De bestrijdbaarheid dient op twee aspecten te worden beoordeeld:

  • Is het rampscenario te bestrijden?
  • Is de omgeving voldoende ingericht om bestrijding te faciliteren?

Is het rampscenario te bestrijden?

Gezien de afstand van het plangebied tot de Industrielaan (circa 500 meter) is hiervoor het vrijkomen van een toxische wolk het maatgevende scenario. Bij (zeer) toxische vloeistoffen is het scenario dat ten gevolge van een ongeval de tankwagen lek raakt en een vloeistofplas vormt. Vervolgens verdampen deze toxische vloeistoffen waardoor een gaswolk ontstaat (met dezelfde gevolgen als een gaswolk van toxisch gas). Het scenario toxische wolk kan doorgaans goed bestreden worden door de gaswolk neer te slaan middels een waterscherm of het verdunnen van de plas toxisch vloeistof met water.

Is de omgeving voldoende ingericht om bestrijding te faciliteren?

Het optreden van de brandweer zal zich in eerste instantie beperken tot het evacueren van mensen en het afzetten van het gevarengebied. Daarna zal worden overgegaan tot het beperken van de omvang van de calamiteit. In de omgeving van de locatie van de calamiteit is voldoende primair en secundair bluswater aanwezig hiervoor (waterleidingnet en visvijver De Kleuter). De opkomsttijd van de brandweer ter plaatste van de calamiteit is ruim binnen de hiervoor gestelde norm. De bereikbaarheid van de locatie calamiteit is goed. De bestrijdbaarheid van dit scenario is dan ook goed te noemen.

De mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. Het zelfredzame vermogen van personen is een belangrijke voorwaarde om grote calamiteiten bij een incident te voorkomen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting en zijn afhankelijk van het maatgevende scenario.

De mogelijkheden t.a.v. zelfredzaamheid zijn goed. Er zijn geen aanwijzingen dat een groep niet- of verminderd zelfredzame mensen in het plangebied aanwezig (zullen) zijn. De aanwezigen zijn naar verwachting voldoende mobiel om zelfstandig te kunnen vluchten. Het aantal mensen in het plangebied is beperkt.

Bij een toxische wolk is schuilen het beste handelingsperspectief. Nieuwbouw van gebouwen is als gevolg van de eisen in het Bouwbesluit doorgaans goed geïsoleerd en beschikt over een uitschakelbare mechanische ventilatie. Het schuilen kan hierdoor effectief plaatsvinden.

Is het gebied voldoende ingericht om de zelfredzaamheid te kunnen faciliteren?

Behalve de vraag of zelfredding mogelijk is, zijn de fysieke eigenschappen van gebouwen en omgeving van invloed op de vraag of die zelfredding optimaal kan plaatsvinden. Vanuit de hierboven geschetste mogelijkheden is het dus van belang, dat het plangebied:

  • goed te alarmeren is;
  • goed te ontvluchten is;
  • goed te schuilen is.

Alarmering

Ter hoogte van de planlocatie is de WAS-dekking (sirene burgerbescherming) op orde. In geval van een calamiteit zal tevens NL-Alert worden ingezet. NL-Alert is een aanvullend alarmmiddel van de overheid voor de mobiele telefoon. Met NL-Alert kan de overheid mensen in de directe omgeving van een noodsituatie met een tekstbericht informeren. In het bericht staat specifiek wat er aan de hand is en wat je op dat moment het beste kunt doen.

Vluchtmogelijkheden

Het plangebied is naar meerdere zijden te ontvluchten. Ontvluchten kan in alle gevallen van de risicobronnen af.

Schuilmogelijkheden

Schuilen voor een toxische wolk is mogelijk binnen de bebouwing in het plangebied. Om veilig schuilen binnen de bebouwing mogelijk te maken, dient de bebouwing aan bepaalde veiligheidseisen te voldoen. Geadviseerd wordt een uitschakelbare ventilatie in de bebouwing aan te brengen en de ramen en deuren voldoende afsluitbaar (kiervrij) te maken.

5.1.3.4 Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de Industrielaan en de A50, maar niet binnen het plaatsgebonden risico en plasbrandaandachtsgebied van deze wegen. Andere in de omgeving aanwezige risicobronnen hebben geen risicocontour over het plangebied liggen. Het plan voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Uden.

Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.4 Geurhinder veehouderijen
5.1.4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.

5.1.4.2 Analyse

De oefenkamers betreffen nieuwe geurgevoelige objecten. Ondanks dat alle verblijfsruimten onderdeel uitmaken van het gezinshuis. Een nadere toetsing aan het aspect geurhinder veehouderijen is noodzakelijk.

Invloed plan op de omgeving

De dichtstbijzijnde veehouderijen liggen op enige afstand van het plangebied (ruim 500 meter). Tussen deze veehouderijen en het plangebied liggen bestaande geurgevoelige objecten waarvoor dezelfde geurnormen en afstandseisen gelden. De nieuwe oefenkamers vormen daardoor geen nadere belemmering voor veehouderijen. Er worden geen veehouderijen in hun belangen geschaad.

Invloed omgeving op plan

Zoals aangegeven liggen de dichtstbijzijnde veehouderijen op een afstand van meer dan 500 meter van het plangebied. Daardoor kan gesteld worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten aanzien van de geurhinder van individuele bedrijven (voorgrondbelasting).

Onderstaande afbeelding geeft de achtergrondbelasting weer, ofwel de geurbelasting van de gezamenlijke veehouderijen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.OVKleuterweg9-VA01_0033.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.1991.OVKleuterweg9-VA01_0034.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1991.OVKleuterweg9-VA01_0035.png"  

Daaruit blijkt dat de achtergrondbelasting minder dan 3 OuE/m³ bedraagt en daarmee lager is dan de streefwaarde in de gemeentelijke Beleidsregel geur. Daarom is ook wat betreft de achtergrondbelasting sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.1.4.3 Conclusie

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.5 Geluid
5.1.5.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

5.1.5.2 Analyse

Het plan omvat nieuwe geluidgevoelige objecten, namelijk de oefenkamers.

Verkeerslawaai
Het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van de Kleuterweg. De verkeersintensiteit van deze weg is zeer laag. Omdat er bovendien sprake is van situering van de geluidgevoelige ruimtes aan de geluidluwe zijde van het gebouw, kan worden gesteld dat de geluidbelasting dermate laag is dat er geen overschrijding van de voorkeursgrenswaarde is.

Industrielawaai
In paragraaf 5.1.2 Bedrijven en milieuzonering is een toetsing aan dit aspect opgenomen.

Spoorwegverkeerslawaai

Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van spoorwegen. Er is geen nader akoestisch onderzoek naar het spoorwegverkeerslawaai nodig.

5.1.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.6 Luchtkwaliteit
5.1.6.1 Inleiding

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.1.6.2 Analyse

Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" (regeling NIBM) zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen. Onderhavig plan omvat een legalisering van de maatschappelijke functie die al jaren binnen het plangebied aanwezig is.

De Regeling NIBM geeft invulling aan de categorieën woningbouw- en kantoorlocaties, aan een combinatie daarvan en aan inrichtingen (landbouwinrichtingen en spoorwegemplacementen). Voor een plan dat binnen deze categorieën valt, hoeven geen verdere berekeningen te worden uitgevoerd om aan te tonen dat sprake is van een NIBM situatie en hoeft er dus geen onderzoek gedaan te worden naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit. Voor plannen die niet binnen één van deze categorieën vallen, dient aan de hand van berekeningen of een kwalitatieve beschouwing aannemelijk te worden gemaakt dat de bijdrage NIBM is of voldoet aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Voor plannen waarbij alleen sprake is van een toename in verkeersbewegingen is een rekentool ontwikkeld: de NIBM-tool. Hiermee kan op eenvoudige manier worden bepaald of er sprake is van een NIBM bijdrage.

In onderstaande berekening is zichtbaar dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.OVKleuterweg9-VA01_0036.png"

Goed woon- en leefklimaat

Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.

In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op.

Het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) geeft de volgende jaargemiddelden voor de relevante stoffen ter plaatse van het meest relevante meetpunt 'Rijkswaterstaat; 85031186_43821'.

categorie   grenswaarde   2022   2030  
jaargemiddelde concentratie NO2   40 µg/m³   15,4   12,4  
jaargemiddelde concentratie PM10   40 µg/m³   18,0   14,4  
jaargemiddelde concentratie PM2.5   25 µg/m³   10,0   7,6  
overschrijdingsdagen per jaar- gemiddelde concentratie PM10   35   6,34   6,0  

Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat aan alle grenswaarden wordt voldaan. Er is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

5.1.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.7 Volksgezondheid
5.1.7.1 Inleiding

Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.

Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor de ontwikkeling van of in de buurt van veehouderijen, boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.

5.1.7.2 Veehouderijen

Bij het beoordelen van de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid wordt onderscheid gemaakt in endotoxinen en geitenhouderijen. De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 - die bedoeld is bij de nieuwvestiging of verandering van veehouderijen - biedt een stappenplan dat ook deels geschikt is voor de beoordeling van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van veehouderijen.

Endotoxinen
Endotoxinen zijn bouwstenen van bepaalde bacteriën die een giftig effect op de mens kunnen hebben en tot gezondheidsklachten kunnen leiden. Endotoxinen komen vaak voor in fijnstof van intensieve veehouderijen. Conform stap 5 van het stappenplan moet de ligging van het initiatief ten opzichte van veehouderijen worden beoordeeld. Bij een afstand van meer dan 1 kilometer tot pluimveehouderijen en van meer dan 250 meter tot overige veehouderijen (behoudens geitenhouderijen) is er geen gevaar voor de volksgezondheid als gevolg van endotoxinen. Het Bestand Veehouderijbedrijven biedt de benodigde gegevens van de veehouderijen.

Analyse
Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 1.000 meter rondom het plangebied zijn geen pluimveeveehouderijen actief. Bovendien liggen er geen overige veehouderijen binnen 250 meter van het plangebied. Er hoeft geen nadere beoordeling van het aspect endotoxinen plaats te vinden. Er is sprake van een gezonde leefomgeving ten aanzien van endotoxinen.

De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 (versie 30 april 2018) bevat een praktisch stappenplan om te beoordelen of er sprake is van een verhoogd gezondheidsrisico en of nadere advisering vanuit de GGD wenselijk is. De stappen worden hierna doorlopen om na te gaan of er knelpunten zijn.

Stap 1 Endotoxine

Op basis van het 'Endotoxine toetsingskader 2.0' kan worden beoordeeld of sprake is van een verhoogd volksgezondheidsrisico ten aanzien van varkenshouderijen en pluimveehouderijen. De concentratie endotoxine in het plangebied voldoet aan de adviesnorm van 30 EU/m³. Er is geen sprake van een verhoogd volksgezondheidsrisico.

Stap 2 Emissies

De ontwikkeling betreft een wijziging van een woonbestemming naar een maatschappelijke bestemming voor een gezinshuis en leidt niet tot een toename van emissies van geur en/of fijnstof en/of ammoniak.

Stap 3a Geur, toetsen aan aanvaardbaar woon-/leefklimaat a.d.h.v. wettelijk kader

De ontwikkeling vindt niet plaats in een gebied met een overbelaste geursituatie.

Stap 3b Geur, toetsen aan aanvaardbaar woon-/ leefklimaat.

Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat als gevolg van de geursituatie in het gebied.

Stap 4a Meerdere diersoorten in één veehouderij

Er zijn geen bedrijven met meer dan een diersoort.

Stap 4b De afstand tussen een varkensbedrijf en pluimveebedrijf

De afstand tussen het plangebied en de dichtstbijzijnde varkensbedrijf en pluimveebedrijf is groter dan 100 meter.

Stap 5a, b en c De afstanden tot geitenhouderijen, pluimveehouderijen

Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden in een straal van 2 km rondom geitenhouderijen een verhoogde kans hebben op longontsteking. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van geitenhouderijen moet beoordeeld worden of er een effect is op de volksgezondheid.

In een straal van 2 km rondom het plangebied zijn echter geen geitenhouderijen en pluimveebedrijven actief. Er is sprake van een gezonde leefomgeving ten aanzien van geitenhouderijen en pluimveehouderijen.

Stap 6 Mestbewerking

Er is in de nabijheid geen mestbewerking of verwerking.

Stap 7 Ongerustheid over de volksgezondheid

Voor zover bekend, zijn er geen klachten/vragen bekend in de omgeving wat betreft de volksgezondheid in relatie tot geitenhouderijen.

Uit het stappenplan blijkt dat er geen locatiespecifiek maatwerkadvies van de GGD nodig is.

