Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Achter Oventje 9 Zeeland
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1991.WPAchterOventje9-ON01
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan:
het bestemmingsplan “Achter Oventje 9 Zeeland” van de gemeente Landerd;
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1991.WPAchterOventje9-ON01,met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
 
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regelsworden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.5 aardkundige waarde:
gebieden met waardevolle aardkundige elementen met betrekking tot reliëf en bodem die een bepaalde matevan bescherming genieten;
 
1.6 afhankelijke woonruimte:
een bijgebouw bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar eengedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg isondergebracht;
 
1.7 agrarisch bedrijf:
bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van telen van gewassen of het houdenvan dieren;
 
1.8 agrarisch bouwvlak:
een aanduiding 'bouwvlak' binnen de bestemming Agrarisch - 1, Agrarisch - 2, Agrarisch met waarden -1 of Agrarisch met waarden - 2;
 
1.9 agrarisch loon(werk)bedrijf:
een agrarisch technisch hulpbedrijf dat – voornamelijk met behulp van verplaatsbare werktuigen- dienstenverleent aan agrarische bedrijven, hetzij in verband met de bodemcultuur, hetzij ter uitvoering vangrondwerkzaamheden;
 
1.10 agrarisch technisch hulpbedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven door middel van het telen vangewassen, het houden en/of (medisch) verzorgen van dieren, of de toepassing van andere landbouwkundigemethoden, met uitzondering van mestverwerking, zoals: grootveeklinieken, KI-stations, mestopslag- enmesthandelsbedrijven, loonwerkbedrijven (inclusief verhuurbedrijven voor landbouwwerktuigen),veetransportbedrijven en veehandelsbedrijven;
 
1.11 agrarisch verwant bedrijf:
een bedrijf of instelling gericht op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven doormiddel van het telen van gewassen, het houden van dieren of de toepassing van andere landbouwkundigemethoden zoals dierenasiels, dierenklinieken, groencomposteringsbedrijven, hondenkennels,hoveniersbedrijven, stalhouderijen, instellingen voor agrarische praktijkonderwijs, proefbedrijven envolkstuinen;
 
1.12 archeologische waarden:
cultuurhistorische waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegeremenselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig het cultuurhistorisch erfgoedvertegenwoordigd;
 
1.13 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
1.14 bed & breakfast:
een nevenactiviteit met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat vooreen korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse verblijft; onder bed & breakfast wordt nietverstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebondenwerkzaamheden en/of arbeid;
 
1.15 bedrijfsactiviteiten:
handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf;
 
1.16 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
 
1.17 bedrijfsmatige exploitatie van recreatieverblijven:
het via een bedrijf, stichting of ander rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/ exploitatie, dat in derecreatieverblijven daadwerkelijk recreatief gebruik plaatsvindt;
 
1.18 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) eenpersoon wiens huisvesting daar gelet op de bedrijfsvoering noodzakelijk moet worden geacht;
 
1.19 beperkt kwetsbaar object:
de definitie als opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
 
1.20 Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij:
Besluit van 8 december 2005, houdende regels ter beperking van de ammoniakemissie uithuisvestingssystemen van veehouderijen zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van hetontwerp van het bestemmingsplan;
 
1.21 Besluit externe veiligheid inrichtingen:
Besluit van 27 mei 2004, houdende milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid van inrichtingen milieubeheerzoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan;
 
1.22 bestaand:
  • v. bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
 
1.23 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.24 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.25 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om eenomgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
 
1.26 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van hethoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.27 bos:
elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteitengericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van(een of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepenwaterhuishouding) en recreatie;
 
1.28 Bouwbesluit 2003:
besluit van 7 augustus 2001, houdende vaststelling van voorschriften met betrekking tot het bouwen vanbouwwerken uit het oogpunt van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu;
 
1.29 bouwen:
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk;
 
1.30 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloerenof balklagen is begrensd, niet zijnde de ruimte onder de kap;
 
1.31 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwingis toegelaten;
 
1.32 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
1.33 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaaldegebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
 
1.34 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirectmet de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.35 coffeeshop:
een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voorconsumptie ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan nietter plaatse bereid, en van verdovende en/of hallucinerende stoffen;
 
1.36 cultuurhistorische waarden en kenmerken:
waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundigerfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch-geografisch erfgoed ende bekende en verwachte archeologische waarden;
 
1.37 dagrecreatie:
activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting niet istoegestaan; huifkarren worden hier mede onder begrepen;
 
1.38 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leverenvan goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan inde uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.39 duurzame locatie intensieve veehouderij:
bestaand agrarisch bouwvlak met een zodanige ligging dat het zowel vanuit milieuoogpunt, in het bijzonderwat betreft ammoniak, geur, fijnstof en gezondheid voor mensen, als vanuit ruimtelijk oogpunt, in bijzonderwat betreft natuur, landschap en cultuurhistorie, aanvaardbaar is om het ter plaatse uit te breiden;
 
1.40 ecologische verbindingszone:
langgerekt gebied waarbinnen verbindende landschapselementen zijn of worden gerealiseerd;
 
1.41 ecologische waarden:
aanwezige en potentiële waarden, gebaseerd op de beoogde natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behorende natuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, de waterhuishouding, de kwaliteit vanbodem, water en lucht, rust, de mate van stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en debelevingswaarde;
 
1.42 erftoegangsweg:
een weg die in de Nederlandse wegcategorisering wordt aangemerkt als het meest lokale wegtype, waarbijlangzaam verkeer en gemotoriseerd verkeer gemengd is, zonder rijrichtingscheiding en meestal zondergescheiden fietspaden;
 
