direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Voortweg 32a, Uden
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1991.WPVoortweg32a-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend rapport betreft het wijzigingsplan "Voortweg 32a, Uden" van de gemeente Maashorst.

1.1 Aanleiding en doel

Op de locatie aan de Voortweg 32a en Voortweg 32c – percelen 574, 575, 1095 en 1096 – is thans binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden' planologisch gezien een intensieve veehouderij (kippen) inclusief bedrijfswoning gesitueerd.

Feitelijk gezien bestaat er geen connectie meer tussen beide adressen, nadat de initiatiefnemer in 1985 de bedrijfswoning (afzonderlijk van het bedrijf) als reguliere burgerwoning heeft aangekocht. De initiatiefnemer is nu voornemens de feitelijke situatie planologisch te borgen, middels scheiding van de bedrijfswoning van het agrarische bedrijf.

Het initiatief kan niet rechtstreeks worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan “Partiële herziening buitengebied 2017”, omdat binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden' reguliere woningbouw is uitgesloten. De gemeente Maashorst heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief door middel van een wijziging van het bestemmingsplan op basis van artikel 4.7.13 van het vigerende bestemmingsplan (wijziging ten behoeve van gebruik voormalige agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning).

Voorliggend rapport bevat de toelichting en regels voor het initiatief. In dit wijzigingsplan zijn een ruimtelijke, planologische, (milieu)technische en economische afweging opgenomen.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.WPVoortweg32a-VA01_0001.jpg"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend wijzigingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.WPVoortweg32a-VA01_0002.jpg"

KADASTRALE SITUATIE

De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Uden, sectie R, nummers 574, 575, 1095 en 1096. De oppervlakte van het plangebied bedraagt 11.706 m². De gronden zijn in particulier eigendom.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied 2017", vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 22 juni 2017. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.WPVoortweg32a-VA01_0003.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

De gronden binnen het plangebied zijn in het vigerende bestemmingsplan bestemd als 'Agrarisch met waarden – landschapswaarden'. De gronden zijn in deze bestemming onder andere aangewezen voor agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende agrarische voorzieningen; onverharde) paden, wegen en groenvoorzieningen, en; parkeervoorzieningen op eigen terrein.

Daarnaast geldt ter plaatse van een klein deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Leiding - Water'. Ter plaatse van deze dubbelbestemming zijn de gronden mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van ondergrondse watertransportleidingen.

Ter plaatse van het plangebied zijn een drietal functie aanduidingen van toepassing, te weten:

  • intensieve veehouderij, ter plaatse van deze aanduiding is tevens een intensieve veehouderij toegestaan;
  • specifieke vorm van agrarisch - afwijkende uitbreidingsmogelijkheid, ter plaatse van deze aanduiding is onder voorwaarde vergroting van het bouwvlak tot 1 ha toegestaan;
  • specifieke vorm van agrarisch - paardenbak, ter plaatse van deze aanduiding is tevens een paardenbak toegestaan

Tevens kent het plangebied een achttal voor dit initiatief van toepassing zijnde, gebiedsaanduidingen (niet weergegeven op de afbeelding), te weten:

  • overige zone - aardkundig waardevol gebied, ter plaatse van deze aanduiding is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren;
  • overige zone - bebouwingsconcentratie, ter plaatse van deze aanduiding zijn beperkte verruimingen op basis van de vigerende regels mogelijk;
  • overige zone - breuklijn, ter plaatse van deze aanduiding is het verboden enig bouwwerk te bouwen;
  • overige zone - deelgebied natuur/recreatie, ter plaatse van deze aanduiding zijn beperkte verruimingen op basis van de vigerende regels mogelijk;
  • overige zone - groenblauwe mantel, ter plaatse van deze aanduiding zijn beperkte verruimingen op basis van de vigerende regels mogelijk;
  • overige zone - leefgebied dassen, ter plaatse van deze aanduiding is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren;
  • overige zone - oude akker, ter plaatse van deze aanduiding is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren;
  • vrijwaringszone – radar, ter plaatse van deze aanduiding mag de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 49 m + NAP oplopend met 4,3 meter per kilometer vanaf de radarantenne. Hiermee wordt werking van de radarantenne gewaarborgd.

Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4.7.13 van het vigerende bestemmingsplan bevat een wijzigingsbevoegdheid voor het onder voorwaarden wijzigen van het gebruik van de voormalige agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning. Dit artikel is hierna overgenomen.

''4.7.13 Wijziging ten behoeve van gebruik voormalige agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning

Burgemeester en wethouders kunnen de gronden binnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van de realisatie van een plattelandswoning, met dien verstande dat:

  • a. Wijziging is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - agrarisch ontwikkelingsgebied’.
  • b. Het agrarisch bedrijf is in werking.
  • c. De wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.
  • d. De wijziging is milieuhygiënisch uitvoerbaar.''

