direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Voortweg 19, Uden
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1991.WPVoortweg19-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend rapport betreft het wijzigingsplan "Voortweg 19, Uden" van de gemeente Maashorst.

1.1 Aanleiding en doel

Op de locatie aan de Voortweg 19 – percelen 1070 (gedeeltelijk) en 1071 (gedeeltelijk) – is thans binnen de bestemming 'Wonen' een vervallen, karakteristieke boerderij gesitueerd. De initiatiefnemer is voornemens deze vervallen, karakteristieke boerderij te splitsen in twee individuele woningen.

Een dergelijke splitsing is enkel mogelijk bij cultuurhistorisch waardevolle objecten, voorzien van de aanduiding 'karakteristiek'. In het vigerende bestemmingsplan ''Partiële herziening buitengebied 2017'' ontbreekt een dergelijke aanduiding. Derhalve is een bouwhistorisch onderzoek uitgevoerd, waaruit volgt dat het ensemble kan worden aangemerkt als cultuurhistorisch waardevol (bijgevoegd als bijlage 2). De gecombineerde commissie Welstand en Monumenten van de gemeente Maashorst heeft derhalve besloten om in een eerste herziening van het bestemmingsplan ''Partiële herziening buitengebied 2017'' de aanduiding 'karakteristiek' op te nemen op het desbetreffende perceel.

Het initiatief kan, zoals in voorgaande alinea is geïntroduceerd, op dit moment niet rechtstreeks worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan ''Partiële herziening buitengebied 2017'', omdat ter plaatse van het bestemmingsvlak 'Wonen' slechts één woning is toegestaan en de aanduiding 'karakteristiek' ontbreekt. Desalniettemin heeft de gemeente Maashorst aangegeven dat, vooruitlopend op de vaststelling van het nieuwe veegplan, medewerking verleend kan worden aan het initiatief door middel van een wijziging van het bestemmingsplan op basis van artikel 24.7.1 van het vigerende bestemmingsplan (woningsplitsing).

Voorliggend rapport bevat de toelichting en regels voor het initiatief. In dit wijzigingsplan zijn een ruimtelijke, planologische, (milieu)technische en economische afweging opgenomen.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.WPVoortweg19-ON01_0001.png"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend wijzigingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.WPVoortweg19-ON01_0002.png"

KADASTRALE SITUATIE

De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Uden, sectie R, nummers 1070 (gedeeltelijk) en 1071 (gedeeltelijk). De oppervlakte van het plangebied bedraagt 2.965 m². De gronden zijn in particulier eigendom.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied 2017", vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 22 juni 2017. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.WPVoortweg19-ON01_0003.png"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

De gronden binnen het plangebied zijn in het vigerende bestemmingsplan bestemd als 'Wonen'. De gronden zijn in deze bestemming onder andere aangewezen voor:

  • a. wonen; waarbij niet meer dan één woning aanwezig mag zijn per bestemmingsvlak
  • b. terras, tuinen, erven en terreinen;
  • c. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen op eigen terrein;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. extensief recreatief medegebruik.

Tevens kent het plangebied een achttal voor dit initiatief van toepassing zijnde, gebiedsaanduidingen (niet weergegeven op de afbeelding), te weten:

  • overige zone - bebouwingsconcentratie, ter plaatse van deze aanduiding zijn beperkte verruimingen op basis van de vigerende regels mogelijk;
  • overige zone - deelgebied natuur/recreatie, ter plaatse van deze aanduiding zijn beperkte verruimingen op basis van de vigerende regels mogelijk;
  • overige zone - groenblauwe mantel, ter plaatse van deze aanduiding zijn beperkte verruimingen op basis van de vigerende regels mogelijk;
  • overige zone - kleinschalig cultuurlandschap, ter plaatse van deze aanduiding zijn ontwikkelingen die de aanwezige cultuurhistorische waarden schaden uitgesloten;
  • vrijwaringszone – radar, ter plaatse van deze aanduiding mag de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 49 m + NAP oplopend met 4,3 meter per kilometer vanaf de radarantenne. Hiermee wordt werking van de radarantenne gewaarborgd.

Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 24.7.1 van het vigerende bestemmingsplan bevat een wijzigingsbevoegdheid voor het onder voorwaarden splitsen van een bestaande woning in twee individuele woningen. Dit artikel is hierna overgenomen.

''24.7.1 Woningsplitsing

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om deze bestemming te wijzigen voor de splitsing van een woning, met dien verstande dat:

  • a. Deze wijziging is niet toegestaan op locaties ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - agrarisch ontwikkelingsgebied.
  • b. Splitsing is alleen toegestaan indien het een woonboerderij betreft.
  • c. Splitsing is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’.
  • d. De bouwmassa van de woonboerderij dient een inhoud te hebben van ten minste 900 m³.
  • e. Bij splitsing mogen maximaal twee woningen ontstaan, met beiden een inhoud van ten minste 350 m³.
  • f. Na splitsing mogen de twee woningen niet worden gesloopt en vervangen worden voor twee vrijstaande woningen.
  • g. Het bestaande architectonische karakter van de woonboerderij en de daaraan te onderkennen cultuurhistorische waarden, mogen niet wezenlijk aangetast worden.
  • h. De vestiging van de nieuwe woning mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.
  • i. De wijziging is milieuhygiënisch uitvoerbaar
  • j. Voor zover er sprake is van de aanwezigheid van meer bijbehorende bouwwerken dan de 100 m² die als bijbehorend bouwwerk per woning zijn toegestaan, dienen die gebouwen te worden gesloopt.
  • k. De gesloopte bebouwing nooit mag worden teruggebouwd.''

Hieronder wordt het plan aan de voorwaarden getoetst.

ad a.   Onderhavig plangebied is niet gelegen binnen de aanduiding 'overige zone - agrarisch ontwikkelingsgebied'. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarde.  
ad b.   Onderhavige splitsing betreft de splitsing van een woonboerderij. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarde.  
ad c.   In de aankomende herziening van het bestemmingsplan ''Partiële herziening buitengebied 2017'' zal op de percelen 1070 (gedeeltelijk) en 1071 (gedeeltelijk) de aanduiding 'karakteristiek' worden aangebracht. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarde.  
ad d.   De bouwmassa van de woonboerderij heeft een inhoud van ten minst 900 m³. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarde.  
ad e.   Na splitsing hebben beide afzonderlijke woningen een inhoud van ten minste 350 m³. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarde.  
ad f.   De woningen worden niet gesloopt en teruggebouwd als vrijstaande woningen. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarde.  
ad g.   Middels de splitsing en de inpandige renovaties zal het bestaande architectonische karakter van de woonboerderij niet aangetast worden. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarde.  
ad h.   De toevoeging van één extra woning levert geen onevenredige beperkingen op van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven. Dit aspect wordt nader toegelicht in hoofdstuk 5. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarde.  
ad i.   De wijziging is milieuhygiënisch uitvoerbaar. Dit aspect wordt nader toegelicht in hoofdstuk 5. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarde.  
ad j.   Voorliggend planvoornemen voorziet in maximaal 100 m² aan bijbehorende bouwwerken (bijgebouwen) per individuele woning. In afwijking hierop is de sloop van cultuurhistorisch waardevolle bijbehorende bouwwerken niet toegestaan. Hierdoor zijn op het westelijke perceel 150 m² aan bijbehorende bouwwerken toegestaan (ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - afwijkende oppervlakte'. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarde.  
ad k.   Voorliggend plan voorziet niet in het terugbouwen van gesloopte bebouwing. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarde.  

Conclusie

Samenvattend kan worden gesteld dat aan alle voorwaarden wordt voldaan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft de bestaande toestand van de directe omgeving en het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.WPVoortweg19-ON01_0004.png"

DIRECTE OMGEVING

2.1 Bebouwing en functies

Het plangebied ligt in het buitengebied van Uden. De locatie ligt op circa 600 meter ten noorden van de kern Uden binnen het buurtschap 'Hengstheuvel'. In de omgeving zijn verschillende functies te vinden. In de directe omgeving van het gebied en aan de Voortweg zijn voornamelijk graslanden, (agrarische) bedrijven en woonpercelen gelegen.

Ten zuidwesten gaat de Voortweg over in de Lagerbosweg, die uitkomt op de Nistelrodeseweg. Daarnaast is de Rondweg gelegen op circa 860 meter van het plangebied. De Rondweg geeft de grens aan tussen de kern en het buitengebied van Uden. Vanaf het plangebied is via deze Rondweg de A50 te bereiken die op een afstand van circa 1.350 meter ten westen van het plangebied ligt. Daarnaast is ten zuidwesten van de locatie het ziekenhuis Bernhoven in 2013 gerealiseerd en in gebruik genomen.

Het perceel aan de Voortweg 19 bestaat uit een ruim voorerf met bebouwing aan de Voortweg en een grote weide aan de achterkant (zijde Erphoevenweg). De kortgevelboerderij bestaat uit diverse onderdelen die in de tijd zijn gebouwd en kent een slechte bouwstaat. Ten zuiden en noorden van het hoofdgebouw staan enkele bijgebouwen (veldschuur en kippenschuur). Aan de zijde van de Voortweg staat een groot bijgebouw (dwars-deel schuur). Via het voorerf met inrit aan de Voortweg wordt het perceel betreden. Zoals in paragraaf 1.1 is geïntroduceerd heeft er een bouwhistorisch onderzoek plaatsgevonden (zie bijlage 2). Hieruit volgt dat het pand op zichzelf of als typologie, uitgezet tegen de overige boerderijen in de regio Brabant niet heel zeldzaam is, maar wel in de directe omgeving van Uden. De staat van de ongerestaureerde gebouwen en het gehele ensemble op het erf is zeker zeldzaam. Dit erf getuigt van een levenswijze die ons inmiddels vreemd is geworden. Deze kwetsbare authentieke erven zijn als laatste in hun soort de laatste decennia in rap tempo aan het verdwijnen.

Het uitgevoerde bouwhistorisch onderzoek geldt als onderbouwing waarom de gecombineerde commissie Welstand en Monumenten van de gemeente Maashorst heeft besloten om in een eerste herziening van het bestemmingsplan ''Partiële herziening buitengebied 2017'' de aanduiding 'karakteristiek' op te nemen op het desbetreffende perceel.

2.2 Ontsluiting

Het plangebied wordt in de huidige situatie ontsloten middels één verharde ontsluiting op de Voortweg. De Voortweg betreft een erftoegangsweg voor het buurtschap 'Hengstheuvel' in de richting van de kern Uden. Deze weg wordt hoofdzakelijk gebruikt voor agrarisch- en bestemmingsverkeer. De verkeersintensiteit van de Voortweg is hierdoor relatief laag.

2.3 Groen en water

In de huidige situatie is het woonperceel functioneel ingericht voor wonen. Naast de bebouwing (in de vorm van het hoofdgebouw en vrijstaande bijgebouwen) is het plangebied in het westelijk deel voorzien van enkele bomen. Het plangebied kent geen oppervlaktewater.