1.43 extensief recreatief medegebruik:
die vormen van natuurvriendelijke recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving,zoals wandelen, fietsen, picknicken, kanoën en natuurgerichte recreatie zoals vogelobservatie;
 
1.44 extensieve dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen:
dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen die aansluiten bij het agrarisch bedrijf of bij de natuur- enlandschapsbeleving van het landelijk gebied;
 
1.45 extensiveringsgebied:
een aangeduid ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat wonen of natuur,waar uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is;
 
1.46 gebiedsontsluitingsweg:
een weg die in de Nederlandse wegcategorisering wordt aangemerkt als een weg met gelijkvloerse kruisingenwelke is bedoeld om landelijk of stedelijk gebied te ontsluiten. De wegvakken hebben hierbij eendoorstroomfunctie, terwijl de gelijkvloerse kruispunten uitwisseling van verkeer mogelijk maken met lagereorde wegen;
 
1.47 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omslotenruimte vormt;
 
1.48 geluidsgevoelige objecten:
woningen, scholen voor basisonderwijs, voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs, hoger onderwijs engezondheidszorggebouwen;
 
1.49 geluidsgevoelige terreinen:
terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academischeziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in diegebouwen verleende zorg, of woonwagenstandplaatsen;
 
1.50 geluidzoneringsplichtige inrichting:
bedrijven welke vallen onder artikel 2.4. van Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;
 
1.51 gemengde bedrijven:
agrarische bedrijven met een grondgebonden bedrijfstak en een intensieve veehouderijtak;
 
1.52 geomorfologisch:
de vorm van het landschap, ontstaan door geologische processen en beïnvloedt door menselijk handelen;
 
1.53 geurgevoelige objecten:
gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijkwonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordtgebruikt;
 
1.54 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren:
Wet van 24 september 1992, houdende vaststelling van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, zoalsdeze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
 
1.55 glastuinbouwbedrijf:
een bedrijf, dat is gericht op het telen van gewassen door in hoofdzaak gebruik te maken van permanentekassen of tunnels;
 
1.56 groenblauwe mantel:
gebieden die grenzen aan de ecologische hoofdstructuur, de ecologische verbindingszoneof het zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen, en deze verbinden, zijndegebieden met overwegend grondgebonden agrarisch gebruik en belangrijke nevenfuncties
voor natuur en water;
 
1.57 groepsaccommodatie/logeergebouw:
een gebouw bestemd voor verblijfsrecreatie door meerdere personen in groepsverband;
 
1.58 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt;
 
1.59 hervestiging agrarisch bedrijf:
verplaatsen van een bestaand agrarisch bedrijf van het ene agrarische bouwvlak naar het andere agrarischebouwvlak, waar de agrarische activiteiten zijn gestaakt;
 
1.60 horeca:
een bedrijf, gericht op het verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken en/of het exploiterenvan zaalaccommodatie en/of het bieden van nachtverblijf;
  1. horecacategorie 1: een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd kunnen worden. Daaronder worden begrepen: cafetaria/snackbar, fastfood en broodjeszaken, lunchroom, konditorei,ijssalon/ijswinkel, koffie- en tearoom, afhaalcentrum, eetwinkels;
  2. horecacategorie 2: een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse. Daaronder worden begrepen: café, bar, pubs, juice- en health-bar;
  3. horecacategorie 3: een inrichting die gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden, alsmede (in sommige gevallen) de gelegenheid tot dansen. Daaronder worden begrepen: grandcafé, eetcafé, danscafé, snookercentrum, partycentrum;
  4. horecacategorie 4: een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van nachtverblijf. Daaronder wordt begrepen: hotel, motel en overige logiesverstrekkers.
  5. horecacategorie 5: een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden vanvermaak en ontspanning (niet zijnde een recreatieve voorziening) en/of het geven van gelegenheid totde dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken enkleine etenswaren. Daaronder worden begrepen: discotheek/dancing, nachtcafé (met nachtvergunning);
 
1.61 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/ofafmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken;
 
1.62 houtproductie:
het voortbrengen van hout op bedrijfsmatige wijze door een mede daarop afgestemd duurzaam beheer vanbos;
 
1.63 hoveniersbedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het kweken en verkopen van planten en siergewassen en het aanleggen enonderhouden van tuinen en andere groenvoorzieningen;
 
1.64 inpandige statische opslag:
het in een gebouw bergen van goederen, die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's,boten en caravans. De opslag mag niet bestemd zijn voor de handel dan wel worden opgeslagen voor eenelders gevestigd niet-agrarisch bedrijf;
 
1.65 insteek van de watergang:
het begin van het sloottalud;
 
1.66 intensieve veehouderij:
agrarisch bedrijf met een bedrijfvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gerichtis op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- ofschapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellenbedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden melkrundveehouderij;
 
1.67 kampeerboerderij:
het gelegenheid geven tot het houden van recreatief nachtverblijf in gebouwen deel uitmakend van eenagrarische bedrijf dan wel een voormalig agrarisch bedrijf;
 
1.68 kampeermiddel:
tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezenvoertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomensof voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruiktvoor recreatief nachtverblijf;
 
1.69 kampeerplaats:
standplaats voor één of een aantal bij elkaar behorende kampeermiddelen;
 
1.70 kampeerterrein:
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid tegeven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief verblijf;
 
1.71 kassen:
gebouwen waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal endienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden, zoals het kweken,trekken, vermeerderen, opkweken, of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmedein voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen;
 
1.72 kwetsbaar gebouw bij een vliegveld:
gebouw met een onderwijs- of gezondheidszorgfunctie als bedoeld in artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2012;
 
1.73 kwetsbaar object:
de definitie als opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
 