Hieronder wordt het plan aan de voorwaarden getoetst.

ad a.   Onderhavig plangebied is niet gelegen binnen de aanduiding 'overige zone - agrarisch ontwikkelingsgebied'. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarde  
ad b.   Het agrarische bedrijf, gesitueerd aan de Voortweg 32c, is in werking. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarde.  
ad c.   Onderhavig planvoornemen leidt niet tot onevenredige beperkingen voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven. Dit wordt nader toegelicht in hoofdstuk 5. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarde.  
ad d.   De wijziging is milieuhygiënisch uitvoerbaar. Dit wordt nader toegelicht in hoofdstuk 5. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarde.  

Conclusie

Samenvattend kan worden gesteld dat aan alle voorwaarden wordt voldaan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft de bestaande toestand van de directe omgeving en het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.WPVoortweg32a-VA01_0004.jpg"

DIRECTE OMGEVING

2.1 Bebouwing en functies

Het plangebied ligt in het buitengebied van Uden. De locatie ligt op circa 600 meter ten noorden van de kern Uden binnen het buurtschap 'Hengstheuvel'. In de omgeving zijn verschillende functies te vinden. In de directe omgeving van het gebied en aan de Voortweg zijn voornamelijk graslanden, (agrarische) bedrijven en woonpercelen gelegen. Het plangebied is in de huidige situatie voorzien van één woning (inclusief tuin en paardenbak) en een agrarische stal (t.b.v. de intensieve veehouderij).

Ten zuidwesten gaat de Voortweg over in de Lagerbosweg, die uitkomt op de Nistelrodeseweg. Daarnaast is de Rondweg gelegen op circa 860 meter van het plangebied. De Rondweg geeft de grens aan tussen de kern en het buitengebied van Uden. Vanaf het plangebied is via deze Rondweg de A50 te bereiken die op een afstand van circa 1.350 meter ten westen van het plangebied ligt. Daarnaast is ten zuidwesten van de locatie het ziekenhuis Bernhoven in 2013 gerealiseerd en in gebruik genomen.

2.2 Ontsluiting

Er zijn momenteel twee verharde ontsluitingen (één voor de woning en één voor de intensieve veehouderij) aanwezig binnen het plangebied. Deze twee ontsluitingen takken aan op de Voortweg. De Voortweg betreft een erftoegangsweg voor het buurtschap 'Hengstheuvel' in de richting van de kern Uden. Deze weg wordt hoofdzakelijk gebruikt voor agrarisch- en bestemmingsverkeer. De verkeersintensiteit van de Voortweg is hierdoor relatief laag.

2.3 Groen en water

In de huidige situatie is het woonperceel functioneel ingericht voor het wonen. Dit betekent dat ter plaatse van dit perceel, naast de bebouwing en de paardenbak, het perceel is ingericht naar wens van de bewoners. Dit uit zich in een voortuin voorzien van enkele solitair opgerichte bomen en een achtertuin bestaande uit grasland (met een enkele solitair opgerichte boom). Het agrarische perceel is voorzien van een landschappelijke afscheiding in westelijke en noordelijke richting bestaande uit een bomenrij. Het plangebied kent geen oppervlaktewater.

Hoofdstuk 3 Plan

In dit hoofdstuk is het initiatief beschreven. Aan de orde komen de bebouwing en functies, verkeer en parkeren en groen en water.

3.1 Bebouwing en functies

Het initiatief betreft het omzetten van een bedrijfswoning met bijbehorend bijgebouwen naar een plattelandswoning. De bestaande woning inclusief bijgebouwen hebben een gezamenlijke oppervlakte van 340 m². Onderhavig planvoornemen omvat geen bouwplan.

De initiatiefnemer is thans geen eigenaar meer van het perceel R1095. Middels voorliggend planvoornemen zal het bestaande bouwvlak behouden blijven op dit perceel, maar zal de aanduiding 'plattelandswoning' niet van toepassing zijn op dit perceel.

3.2 Verkeer en parkeren

Het aspect 'Verkeer en parkeren' zal middels onderhavig initiatief niet veranderen. In de huidige situatie wordt het plangebied reeds gebruikt als woonperceel. Deze functie levert geen problemen op voor de verkeersgeneratie en voor het aspect parkeren.

3.3 Groen en water

Voorliggend initiatief zal, gezien de provinciale eis omtrent kwaliteitsverbetering van het landschap, landschappelijk worden ingepast. In het kader van deze ontwikkeling is een landschappelijke analyse uitgevoerd, bijgevoegd als bijlage 1.

De inpassing zorgt voor de oprichting van groenstructuren op het woonperceel om enerzijds de woning beter in te passen en anderzijds de bestaande stal te onttrekken uit het zicht. In paragraaf 4.3.4 wordt nader ingegaan op de landschappelijke inpassing. Onderhavig planvoornemen leidt niet tot de oprichting van oppervlaktewater.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

4.1 Nationaal niveau

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als opvolger van de SVIR. In dit strategisch beleidsdocument schetst de overheid een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Nederland staat de komende jaren voor grote opgaven: de bouw van 1 miljoen nieuwe woningen, duurzame energie opwekken, klimaatverandering, ende overgang naar een circulaire economie vragen meer ruimte dan er beschikbaar is. Daarom moeten er keuzes worden gemaakt om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig, gezond en welvarend te houden. In dit licht zijn de NOVI de nationale belangen opnieuw gedefinieerd:

  • a. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving
  • b. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit
  • c. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties
  • d. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving
  • e. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften
  • f. Waarborgen en realiseren van een veilig robuust en duurzaam mobiliteitssysteem
  • g. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit
  • h. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving
  • i. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten
  • j. Beperken van klimaatverandering
  • k. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening die in 2050 CO2-arm is en de daarbij benodigde infrastructuur
  • l. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen
  • m. Realiseren van een toekomstbestendige circulaire economie
  • n. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit)
  • o. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater
  • p. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat
  • q. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit
  • r. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie
  • s. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang
  • t. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit
  • u. Ontwikkelen van een duurzame visserij.

Analyse

Het voorgenomen initiatief is in lijn met de Omgevingsvisie en geeft invulling aan het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit en het waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving. Bij de planvorming wordt rekening gehouden met de diverse milieuaspecten, landschap, water, natuur en cultuurhistorie, geheel in lijn met de NOVI.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan de 'Nationale Omgevingsvisie (NOVI)'.

4.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving. De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.

De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en het Natuurnetwerk Nederland. Voor onderhavig plan is het belang ''Militaire terreinen en objecten'' aan de orde. Dit belang is beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (zie paragraaf 4.1.3). Als aan dat besluit wordt voldaan, wordt tevens aan de SVIR voldaan.

4.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De in de SVIR opgenomen nationale belangen krijgen een wettelijke grondslag in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

De werking van het Barro is naar plaats beperkt. Het plangebied ligt op minder dan 15 km van het militaire vliegveld Volkel. Derhalve gelden bepaalde hoogtebeperkingen. In hoofdstuk 5 vindt hiervan een nadere uitwerking plaats. Daaruit wordt geconcludeerd dat het bouwplan ruim onder de maximaal toegestane hoogten blijft. Het project vormt daardoor geen belemmering voor het nationale belang "Militaire terreinen en objecten".

Conclusie

Het project vormt geen belemmering voor de nationale belangen die middels het Barro beschermd zijn.

4.1.4 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het project omvat het omzetten van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning, zonder dat er sprake is van bebouwing en uitbreiding van het terrein. Het planvoornemen wordt daardoor niet als stedelijke ontwikkeling gezien.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

4.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Omgevingsvisie Noord-Brabant;
  • Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.

Het plan wordt aan deze nota's getoetst.

4.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

In voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft de provincie de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld (14 december 2018). Deze omgevingsvisie bevat de visie van het provinciale bestuur op de Brabantse leefomgeving van de toekomst (2050). Naar de uitgangspunten van de Omgevingswet zijn daarbij geen routes naar de gestelde doelen vastgelegd, omdat daarmee een beter samenspel en draagvlak kunnen ontstaan. De Omgevingsvisie zal onder meer de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening gaan vervangen.

De Omgevingsvisie kent één basisopgave: "werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit". Elke ruimtelijke ontwikkeling moet - ongeacht de omvang - hieraan bijdragen. In vier hoofdopgaven worden nadere accenten gelegd:

  • 1. werken aan de Brabantse energietransitie;
  • 2. werken aan een klimaatproof Brabant;
  • 3. werken aan een slimme netwerkstad;
  • 4. werken aan een concurrerende, duurzame economie.

Analyse
Onderhavig plan omvat het omzetten van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning, zonder dat er sprake is van bebouwing en uitbreiding van het terrein. Deze relatief kleinschalige ontwikkeling draagt niet direct bij aan de 'grote' hoofdopgaven.

Conclusie
De Omgevingsvisie Noord-Brabant is niet van toepassing op voorliggend plan.

4.2.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

De Interim Omgevingsverordening (geconsolideerde versie 21 maart 2023) bevat de provinciale regels en randvoorwaarden met een bindende werking over de fysieke leefomgeving. Deze vloeien voort uit de in de Omgevingsvisie genoemde doelen. De Interim Omgevingsverordening is opgesteld naar de gedachtegang van de nieuwe Omgevingswet die naar verwachting op 1 januari 2024 in werking zal treden.

De Interim omgevingsverordening (IOV) heeft een opbouw naar de verschillende doelgroepen. Voor onderhavig plan zijn in beginsel uitsluitend de in hoofdstuk 3 opgenomen "Instructieregels aan gemeenten" aan de orde. De afdelingen in dat hoofdstuk zijn als volgt te onderscheiden (waarbij de volgorde is omgekeerd ten behoeve van vergroting van de toepasbaarheid):

  • afdelingen 3.5 tot en met 3.7: de toedeling van functies;
  • afdelingen 3.2 tot en met 3.4: de bescherming van gebiedskenmerken;
  • afdeling 3.1: de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies.

4.2.2.1 De toedeling van functies

Onderhavig plan betreft de omzetting van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning in het 'Landelijk gebied'. Conform artikel 3.69 onder d van de Interim Omgevingsverordening (IOV) is het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning in het landelijk gebied toegestaan. Onderstaand is dit artikel overgenomen en wordt hieraan getoetst.