Hoofdstuk 3 Plan

In dit hoofdstuk is de beschrijving van het plan opgenomen. Aan de orde komen de bebouwing en functies, verkeer en parkeren en groen en water. Op onderstaande afbeelding is de nieuwe inrichting van het perceel weergegeven (tevens bijgevoegd als bijlage 1).

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.WPVoortweg19-ON01_0005.png"

INRICHTINGSSCHETS

3.1 Bebouwing en functies

Het initiatief bestaat uit de planologische splitsing van de aanwezige woonboerderij in twee afzonderlijke woningen. De waarde van de kortgevelboerderij, Voortweg 19, is uitvoerig in het bouwhistorisch onderzoek beschreven (zie bijlage 2). Het pand is thans in vervallen staat, waardoor er iets moet gebeuren. Het gebouw wordt daarom volledig gerestaureerd onder professionele begeleiding in de vorm van een restauratie-architect. Onderdeel van deze restauratie is een splitsing van het gebouw in twee wooneenheden. De aanwezige woonboerderij wordt zo gesplitst dat de bestaande boerderijwoning behouden zal blijven. Een tweede woning wordt gerealiseerd in het voormalige staldeel. De woningen krijgen een inhoud van respectievelijk circa 560 m³ (boerderijwoning) en circa 785 m³ (stalwoning). Onderstaande afbeelding geeft de splitsing vanaf de achterzijde van de woningen weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.WPVoortweg19-ON01_0006.png"

De situering van de Voortweg 19 aan de Voortweg wordt middels de splitsing en renovatie in stand gehouden. Dit is in lijn met de uitgangspunten zoals beschreven in het bouwhistorisch onderzoek. De situering van het grote voorerf, de monumentale bomen en de kortgevelboerderij zijn waardevol en blijven behouden.

Conform de vigerende regeling, behorende bij het bestemmingsplan ''Partiële herziening buitengebied 2017'', geldt dat per afzonderlijke woning maximaal 100 m² aan bijbehorende bouwwerken (bijgebouwen) is toegestaan (tenzij meer aanwezig). Na de woningsplitsing geldt dat voor het westelijke perceel (voormalige boerderijwoning) maximaal 150 m² aan bijbehorende bouwwerken wordt toegestaan, bestaande uit behoudt en restauratie van de voormalige dwars-deel schuur (inclusief overkapping) en de behoudt en renovatie van de kippenschuur (inclusief de oppervlakte van de opfok-kooi), zie onderstaande afbeeldingen voor een impressie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.WPVoortweg19-ON01_0007.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.1991.WPVoortweg19-ON01_0008.png"  

Voor het oostelijke perceel (stalwoning) geldt dat maximaal 100 m² aan bijbehorende bouwwerken planologisch wordt toegestaan. Deze bijbehorende bouwwerken worden uitgevoerd middels behoudt van de massa en positie van de bestaande veldschuur en de realisatie van een berging, zie onderstaande afbeeldingen voor een impressie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.WPVoortweg19-ON01_0009.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.1991.WPVoortweg19-ON01_0010.png"  

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Verkeer

De woningsplitsing (planologische toevoeging van één woning) heeft invloed op de verkeersgeneratie. De digitale publicatie "CROW publicatie 317 (kencijfers parkeren en verkeersgeneratie)'' bevat kencijfers voor de verkeersgeneratie van diverse functies. De gemeente Maashorst wordt aangeduid als matig stedelijk gebied, waarin de locatie van het plangebied binnen de gemeente Maashorst tot het buitengebied behoort.

Huidige situatie

In de huidige situatie is binnen het plangebied één vrijstaande woning aanwezig. De woning valt, om de verkeersgeneratie te bepalen, onder het onderdeel koop, vrijstaand. In de onderstaande tabel is de berekening van de verkeersaantrekkende werking uiteengezet.

Onderdeel   Verkeersgeneratie   Aantal   Totaal  
Koop, huis, vrijstaand   8,2 per woning   1 woning   8,2  
Totaal       8,2  

Op basis van bovenstaande tabel kan worden gesteld dat huidige situatie gemiddeld zorgt voor 8 verkeersbewegingen per etmaal.

In de nieuwe situatie wordt de bestaande boerderij gesplitst in twee afzonderlijke woningen. De woningen vallen, om de verkeersgeneratie te bepalen, onder het onderdeel koop, twee-onder-een-kap. In de onderstaande tabel is de berekening van de verkeersaantrekkende werking uiteengezet.

Onderdeel   Verkeersgeneratie   Aantal   Totaal  
Koop, huis, twee-onder-een-kap   7,8 per woning   2 woningen   15,6  
Totaal       15,6  

Op basis van bovenstaande tabel kan worden gesteld dat de woningsplitsing zorgt voor 16 verkeersbewegingen per etmaal.

Conclusie

De verkeersaantrekkende werking van dit initiatief bedraagt gemiddeld 8 verkeersbewegingen per etmaal. De Voortweg heeft een lage verkeersintensiteit. Dit betekent dat de verkeersafwikkeling van onderhavig plan zonder meer via de Voortweg en omliggende wegen kan plaatsvinden.

3.2.2 Ontsluiting

De kortgevelboerderij met voorerf blijft behouden. Het perceel en de boerderij worden gesplitst in twee percelen maar de huidige inrit blijft behouden (conform bovenstaande inrichtingsschets). Verkeerskundig zorgt onderhavig initiatief niet voor problemen op de Voortweg en omliggende wegen.

3.2.3 Parkeren

Het voorzien in voldoende parkeerplaatsen is noodzakelijk voor goed functioneren van het plangebied en voorkomt overlast voor de omgeving. De gemeente Uden (thans gemeente Maashorst) heeft hiertoe de gemeentelijke nota ''Parkeernormen Uden 2018'' vastgesteld. Van toepassing zijn de normen in het buitengebied. In het buitengebied wordt gerekend met een minimale norm van 2,0 parkeerplaatsen per dure eengezinswoning (vanaf circa 80 m²).

In de nieuwe situatie zijn per woonperceel ten minste 2 parkeerplaatsen nodig. Dit kan op eigen terrein worden gerealiseerd, zie inrichtingsschets. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde normen.

3.3 Groen en water

Onderhavig planvoornemen zal worden ingericht op basis van een opgesteld landschappelijk inpassingsplan (zie bijlage 3). Hierin voorziet het initiatief in behoud van een gezamenlijk voorerf. Dit voorerf zal, met behoud van bestaande groenstructuren, worden aangevuld met een bosplantsoen bestaande uit inheemse soorten.

Gekozen is voor inheemse beplanting die past in het landschap. Er is gekozen voor gebiedseigen soorten die groeien op de aanwezige zandgrond. Door het struweel/ bosplantsoen te combineren met bestaande solitaire bomen ontstaat een waardevolle groene zoom rondom het perceel. Deze groene rand biedt is een toevoeging op de leefomgeving van diverse soorten vogels en insecten.

De achtertuinen zullen, in tegenstelling tot het voorerf, gescheiden worden en individueel worden ingericht. De scheiding vindt plaats middels een knip- en scheerhaag. Onderhavig planvoornemen leidt niet tot de oprichting van oppervlaktewater.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

4.1 Nationaal niveau

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als opvolger van de SVIR. In dit strategisch beleidsdocument schetst de overheid een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Nederland staat de komende jaren voor grote opgaven: de bouw van 1 miljoen nieuwe woningen, duurzame energie opwekken, klimaatverandering, ende overgang naar een circulaire economie vragen meer ruimte dan er beschikbaar is. Daarom moeten er keuzes worden gemaakt om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig, gezond en welvarend te houden. In dit licht zijn de NOVI de nationale belangen opnieuw gedefinieerd:

  • a. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving
  • b. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit
  • c. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties
  • d. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving
  • e. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften
  • f. Waarborgen en realiseren van een veilig robuust en duurzaam mobiliteitssysteem
  • g. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit
  • h. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving
  • i. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten
  • j. Beperken van klimaatverandering
  • k. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening die in 2050 CO2-arm is en de daarbij benodigde infrastructuur
  • l. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen
  • m. Realiseren van een toekomstbestendige circulaire economie
  • n. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit)
  • o. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater
  • p. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat
  • q. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit
  • r. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie
  • s. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang
  • t. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit
  • u. Ontwikkelen van een duurzame visserij.

Analyse

Het voorgenomen initiatief is in lijn met de Omgevingsvisie en geeft invulling aan het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit en het waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving. Bij de planvorming wordt rekening gehouden met de diverse milieuaspecten, landschap, water, natuur en cultuurhistorie, geheel in lijn met de NOVI.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan de 'Nationale Omgevingsvisie (NOVI)'.

4.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving. De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.

De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en het Natuurnetwerk Nederland. Voor onderhavig plan is het belang ''Militaire terreinen en objecten'' aan de orde. Dit belang is beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (zie paragraaf 4.1.3). Als aan dat besluit wordt voldaan, wordt tevens aan de SVIR voldaan.

4.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De in de SVIR opgenomen nationale belangen krijgen een wettelijke grondslag in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

De werking van het Barro is naar plaats beperkt. Het plangebied ligt op minder dan 15 km van het militaire vliegveld Volkel. Derhalve gelden bepaalde hoogtebeperkingen. In paragraaf 5.4 vindt hiervan een nadere uitwerking plaats. Daaruit wordt geconcludeerd dat het bouwplan ruim onder de maximaal toegestane hoogten blijft. Het project vormt daardoor geen belemmering voor het nationale belang "Militaire terreinen en objecten".

Conclusie

Het project vormt geen belemmering voor de nationale belangen die middels het Barro beschermd zijn.

4.1.4 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Onderhavig initiatief voorziet in de woningsplitsing van een bestaande woonboerderij (planologische toevoeging van één extra woning). Projecten die minder dan twaalf woningen bevatten worden op basis van jurisprudentie niet als stedelijke ontwikkeling gezien. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet nodig.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

4.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Omgevingsvisie Noord-Brabant;
  • Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.

Het plan wordt aan deze nota's getoetst.

4.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

In voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft de provincie de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld (14 december 2018). Deze omgevingsvisie bevat de visie van het provinciale bestuur op de Brabantse leefomgeving van de toekomst (2050). Naar de uitgangspunten van de Omgevingswet zijn daarbij geen routes naar de gestelde doelen vastgelegd, omdat daarmee een beter samenspel en draagvlak kunnen ontstaan. De Omgevingsvisie zal onder meer de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening gaan vervangen.

De Omgevingsvisie kent één basisopgave: "werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit". Elke ruimtelijke ontwikkeling moet - ongeacht de omvang - hieraan bijdragen. In vier hoofdopgaven worden nadere accenten gelegd:

  • 1. werken aan de Brabantse energietransitie;
  • 2. werken aan een klimaatproof Brabant;
  • 3. werken aan een slimme netwerkstad;
  • 4. werken aan een concurrerende, duurzame economie.