1.74 landbouwdieren:
rundvee, pluimvee (kippen, eenden, ganzen, kalkoenen, parelhoenders, struisvogels e.d.), varkens, schapen,geiten, pelsdieren, konijnen, paarden, wormen e.d., consumptievissen (meerval, forel, paling, zeebaars,zeebrasem, tilapia e.d.);
 
1.75 landbouwontwikkelingsgebied:
een aangeduid ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied, met het primaat landbouw.Hervestiging of uitbreiding van intensieve veehouderij is mogelijk mits de ruimtelijke kwaliteit of functies vanhet gebied zich daar niet tegen verzetten;
 
1.76 landschappelijke inpassing:
het inpassen van een gebouw of een gebruik in het landschap, waarbij afstemming plaatsvindt op de contextvan het landschap door middel van de architectuur van het gebouw en/of de aanplant van gebiedseigenbeplanting;
 
1.77 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, diewordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;
 
1.78 lawaaisport:
een sportactiviteit al dan niet individueel of in groepsverband, professioneel of hobbymatig waarbij motorischof mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het omgevingslawaai wordt overschreden,waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, motorsport, (model)vliegsport; de jachtsport wordt hier nietonder begrepen;
 
1.79 legaal:
gebouwd in overeenstemming met de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
 
1.80 manege:
een recreatief bedrijf dat hoofdzakelijk op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geeft tot hetbeoefenen van de paardensport en al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en de verzorging vanpaarden;
 
1.81 mantelzorg:
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychisch en/of sociaal vlak, opvrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
 
1.82 mestbewerking:
behandeling van dierlijke mest zonder noemenswaardige veranderingen aan het product teweeg te brengen;
 
1.83 mestverwerking:
de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling ofhoedanigheid van dierlijke mest te wijzigingen;
 
1.84 minicamping:
een kleinschalig kampeerterrein als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf of een burgerwoning;
 
1.85 natuurwaarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige enbiologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;
 
1.86 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:
agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt;
 
1.87 nevenactiviteiten:
het ontplooien van activiteiten bij een agrarisch bedrijf, die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarischebedrijfsvoering betreffen;
 
1.88 niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn, en dat op kleineschaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning inoverwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeftdie in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;
 
1.89 nieuwvestiging agrarisch bedrijf:
projectie van een al dan niet gekoppeld agrarisch bouwvlak op een locatie die niet is voorzien van eenbouwvlak;
 
1.90 omgevingsvergunning:
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
 
1.91 omschakeling agrarisch bedrijf:
het geheel, dan wel in overwegende mate overstappen van een van de volgende agrarische bedrijfsvormen ineen andere, ook in de opsomming genoemde bedrijfsvorm:
  1. een grondgebonden agrarisch bedrijf;
  2. een intensieve veehouderij;
  3. een gemengd bedrijf;
  4. een glastuinbouwbedrijf;
  5. een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij of glastuinbouwbedrijf;
 
1.92 ondersteunende horeca:
een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar menuitsluitend ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van dranken etenswaren;
 
1.93 overkapping/ carport:
een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels vanbelendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw;
 
1.94 paardenhouderij:
een uit bedrijfseconomisch oogmerk opgezette houderij voor paarden die uitsluitend of in hoofdzaak is gerichtop het fokken, trainen, africhten en verhandelen van paarden, waarbij tevens als ondergeschiktenevenactiviteit is toegestaan het geven van instructie aan ruiter en paard; hierbij zijn publieks- en/ofverkeersaantrekkende activiteiten niet toegestaan;
 
1.95 pension:
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies met als nevenactiviteit het verstrekken vanmaaltijden en/of dranken aan logerende gasten;
 
1.96 pensionstalling:
het stallen van paarden van derden;
 
1.97 publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis:
een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksgericht zijn enwaarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgevingen derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kanworden toegestaan;
 
1.98 recreatief medegebruik:
die vormen van openluchtrecreatie, die plaats hebben in een omgeving met een niet-recreatieve hoofdfunctie,waarbij het medegebruik ondergeschikt is aan de hoofdfunctie en het hoofdgebruik;
 
1.99 recreatief nachtverblijf:
een permanent bouwwerk bestaande uit één of meer ruimtes, bestemd voor verblijfsrecreatie voor personendie hun hoofdverblijf elders hebben;
 
1.100 recreatiewoning:
een gebouw dat dient als tijdelijk recreatiewoonverblijf voor gebruikers die hun hoofdverblijf elders hebben;
 
1.101 recreatiewoningencomplex:
een terrein voor het plaatsen en geplaatst houden van recreatiewoningen;
 
1.102 rijstrook:
strook van de rijbaan van een weg, welke voldoende plaats biedt aan een enkele rij rijdende motorvoertuigenop meer dan drie wielen, of, indien door middel van markering een bredere strook als rijstrook is aangegeven,die strook;
 
1.103 risicovolle inrichting:
een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
 
1.104 routegebonden horeca:
horeca in de vorm van kleinschalige rustpunten met bijvoorbeeld een terras waar koffie, thee, frisdranken enkleine versnaperingen verkrijgbaar zijn, niet zijnde het schenken van alcohol of aanbieden van maaltijden;
 
1.105 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatigwas, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en(raam) prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatiemet elkaar;
 
1.106 slopen:
geheel of gedeeltelijk afbreken;
 
1.107 streekgebonden producten:
producten, gemaakt met grondstoffen die als streekeigen worden beschouwd en/of volgens streektraditiegeteelde producten, en/of producten die volgens een specifieke bereidingswijze of receptuur van een bepaalderegio wordt geproduceerd;
 
1.108 stroomweg:
een weg die in de Nederlandse wegcategorisering wordt aangemerkt als een weg waarop gemotoriseerdverkeer zo veel mogelijk ononderbroken kan doorstromen;
 