Artikel 3.69 Afwijkende regels (burger)woningen

In afwijking van Artikel 3.68 Wonen in Landelijk gebied kan een bestemmingsplan voorzien in:

d. in het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, als is verzekerd dat:

    • 1. er geen splitsing in meerdere woonfuncties plaatsvindt;
    • 2. overtollige bebouwing wordt gesloopt.

ad 1.   Onderhavig planvoornemen voorziet niet in de splitsing in meerdere woonfuncties.  
ad 2.   Onderhavig plangebied is niet voorzien van overtollige bebouwing. Dit lid is hiermee niet aan de orde.  

4.2.2.2 De bescherming van gebiedskenmerken

Ter plaatse van het plangebied gelden de volgende gebiedskenmerken:

  • Attentiezone stiltegebied;
  • Bescherming Natura-2000;
  • Diep grondwaterlichaam;
  • Stalderingsgebied;
  • Aardkundig waardevol gebied;
  • Groenblauwe mantel;
  • Norm wateroverlast buiten Stedelijk gebied.

Attentiezone stiltegebied

De artikelen 2.39 tot en met 2.48 IOV stellen regels aangaande de aanwezige stiltegebieden. Onderhavig planvoornemen omvat geen nieuwe bouwplannen en het feitelijke gebruik wordt doorgezet. Er hoeft derhalve geen nadere toetsing plaats te vinden.

Bescherming Natura-2000

In artikel 2.65 IOV is aangegeven dat in artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb is een verbod opgenomen om, zonder vergunning van Gedeputeerde Staten, of in uitzonderingsgevallen de minister, handelingen te verrichten of projecten te realiseren die, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.

Onderhavig planvoornemen omvat geen nieuwe bouwplannen en het feitelijke gebruik wordt doorgezet. Er hoeft derhalve geen nadere toetsing plaats te vinden.

Diep grondwaterlichaam

Het artikel 2.20 IOV stelt dat boven, in of onder een Diep grondwaterlichaam de onconventionele winning van koolwaterstoffen verboden is. Onderhavig planvoornemen leidt niet tot de onconventionele winning van koolwaterstoffen. Er hoeft derhalve geen nadere toetsing plaats te vinden.

Stalderingsgebied
Het artikel 3.52 IOV stelt regels aangaande de ontwikkeling van veehouderijen. Onderhavig plan omvat geen veehouderij. Er hoeft derhalve geen nadere toetsing plaats te vinden.

Aardkundig waardevol gebied

Het artikel 3.28 IOV stelt dat een bestemmingsplan/wijzigingsplan van toepassing op de Aardkundige waarden:

  • a. mede gericht is op behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de aardkundige waarden en kenmerken zoals beschreven in de Aardkundig Waardevolle Gebiedenkaart Noord-Brabant;
  • b. regels stelt ter bescherming van de aardkundige waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.

Middels voorliggend initiatief blijven de aardkundige waarden en kenmerken van het gebied onaangetast.

Groenblauwe mantel

Het artikel 3.32 IOV stelt dat een bestemmingsplan/wijzigingsplan van toepassing op de Groenblauwe mantel zich:

  • a. strekt tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de daarmee samenhangende ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden;
  • b. stelt regels ter bescherming van de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van het gebied;
  • c. borgt dat een ontwikkeling gepaard gaat met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden

Middels voorliggend initiatief blijven de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van het gebied onaangetast.

Norm wateroverlast buiten Stedelijk gebied

Het artikel 4.4 IOV stelt regels aangaande de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht buiten het Stedelijk gebied. Als norm (inspanningsverplichting) voor een overstromingskans van:

  • 1/100 per jaar voor gebieden met de ruimtelijke bestemming hoofdinfrastructuur en spoorwegen;
  • 1/50 per jaar voor glastuinbouw en hoogwaardige land- en tuinbouw;
  • 1/25 per jaar voor akkerbouw;
  • 1/10 per jaar voor grasland.

Onderhavig planvoornemen omvat geen nieuwe bouwplannen en het feitelijke gebruik wordt doorgezet. Er hoeft derhalve geen nadere toetsing plaats te vinden.

4.2.2.3 De basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

De voor het plan relevante basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van

functies zijn:

  • zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit;
  • kwaliteitsverbetering van het landschap.

Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit
Om te komen tot een goede omgevingskwaliteit moet rekening gehouden worden met zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden in het gebied (toepassing lagenbenadering) en meerwaardecreatie.

Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik, omdat het plan een planologische functieverandering van een bestaand bouwperceel betreft. De meerwaarde wordt gecreëerd door de ontwikkeling van natuur.

Kwaliteitsverbetering landschap
Conform artikel 3.9 IOV moeten ruimtelijke ontwikkelingen in landelijk gebied gepaard gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap. Deze kwaliteitsverbetering is beschreven in paragraaf 4.3.4 waarin het project aan de gemeentelijke 'Landschapsinvesteringsregeling (LIR)' wordt getoetst.

4.2.2.4 Conclusie

Het plan is niet in strijd met de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.