Analyse
Onderhavig plan omvat de woningsplitsing van een woonboerderij in twee afzonderlijke woningen, zonder dat er sprake is van bebouwing en uitbreiding van het terrein. Deze relatief kleinschalige ontwikkeling draagt niet direct bij aan de 'grote' hoofdopgaven.

Conclusie
Het plan geeft invulling aan bij de opgaven van de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

4.2.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

De Interim Omgevingsverordening (geconsolideerde versie 21 maart 2023) bevat de provinciale regels en randvoorwaarden met een bindende werking over de fysieke leefomgeving. Deze vloeien voort uit de in de Omgevingsvisie genoemde doelen. De Interim Omgevingsverordening is opgesteld naar de gedachtegang van de nieuwe Omgevingswet die naar verwachting op 1 januari 2024 in werking zal treden.

De Interim omgevingsverordening (IOV) heeft een opbouw naar de verschillende doelgroepen. Voor onderhavig plan zijn in beginsel uitsluitend de in hoofdstuk 3 opgenomen "Instructieregels aan gemeenten" aan de orde. De afdelingen in dat hoofdstuk zijn als volgt te onderscheiden (waarbij de volgorde is omgekeerd ten behoeve van vergroting van de toepasbaarheid):

  • afdelingen 3.5 tot en met 3.7: de toedeling van functies;
  • afdelingen 3.2 tot en met 3.4: de bescherming van gebiedskenmerken;
  • afdeling 3.1: de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies.

4.2.2.1 De toedeling van functies

Onderhavig plan betreft de woningsplitsing van een woonboerderij in twee afzonderlijke woningen (zonder bouwplan) in het 'Landelijk gebied'. Conform artikel 3.69 onder c van de Interim Omgevingsverordening (IOV) is de vestiging van of de splitsing in meerdere woonfuncties in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, als dat bijdraagt aan het behoud of herstel van deze bebouwing in het landelijk gebied, toegestaan.

Middels voorliggend planvoornemen zal de bestaande vervallen woonboerderij planologisch worden gesplitst in twee afzonderlijke wooneenheden. Middels de splitsing is zowel het behoudt als herstel van de cultuurhistorische bebouwing op deze locatie geborgen. Hiermee voldoet het planvoornemen aan het artikel 3.69 onder c van de IOV.

4.2.2.2 De bescherming van gebiedskenmerken

Ter plaatse van het plangebied gelden de volgende gebiedskenmerken:

  • Stalderingsgebied;
  • Groenblauwe mantel;
  • Norm wateroverlast buiten Stedelijk gebied.

Stalderingsgebied
Het artikel 3.52 IOV stelt regels aangaande de ontwikkeling van veehouderijen. Onderhavig plan omvat geen veehouderij. Er hoeft derhalve geen nadere toetsing plaats te vinden.

Groenblauwe mantel

Het artikel 3.32 IOV stelt dat een bestemmingsplan/wijzigingsplan van toepassing op de Groenblauwe mantel zich:

  • a. strekt tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de daarmee samenhangende ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden;
  • b. stelt regels ter bescherming van de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van het gebied;
  • c. borgt dat een ontwikkeling gepaard gaat met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden

Middels voorliggend initiatief blijven de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van het gebied onaangetast.

4.2.2.3 De basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

De voor het plan relevante basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van

functies zijn:

  • zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit;
  • kwaliteitsverbetering van het landschap.

Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit
Om te komen tot een goede omgevingskwaliteit moet rekening gehouden worden met zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden in het gebied (toepassing lagenbenadering) en meerwaardecreatie.
Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik, omdat middels voorliggend planvoornemen sprake is van een woningsplitsing van een cultuurhistorisch waardevol object. Middels de woningsplitsing blijft het cultuurhistorisch waardevol ensemble behouden en wordt het op een juiste wijze gerenoveerd en gerestaureerd. Onderdeel van deze renovatie en restauratie, betreffen naast de woonboerderij, de dwars-deel schuur, de kippenschuur en de veldschuur. Daarnaast worden nieuwe landschapselementen toegevoegd, gebaseerd op de lagenbenadering.
De meerwaarde wordt gecreëerd door:

  • het realiseren van kwalitatief hoogstaande bijgebouwen met in het landschap/gebied passende uitstraling en daardoor een ensemble vormend met het bestaande boerderijgebouw;
  • het realiseren van landschapselementen, die bijdragen aan het landschapstype én de ecologie.

Kwaliteitsverbetering landschap
Conform artikel 3.9 IOV moeten ruimtelijke ontwikkelingen in landelijk gebied gepaard gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap. Deze kwaliteitsverbetering is beschreven in paragraaf 4.3.4 waarin het project aan de gemeentelijke 'Landschapsinvesteringsregeling (LIR)' wordt getoetst.

4.2.2.4 Conclusie

Het plan is niet in strijd met de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.

4.3 Gemeentelijk niveau

4.3.1 Omgevingsvisie Uden 2015

Op 17 december 2015 heeft de gemeenteraad van Uden de Omgevingsvisie Uden 2015 (hierna: Omgevingsvisie 2015) vastgesteld, die (tevens) de status van structuurvisie heeft als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Omgevingsvisie zijn de doelstellingen voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn vastgelegd en daarbij is aangegeven hoe deze te bereiken zijn. De Omgevingsvisie geeft niet alleen aan wat de gemeente gaat doen (of nalaten) om de doelstellingen te bereiken, maar gaat ook in op de vraag hoe initiatiefnemers en hun initiatieven kunnen bijdragen aan het bereiken van die doelstellingen.

De Omgevingsvisie 2015 verdeelt het buitengebied in drie verschillende gebieden:

  • buitengebied met accent op natuur en recreatie;
  • gemengd agrarisch gebied, en;
  • primair agrarisch gebied.

Het plangebied is onderdeel van het deelgebied 'Natuur/recreatie buitengebied'. Voor het gebied rondom de planlocatie heeft de gemeente de volgende doelen gesteld:

  • Een bron van vitaliteit (gezondheid, gezonde voeding, rust, recreatie, spiritualiteit);
  • Stad en dorp, landelijk gebied, natuur en recreatie in harmonie laten vervlechten;
  • De achtertuin van Uden voor de Udenaren, deze delen met de regio (en met toeristen en recreanten van elders);
  • Kwaliteiten (natuur, landschappelijke structuren) behouden en versterken;
  • Bekendheid geven aan de Maashorst als grootste natuur- en recreatiegebied van Brabant;
  • Het gebied beter bereikbaar maken (infrastructuur);
  • Duurzaam beheer van het gebied;

Analyse

Het initiatief betreft de woningsplitsing van cultuurhistorische waardevolle woonboerderij (ensemble) in twee afzonderlijke woningen. Middels voorliggend planvoornemen blijft de kwaliteit van het gebied (cultuurhistorische waarden) behouden en wordt deze middels de renovatie en restauratie versterkt. Hierdoor past het initiatief binnen de 'Omgevingsvisie Uden 2015'.

Conclusie

Het project sluit aan bij de Omgevingsvisie Uden 2015.

4.3.2 Woonvisie 2020-2025

Het woonbeleid van de gemeente Uden is op 25 juni 2020 middels de 'Woonvisie 2020-2025' vastgesteld. In de woonvisie legt de gemeente de focus op een viertal ambities, te weten:

  • 1. Gemeente Uden als circulaire parel van de regio: vormgeven van duurzame leefkwaliteit.
  • 2. Een gezonde woningmarkt: accommoderen van stevige groei.
  • 3. Een gezonde woningmarkt: meer diversiteit.
  • 4. De juiste woning op de juiste plek: aandacht voor een inclusieve samenleving en wijken in balans

Analyse

Gelet op de schaal van deze ontwikkeling doen er zich geen kansen voor om een grote bijdrage aan de ambities van de gemeente te kunnen leveren. Wel doet zich de kans voor om met de ontwikkeling de woningvoorraad kwantitatief en kwalitatief te verbeteren.

In september 2020 heeft de Provincie Noord-Brabant de bevolkings- en woningbehoefte prognose geactualiseerd. Op grond van deze prognose dient de gemeente Maashorst in de periode tot 2030 netto (dus rekening houdend met sloop circa 2.475 woningen aan de woningvoorraad toevoegen. Deze Brabantse prognose geldt als belangrijk richtinggevend (kwantitatief) kader, waarlangs de regionale en gemeentelijke woningbouwontwikkelingen worden gemonitoord.

Op 1 juli 2023 kent de gemeente Maashorst een totale plancapaciteit van 3079 woningen (harde én zachte plancapaciteit), waarvan circa 22% harde plancapaciteit. In 2020, 2021 en 2022 zijn 618 woningen in aanbouw genomen.

Onderhavig plan omvat de woningsplitsing van een woonboerderij in twee afzonderlijke woningen, zonder dat er sprake is van bebouwing en uitbreiding van het terrein. Deze ontwikkeling sluit aan bij de ambities 2 en 3. Middels voorliggend planvoornemen wordt een gezonde woningmarkt gestimuleerd door het accommoderen van mogelijkheden binnen de bestaande bebouwing. Daarnaast zorgt onderhavig planvoornemen voor een diversiteit aan woonvormen (boerderijsplitsing).

Conclusie

Het plan past binnen het beleid van de Woonvisie 2020-2025.

4.3.3 Beleidsnotitie bebouwingsconcentraties Uden

De gemeente Uden (thans Maashorst) heeft haar beleid omtrent bebouwingsconcentraties in het buitengebied van de gemeente vastgelegd in de 'Beleidsnotitie bebouwingsconcentraties Uden'. Onderhavig plangebied is hierin gelegen binnen de bebouwingsconcentratie 'Hengstheuvel'.

Deze bebouwingsconcentratie is gelegen tussen de noordgrens van Uden, de Rondweg en het natuurgebied de Slabroeksche Bergen. De Rondweg vormt, behalve een scherpe en harde overgang van stedelijk naar landelijk gebied, door de geringe oversteekbaarheid een fysieke barrière.

De bebouwingsconcentratie wordt gevormd door de Voortweg en de Udensedreef - Erphoevenweg. Ten zuiden van de kruising van deze twee doorgaande routes ligt een karakteristieke open ruimte. Te midden van deze leegte is één kavel in gebruik als woningbouwlocatie. De randen van Hengstheuvel worden omzoomd door groene singels en bosgebiedjes. Hierdoor is er sprake van een relatieve openheid, maar zijn er weinig uitzichten naar het omliggende landschap. De grootste bebouwingsconcentratie bevindt zich aan de noordzijde van Hengstheuvel.

In deze bebouwingsconcentratie is een aantal beeldbepalende panden aanwezig die tezamen met de historische akkercomplexen Hengstheuvel een geheel eigen identiteit geven. Daarnaast is de aanwezigheid van recreatieve fietsroutes naar de omliggende bos- en natuurgebieden een duidelijke kwaliteit.