1.109 teeltondersteunende kassen:
teeltondersteunende voorziening, bestaande uit een kas, voor een vollegrondstuinbouwbedrijf ofboomteeltbedrijf. Hieronder worden ook schuurkassen, permanente tunnel- of boogkassen begrepen;
 
1.110 teeltondersteunende voorzieningen:
voorzieningen in, op of boven de grond, die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten wordengebruikt om de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden te laten plaatsvinden; te onderscheidenzijn de volgende categorieën:
  • laag/ tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 1,5 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden, bijvoorbeeld insectengaas, afdekfolies, acryldoek, lage tunnels;
  • laag/ permanent: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 1,5 m en met een permanent karakter, bijvoorbeeld containervelden;
  • hoog/ tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van minimaal 1,5 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden, bijvoorbeeld menstoegankelijke wandelkappen, schaduwhallen en hagelnetten;
  • hoog/ permanent: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van minimaal 1,5 m en met een permanent karakter, bijvoorbeeld stellingenteelt (bakken in stellingen, regenkappen);
  • overig tijdelijk: vraatnetten, hagelnetten en boomteelthekken, zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden, waarbij de constructiepalen permanent aanwezig mogen zijn;
 
1.111 tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers:
het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden opeen agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten, voor zover noodzakelijkvoor een doelmatige bedrijfsvoering;
 
1.112 trekkershut:
een klein vrijstaand houten gebouw/ blokhut, zonder eigen sanitaire voorzieningen of met eenvoudige sanitairevoorzieningen, bestemd voor verhuur voor recreatieve doeleinden in de vorm van verblijfsrecreatie aan steedswisselende wandelaars, fietsers, ruiters, kanoërs of autogebruikers, waarbij verhuur aan dezelfde personenmaximaal 3 dagen/nachten mag zijn;
 
1.113 tunnel(kas):
een werk of bouwwerk voorzien van een bedekking van lichtdoorlatend materiaal en dienend tot het kweken,trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmedein voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen;
 
1.114 verblijfsrecreatie:
recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor het recreatief verblijf gedurende in ieder geval denacht, zoals een recreatiewoning, groepsaccommodatie/logeergebouw, pension, bed & breakfast,kampeermiddel of trekkershut door personen die hun hoofdwoonverblijf elders hebben;
 
1.115 verkoopvloeroppervlak:
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;
 
1.116 Verordening ruimte:
de Verordening ruimte 2012, zoals deze is vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Brabant, d.d. 11 mei2012, en in werking getreden d.d. 1 juli 2012;
 
1.117 verwevingsgebied:
een aangeduid ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied, gericht op verweving van landbouw,wonen en natuur. Hervestiging of uitbreiding van intensieve veehouderij is mogelijk mits de ruimtelijkekwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten;
 
1.118 vloeroppervlak(te):
de totale bebouwde oppervlakte, gemeten op vloerniveau, die voor een functie wordt gebruikt;
 
1.119 volkstuinen:
grond waarop, anders dan ten dienste van een agrarisch bedrijf, op kleine schaal voedings- en/of siergewassenworden geteeld en voornamelijk ten eigen behoeve;
 
1.120 volwaardig agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf met de omvang van ten minste één volwaardige arbeidskracht met een daarbij passendearbeidsomvang en een daaruit te verwachten redelijk inkomen;
 
1.121 voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de wegdie:
  • gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
  • gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand;
 
1.122 vormverandering bouwvlak:
wijziging van de begrenzing van een agrarisch bouwvlak zonder dat dit gepaard gaat met een vergroting vande totale oppervlakte;
 
1.123 vrijstaand bijgebouw:
een van het hoofdgebouw losstaand bijgebouw, waarbij een bijgebouw dat door middel van een tussenlid meteen lengte en breedte van maximaal 3 m en een bouwhoogte van maximaal 2,75 m is gekoppeld aan hethoofdgebouw, als vrijstaand bijgebouw geldt;
 
1.124 water:
alle water dat zichtbaar (oppervlaktewater) aanwezig is in bijvoorbeeld waterlopen, poelen, vijvers, meren enzeeën, of onzichtbaar (grondwater) aanwezig is zoals freatisch grondwater direct beneden het maaiveld;
 
1.125 waterhuishoudkundige doeleinden:
doeleinden die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken,onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang e.d. enwaterhuishoudkundige voorzieningen;
 
1.126 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede waterkering, wateraanvoer, waterafvoer,waterberging, waterinfiltratie en waterkwaliteit, zoals infiltratiekratten, wadi's, infiltratiegreppels, doorlatendebestrating en infiltratie- en transportriolen, dijken, dammen, grondwallen, duikers, stuwen, gemalen en inlaten;
 
1.127 watergang:
een voor de oppervlaktewaterkwantiteit van overwegend belang zijnde waterloop;
 
1.128 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking totactiviteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebiedvan de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment vande terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
 
1.129 Wet geluidhinder
Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder,zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
 
1.130 Wet geurhinder en veehouderij:
Wet van 5 oktober 2006, houdende regels inzake geurhinder vanwege tot veehouderijen behorendedierenverblijven (Wet geurhinder en veehouderij), zoals deze luidde op het moment van de terinzageleggingvan het ontwerp van het plan;
 
1.131 Wet milieubeheer:
Wet van 13 juni 1979, Stb. 442, houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen ophet gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpvan het plan;
 
1.132 woning/ wooneenheid:
een complex van intern met elkaar in verbinding staande ruimten, in een (gedeelte van een) gebouw,uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één of meer personen;
 