4.3 Gemeentelijk niveau

4.3.1 Omgevingsvisie Uden 2015

Op 17 december 2015 heeft de gemeenteraad van Uden (thans Maashorst) de Omgevingsvisie Uden 2015 (hierna: Omgevingsvisie 2015) vastgesteld, die (tevens) de status van structuurvisie heeft als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Omgevingsvisie zijn de doelstellingen voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn vastgelegd en daarbij is aangegeven hoe deze te bereiken zijn. De Omgevingsvisie geeft niet alleen aan wat de gemeente gaat doen (of nalaten) om de doelstellingen te bereiken, maar gaat ook in op de vraag hoe initiatiefnemers en hun initiatieven kunnen bijdragen aan het bereiken van die doelstellingen.

De Omgevingsvisie 2015 verdeelt het buitengebied in drie verschillende gebieden:

  • buitengebied met accent op natuur en recreatie;
  • gemengd agrarisch gebied, en;
  • primair agrarisch gebied.

Het plangebied is onderdeel van het deelgebied 'Natuur/recreatie buitengebied'. Voor het gebied rondom de planlocatie heeft de gemeente de volgende doelen gesteld:

  • Een bron van vitaliteit (gezondheid, gezonde voeding, rust, recreatie, spiritualiteit);
  • Stad en dorp, landelijk gebied, natuur en recreatie in harmonie laten vervlechten;
  • De achtertuin van Uden voor de Udenaren, deze delen met de regio (en met toeristen en recreanten van elders);
  • Kwaliteiten (natuur, landschappelijke structuren) behouden en versterken;
  • Bekendheid geven aan de Maashorst als grootste natuur- en recreatiegebied van Brabant;
  • Het gebied beter bereikbaar maken (infrastructuur);
  • Duurzaam beheer van het gebied;

Analyse

Onderhavig plan omvat het omzetten van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning, zonder dat er sprake is van bebouwing en uitbreiding van het terrein. Doordat per saldo geen sprake is van woningbouw (en toevoeging van woningen) in het buitengebied past het initiatief binnen de 'Omgevingsvisie Uden 2015'.

Conclusie

Het plan past binnen de 'Omgevingsvisie Uden 2015'.

4.3.2 Woonvisie 2020-2025

Het woonbeleid van de gemeente Uden (thans Maashorst) is op 25 juni 2020 middels de 'Woonvisie 2020-2025' vastgesteld. In de woonvisie legt de gemeente de focus op een viertal ambities, te weten:

  • 1. Gemeente Uden (Maashorst) als circulaire parel van de regio: vormgeven van duurzame leefkwaliteit.
  • 2. Een gezonde woningmarkt: accommoderen van stevige groei.
  • 3. Een gezonde woningmarkt: meer diversiteit.
  • 4. De juiste woning op de juiste plek: aandacht voor een inclusieve samenleving en wijken in balans

Analyse

Onderhavig plan omvat het omzetten van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning, zonder dat er sprake is van bebouwing en uitbreiding van het terrein. Een nadere toetsing aan de 'Woonvisie 2020-2025' is derhalve niet aan de orde.

Conclusie

Het plan past binnen het beleid van de 'Woonvisie 2020-2025'.

4.3.3 Beleidsnotitie bebouwingsconcentraties Uden

De gemeente Uden (thans Maashorst) heeft haar beleid omtrent bebouwingsconcentraties in het buitengebied van de gemeente vastgelegd in de 'Beleidsnotitie bebouwingsconcentraties Uden'. Onderhavig plangebied is hierin gelegen binnen de bebouwingsconcenratie 'Hengstheuvel'.

Deze bebouwingsconcentratie is gelegen tussen de noordgrens van Uden, de Rondweg en het natuurgebied de Slabroeksche Bergen. De Rondweg vormt, behalve een scherpe en harde overgang van stedelijk naar landelijk gebied, door de geringe oversteekbaarheid een fysieke barrière.

De bebouwingsconcentratie wordt gevormd door de Voortweg en de Udensedreef - Erphoevenweg. Ten zuiden van de kruising van deze twee doorgaande routes ligt een karakteristieke open ruimte. Te midden van deze leegte is één kavel in gebruik als woningbouwlocatie. De randen van Hengstheuvel worden omzoomd door groene singels en bosgebiedjes. Hierdoor is er sprake van een relatieve openheid, maar zijn er weinig uitzichten naar het omliggende landschap. De grootste bebouwingsconcentratie bevindt zich aan de noordzijde van Hengstheuvel.

In deze bebouwingsconcentratie is een aantal beeldbepalende panden aanwezig die tezamen met de historische akkercomplexen Hengstheuvel een geheel eigen identiteit geven. Daarnaast is de aanwezigheid van recreatieve fietsroutes naar de omliggende bos- en natuurgebieden een duidelijke kwaliteit.