Hiermee vormt het aspect Veehouderijen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.1.7.3 Boom- en fruitteelt

Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.

Analyse
Het plan leidt tot het toestaan van 2 oefenkamers waar personen gedurende langere tijd verblijven. Echter wordt opgemerkt dat de gronden rondom het plangebied thans niet in gebruik zijn voor boom- en fruitteelt en bovendien ook niet zijn aangewezen als boomteeltontwikkelingsgebied. Geconcludeerd wordt dat er geen rekening gehouden hoeft te worden met spuitzones als gevolg van boom- en fruitteelt.

5.1.7.4 Hoogspanningsverbindingen

De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.

Analyse
Ter plaatse van de Industrielaan loopt een hoogspanningsverbindingstracé met een spanning van 150 kV. De indicatieve zone waarbinnen het magnetisch veld meer dan 0,4 microtesla bedraagt reikt tot 40 meter uit het tracé. De afstand van het plangebied tot die verbinding bedraagt ruim 500 meter. Er is derhalve geen gevaar voor de gezondheid (van kinderen).

5.1.7.5 Conclusie

Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.8 Milieueffectrapportage
5.1.8.1 Inleiding

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, of waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.

5.1.8.2 Analyse

De in voorliggend ruimtelijke motivering opgenomen ontwikkelingen behoren niet tot de in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage genoemde ontwikkelingen. De ontwikkeling wordt niet gerekend wordt tot “D11.2 De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, omdat:

  • het project is voorzien in de bestaande bebouwing en behelst een legalisering van een functie die al heel lang bestaat. (zie paragraaf 3.2;
  • het project is gelegen in een bebouwingsconcentratie in het buitengebied zonder omliggende grote ontsluitingswegen (zie paragraaf 2.1);
  • de milieugevolgen van een woon/zorg gezinshuis als beperkt kunnen worden aangemerkt (zie paragraaf 5.1.2); Gelet op de resultaten van de hiervoor reeds uitgevoerde milieuanalyse, kan zonder nader onderzoek worden geconcludeerd dat het plan geen significant nadelige milieugevolgen heeft.
  • er wordt geen extra oppervlakte toegevoegd (zie paragraaf 3.2
  • zoals beschreven in paragraaf 5.1.2 wordt het project niet belemmerd of wordt het bedrijventerrein niet belemmerd door het project;
  • de bebouwing van het gezinshuis zal maximaal worden bewoond door de pleegouders (met eigen kinderen) en maximaal 8 gezinshuiskinderen;
  • het project kent geen uitbreidingen in de toekomst en zorgt ook niet voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in de omgeving.

Er is derhalve geen nadere m.e.r.-beoordeling nodig.

5.1.8.3 Conclusie

Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.

5.2 Waarden

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.

5.2.1.2 Analyse

Het plangebied ligt in een zone met dubbelbestemming Waarde Archeologie 1', waarbinnen een onderzoeksverplichting geldt bij bodemingrepen groter dan 1 m2 en dieper dan 20 cm. Het plan omvat voorts geen nieuwe bodemingrepen. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is derhalve niet nodig.

Ondanks een zorgvuldige afweging kan nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden archeologische sporen of resten worden aangetroffen. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient hiervan melding te worden gemaakt bij de Minister.

5.2.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.2 Cultuurhistorie
5.2.2.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.2.2.2 Analyse

In het plangebied en in de directe omgeving zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig waarvoor het plan een aantasting zou kunnen vormen. Het plan tast derhalve geen cultuurhistorische waarden aan.

5.2.2.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.3 Natuurwaarden
5.2.3.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:

  • gebiedsbescherming;
  • soortenbescherming;
  • bescherming van houtopstanden.

5.2.3.2 Analyse

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland. Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan enerzijds om verstorende effecten zoals geluid, licht en trillingen op natuurgebieden behorende tot het Natuurnetwerk Nederland en anderzijds om stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Verstorende effecten
Gezien de aard en omvang van het plan en de afstand (75 meter) tot Natuurnetwerk Nederland kan worden geconcludeerd dat het plan geen verstorende effecten zoals geluid, licht en trillingen heeft op gebieden behorende tot Natuurnetwerk Nederland.