1.133 Woningwet:
Wet van 29 augustus 1991 , (Stb. 1991, nr. 439), tot herziening van de Woningwet;
 
1.134 (woon)boerderij:
een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met in de bouwmassa opgenomen (voormalige) agrarischebedrijfsruimten, die samen een geïntegreerde eenheid (bouwkarakteristiek waarbij woon- en
bedrijfsgedeeltevan oudsher aan elkaar verbonden zijn) vormen;
 
1.135 woonunit:
een te verplaatsen/ verwijderen bouwwerk bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste vanhet woon-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen, niet zijnde een recreatief nachtverblijf.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse bouwperceelgrens tot enig punt van het op datbouwperceel voorkomende bouwwerk;
 
2.2 bebouwd(e) oppervlak(te) van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;
 
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk testellen constructiedeel;
 
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van descheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, metuitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmeegelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op hetgemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.8 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
 
2.9 peil:
  • voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang van het perceel onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
 
2.10 ondergeschikte bouwdelen
bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten,pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers,balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 mbedraagt.
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Wonen
  
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. woningen, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen en/of mantelzorg;
b. huisvesting van tijdelijke werknemers;
c. recreatieve voorzieningen in de vorm van kleinschalig kamperen of bed & breakfast;
d. routegebonden horeca als nevenactiviteit;
e. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' het behoud, beheer en/of herstel van de cultuurhistorisch waardevolle gebouwen;
f. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
 
een en ander met de bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen en erven en overeenkomstig de in 3.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.
 
3.1.2 Nadere detaillering van de bestemming
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 3.1.1:
 
a. Niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
In een woning of een bijgebouw bij een woning mag ook een niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit worden uitgeoefend als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
  1. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woonbebouwing tot een maximum van 80 m2.
  2. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer.
  3. Parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.
  4. Opslag vindt uitsluitend inpandig plaats.
  5. Detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan huis verbonden beroep.
  6. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving.
  7. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
  8. De activiteit mag uitsluitend worden uitgeoefend in bedrijfscategorie 1 of 2 van de in de bijlage opgenomen Staat van inrichtingen of een daarmee qua milieuhinder en uitstraling vergelijkbare activiteit.
 
b. Routegebonden horeca als nevenactiviteit
Routegebonden horeca is als nevenactiviteit bij het wonen toegestaan na verlening van omgevingsvergunning als opgenomen in 3.5.3.
 
c. Aantal woningen
Voor het aantal woningen geldt het volgende:
  1. Per bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan.
 
d. Bed & breakfast
Gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bed & breakfast is uitsluitend toegestaan via omgevingsvergunning als bedoeld in 3.5.2.
 
e. Huisvesting tijdelijke werknemers
De huisvesting van tijdelijke werknemers is uitsluitend toegestaan na verlening van omgevingsvergunning als opgenomen in 3.5.5.
 
f. Waterhuishoudkundige doeleinden
De gronden binnen een strook van 5 m aan weerszijden vanaf de insteek van de als Water bestemde watergangen zijn tevens bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden.
 
3.2 Bouwregels
3.2.1 Toegestane bebouwing
  1. Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals woningen met bijgebouwen en bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
3.2.2 Inhoud
Met betrekking tot de inhoud van de woningen gelden de volgende regels:
  1. de inhoud van een woning mag maximaal 600 m3 bedragen, inclusief aangebouwde bijgebouwen; een bijgebouw dat door middel van een tussenlid met een lengte en breedte van maximaal 3 m en een bouwhoogte van maximaal 2,75 m is gekoppeld aan het hoofdgebouw, geldt als vrijstaand bijgebouw;
  2. indien de bestaande inhoud van een woning meer bedraagt dan 600 m3, mag de inhoud van de woning niet meer bedragen dan de bestaande inhoud;
  3. voor zover het een gesplitste woning betreft, geldt de inhoud van vóór de splitsing voor de gesplitste woningen gezamenlijk als totale maximale inhoud.
 
3.2.3 Maatvoering en situering
Met betrekking tot de maatvoering en situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dient aan het volgende te worden voldaan:
 
Gebouwen algemeen
er mag niet vóór de voorgevel van de woning worden gebouwd
bestaande afwijkende situaties zijn toegestaan
bestaande kleinere afstanden van legaal opgerichte gebouwen zijn toegestaan
 
Woning
Min.
Max.
goothoogte, de maximale goothoogte geldt voor minimaal 60% van de lengte van de goot
n.v.t.
6 m, tenzij de bestaande goothoogte meer bedraagt, dan geldt de bestaande goothoogte als maximum. In afwijking van het voorgaande geldt ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' de met deze aanduiding aangegeven goothoogte als maximum.
bouwhoogte
n.v.t.
9 m, tenzij de bestaande bouwhoogte meer bedraagt, dan geldt de bestaande bouwhoogte als maximum. In afwijking van het voorgaande geldt ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' de met deze aanduiding aangegeven bouwhoogte als maximum.
inhoud
 
Zie 3.2.2
dakhelling
12o
60o
 
Bijgebouwen bij woning algemeen
Min.
Max.
gezamenlijke oppervlakte vrijstaande bijgebouwen per woning. Een vrijstaand bijgebouw mag worden gekoppeld aan de woning door een tussenlid met een lengte en breedte van maximaal 3 m en een bouwhoogte van maximaal 2,75 m. De oppervlakte van dit tussenlid telt hierbij mee bij de oppervlakte van het bijgebouw.
n.v.t.
80 m2
goothoogte
n.v.t.
3 m
bouwhoogte
n.v.t.
6 m
afstand vrijstaande bijgebouwen tot woning, waarbij een bijgebouw dat door middel van een tussenlid met een lengte en breedte van maximaal 3 m en een bouwhoogte van maximaal 2,75 m is gekoppeld aan het hoofdgebouw, geldt als vrijstaand bijgebouw;
n.v.t.
20 m, tenzij de bestaande afstand meer bedraagt dan geldt de bestaande afstand als maximum
 