Kwaliteitsverbeteringen en streefbeeld

De interne structuur biedt de mogelijkheid een relatief groot aantal (kleinschalige) functies toe te staan. De nabijheid van Uden versterkt deze potentie. De geringe ontsluitingsmogelijkheden bieden echter geen ruimte voor verkeersaantrekkende functies. Ook de recreatieve functie heeft, in combinatie met de recreatieve mogelijkheden in en rond de Slabroeksche Bergen, potenties. De aanwezige recreatieve routes (ruiterpaden en fietsroutes) en de nabijheid van aantrekkelijke uitloopgebieden versterkt dit.

Rood

In dit gebied zijn een aantal bouwwerken en gebouwen aanwezig die afbreuk doen aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze zouden, wanneer de mogelijkheid zich voordoet, gesloopt kunnen worden. Naast slooplocaties zijn er in deze bebouwingsconcentratie eveneens gebieden aan te wijzen waar juist het toevoegen van nieuwe bebouwing een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit kan betekenen. Dit is het geval in het gebied dat met de oranje arcering is aangegeven. Een bijzondere plaats wordt ingenomen door de kruising in het hart van dit gebied, hier zou een verbijzondering van de structuur tot de mogelijkheden behoren. Dit is echter slechts mogelijk wanneer de lange stallen gesloopt zijn.

Groen

Het versterken van de karakteristieke centrale open groene ruimte en het landschappelijk inpassen van de bestaande bebouwing zijn de belangrijkste kwaliteitsverbeteringen die in dit cluster in de ‘groene sfeer’ gedaan zouden kunnen worden.

Mogelijke nieuwe functies

De gevoeligheid van het gebied zorgt ervoor dat er geen ruimte geboden wordt voor grootschalige ontwikkelingen. Mogelijke nieuwe functies zijn kleinschalig van omvang en in de sfeer van educatie, natuurontwikkeling of recreatie/toerisme gezocht moeten worden.

Analyse

Onderhavig plan betreft de woningsplitsing van cultuurhistorische waardevolle woonboerderij (ensemble) in twee afzonderlijke woningen. Middels voorliggend planvoornemen blijft de kwaliteit van het gebied (cultuurhistorische waarden) behouden en wordt deze middels de renovatie en restauratie versterkt.

De locatie is binnen de beleidsnotitie niet voorzien van een specifieke aanduiding (zie onderstaande afbeelding). Desalniettemin zorgt onderhavig planvoornemen, middels behoudt en versterking van de cultuurhistorische waarden van het perceel voor een meerwaarde binnen de bebouwingsconcentratie 'Hengstheuvel'. Daarnaast zal onderhavig plan, middels de aanleg van een tweetal individuele tuinen, landschappelijk worden ingepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.WPVoortweg19-ON01_0011.png"

UITSNEDE BELEIDSNOTITIE BEBOUWINGSCONCENTRATIES UDEN

Conclusie

Het plan past binnen het beleid van de 'Beleidsnotitie bebouwingsconcentraties Uden'.

4.3.4 Regeling Kwaliteitsverbetering van het landschap

De kwaliteitsverbetering van het landschap dient conform de 'Landschapsinvesteringsregeling (LIR)' van de gemeente Uden (thans gemeente Maashorst) plaats te vinden. Voor het bepalen van de benodigde kwaliteitsverbetering is de categorie-indeling van de ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied van toepassing:

  • categorie 1: geen ruimtelijke impact; geen tegenprestatie nodig;
  • categorie 2: beperkte impact; landschappelijke inpassing volstaat;
  • categorie 3: grote impact; landschappelijke inpassing én berekende kwaliteitsverbetering van het landschap, tezamen tenminste 20% van de waardevermeerdering van de grond bedragende.

Voorliggend initiatief valt onder een categorie 1-ontwikkeling: 'vestiging van of de splitsing in meerdere wooneenheden in monumentale/ karakteristieke/cultuurhistorisch waardevolle bebouwing'. Conform bovenstaande opsomming leidt een dergelijke ontwikkeling niet tot een ruimtelijke impact en is derhalve geen tegenprestatie vereist. Desalniettemin zal het planvoornemen landschappelijk worden ingepast, conform bijlage 3 (tevens toegelicht in paragraaf 3.3. De landschappelijke inpassing kent een oppervlakte van 480 m². Hiermee beslaat dit circa 16% van het plangebied. Hiermee wordt voldaan aan de minimale inpassing van 10% van het plangebied.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:

  • 1. milieu;
  • 2. waarden;
  • 3. waterhuishouding.

5.1 Milieu

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.

5.1.1 Bodemkwaliteit
5.1.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

5.1.1.2 Analyse

De gemeente Maashorst heeft bodembeleid waarbij een bodemonderzoek niet verplicht is als de bestemming niet wijzigt en/of de locatie op basis van een zogenaamd vooronderzoek (historische toets) onverdacht is. In dit geval is er geen sprake van een bestemmingswijziging, omdat het plangebied zowel in de bestaande als de beoogde situatie wordt gebruikt voor woondoeleinden.

In het kader van dit planvoornemen is een historische toets uitgevoerd, bijgevoegd als bijlage 4. Hieruit volgt dat de bodem onverdacht is.

5.1.1.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.2 Bedrijven en milieuzonering
5.1.2.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

5.1.2.2 Analyse

Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft woningbouw. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.

Invloed omliggende inrichtingen op plan
Hieronder staat een overzicht van de bedrijven in de directe omgeving, de SBI-code, de milieucategorie en de bijbehorende richtafstand, alsmede de werkelijke afstand tot het dichtstbijzijnde milieugevoelige object binnen het plangebied.

Bedrijf   SBI-code   Categorie   Richtafstand   Werkelijke afstand  
Voortweg 22 (pension)   5510   1   10 meter   16 meter  
Erphoevenweg 2a (Artsenpraktijken,
klinieken en dagverblijven)  
8621, 8622, 8623   1   10 meter   65 meter  


Er liggen geen milieugevoelige onderdelen van het plan binnen de richtafstanden van de omliggende bedrijven. Het plan vormt geen belemmering voor de omliggende bedrijven.

5.1.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.3 Externe veiligheid
5.1.3.1 Inleiding

Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.

5.1.3.2 Beoordelingskader

Het kader voor het beoordelen van externe veiligheid bestaat met name uit:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt daarnaast getoetst aan de van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit onder meer het Activiteitenbesluit en het Besluiten algemene regels ruimtelijke ordening.

Kernbegrippen
In het beoordelingskader staan twee kernbegrippen centraal:

  • Plaatsgebonden risico:
    Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, van overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico kan op een kaart worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten met eenzelfde plaatsgebonden risico verbinden. Voor ruimtelijke ontwikkelingen is de risicocontour van 10-6/jaar het meest relevant. Binnen deze contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten gerealiseerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze contour niet als grenswaarde, maar als richtwaarde.
  • Groepsrisico:
    Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en kent geen vaste norm, maar een oriëntatiewaarde (= '1'). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre eventuele externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente), waardoor het externe veiligheidsaspect wordt meegewogen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. In onderstaand overzicht (volgend uit de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico) zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.

Bron   Wanneer en opzet verantwoording groepsrisico  
Inrichtingen (Bevi)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen.  
Buisleidingen (Bevb)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 100% letaliteitgrens bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  
Transportroutes (Bevt)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 200 meter-zone bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  

Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.

Overige wet- en regelgeving

Tot slot wordt in het kader van een ‘goede ruimtelijke ordening ‘(art. 3.1 Wro) getoetst aan

eventueel van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit het Activiteitenbesluit, Barro,

effectafstanden uit de ‘Circulaire effectafstanden LPG-tankstations’, enz.

5.1.3.3 Analyse

De signaleringskaart geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten ten opzichte van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de signaleringskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.WPVoortweg19-ON01_0012.png"

UITSNEDE SIGNALERINGSKAART

Inrichtingen
Er liggen geen Bevi-inrichtingen op korte afstand van het plangebied.

Buisleidingen
Er liggen geen buisleiding die onder het Bevb vallen op korte afstand van het plangebied.

Transportroutes
De A50 knooppunt Paalgraven-Zeeland, wegvak B80, ligt op circa 935 meter afstand. Over deze transportweg worden onder andere gevaarlijke stoffen uit de categorie GT4 vervoerd. GT4 heeft een invloedsgebied van > 4.000 meter. Omdat het plangebied niet binnen 200 meter van de transportroute ligt, kan er worden volstaan met een beperkte verantwoording voor het scenario toxisch.

Ten zuiden van het plangebied loopt op circa 620 meter afstand de transportweg ‘Rondweg’. Over deze weg worden onder andere gevaarlijke stoffen uit de categorie LT2 vervoerd. LT2 heeft een invloedsgebied van 880 meter(LT2). Omdat het plangebied niet binnen 200 meter van de transportroute ligt kan, conform art. 7 Besluit externe veiligheid transport, worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico voor het scenario toxisch.

Een beperkte verantwoording van het groepsrisico gaat in op de zelfredzaamheid van personen binnen het plangebied bij een calamiteit en de mogelijkheden tot het bestrijden van de gevolgen van een calamiteit binnen het plangebied.

Verantwoording groepsrisico (beperkt) toxisch

Verantwoording groepsrisico (beperkt) toxisch

Vanwege de ligging van de planlocatie in het invloedsgebied van een risicobron waarvan een toxische wolk het maatgevende scenario is, dient een beperkte verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden. Hierbij is de Veiligheidsregio Brabant-Noord om advies gevraagd. Het advies is verwerkt in de verantwoording.

Scenario(‘s)

Het relevante scenario voor het plangebied in relatie tot het transport van gevaarlijke stoffen is het overdrijven van een toxische wolk. Door bijvoorbeeld een incident tijdens de verlading of door een mechanische impact op de tank ontstaat een gat waardoor in korte tijd een groot deel van de toxische stof vrijkomt en met de wind mee wordt verspreid. De kans op een dergelijk ongeval is bijzonder klein. De gevolgen voor personen zijn afhankelijk van de concentratie en blootstellingstijd aan de stof.

Mogelijkheden tot bestrijdbaarheid van een calamiteit

Bij het scenario toxische wolk zal de brandweer proberen de toxische wolk neer te slaan. Bij een snelle verspreiding van de toxische wolk zal dit echter beperkt effect hebben. De bestrijdbaarheid wordt om deze reden als matig beoordeeld.

De mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar. Het zelfredzame vermogen van personen is een belangrijke voorwaarde om grote aantallen slachtoffers bij een incident te voorkomen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen binnen bebouwing en ontvluchten van het plangebied.

Mogelijkheden zelfredzaamheid

De mogelijkheden ten aanzien van de zelfredzaamheid zijn goed. Er worden geen niet- of verminderd zelfredzame mensen in het plangebied gehuisvest. De aanwezigen zijn normaal gesproken in staat om zelfstandig, conform instructies bijvoorbeeld via NL-Alert, te reageren. Het aantal mensen in het plangebied is beperkt.

Is het gebied voldoende ingericht om de zelfredzaamheid te kunnen faciliteren?