Stikstofdepositie
Omdat voorliggend plan alleen een legalisering van het bestaande maatschappelijke gebruik betreft en het gezinshuis feitelijk niet in gebruik wijzigt en er geen bouwwerkzaamheden zullen plaatsvinden zijn er geen veranderingen in de stikstofdepositie. Daarmee zijn er geen effecten op Natura 2000-gebieden te verwachten.

Soortenbescherming
Het plan omvat niet het slopen van gebouwen of het verwijderen van opgaande beplanting. Het plan leidt daarmee niet tot aantasting van beschermde soorten. Met de toevoeging van extra beplanting kan een verbetering van de leefgebieden van flora en fauna optreden.

Bescherming van houtopstanden
Het plan omvat niet het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of in een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is derhalve geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.

5.2.3.3 Conclusie

Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.3 Waterparagraaf

5.3.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Aa en Maas. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets. De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

5.3.2 Beleid

In deze paragraaf is het relevante vigerende beleid opgenomen.

5.3.2.1 Nationaal niveau
  • Het Nationaal Waterplan
    Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

5.3.2.2 Provinciaal niveau
  • Het Provinciaal Waterplan Noord-Brabant 2022-2027
    Dit plan bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2022-2027. Naast beleidskader is het Provinciaal Waterplan ook toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water. Bovendien dient het plan als structuurvisie voor het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening.

5.3.2.3 Waterschap Aa en Maas

Onderhavig plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Aa en Maas. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in:

  • Het Waterbeheerplan 2022-2027
    Voor dit plan is het beleid van Waterschap Aa en Maas mede van belang. Op 19 november 2021 is het nieuwe waterbeheerplan van waterschap Aa en Maas vastgesteld. In dit plan is beschreven welke doelstellingen het waterschap nastreeft in de periode 2022-2027 en hoe zij die doelstellingen wil gaan halen. Het plan geldt van 22 december 2021 tot en met 21 december 2027.

    Het waterbeheerplan is uitgewerkt in de volgende drie programma's:
    • 1. Waterveiligheid; Het programma 'Waterveiligheid' draait om de bescherming tegen overstromingen vanuit de Maas en het regionale watersysteem.
    • 2. Klimaatbestendig en gezond watersysteem; Het programma 'Klimaatbestendig en gezond watersysteem' draait om een goed functionerend watersysteem in normale én in extreem droge en natte situaties: klimaatbestendig, robuust, veerkrachtig en stuurbaar. Daarbij let het waterschap op de hoeveelheid (goede waterpeilen, het vasthouden van water en het omgaan met wateroverlast en droogte); en op de kwaliteit van het water (chemisch en ecologisch).
    • 3. Schoon Water; In het programma 'Schoon Water' speelt het zuiveren van afvalwater een centrale rol.

  • Voor bebouwde gebieden heeft het waterschap specifieke doelen geformuleerd. In bebouwd gebied werkt het waterschap toe naar een klimaatrobuust watersysteem waarin:
    • 1. schoon water niet naar de zuivering gaat, maar het grondwater voedt;
    • 2. de waterkwaliteit geen risico's geeft voor de volksgezondheid en geschikt is voor een goede ontwikkeling van flora en fauna, maar ook voor recreatie en evenementen;
    • 3. de kans op wateroverlast en problemen door droogte en hittestress acceptabel is;
    • 4. de betrokkenheid en het waterbewustzijn van inwoners, bedrijven en andere stedelijke partners is toegenomen.

  • Deze programma's zijn verder uitgewerkt in het WBP naar concrete doelstellingen. Deze doelstellingen vinden onder andere een doorwerking in de beschikbare instrumenten van het waterschap; Keur, legger, communicatie en stimuleringsmiddelen.