Kwaliteitsverbeteringen en streefbeeld

De interne structuur biedt de mogelijkheid een relatief groot aantal (kleinschalige) functies toe te staan. De nabijheid van Uden versterkt deze potentie. De geringe ontsluitingsmogelijkheden bieden echter geen ruimte voor verkeersaantrekkende functies. Ook de recreatieve functie heeft, in combinatie met de recreatieve mogelijkheden in en rond de Slabroeksche Bergen, potenties. De aanwezige recreatieve routes (ruiterpaden en fietsroutes) en de nabijheid van aantrekkelijke uitloopgebieden versterkt dit.

Rood

In dit gebied zijn een aantal bouwwerken en gebouwen aanwezig die afbreuk doen aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze zouden, wanneer de mogelijkheid zich voordoet, gesloopt kunnen worden. Naast slooplocaties zijn er in deze bebouwingsconcentratie eveneens gebieden aan te wijzen waar juist het toevoegen van nieuwe bebouwing een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit kan betekenen. Dit is het geval in het gebied dat met de oranje arcering is aangegeven. Een bijzondere plaats wordt ingenomen door de kruising in het hart van dit gebied, hier zou een verbijzondering van de structuur tot de mogelijkheden behoren. Dit is echter slechts mogelijk wanneer de lange stallen gesloopt zijn.

Groen

Het versterken van de karakteristieke centrale open groene ruimte en het landschappelijk inpassen van de bestaande bebouwing zijn de belangrijkste kwaliteitsverbeteringen die in dit cluster in de ‘groene sfeer’ gedaan zouden kunnen worden.

Mogelijke nieuwe functies

De gevoeligheid van het gebied zorgt ervoor dat er geen ruimte geboden wordt voor grootschalige ontwikkelingen. Mogelijke nieuwe functies zijn kleinschalig van omvang en in de sfeer van educatie, natuurontwikkeling of recreatie/toerisme gezocht moeten worden.

Analyse

Onderhavig plan omvat het omzetten van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning, zonder dat er sprake is van bebouwing en uitbreiding van het terrein. De locatie is gelegen binnen de groene kamer (zie onderstaande afbeelding), conform de beleidsnotitie, is deze locatie niet aangemerkt als woningbouwlocatie. Daarnaast zal onderhavig plan landschappelijk worden ingepast. Dit sluit aan bij het versterken van de 'groene sfeer'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.WPVoortweg32a-VA01_0005.png"

UITSNEDE BELEIDSNOTITIE BEBOUWINGSCONCENTRATIES UDEN

Conclusie

Het plan past binnen het beleid van de 'Beleidsnotitie bebouwingsconcentraties Uden'.

4.3.4 Regeling Kwaliteitsverbetering van het landschap

De kwaliteitsverbetering van het landschap dient conform de 'Landschapsinvesteringsregeling (LIR)' van de gemeente Maashorst plaats te vinden. Voor het bepalen van de benodigde kwaliteitsverbetering is de categorie-indeling van de ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied van toepassing:

  • categorie 1: geen ruimtelijke impact; geen tegenprestatie nodig;
  • categorie 2: beperkte impact; landschappelijke inpassing volstaat;
  • categorie 3: grote impact; landschappelijke inpassing én berekende kwaliteitsverbetering van het landschap, tezamen tenminste 20% van de waardevermeerdering van de grond bedragende.

Voorliggend initiatief valt onder een categorie 2-ontwikkeling: omzetten van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning. Hiervoor volstaat een landschappelijke inpassing. Het noodzakelijke beplantingsplan is als bijlage 2 bijgevoegd bij deze toelichting. Hierin wordt de landschappelijke inpassing nader beschreven. Om dit landschappelijk inpassingsplan juridisch te borgen is in de regeling, behorende bij dit wijzigingsplan, een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:

  • 1. milieu;
  • 2. waarden;
  • 3. waterhuishouding.

5.1 Milieu

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.

5.1.1 Bodemkwaliteit
5.1.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

5.1.1.2 Analyse

Onderhavig wijzigingsplan betreft het omzetten van de agrarische bestemming van het perceel naar een woonbestemming.  Met de bestemmingsplanwijziging wordt de meer dan 30 jaar oude huidige situatie gehandhaafd. Er zijn vooralsnog geen plannen om de huidige inrichting, met uitzondering van de beplanting, aan te passen.

Omdat er geen voorgenomen plannen zijn om de locatie herinrichten is er normaliter geen bodemtoets noodzakelijk om te bepalen of de bodemkwaliteit geschikt is voor de voorgenomen plannen. Evenmin is een bodemtoets normaliter nodig om de financiële haalbaarheid te bepalen. Conform de Nota Bodembeheer van de gemeente kan ontheffing van de bodemonderzoeksplicht worden verleend “Bij een bestaande verblijfsruimte welke in een bestemmingsplanprocedure gelegaliseerd wordt, waarbij de verblijfsruimte in stand blijft”. Hiervan is in deze situatie sprake.

Desalniettemin is er wel een inventarisatie gedaan of er verdachte activiteiten op de locatie aanwezig zijn (geweest). Door middel van invulling van het formulier 'vrijstelling historische toets', bijgevoegd als bijlage 3, is deze inventaristatie uitgevoerd. Hieruit volgt dat de locatie onverdacht is.