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Max.
bouwhoogte erfafscheidingen
voor voorgevelrooilijn: 1 m; overige: 2 m
bouwhoogte van carports c.q. overkappingen
3 m
oppervlakte van een carport c.q. overkapping
20 m2
bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
4 m
de oppervlakte van paardenbakken
800 m2 en 50% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak
 
3.2.4 Herbouw
Aanvullend gelden voor herbouw van bestaande woningen de volgende voorwaarden:
  1. de herbouw vindt grotendeels plaats op de plaats van de (voor zover aanwezige) bestaande fundamenten van de woning;
  2. de voorgevel van de te herbouwen woning wordt geplaatst in de (voormalige) voorgevelrooilijn van de woning;
  3. de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen woning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en).
 
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Omgevingsvergunning sloopbonusregeling vrijstaande bijgebouwen
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.3 teneinde de toegestane bebouwde oppervlakte van de bijgebouwen te vergroten met een aantal kubieke meter, mits voormalige bedrijfsgebouwen worden gesloopt. Hierbij dient aan het volgende te worden voldaan:
  1. de bebouwde oppervlakte van de vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 80 m2 per woning. De maximaal toegestane bebouwde oppervlakte kan worden vermeerderd, waarbij gerekend wordt in kubieke meters. Hiervoor geldt het volgende:
    1. bij gedeeltelijke sloop van het meerdere van 360 m3 op eigen locatie: maximaal 25% van het gesloopte volume, gerekend in kubieke meters, mag worden teruggebouwd;
    2. bij totale sloop van het meerdere van 360 m3 op eigen locatie mag het volgende worden teruggebouwd:
      • bij sloop van 360 m3 tot 2250 m3: 360 m3 + 50% van alles tussen de 360 m3 en 2250 m3;
      • bij sloop van 2250 m3 - tot 4500 m3: 1305 m3 + 30% van alles tussen de 2250 m3 - 4500 m3;
      • bij sloop vanaf 4500 m3: 1980 m3 + 25% van alles boven de 4500 m3;
  2. uitsluitend de sloop van legaal gebouwde (voormalige bedrijfs)gebouwen komen in aanmerking voor deze sloopbonusregeling;
  3. bij monumentale panden is een positief advies van de monumentencommissie vereist;
  4. er is sprake van zuinig ruimtegebruik;
  5. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  6. de ontwikkeling gaat gepaard met een extra kwaliteitsverbetering van het buitengebied;
  7. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  8. qua grootte en ruimtebeslag is het passend op de locatie en in de omgeving;
  9. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige waarden.
 
3.3.2 Omgevingsvergunning voor vergroting inhoud woning 750 m3
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 teneinde een grotere maximale inhoud voor een burgerwoning toe te staan tot een maximum van 750 m3 onder de volgende voorwaarden:
  1. er is sprake van zuinig ruimtegebruik;
  2. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  3. de ontwikkeling gaat gepaard met een extra kwaliteitsverbetering van het buitengebied;
  4. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  5. qua grootte en ruimtebeslag is het passend op de locatie en in de omgeving;
  6. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige waarden.
3.3.3 Omgevingsvergunning voor vergroting inhoud woning sloopbonus
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 teneinde ten behoeve van het stimuleren van sloop van overtollige bebouwing de maximale inhoud voor een burgerwoning te vergroten tot een maximum van 850 m3 onder de volgende voorwaarden:
  1. per 50 m3 vergroting van de woning dient telkens minimaal 500 m2 aan legaal opgerichte bebouwing te worden gesloopt;
  2. het surplus (alle aanwezige bebouwing boven de standaard maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen van 80 m2) moet in één keer worden gesloopt en deze sloop moet als voorwaarde aan omgevingsvergunning worden verbonden;
  3. geen omgevingsvergunning kan worden verleend indien:
    1. op deze locatie sloop van de bebouwing al heeft plaatsgevonden,
    2. sloop kan plaatsvinden in het kader van de ruimte-voor-ruimteregeling,
    3. sloopsubsidie is verkregen op basis van de Regeling beëindiging veehouderijtakken,
    4. of de sloop al op andere wijze is verzekerd;
  4. de gesloopte oppervlakte mag slechts éénmaal ten behoeve van nieuwe bebouwing in aanmerking worden genomen;
  5. er is sprake van zuinig ruimtegebruik;
  6. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  7. de ontwikkeling gaat gepaard met een extra kwaliteitsverbetering van het buitengebied;
  8. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  9. qua grootte en ruimtebeslag is het passend op de locatie en in de omgeving;
  10. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige waarden.
 
3.3.4 Omgevingsvergunning bebouwde oppervlakte vrijstaande bijgebouwen
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.3 teneinde de toegestane bebouwde oppervlakte aan bijgebouwen te vergroten ten behoeve van een buitengebied gerelateerd bijgebouw. Hierbij geldt het volgende:
  1. het bijgebouw draagt bij aan het agrarisch landschap;
  2. de totale bebouwde oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt maximaal 150 m2;
  3. er is sprake van zuinig ruimtegebruik;
  4. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  5. de ontwikkeling gaat gepaard met een extra kwaliteitsverbetering van het buitengebied;
  6. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  7. qua grootte en ruimtebeslag is het passend op de locatie en in de omgeving;
  8. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige waarden.
 