Behalve de vraag of zelfredding mogelijk is, zijn de fysieke eigenschappen van gebouwen en omgeving van invloed op de vraag of die zelfredding optimaal kan plaatsvinden. Vanuit de hierboven geschetste mogelijkheden is het dus van belang, dat (in) het plangebied:

  • goed te alarmeren is.
  • goed te schuilen is.
  • goed te ontvluchten is.

Alarmering

In geval van een calamiteit zal NL-Alert worden ingezet. NL-Alert is een aanvullend alarmmiddel van de overheid voor de mobiele telefoon. Met NL-Alert kan de overheid mensen in de directe omgeving van een noodsituatie met een tekstbericht informeren. In het bericht staat specifiek wat er aan de hand is en wat je op dat moment het beste kunt doen.

Schuilmogelijkheden

Schuilen in de afgesloten bebouwing zal in beginsel de beste manier zijn om de calamiteit met het scenario toxische wolk te overleven. Schuilen voor een toxische wolk is mogelijk binnen de bebouwing op de planlocatie. Om veilig schuilen binnen de bebouwing mogelijk te maken, dient de bebouwing aan bepaalde veiligheidseisen te voldoen. Als gevolg van energieprestatie-eisen zijn nieuwe woningen goed geïsoleerd en bieden daarom een goede bescherming. Eventuele aanwezige ventilatieopeningen moeten afgesloten kunnen worden.

Vluchtmogelijkheden

Mocht vluchten noodzakelijk zijn, dan is het plangebied naar meerdere zijden te ontvluchten. Ontvluchten kan in alle gevallen van de risicobron af.

5.1.3.4 Conclusie

Er bestaat vanuit extern veiligheidsoogpunt geen bezwaar tegen de gewenste ontwikkeling. Er is geen reden voor nader advies. De Veiligheidsregio Brabant-Noord ziet geen reden tot het geven van een nader advies ten aanzien van de zelfredzaamheid van personen binnen het plangebied en de bestrijdbaarheid van een ramp op de wegen.

5.1.4 Geurhinder veehouderijen
5.1.4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.

5.1.4.2 Analyse

Dieren zonder vaste geuremissie

Het initiatief omvat nieuwe geurgevoelige objecten (planologische toevoeging van één woning. Uit een recent uitgevoerd geuronderzoek (ten behoeve van de locatie Erphoevenweg ong. (naast 3)), bijgevoegd als bijlage 5, volgt dat een deel van de boerderij binnen de contour van de voorgrondbelasting 8,0 ouE/m³ ligt en geheel buiten de contour van de achtergrondbelasting van 14,0 ouE/m³. Voor wat betreft de voorgrondbelasting valt het plan in het afwegingsgebied 8-10 ouE/m³.

De berekende voorgrondbelasting is in het uitgevoerde onderzoek berekend t.o.v. de veehouderij aan de Voortweg 25 te Uden (dichtstbijzijnde veehouderij zonder vaste geuremissie). Middels de bestemmingsplanherziening ''Voortweg 25, Uden'' is deze contour komen te vervallen. Hieruit kan worden geconcludeerd dat voor dieren zonder vaste geuremissie een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden.

Dieren met een vaste geuremissie

Daarnaast sluit de gemeente Maashorst in haar geurbeleid aan bij de landelijk geldende normen voor dieren met een vaste geuremissie. Dit betekent een minimumafstand van:

  • 100 meter binnen de bebouwde kom;
  • 50 meter buiten de bebouwde kom.

Onderhavige locatie is gelegen buiten de bebouwde kom van de kern Uden en derhalve geldt een vaste afstand van 50 meter. Binnen een straal van 50 meter rondom het plangebied zijn geen veehouderijen met vaste geuremissie dieren aanwezig. Derhalve kan geconcludeerd worden dat in dat kader een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden.

Omgekeerde werking

Onderhavig planvoornemen betreft de planologische toevoeging van één wooneenheid binnen de bestaande bebouwing. Gezien het feit dat de locatie thans een woonbestemming heeft en de locatie niet gesitueerd is binnen 50 meter van veehouderijen met een vaste geuremissie kan worden geconcludeerd dat de agrarische bedrijven in de omgeving niet negatief worden belemmerd in de bedrijfsvoering.

5.1.4.3 Conclusie

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.5 Geluid
5.1.5.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

5.1.5.2 Analyse

Het plan omvat nieuwe geluidgevoelige objecten.

Verkeerslawaai
Het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van de Voortweg en de Erphoevenweg. Om de gevelbelasting van de nieuwe woningen inzichtelijk te maken heeft Kragten een akoestisch onderzoek uitgevoerd: rapport "Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai; Voortweg 19, Uden" (23 juni 2023, 20230623-MSH001-AKO-WVL 0.1). Het onderzoeksrapport is als bijlage 6 bijgevoegd.

Kragten concludeert dat de berekende geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Voortweg en de Erphoevenweg niet meer dan bedraagt 48 dB inclusief aftrek artikel 110g van de Wet geluidhinder. De voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder wordt gerespecteerd. Maatregelen hoeven niet te worden onderzocht en een hogere waarde hoeft niet te worden aangevraagd.

Industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. Er is geen akoestisch onderzoek nodig.

5.1.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.6 Luchtkwaliteit
5.1.6.1 Inleiding

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.1.6.2 Analyse

Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen. Onderhavig plan omvat de woningsplitsing van cultuurhistorische waardevolle woonboerderij (ensemble) in twee afzonderlijke woningen en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.

Goede ruimtelijke ordening

Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.

In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op.

De monitoringstool die in het kader van het CIML (Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit) is opgesteld, geeft de volgende jaargemiddelden voor de relevante stoffen ter plaatse van het meest relevante meetpunt 'Rondweg, Uden; 85031186_41045'.

categorie   grenswaarde   2021   2030  
jaargemiddelde concentratie NO2   40 µg/m³   17,4   15,8  
jaargemiddelde concentratie PM10   40 µg/m³   17,6   15,1  
jaargemiddelde concentratie PM2.5   25 µg/m³   10,4   7,8  
overschrijdingsdagen per jaar- gemiddelde concentratie PM10   35   6,2   6,0  

Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat aan alle grenswaarden wordt voldaan. Er is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

5.1.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.7 Volksgezondheid
5.1.7.1 Inleiding

Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.

Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor de ontwikkeling van of in de buurt van veehouderijen, boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.

5.1.7.2 Veehouderijen

Het RIVM doet onderzoeken naar de effecten van veehouderijen op de gezondheid van omwonenden, veehouders, de gezinnen van veehouders en mensen die op de veehouderij werken. Dieren kunnen ziekteverwekkers bij zich dragen waar mensen ziek van kunnen worden zoals Q-koorts of Salmonella. Daarnaast kunnen fijnstof en endotoxinen (celwandbestanddelen van bepaalde bacteriën) gezondheidsproblemen veroorzaken. Ook kan het voorkomen dat mensen hinder ondervinden van de stank die afkomstig is van de mest uit de veehouderijen.

In 2016 zijn de resultaten gepubliceerd van het onderzoek Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO). In dit onderzoek is gekeken naar de gezondheidseffecten bij omwonenden van ziekteverwekkers en luchtverontreiniging afkomstig van veehouderijen. In 2017 is er een tweede rapport 'Veehouderij en gezondheid omwonenden – aanvullende studies' gepubliceerd. Daarin zijn nieuwe analyses gedaan om de eerdere resultaten nog eens extra bevestigd te krijgen.

In de Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 van 30 april 2018 is een stappenplan opgenomen om te beoordelen of er knelpunten worden gevonden voor een bestemmingsplan en of nadere advisering vanuit de GGD wenselijk is. Dit stappenplan is voor het te realiseren plan doorlopen.

  • 1. Edotoxine (varkens- / pluimveehouderijen)

Op basis van het 'Endotoxine toetsingskader 1.0' kan worden beoordeeld of sprake is van een verhoogd volksgezondheidsrisico ten aanzien van varkenshouderijen en pluimveehouderijen. Het is van belang dat ter plaatse van de ontwikkeling sprake moet zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en derhalve de advieswaarde van 30 EU/m³ niet wordt overschreden.

De dichtstbijzijnde varkenshouderij is gelegen aan de Strikseweg 3 te Uden. De afstand tot aan het plangebied bedraagt hemelsbreed 1.300 meter. Conform het onderzoek van Ogink et al. (2016) volgt dat voor indivduele varkenshouderijen een overschrijding ten aanzien van fijnstof kan plaatsvinden tot op een afstand van circa 200 meter.

De dichtstbijzijnde pluimveehouderij is gelegen aan de Voortweg 32C te Uden. De afstand tot aan het plangebied bedraagt hemelsbreed 420 meter. Conform het onderzoek van Ogink et al. (2016) volgt dat voor pluimveehouderijen een overschrijding ten aanzien van fijnstof kan plaatsvinden tot op een afstand van circa 500 meter.

Als gekeken wordt naar de afstanden dan ligt het plangebied binnen de richtafstand van de endotoxine risicocontour van pluimveehouderijen. Derhalve is een advies van de GGD noodzakelijk.

  • 2. Emissies

Uit het VGO onderzoek komt naar voren dat diverse gezondheidseffecten gerelateerd lijken te zijn aan de blootstelling van omwonenden aan de emissie van fijnstof, micro-organismen en ammoniak (via de bijdrage aan secundair fijnstof) afkomstig van veehouderijen. Gekeken dient te worden of sprake is van een toename van deze emissies.

Onderhavig plan voorziet in het planologisch oprichten van 1 extra woning (binnen de bestaande bebouwing). Het oprichten van de woningen leidt niet tot een toename van emissies van geur en/of fijnstof en/of ammoniak.

  • 3. Wijze waarop met overbelasting geur wordt omgegaan

3a. Wettelijke uitgangspunten

Op grond van de Wet geurhinder veehouderij kan bij een ontwikkeling sprake zijn en blijven van een overbelaste geursituatie. Het uitgangspunt hierbij is dat er geen sprake is of blijft van een overbelaste situatie voor geur (voorgrond of achtergrond).

De ontwikkeling vindt niet plaats in een gebied met een overbelaste geursituatie (zie paragraaf 5.1.4). Met het initiatief is daarnaast geen sprake van een toename van geuremissie.

3b. Gezondheidskundige uitgangspunten

Naast een toets op de wettelijke aspecten kan ook gekozen worden voor een gezondheidskundige beoordeling ten aanzien van het aspect geur. Toetsing vindt dan plaats aan de door de GGD gehanteerde gezondheidskundige advieswaarde. De GGD hanteert het standpunt dat het onderzoek van Geelen et al. (2015). De op grond van het onderzoek van Geelen hierbij behorende geurbelasting is weliswaar niet juridisch houdbaar aangezien dit niet is opgekomen binnen het gemeentelijk beleid.

Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat als gevolg van de geursituatie in het gebied.