 

Een ontheffing voor de onderzoeksplicht nu betekent niet per direct een ontheffing in de toekomst. Indien in de toekomst een bestemmingsplanwijziging nodig is voor een herinrichting van de locatie, waarbij grondroerende activiteiten zijn voorzien, dan wel bij de aanvraag van een omgevingsvergunning (onderdeel bouwen) zal een bodemonderzoek noodzakelijk zijn.

5.1.1.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.2 Bedrijven en milieuzonering
5.1.2.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

5.1.2.2 Analyse

Invloed plan op de omgeving
Onderhavig plan omvat het omzetten van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning, zonder dat er sprake is van bebouwing en uitbreiding van het terrein. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.

Invloed omliggende inrichtingen op plan

Onderhavig plan omvat het omzetten van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning, zonder dat er sprake is van bebouwing en uitbreiding van het terrein. Er is derhalve geen sprake van het toevoegen van milieugevoelige objecten. Echter is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk om een beoordeling van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning uit te voeren. Hieronder staat een overzicht van de bedrijven in de directe omgeving, de SBI-code, de milieucategorie en de bijbehorende richtafstand, alsmede de werkelijke afstand tot het dichtstbijzijnde milieugevoelige object binnen het plangebied.

Bedrijf   SBI-code   Categorie   Richtafstand   Werkelijke afstand  
Voortweg 32c (intensieve veehouderij)   0147   4.1   200 meter   0 meter  
Voortweg 33 (Kunst-/
schildersatelier)  
91.02.2   1   10 meter   82 meter  

Er liggen milieugevoelige onderdelen van het plan binnen de richtafstanden van de omliggende bedrijven. De bedrijfsvoering (Voortweg 32c) kent een volgende onderverdeling in afstanden in meters:

SBI-code   Omschrijving   Geur   Stof   Geluid   Gevaar  
0147   Fokken en houden van pluimvee   200   30   50   0  

Op basis van bovenstaande tabel volgt dat op de aspecten 'geur', 'stof' en 'geluid' de richtastanden niet gerespecteerd worden, conform de SBI-code. Voor het aspect 'geluid' volgt dat met de normale bedrijfsvoering van het bedrijf, uitgegaan van de vergunde situatie conform de gegevens (Z/159124), kan worden gesteld dat er wordt voldaan aan de voorschriften uit het Activiteitenbesluit (met incidentele overschrijdingen). Het aspect 'geur' wordt nader toegelicht in paragraaf 5.1.4. Hieruit volgt dat het woon- en leefklimaat redelijk goed is (3,5 - 6,5 odourunits).

5.1.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.3 Externe veiligheid
5.1.3.1 Inleiding

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen als gevolg van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven, transportroutes (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten. De belangrijkste zijn:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

5.1.3.2 Risiconormering

In het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico:

  • Plaatsgebonden risico (PR)
    Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
  • Groepsrisico (GR)
    Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en kent geen vaste norm, maar een oriëntatiewaarde (= ‘1’). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Verantwoordingsplicht groepsrisico

Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente). Door de verantwoordingsplicht worden gemeenten gedwongen het externe veiligheidsaspect mee te laten wegen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. Ook bestaat er een adviesplicht voor de regionale brandweer. In de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.

Bron   Wanneer en opzet verantwoording groepsrisico  
Inrichtingen (Bevi)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen.  
Buisleidingen (Bevb)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 100% letaliteitgrens bevinden.
Bij een beperkte verantwoording dient een toelichting te worden gegeven op artikel 12 lid 1 onder a, b, f en g van het Bevb.  
Transportroutes (Bevt)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 200 meter-zone bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  

Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.

5.1.3.3 Overige wet- en regelgeving

Tot slot wordt in het kader van een ‘goede ruimtelijke ordening ‘ (art. 3.1 Wro) getoetst aan eventueel van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit het Activiteitenbesluit, Barro, effectafstanden uit de ‘Circulaire effectafstanden LPG-tankstations’, enzovoorts.

5.1.3.4 Analyse

De Risicokaart Nederland geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten ten opzichte van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de Risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.WPVoortweg32a-VA01_0006.png"

UITSNEDE RISICOKAART NEDERLAND

De A50, knooppunt Paalgraven-Zeeland, wegvak B80, ligt op circa 1,3 km afstand. Over deze transportweg worden onder andere gevaarlijke stoffen uit de categorie GT4 vervoerd1. GT4 heeft een invloedsgebied van > 4000 meter. Het plan betreft de overgang van een bedrijfswoning (beperkt kwetsbaar object) naar een plattelandswoning (beperkt kwetsbaar object). Het risicoprofiel wijzigt hierbij dus niet. In het huidige bestemmingsplan is echter het vervoer van GT4 over de A50 niet beschouwd, dit dient daarom alsnog te gebeuren. Omdat het plangebied niet binnen 200 meter van de transportroute ligt, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording voor het scenario toxisch.

5.1.3.5 Verantwoording groepsrisico (beperkt) toxisch

Vanwege de ligging van de planlocatie in het invloedsgebied van een risicobron waarvan een toxische wolk het maatgevende scenario is, dient een beperkte verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden. Hierbij is de Veiligheidsregio om advies gevraagd. Het advies is verwerkt in de verantwoording.