3.3.5 Omgevingsvergunning m.b.t. herbouw
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.2.4 onder a en b, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de nieuwe situering van de woning is een duidelijke ruimtelijke verbetering (bijvoorbeeld door sloop van overtollige bijgebouwen, verminderde oppervlakte bebouwing, nabij een andere woning, passende vormgeving en landschappelijke inpassing);
  2. de nieuwe situering van de woning is stedenbouwkundig, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar;
  3. er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande woning;
  4. herbouw van gesplitste boerderij(woningen) is niet toegestaan;
  5. door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;
  6. er moet voldaan worden aan de Wet geluidhinder;
  7. er is sprake van zuinig ruimtegebruik;
  8. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  9. de ontwikkeling gaat gepaard met een extra kwaliteitsverbetering van het buitengebied;
  10. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  11. qua grootte en ruimtebeslag is het passend op de locatie en in de omgeving;
  12. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige waarden.
 
3.3.6 Omgevingsvergunning herbouw monumentale bijgebouwen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen als bedoeld in 3.2.3 teneinde herbouw van monumentale bijgebouwen mogelijk te maken, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de bebouwde oppervlakte, goot- en bouwhoogte bedraagt niet meer dan de bestaande oppervlakte, goot- en bouwhoogte;
  2. er is een positief advies van de monumentencommissie vereist;
  3. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige waarden.
 
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen gebruik en/of laten gebruiken van gronden en/of opstallen voor:
  1. vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  2. een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
  3. het verharden van gronden buiten de aanduiding 'bouwvlak', indien het betreffende bestemmingsvlak een aanduiding 'bouwvlak' heeft;
  4. seksinrichting;
  5. coffeeshop.
 
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Omgevingsvergunning vergelijkbare activiteit aan huis
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1.2 onder a teneinde bedrijven toe te staan, die qua aard en omvang en invloed op het milieu en de omgeving gelijk te stellen zijn met de in 3.1.2 onder a toegestane bedrijven maar die niet zijn genoemd in de in de bijlage opgenomen Staat van inrichtingen, mits:
  1. omtrent de vergelijkbaarheid van de invloed op het milieu en de omgeving advies wordt gevraagd aan een onafhankelijke ter zake deskundige.
 
3.5.2 Omgevingsvergunning routegebonden horeca als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen als bedoeld in 3.1.2 onder b, teneinde routegebonden horeca als nevenactiviteit bij het wonen toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de nevenactiviteit is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied';
  2. routegebonden horeca is toegestaan, zoals de verkoop van ijs, thee e.d., met een inpandige vloeroppervlakte van maximaal 30 m2 en een buitenpandige oppervlakte van maximaal 70 m2;
  3. de nevenactiviteit dient in de directe nabijheid van de bestaande wandel- en fietsroutestructuren (direct aan of op maximaal 100 meter van zowel het fiets- als het wandelroutenetwerk) plaats te vinden;
  4. de nevenactiviteit vindt uitsluitend plaats binnen bestaande bebouwing;
  5. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  6. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  7. er is sprake van zuinig ruimtegebruik;
  8. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  9. de ontwikkeling gaat gepaard met een extra kwaliteitsverbetering van het buitengebied;
 
3.5.3 Omgevingsvergunning bed & breakfast
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen als bedoeld in 3.1.2 onder d teneinde als nevenactiviteit bij een woning, bed & breakfast voorzieningen e.d., toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de nevenactiviteit is in de woning en de daarbij behorende aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen toegestaan;
  2. wanneer bed & breakfast plaatsvindt in een vrijstaand bijgebouw, dan is hierin geen keuken of soortgelijke voorziening toegestaan;
  3. de nevenactiviteit is ondergeschikt van aard;
  4. er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de nevenactiviteit plaats;
  5. de gebruiksoppervlakte niet meer mag bedragen dan 250 m2;
  6. ten behoeve van de bed & breakfast voorzieningen zijn maximaal 10 (éénpersoons)bedden toegestaan; permanente bewoning of huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan;
  7. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  8. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
  9. er is sprake van zuinig ruimtegebruik;
  10. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  11. de ontwikkeling gaat gepaard met een extra kwaliteitsverbetering van het buitengebied;
  12. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  13. qua grootte en ruimtebeslag is het passend op de locatie en in de omgeving;
  14. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige waarden.
 
3.5.4 Omgevingsvergunning mantelzorg in afhankelijke woonruimte
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.1 onder a en toestaan dat een bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  2. er wordt voldaan aan de milieuwet- en regelgeving;
  3. de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de toegestane bijgebouwen, waarbij ten behoeve van mantelzorg niet meer dan 80 m2 en maximaal één bouwlaag mag worden gebruikt;
  4. er is sprake van zuinig ruimtegebruik;
  5. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  6. de ontwikkeling gaat gepaard met een extra kwaliteitsverbetering van het buitengebied;
  7. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  8. qua grootte en ruimtebeslag is het passend op de locatie en in de omgeving;
  9. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige waarden.
 
3.5.5 Omgevingsvergunning huisvesting van tijdelijke werknemers
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het begrip huishouden als opgenomen in 3.1.2 onder e juncto 1.31 ten behoeve van de huisvesting van tijdelijke werknemers op zowel tijdelijke als structurele arbeidsplaatsen, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de huisvesting vindt plaats in de woning;
  2. het wordt verleend voor de duur dat de arbeidsbehoefte bestaat;
  3. per woning mogen niet meer dan 4 personen gehuisvest worden;
  4. de huisvesting van één werknemer bedraagt niet meer dan 6 maanden per kalenderjaar;
  5. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  6. er is sprake van zuinig ruimtegebruik;
  7. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  8. de ontwikkeling gaat gepaard met een extra kwaliteitsverbetering van het buitengebied;
  9. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  10. qua grootte en ruimtebeslag is het passend op de locatie en in de omgeving;
  11. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige waarden.
 