  • 4. De aanwezige diersoort(en) binnen een veehouderij

De soort landbouwhuisdieren dat wordt gehouden en ook de combinatie van te houden dieren kan van invloed zijn op het eventuele risico voor de volksgezondheid. Dit heeft te maken met een mogelijk verhoogde infectiedruk en het risico van vermenging bacteriën of virussen. Indien er sprake is van het gecombineerd houden van varkens en pluimvee, of rundvee en kleine herkauwers (schapen/geiten) of kleine herkauwers onderling dan is advisering vanuit de GGD wenselijk in hoeverre dit voor wat betreft volksgezondheid verantwoord is.

Er zijn geen veehouderijen in de buurt waar meer dan één diersoort wordt gehouden. Daarnaast zijn er geen varkens- en/ of pluimveebedrijven in de buurt waarvan de afstand tussen het plangebied en de inrichtingsgrenzen minder dan 100 meter bedraagt.

  • 5. Veehouderijen

5a. Geitenbedrijven

Uit recente bevindingen van het VGO-2 rapport (2017) blijkt dat er in een straal van 2 kilometer rondom geitenhouderijen een verhoogde incidentie op longontstekingen wordt gevonden. Hierom bedraagt de minimale afstand tussen geitenhouderijen en gevoelige bestemmingen 2 kilometer.

Op de locatie Duifhuisstraat 4 te Schaijk worden in totaal 2.925 geiten gehouden. Deze locatie is gelegen op circa 5.840 meter van het plangebied. Gesteld kan worden dat er geen geitenhouderijen met een omvang van meer dan 50 geiten binnen 2 kilometer van het plangebied gesitueerd.

5b. Pluimveebedrijven

Uit het onderzoek Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO), onderzoeksprogramma VGO-III (looptijd 2017-2024) bleek dat in de jaren 2009-2013 sprake was van een verhoogd voorkomen van longontstekingen onder omwonenden die binnen een straal van 1 kilometer van een pluimveehouderij woonden. In de jaren daaropvolgend (2014-2016) werd dat verband niet meer gevonden. Elke drie jaar worden in het kader van het onderzoeksprogramma VGO-III de onderzoeksresultaten geactualiseerd. Voor de periode 2017 – 2019 geldt dat bovenstaand verband opnieuw werd gevonden voor een afstand van 500 meter. Tot het moment dat de herziene versie van de Handreiking Veehouderij en Volksgezondheid wordt uitgegeven op basis van de meest recente onderzoeksresultaten, is besloten om een advies van de GGD te blijven vragen binnen een afstand van 500 meter van een pluimveehouderij.

Uit stap 1 blijkt dat de dichtstbijzijnde pluimveehouderij (Voortweg 32C, Uden ) gelegen is op circa 420 meter. Geconcludeerd kan worden dat er pluimveehouderijen gelegen zijn binnen 500 meter van het plangebied. Derhalve is een advies van de GGD noodzakelijk.

5c. Overige veehouderijen

Indien een overige veehouderij op kortere afstand ligt dan 250 meter van een bebouwde kom is het advies om een aanvullend risicobeoordeling uit te voeren.

Op de locatie aan de Voortweg 29 te Uden worden paarden gehouden. Dit betreft een overige veehouderij. De vleesvee-veehouderij is gelegen op circa 205 meter van het plangebied. Binnen 250 meter van het plangebied zijn dus (overige) veehouderijen gelegen. Er is sprake van een verhoogd risico. Derhalve is een advies van de GGD noodzakelijk.

  • 6. De aanwezigheid van mestbe- of verwerking

Bij een veehouderij kan mestbewerking als nevenactiviteit bij het houden van de dieren aan de orde zijn. Maar het kan ook een op zichzelf staande activiteit betreffen, waar mest van meerdere veehouderijen wordt bewerkt.

Er is in de nabijheid van het plangebied geen mestbewerkings- of mestverwerkingsbedrijf aanwezig.

  • 7. Ongerustheid bij omwonenden

Indien er rond een veehouderij veel ongerustheid bestaat over het aspect volksgezondheid (gerelateerd aan de betreffende veehouderij of meerdere veehouderijen in de omgeving), dan is een advies vanuit de GGD wenselijk.

Er is in de omgeving geen ongerustheid over de volksgezondheid bij omwonenden.

5.1.7.3 Boom- en fruitteelt

Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.

Analyse
Het plan leidt tot het toevoegen van één woning waar personen gedurende langere tijd verblijven. In de directe omgeving van het plangebied zijn agrarische percelen gelegen (waarop onder andere fruitteelt en sierteelt is toegestaan), waardoor er normaliter sprake kan zijn van een 'spuitzone' waarvoor een afstandsgrens van 50 meter wordt gehanteerd zoals aan de orde is geweest in een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 oktober 2022 (Asdockterrein, ECLI:NL:RVS:2022:3023).

Gezien het feit dat rondom de percelen 1070 (gedeeltelijk), 1071 (gedeeltelijk) en 1072 thans woonpercelen gesitueerd zijn binnen een straal van 50 meter, kan uitgesloten worden dat deze percelen te gebruiken zijn voor een spuitzone. Daarnaast is het huidige agrarische gebruik (in overeenstemming met het historische gebruik) te omschrijven als akkerbouwgrond. Derhalve is het niet in lijn met de toekomst om te verwachten dat hier een mogelijke spuitzone opgericht kan en gaat worden.

Daarnaast geldt voor de percelen 217, 218 en 219 dat ook deze zijn gesitueerd binnen straal van 50 meter rondom woonpercelen en recreatieve percelen. Ook voor deze percelen geldt dat hiermee kan worden uitgesloten dat deze te gebruiken zijn voor een spuitzone. Daarnaast is het huidige agrarische gebruik (in overeenstemming met het historische gebruik) te omschrijven als akkerbouwgrond. Derhalve is het niet in lijn met de toekomst om te verwachten dat hier een mogelijke spuitzone opgericht kan en gaat worden.

5.1.7.4 Hoogspanningsverbindingen

De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.

Analyse
Het plan leidt tot het toevoegen van woningen of andere functies waar kinderen gedurende langere tijd verblijven. Desalniettemin wordt opgemerkt dat er sprake is van een zeer grote afstand tot hoogspanningsverbindingen, namelijk ruim 650 meter, en dat het schadelijke magneetveld zich tot maximaal enkele honderden meters van de hoogspanningsverbinding uitstrekt. Er is geen nader onderzoek nodig.

5.1.7.5 Conclusie

Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.8 Milieueffectrapportage
5.1.8.1 Inleiding

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, of waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.

5.1.8.2 Analyse

De in voorliggend wijzigingsplan opgenomen ontwikkelingen behort tot de in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage genoemde ontwikkelingen (D.11.2 De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen). Echter, aangezien het gaat om het realiseren van een extra wooneenheid door middel van een boerderijsplitsing, wordt dit op basis van jurisprudentie niet gezien als een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. en is een aanmeldnotitie (vormvrije m.e.r.- beoordeling) niet noodzakelijk.

5.1.8.3 Conclusie

Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.

5.2 Waarden

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.

5.2.1.2 Analyse

Onderhavig plangebied kent, overeenkomstig met de gemeentelijke archeologische beleidskaart, de 'Categorie 3'. Een uitsnede van de gemeentelijke archeologische beleidskaart is hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.WPVoortweg19-ON01_0013.png"

GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGISCHE BELEIDSKAART

Ter plaatse van de archeologische waarde 'Categorie 3' is archeologisch onderzoek verplicht ten behoeve van het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 40 centimeter. Er is geen onderzoeksplicht naar archeologische waarden in het geval van vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

Het initiatief zorgt voor nieuwe verstoringen van de gronden (nabij de positionering van de nieuwe bijbehorende bouwwerken). Desalniettemin worden de genoemde oppervlakte- en dieptematen niet overschreden. Een archeologisch onderzoek is derhalve niet aan de orde.

Ondanks een zorgvuldige afweging kan nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden archeologische sporen of resten worden aangetroffen. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient hiervan melding te worden gemaakt bij de Minister.

5.2.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.2 Cultuurhistorie
5.2.2.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.2.2.2 Analyse

Om na te gaan of er cultuurhistorische waarden aanwezig zijn, is een bouwhistorisch onderzoek uitgevoerd, rapport: ''Bouwhistorisch onderzoek; Voortweg 19, Uden'' (3 juni 2022, 139). Dit rapport is bijgevoegd als bijlage 2.

Uit het bouwhistorisch onderzoek volgt dat het pand op zichzelf of als typologie, uitgezet tegen de overige boerderijen in de regio Brabant niet heel zeldzaam is, maar wel in de directe omgeving van Uden. De staat van de ongerestaureerde gebouwen en het gehele ensemble op het erf is zeker zeldzaam. Dit erf getuigt van een levenswijze die ons inmiddels vreemd is geworden. Deze kwetsbare authentieke erven zijn als laatste in hun soort de laatste decennia in rap tempo aan het verdwijnen.

Daarnaast volgt uit het bouwhistorisch onderzoek dat een groot deel van het ensemble en het hoofdgebouw in het bijzonder hoge monumentwaarde hebben (blauwe kleur). Op onderstaande afbeeldingen zijn de monumentwaarden middels verschillende kleuren weergeven. De overige waarden betreffen een positieve monumentwaarde (groene kleur, deze zijn van belang voor de structuur en/of de betekenis van het geheel maar zijn in mindere mate van belang voor de beleving ten opzichte van de met hoge monumentwaarde gewaardeerde onderdelen) en een indifferente monumentwaarde (gele kleur, deze zijn van relatief weinig of niet van belang voor de structuur en/of de betekenis van het geheel, of leveren geen een geringe of een negatieve bijdrage aan de beleving van het monument).

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.WPVoortweg19-ON01_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.WPVoortweg19-ON01_0015.png"

Het uitgevoerde bouwhistorisch onderzoek is de motivatie waarom de gecombineerde commissie Welstand en Monumenten van de gemeente Maashorst heeft besloten om in een eerste herziening van het bestemmingsplan ''Partiële herziening buitengebied 2017'' de aanduiding 'karakteristiek' op te nemen op het desbetreffende perceel.

Middels voorliggend planvoornemen (de woningsplitsing van cultuurhistorische waardevolle woonboerderij (ensemble) in twee afzonderlijke woningen) staat behoud van de cultuurhistorische waarden voorop. Deze worden geborgd middels het onder begeleiding renoveren en restaureren van het ensemble.

5.2.2.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.3 Natuurwaarden
5.2.3.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:

  • gebiedsbescherming;
  • soortenbescherming;
  • bescherming van houtopstanden.

5.2.3.2 Analyse

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland. Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan enerzijds om verstorende effecten zoals geluid, licht en trillingen op natuurgebieden behorende tot het Natuurnetwerk Nederland en anderzijds om stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Verstorende effecten
Gezien de aard en omvang van het plan en de afstand tot Natuurnetwerk Nederland kan worden geconcludeerd dat het plan geen verstorende effecten heeft op gebieden behorende tot Natuurnetwerk Nederland.