  • Brabant Keur
    Voor de beheergebieden van de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel geldt dezelfde keur: Brabant Keur. De keur bevat regels ter bescherming van de waterwerken die nodig zijn voor een goed waterbeheer (kwantiteit) en voor de bescherming van het gebied tegen hoog water.
    Bij veel projecten is sprake van een toename van het verharde oppervlak. Hieromtrent is in de Algemene regels bij de keur het volgende opgenomen:
    • 1. Bij een toename van het verharde oppervlak van minder dan 500 m² stelt het waterschap geen nadere eisen aan de verwerking van het hemelwater. Hiervoor geldt het gemeentelijke beleid.
    • 2. Bij een toename van het verharde oppervlak van meer dan 500 m² maar minder dan 10.000 m² moeten compenserende maatregelen ten aanzien van de verwerking van het hemelwater worden getroffen conform de rekenregel:
      benodigde compensatie (in m³) =
      toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m)  
    • 3. Bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 10.000 m² is een watervergunning nodig.
  • De beleidsnota ‘Uitgangspunten watertoets waterschap Aa en Maas’
    De beleidsnota bevat acht uitgangspunten, die alle zijn gehanteerd bij het opstellen van voorliggend plan:
    • 1. Wateroverlastvrij bestemmen
    • 2. Hydrologisch neutraal ontwikkelen
    • 3. Voorkomen van vervuiling
    • 4. Gescheiden houden van schoon en vuil water
    • 5. Doorlopen van de afwegingsstappen: "hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer"
    • 6. Meervoudig ruimtegebruik
    • 7. Water als kans
    • 8. Waterschapsbelangen

5.3.3 Hemelwater

Het plan omvat geen uitbreiding van gebouwen of verhardingen. De waterhuishoudkundige situatie blijft onveranderd.

5.3.4 Afvalwater

Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden.

Het vuile afvalwater zal op de bestaande riolering in de Kleuterweg geloosd worden.

5.3.5 Waterkwaliteit

Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden geen uitlogende materialen toegepast.

5.3.6 Conclusie

Het aspect water vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.3.7 Beperkingen in verband met militair vliegveld Volkel

Het plangebied ligt op relatief korte afstand van het militaire vliegveld Volkel. Voor een goed functioneren van het vliegveld zijn middels het Luchthavenbesluit Volkel en het Barro beperkingen gelegd op het gebruik van en het bouwen in de omgeving. De beperkingen zijn vervat in:

  • 1. een geluidzonering;
  • 2. een obstakelbeheergebied;
  • 3. een radarverstoringsgebied;
  • 4. een vogelbeheersgebied;
  • 5. een risicogebied vanwege de opslag van munitie.

Daarnaast gelden er beperkingen als gevolg van het industrielawaai op het vliegveldterrein, zoals opgenomen in de Wet geluidhinder.

5.3.7.1 Analyse

Het plan :

  • ligt niet in een 35 KE gebied;
  • omvat geen gebouwen met een hoogte boven de beperkingsgrenzen;
  • geen installaties waarmee geen beperkingen of werken (zoals grote waterpartijen) die een vogelaantrekkende werking hebben;
  • Het plangebied ligt buiten de risicocontouren van de munitieopslag.
  • Het plangebied ligt in een gebied waar de geluidbelasting van het vliegveld lager is dan 50 dB(A). Er zijn geen geluidstechnische belemmeringen.

5.3.7.2 Conclusie

Het aspect militaire beperkingen vormt geen planologische belemmering voor het plan.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dezer ruimtelijke motivering aangetoond. Een ruimtelijke motivering moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.

6.1 Kostenverhaal

Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).

In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggende omgevingsvergunning opgenomen ontwikkelingen behoren niet tot de in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarom niet verplicht.

6.2 Gemeentelijke grondexploitatie

De gemeente heeft geen gronden in het plangebied in eigendom. Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, -voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend ruimtelijk plan. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.

6.3 Maatschappelijk

6.3.1 Omgevingsdialoog

De initiatiefnemer heeft nadrukkelijk contact gezocht met de omgeving en heeft hen geïnformeerd over voorliggend initiatief. Initiatiefnemer heeft persoonlijk contact opgenomen met omwonenden en de voorgenomen legalisering aan hen voorgelegd. In bijlage 6 zijn de (geanonimiseerde) positieve reacties van de omgeving opgenomen.

6.3.2 Ter inzage legging

Voorliggende ruimtelijke motivering wordt in het kader van de omgevingsvergunning ter visie gelegd.

Hoofdstuk 7 Motivering

Het project is planologisch aanvaardbaar op basis van de volgende overwegingen.

  • 1. Het plan geeft invulling aan de legalisering van het gebruik van de gebouwen voor de maatschappelijke functie als gezinshuis.

  • 2. Het plan past binnen het nationale, provinciale en gemeentelijke beleid.

  • 3. Er zijn geen milieutechnische belemmeringen.

  • 4. Er worden geen waarden aangetast.

  • 5. Het plan is economisch uitvoerbaar.