 
 
Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van oudheidkundig waardevolle elementen en terreinen.
 
4.2 Bouwregels
Op de voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden gelden de volgende bouwregels:
  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten die betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 3', dient een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
  2. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen indien naar diens oordeel uit het rapport als bedoeld in 4.2 onder a genoegzaam blijkt dat:
    1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    2. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften.
  3. In de situatie als bedoeld in 4.2 onder b sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  4. Het bepaalde in 4.2 onder a, b en c is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 250 m²;
    3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of
    4. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van 3 m;
  5. Indien het bepaalde in 4.2 onder c sub 3 van toepassing is, wordt in de voorschriften bij de omgevingsvergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
 
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. Het is verboden om op of in de voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
    1. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, tot een diepte van meer dan 50 cm en het aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 50 cm;
    2. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
    3. verlagen of verhogen van het waterpeil;
    4. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    5. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    6. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen.
  2. Het verbod als bedoeld in 4.3 onder a is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:
    1. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop 4.2 van toepassing is;
    2. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 250 m²;
    3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning, of;
    5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
    6. het vervangen van drainage en leidingen betreft op geen grotere diepte dan de bestaande diepte.
  3. De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in 4.3 onder a overlegt een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, is vastgesteld.
  4. Het bevoegd gezag verleend de vergunning indien naar diens oordeel uit het rapport als bedoeld in 4.3 onder c genoegzaam blijkt dat:
    1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    2. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften.
  5. In de situatie als bedoeld in 4.3 onder d sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  6. Indien het bepaalde in 4.3 onder e sub 3 van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
 
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
4.4.1 Vervallen dubbelbestemming
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen teneinde de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
 
Artikel 5 Waarde - Archeologie 4
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van oudheidkundig waardevolle elementen en terreinen.
 
5.2 Bouwregels
Op de voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden gelden de volgende bouwregels:
  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten die betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 4', dient een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
  2. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen indien naar diens oordeel uit het rapport als bedoeld in 5.2 onder a genoegzaam blijkt dat:
    1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    2. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften.
  3. In de situatie als bedoeld in 5.2 onder b sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  4. Het bepaalde in 5.2 onder a, b en c is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 2500 m²;
    3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of
    4. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van 3 m;
  5. Indien het bepaalde in 5.2 onder c sub 3 van toepassing is, wordt in de voorschriften bij de omgevingsvergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
 
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. Het is verboden om op of in de voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
    1. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, tot een diepte van meer dan 50 cm en het aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 50 cm;
    2. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
    3. verlagen of verhogen van het waterpeil;
    4. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    5. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    6. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen.
  2. Het verbod als bedoeld in 5 onder a is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:
    1. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop 30.2 van toepassing is;
    2. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 2500 m²;
    3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning, of;
    5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
    6. het vervangen van drainage en leidingen betreft op geen grotere diepte dan de bestaande diepte.
  3. De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in 5.3 onder a overlegt een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, is vastgesteld.
  4. Het bevoegd gezag verleend de vergunning indien naar diens oordeel uit het rapport als bedoeld in 5.3 onder c genoegzaam blijkt dat:
    1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    2. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften.
  5. In de situatie als bedoeld in 5.3 onder d sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  6. Indien het bepaalde in 5.3 onder e sub 3 van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
 
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
5.4.1 Vervallen dubbelbestemming
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen teneinde de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
 
3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 7 Algemene bouwregels
 
7.1 Afwijkende maatvoering
Bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die zijn opgericht in overeenstemming met de Woningwet, maar in afwijking van dit bestemmingsplan, zijn toegestaan. Herbouw van deze bestaande gebouwen is niet toegestaan.
 
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
 
8.1 Gebiedsaanduidingen
Ter plaatse van de gebiedsaanduidingen:
  1. 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied';
gelden specifieke regels. Deze specifieke regels zijn opgenomen in de bestemming waarbinnen dit geldt.
 
8.2 Vrijwaringszone - vogelbeperkingsgebied
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - vogelbeperkingsgebied' is een grondgebruik of een bestemming binnen de volgende categorieën niet toegestaan, uitgezonderd de bestaande situatie:
  1. oppervlaktewateren met een oppervlakte van meer dan 3 hectare;
  2. natuurreservaten en vogelreservaten;
  3. viskwekerijen met extramurale bassins;
  4. opslag of verwerking van afval, mest, gier of voedingsmiddelen met extramurale opslag of overslag;
  5. afvalzuiveringsinstallaties.
 
Artikel 9 Algemene procedureregels
 
9.1 Procedureregels nadere eisen
Bij het verbinden van nadere eisen overeenkomstig een in dit plan opgenomen nadere eisenbevoegdheid nemen burgemeester en wethouders de volgende regels in acht:
  1. Het ontwerpbesluit strekkende tot het verplicht stellen van nadere eisen ligt gedurende 4 weken ter inzage.
  2. De terinzagelegging wordt tevoren bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente verspreid worden en voorts op de in de gemeente gebruikelijke wijze.
  3. De bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid van belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging zienswijzen tegen het ontwerpbesluit kenbaar te maken bij burgemeester en wethouders.
  4. Burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijze kenbaar hebben gemaakt, de beslissing daaromtrent mede.
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
 
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
10.1.1 Algemeen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
 
\10.1.2 Afwijken bij omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 10.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 10.1.1 met maximaal 10%.
 
10.1.3 Uitzondering
Het bepaalde in 8.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
10.2 Overgangsrecht gebruik
10.2.1 Algemeen
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
 
10.2.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 10.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
 
10.2.3 Onderbroken gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in 10.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
 
10.2.4 Uitzondering
Het bepaalde in 10.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 11 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan “Achter Oventje 9 Zeeland”.