Stikstofdepositie
Bijlage 7 bevat het stikstofdepositie-onderzoek waarin zowel de bouwfase als de gebruiksfase zijn beoordeeld. Daaruit volgt dat het plan geen significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden heeft.

Soortenbescherming

Om een indruk te verkrijgen van de (mogelijk) aanwezige beschermde planten- en diersoorten binnen heeft Ecologisch Adviesbureau Ettema een natuurtoets uitgevoerd: rapport ''Natuurtoets van perceel Voortweg 19, Uden'' (20 oktober 2023) Het onderzoeksrapport is als bijlage 8 bijgevoegd.

Ecologisch Adviesbureau Ettema concludeert dat:

  • er zijn geen vleermuizen of sporen van vleermuizen gevonden zijn;
  • er zijn geen nesten van vogels en sporen van de steenmarter aangetroffen zijn, en;
  • er is ook geen beschermde flora aanwezig op het erf.

Er hoeven er geen mitigerende maatregelen worden toegepast. Er hoeft op grond van de wet Natuurbescherming ook geen quickscan uitgevoerd te worden. Uit dit onderzoek blijkt, dat er aan alle voorwaarden wordt voldaan en dat er geen ontheffingsplicht geldt.

Tot slot wordt opgemerkt dat de zorgplicht als genoemd in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming te allen tijde van toepassing is.

Bescherming van houtopstanden
Het plan omvat niet het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of in een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is derhalve geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.

5.2.3.3 Conclusie

Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.3 Waterparagraaf

5.3.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van Waterschap Aa en Maas. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets. De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

5.3.2 Beleid

In deze paragraaf is het relevante vigerende beleid opgenomen.

5.3.2.1 Nationaal niveau
  • Nationaal Water Programma 2022 - 2027
    De minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken hebben in maart 2022 het Nationaal Water programma (NWP) 2022 – 2027 vastgesteld. Het Nationaal Waterprogramma 2022-2027 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2016-2021 en vervangt dit plan én de partiële herzieningen hiervan.

    Het NWP beschrijft de hoofdlijnen en ambities van het nationale waterbeleid en het beheer van de rijkswateren en rijksvaarwegen. Voor het waterbeleid is het NWP een uitwerking van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI).

    Klimaatverandering, milieuverontreiniging en ruimtedruk vormen de komende jaren grote uitdagingen. Ook moet infrastructuur zoals bruggen en sluizen in stand worden gehouden en waar nodig vervangen of gerenoveerd. De wateropgaven staan niet op zichzelf; een integrale aanpak met andere opgaven in de fysieke leefomgeving zoals de energietransitie, woningbouw en de landbouw is noodzakelijk.

    Het NWP beschrijft hoe we hiermee omgaan en hoe we zorgen dat water een leidend principe is in de ruimtelijke inrichting van Nederland.
  • Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptie
    De relevante beleidsontwikkelingen op het gebied van water worden bij het Rijk opgenomen in het Deltaprogramma. Hierin is voor verschillende thema's beschreven wat het beleid is en hoe het Rijk dat in overleg met overige partners wil gaan bereiken. Het Deltaprogramma bestaat uit verschillende onderwerpen op het gebied van water. Voor ruimtelijke ontwikkelingen is het Deltaprogramma Ruimtelijke adaptie het meest relevant, omdat hierin de consequenties van de klimaatontwikkelingen voor Nederland zijn opgenomen, evenals de maatregelen die we moeten nemen om 'klimaatadaptief' te worden. Een deel van deze maatregelen zal ruimtelijke impact hebben.

    Met klimaat adaptief wordt bedoeld: het klimaat veerkrachtig en robuust inrichten van Nederland, gegeven de klimaatontwikkelingen die op ons afkomen. Op basis van de internationale en nationale klimaatmodellen is de verwachting dat het weer in Nederland extremer gaat worden. Dat betekent: meer hevige regenbuien (veel neerslag in korte tijd) en langere periodes met droogte en hitte. Dit heeft consequenties voor de leefbaarheid in steden en dorpen en voor bijna alle (economische) sectoren in Nederland. Met het nemen van klimaatrobuuste maatregelen wordt ingespeeld op deze veranderingen waarmee we steden en dorpen leefbaar houden en (economische) schade door wateroverlast, droogte en hitte beperken.

5.3.2.2 Provinciaal niveau
  • Regionaal Water en Bodem programma 2022-2027
    Het Regionaal Water en Bodem programma (RWP) is de opvolger van het Provinciaal Milieu en Waterplan. Het is onderdeel van het planstelsel voor de wateropgaven in Nederland, samen met het Nationaal Water Programma en de waterbeheerprogramma's van de waterschappen.

    Een belangrijke rode draad in het programma is het herstellen van de systeemwerking. Vele generaties lang had het waterbeleid als doel wateroverlast te voorkomen en water zo snel mogelijk af te voeren. Inmiddels weten we beter en is het duidelijk geworden dat het roer om moet: we moeten zuinig zijn op ons water en de bodem, en het water en bodemsysteem moet toegerust zijn op natte én droge tijden.

    Het doel van het RWP is een klimaat adaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Met de ambitie dat Brabant in 2050 een klimaatbestendig en veerkrachtig water- en bodemsysteem heeft, dat bestand is tegen extremen.

    Het RWP kent vijf beleidsopgaven met bijbehorende doelen:
    afbeelding "i_NL.IMRO.1991.WPVoortweg19-ON01_0016.png"

5.3.2.3 Waterschap Aa en Maas

Onderhavig plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Aa en Maas. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in:

  • Het Waterbeheerplan 2022-2027
    Voor dit plan is het beleid van Waterschap Aa en Maas mede van belang. Op 19 november 2021 is het nieuwe waterbeheerplan van waterschap Aa en Maas vastgesteld. In dit plan is beschreven welke doelstellingen het waterschap nastreeft in de periode 2022-2027 en hoe zij die doelstellingen wil gaan halen. Het plan geldt van 22 december 2021 tot en met 21 december 2027.

    Het waterbeheerplan is uitgewerkt in de volgende drie programma's:
    • 1. Waterveiligheid; Het programma 'Waterveiligheid' draait om de bescherming tegen overstromingen vanuit de Maas en het regionale watersysteem.
    • 2. Klimaatbestendig en gezond watersysteem; Het programma 'Klimaatbestendig en gezond watersysteem' draait om een goed functionerend watersysteem in normale én in extreem droge en natte situaties: klimaatbestendig, robuust, veerkrachtig en stuurbaar. Daarbij let het waterschap op de hoeveelheid (goede waterpeilen, het vasthouden van water en het omgaan met wateroverlast en droogte); en op de kwaliteit van het water (chemisch en ecologisch).
    • 3. Schoon Water; In het programma 'Schoon Water' speelt het zuiveren van afvalwater een centrale rol.

  • Voor bebouwde gebieden heeft het waterschap specifieke doelen geformuleerd. In bebouwd gebied werkt het waterschap toe naar een klimaatrobuust watersysteem waarin:
    • 1. schoon water niet naar de zuivering gaat, maar het grondwater voedt;
    • 2. de waterkwaliteit geen risico's geeft voor de volksgezondheid en geschikt is voor een goede ontwikkeling van flora en fauna, maar ook voor recreatie en evenementen;
    • 3. de kans op wateroverlast en problemen door droogte en hittestress acceptabel is;
    • 4. de betrokkenheid en het waterbewustzijn van inwoners, bedrijven en andere stedelijke partners is toegenomen.

  • Deze programma's zijn verder uitgewerkt in het WBP naar concrete doelstellingen. Deze doelstellingen vinden onder andere een doorwerking in de beschikbare instrumenten van het waterschap; Keur, legger, communicatie en stimuleringsmiddelen.

  • Brabant Keur
    Voor de beheergebieden van de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel geldt dezelfde keur: Brabant Keur. De keur bevat regels ter bescherming van de waterwerken die nodig zijn voor een goed waterbeheer (kwantiteit) en voor de bescherming van het gebied tegen hoog water.
    Bij veel projecten is sprake van een toename van het verharde oppervlak. Hieromtrent is in de Algemene regels bij de keur het volgende opgenomen:
    • 1. Bij een toename van het verharde oppervlak van minder dan 500 m² stelt het waterschap geen nadere eisen aan de verwerking van het hemelwater. Hiervoor geldt het gemeentelijke beleid.
    • 2. Bij een toename van het verharde oppervlak van meer dan 500 m² maar minder dan 10.000 m² moeten compenserende maatregelen ten aanzien van de verwerking van het hemelwater worden getroffen conform de rekenregel:
      benodigde compensatie (in m³) =
      toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m)  
    • 3. Bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 10.000 m² is een watervergunning nodig.
  • De beleidsnota ‘Uitgangspunten watertoets waterschap Aa en Maas’
    De beleidsnota bevat acht uitgangspunten, die alle zijn gehanteerd bij het opstellen van voorliggend plan:
    • 1. Wateroverlastvrij bestemmen
    • 2. Hydrologisch neutraal ontwikkelen
    • 3. Voorkomen van vervuiling
    • 4. Gescheiden houden van schoon en vuil water
    • 5. Doorlopen van de afwegingsstappen: "hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer"
    • 6. Meervoudig ruimtegebruik
    • 7. Water als kans
    • 8. Waterschapsbelangen

5.3.2.4 Gemeente Maashorst
  • Waterafvoerverordening
    De waterafvoerverordening geeft aan welke regels er gelden omtrent aansluiten op het gemeentelijke rioolstelsel en op mechanische riolering in het buitengebied. Aanvullend zijn van voormalig grondgebied Uden twee gebiedsaanwijzingen vastgesteld. In deze gebieden zijn aansluitingen van hemelwater op drukriolering verboden. In voormalig grondgebied Landerd is deze gebiedsaanwijzing in voorbereiding, later in 2022 zal deze worden vastgesteld.
  • Programma Omgevingswet Water & Riolering 2022-2024 (POW&R 2022-2024)
    Het POW&R omschrijft het beleid, de regels en de strategie voor water en riolering. Op het gebied van hemelwater is de regel dat er hydrologisch neutraal gebouwd dient te worden. De algemene rekenregel van het waterschap Aa en Maas is van toepassing:
    afbeelding "i_NL.IMRO.1991.WPVoortweg19-ON01_0017.png"
    Op het gebied van toename verhard oppervlak hanteren we verschillend beleid in de voormalige grondgebieden van Landerd en Uden! (Deze situatie geldt tot aan het vaststellen van een eerste omgevingsvisie gemeente Maashorst).

    Voormalig grondgebied Landerd hanteert een ondergrens van 500 m2 toename verhard oppervlak (overeenkomstig het beleid van Waterschap Aa en Maas). Voormalig grondgebied Uden hanteert geen ondergrens. Voor elke vierkante meter toename verhard oppervlak dient compenserende berging te worden gerealiseerd. Voor aanvullende regels aan de compenserende berging- en infiltratievoorzieningen verwijst het POW&R naar de omschrijving in de keur: hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, de belangrijkste regels zijn:
    • 1. De onderkant van de voorziening dient boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) te liggen;
    • 2. De infiltratiecapaciteit van de bodem dient voldoende te zijn om de voorziening tijdig te legen, om zo beschikbaar te zijn voor nieuwe berging.
    • 3. De voorziening dient blijvend te functioneren, met name de infiltratiecapaciteit. Daarom dient de bergingsvoorziening reinigbaar en inspecteerbaar zijn.

  • Daarnaast zijn in het POW&R streefwaarden voor ontwateringsnormen omschreven. De gemeente heeft een inspanningsplicht om voldoende ontwateringsdiepte te realiseren, maar kan niet verantwoordelijk worden gesteld, omdat er een afhankelijkheid is van externe factoren. We adviseren om de onderstaande streefwaarden voor ontwateringsnormen te hanteren bij ontwikkelingen, om het risico op grondwateroverlast te beperken.

    afbeelding "i_NL.IMRO.1991.WPVoortweg19-ON01_0018.png"
    Samen met het Waterschap geeft gemeente Maashorst invulling aan de waterdoelen om te komen tot een gezond en goed functionerend oppervlaktewatersysteem. Gemeentelijke maatregelen zijn: het ontlasten van de riolering bij intensieve regenbuien en beperken van de vuiluitworp van riolering (o.a. afkoppelen), het langer vasthouden van water in een gebied, streven naar voldoende ontwateringsdiepte, het monitoren van de afvalwaterketen en monitoren van de afvalwaterketen.

    In het kader van de Stedelijke Wateropgave werken de gemeente en het Waterschap / de Provincie eveneens samen om de 'Udense spons' te herstellen en daarmee het bestaande watersysteem beter te benutten en wateroverlast vanuit oppervlaktewater te voorkomen. In de gemeente Maashorst is overwegend sprake van een goed doorlatende bodem en voldoende ontwatering. Vanwege deze gebiedskenmerken hanteert de gemeente het uitgangspunt dat afgekoppeld hemelwater in eerste instantie in de bodem wordt geïnfiltreerd.

5.3.3 Watersysteem
5.3.3.1 Bodem

De bodem binnen de planlocatie wordt, mede op basis van de bodemopbouw en textuur, geschikt geacht voor de infiltratie van hemelwater.

5.3.3.2 Oppervlaktewater

Het plangebied is aan de noordzijde gesitueerd aan een B-watergang (code: 0855). Deze watergang is parallel gesitueerd aan de Voortweg. Verder is er binnen het plangebied geen oppervlaktewater aanwezig.

5.3.3.3 Grondwater

De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) binnen het plangebied bedraagt > 1,5 m-mv onder maaiveld (bron: waterplan Uden). Deze grondwaterstand is relatief grofmazig en kan lokaal verschillen.

5.3.3.4 Waterschapsbelangen

Het plangebied ligt niet in of nabij een gebied waarin waterschapsbelangen een rol spelen, zoals waterkering, waterberging of waterwinning.

5.3.4 Hemelwater
5.3.4.1 Verhard oppervlak

Onderhavig planvoornemen leidt tot de woningsplitsing van een bestaande woonboerderij (planologische toevoeging van één extra woning) inclusief de realisatie van in totaal 250 m² aan bijbehorende bouwwerken (150 en 100 m² per woning).

Onderhavig planvoornemen leidt hierin maximaal tot 1.340 m² aan verharding (bebouwing en erfverharding). De totale toename van de verharding is worst-case gezien 1.340 - 1.000 = 340 m2.

Hoewel er per saldo sprake is van een toename van de verharding, blijft de totale toename van het verhard oppervlak onder de 500 m². Het is daarmee wel noodzakelijk het hemelwater vanaf de verharde oppervlakken te bergen, maar er hoeft geen extra compensatie plaats te vinden.

5.3.4.2 Berekening bergingscapaciteit

Voor de berekening van de bergingscapaciteit wordt de eerdergenoemde rekenregel toegepast: (340 x 1 x 0,06 =) 20,4 m³.

5.3.4.3 Ontwerp bergingsvoorziening

Bij het ontwerp van de bergingsvoorziening zijn achtereenvolgens de volgende afwegingsstappen gehanteerd:

  • hergebruik;
  • infiltratie;
  • buffering;
  • afvoer.

Door Kragten is een dimensionering van het ontwerp opgesteld, bijgevoegd in bijlage 9. Hieruit volgt dat de toename aan verhard oppervlak voor het westelijke perceel circa 300 m2 is en voor het oostelijke perceel circa 385 m2. De door het waterschap Aa en Maas opgestelde gevoeligheidsfactor is 1 voor deze locatie. Dit resulteert in een bergingsopgave voor het westelijke perceel van (300 x 1 x 0,06 =) 18 m3 en voor het oostelijke perceel van (385 x 1 x 0,06 =) 23 m3.

Dimensionering

Ondergrondse oplossingen zijn in de regel financieel minder aantrekkelijk dan bovengrondse oplossingen. Bovengrondse maatregelen zijn zelfs robuuster (minder foutgevoelig) en beter te onderhouden. Dit zorgt voor lagere kosten waardoor dit financieel aantrekkelijker is. Bovengrondse maatregelen nemen echter wel meer ruimte in op het maaiveld, maar hier is in het ontwerp ruimte voor. Hierom is ervoor gekozen om de bergingsvoorziening oppervlakkig in te richten.

Over het algemeen heeft een waterberging een helling van minimaal 1:3 zodat het onderhoud met een maaimachine nog mogelijk is. Bij een steiler talud is dit niet meer mogelijk. De uitgangspunten bij de berekening van de wadi is uitgegaan van een trapezium vorm met een bodembreedte van 4,0 m en een lengte van 7,6 m (westelijke perceel) en 10 m (oostelijke perceel) een diepte van 0,5 m. Dit resulteert in een bodem met een oppervlak van 53,2 m2 voor het westelijke perceel en voor het oostelijke perceel 70 m2. Hierop kan dus (30,4 x 0,5) = 15,2 m3 voor het westelijke perceel en (40 x 0,5) = 20 m3 voor het oostelijke perceel. De taluds hebben een oppervlak van 11,6 m2 voor het westelijke perceel en 14 m2 voor het oostelijke perceel. Hierop kan (11,6 x 0,5 x 0,5) = 2,9 m3 voor de westelijke perceel en (14 x 0,5 x 0,5) = 3,5 m3 voor de oostelijke perceel. Gezamenlijk kan er in deze voorziening dus (15,2 + 2,9 ) = 18,1 m3 voor de westelijke perceel en (20 + 3,5 ) = 23,5 m3 voor de oostelijke perceel. Het ruimtebeslag van de bergingsvoorzieningen bedraagt voor het westelijke perceel circa 53,2 m2 en voor het oostelijke perceel 70 m2. Een indicatieve visualisatie van de bergingsgebieden weergegeven in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.WPVoortweg19-ON01_0019.png"

Conclusie

Uit de inpassing in het ontwerp blijkt dat de waterberging passend is op beide percelen. De precieze uitwerking van de bergingsvoorzieningen wordt tijdens de aanvraag van de omgevingsvergunning uitgewerkt.

5.3.5 Afvalwater

Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden. Het vuile afvalwater zal op de bestaande riolering in de Voortweg geloosd worden.

5.3.6 Waterkwaliteit

Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden geen uitlogende materialen toegepast.

5.4 Beperkingen in verband met militair vliegveld Volkel

Het plangebied ligt op relatief korte afstand van het militaire vliegveld Volkel. Voor een goed functioneren van het vliegveld zijn middels het Luchthavenbesluit Volkel en het Barro beperkingen gelegd op het gebruik van en het bouwen in de omgeving. De beperkingen zijn vervat in:

  • 1. een geluidzonering;
  • 2. een obstakelbeheergebied;
  • 3. een radarverstoringsgebied;
  • 4. een vogelbeheersgebied;
  • 5. een risicogebied vanwege de opslag van munitie.

Ter plaatse van onderhavige locatie is alleen het radarverstoringsgebied van toepassing. Het plangebied valt buiten het bereik van de andere beperkingen die derhalve niet verder worden beschreven.

5.4.1 Radarverstoringsgebied

Het militaire vliegveld beschikt over een radarsysteem. Radarsystemen dienen 'vrij zicht' te hebben om goed te kunnen functioneren. Objecten in de omgeving kunnen leiden tot een verstoring van het radarbeeld. Het radarverstoringsgebied is vastgelegd in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) en wordt gevormd door:

  • een cirkel met een straal van 15 km gemeten vanaf de positie van de radar. De maximale hoogte van bouwwerken wordt hier bepaald door elke denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf het punt op de top van de radarantenne (49 meter boven NAP), oplopend met 0,25 graden tot een punt op 15 kilometer afstand op een hoogte van 114 meter boven NAP;
  • aanvullend voor windmolens buiten deze 15 kilometercontour een cirkel met een straal van 75 km gemeten vanaf de positie van de radar. Voor de tippen van de wieken van windturbines geldt hier een maximale hoogte van 114 meter boven NAP.

Het plangebied ligt op een afstand van 7.100 meter tot het radarsysteem, dus op minder dan 15 km. De hoogte van bouwwerken binnen het plangebied mag maximaal 79,98 meter boven NAP (ofwel 63,38 meter boven maaiveld) bedragen. Het bouwplan blijft daar ruimschoots onder.

Het project voldoet aan de voorwaarden van het radarverstoringsgebied.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit wijzigingsplan aangetoond. Een wijzigingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.

6.1 Kostenverhaal

Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).

In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend wijzigingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht, omdat de gemeente en grondeigenaar een (anterieure) overeenkomst hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is derhalve 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is niet vereist.

6.2 Gemeentelijke grondexploitatie

De gemeente heeft geen gronden in het plangebied in eigendom. Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, -voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend ruimtelijk plan. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.

6.3 Maatschappelijk

De initiatiefnemer heeft contact gezocht met de direct omwonenden en heeft hen geïnformeerd over voorliggend initiatief. Omwonenden hebben geen bezwaren geuit tegen het voornemen (zie bijlage 10 van de toelichting). Uit het verslag volgt dat er 2 omwonenden verhinderd waren. Deze omwonenden zijn nadien geïnformeerd middels toezending van het verslag.

Hoofdstuk 7 Procedure

Het wijzigingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure op grond van artikel 3.9a Wro. De voorziene procedurestappen zijn:

  • 1. Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
  • 2. Terinzagelegging ontwerpwijzigingsplan
  • 3. Vaststelling door college van burgemeester en wethouders
  • 4. Terinzagelegging vastgesteld wijzigingsplan.

7.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is het ontwerpwijzigingsplan toegezonden aan de betrokken instanties. De reacties van instanties hebben wel/niet geleid tot aanpassing van het plan.

7.2 Terinzagelegging ontwerpwijzigingsplan

Het ontwerpwijzigingsplan ‘Voortweg 19, Uden’ is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betreffende personen en instanties. Daarnaast doorloopt het plan de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening. De resultaten van deze procedures worden hieronder te zijner tijd opgenomen.