Scenario(‘s)

Het relevante scenario voor het plangebied i.r.t. het transport van gevaarlijke stoffen is het overdrijven van een toxische wolk. Door bijvoorbeeld een incident tijdens de verlading of door een mechanische impact op de tank ontstaat een gat waardoor in korte tijd een groot deel van de toxische stof vrijkomt en met de wind mee wordt verspreid. De kans op een dergelijk ongeval is bijzonder klein. De gevolgen voor personen zijn afhankelijk van de concentratie en blootstellingstijd aan de stof.

Mogelijkheden tot bestrijdbaarheid van een calamiteit

Bij het scenario toxische wolk zal de brandweer proberen de toxische wolk neer te slaan. Bij een snelle verspreiding van de toxische wolk zal dit echter beperkt effect hebben. De bestrijdbaarheid wordt om deze reden als matig beoordeeld.

De mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar. Het zelfredzame vermogen van personen is een belangrijke voorwaarde om grote aantallen slachtoffers bij een incident te voorkomen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen binnen bebouwing en ontvluchten van het plangebied.

Mogelijkheden zelfredzaamheid

De mogelijkheden ten aanzien van de zelfredzaamheid zijn goed. Er worden geen niet- of verminderd zelfredzame mensen in het plangebied gehuisvest. De aanwezigen zijn normaal gesproken in staat om zelfstandig conform instructies bijvoorbeeld via NL-Alert te reageren. Het aantal mensen in het plangebied is beperkt.

Is het gebied voldoende ingericht om de zelfredzaamheid te kunnen faciliteren?

Behalve de vraag of zelfredding mogelijk is, zijn de fysieke eigenschappen van gebouwen en omgeving van invloed op de vraag of die zelfredding optimaal kan plaatsvinden. Vanuit de hierboven geschetste mogelijkheden is het dus van belang, dat het plangebied:

  • goed te alarmeren is;
  • goed te schuilen is;
  • goed te ontvluchten is.

Alarmering

In geval van een calamiteit zal NL-Alert worden ingezet. NL-Alert is een aanvullend alarmmiddel van de overheid voor de mobiele telefoon. Met NL-Alert kan de overheid mensen in de directe omgeving van een noodsituatie met een tekstbericht informeren. In het bericht staat specifiek wat er aan de hand is en wat je op dat moment het beste kunt doen.

Schuilmogelijkheden

Schuilen in de afgesloten bebouwing zal in beginsel de beste manier zijn om de calamiteit met het scenario toxische wolk te overleven. Schuilen voor een toxische wolk is mogelijk binnen de bebouwing op de planlocatie. Om veilig schuilen binnen de bebouwing mogelijk te maken dient de bebouwing aan bepaalde veiligheidseisen te voldoen. Als gevolg van energieprestatie-eisen zijn nieuwe woningen goed geïsoleerd en bieden daarom een goede bescherming. Eventuele aanwezige ventilatieopeningen moeten afgesloten kunnen worden.

Vluchtmogelijkheden

Mocht vluchten noodzakelijk zijn, dan is het plangebied naar meerdere zijden te ontvluchten. Ontvluchten kan in alle gevallen van de risicobron af.

5.1.3.6 Conclusie

Er bestaat vanuit extern veiligheidsoogpunt geen bezwaar tegen de gewenste ontwikkeling. Er is geen reden voor nader advies. De Veiligheidsregio ziet geen reden tot het geven van een nader advies ten aanzien van de zelfredzaamheid van personen binnen het plangebied en de bestrijdbaarheid van een ramp op de wegen.

5.1.4 Geurhinder veehouderijen
5.1.4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.

5.1.4.2 Analyse

Het plan omvat geen nieuwe geurgevoelige objecten. Echter is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel noodzakelijk om een beoordeling van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning uit te voeren. Uit de geurbelastingkaart van de ODZOB (zie onderstaande afbeelding) volgt dat het woon- en leefklimaat redelijk goed is (3,5 - 6,5 odourunits).

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.WPVoortweg32a-VA01_0007.png"

Onderhavig planvoornemen omvat het omzetten van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning, zonder dat er sprake is van bebouwing en uitbreiding van het terrein. Omliggende bedrijven worden hiermee niet gehinderd.

5.1.4.3 Conclusie

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.5 Geluid
5.1.5.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

5.1.5.2 Analyse

Het plan omvat geen nieuwe geluidgevoelige objecten. Een nadere toetsing aan het aspect geluidhinder is niet aan de orde.

5.1.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.6 Luchtkwaliteit
5.1.6.1 Inleiding

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.1.6.2 Analyse

Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen. Onderhavig plan omvat het omzetten van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning, zonder dat er sprake is van bebouwing en uitbreiding van het terrein en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.

Goed woon- en leefklimaat

Voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.

In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op.

De monitoringstool die in het kader van het CGN en GDN (Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland) is opgesteld, geeft de volgende jaargemiddelden voor de relevante stoffen ter plaatse van het meest relevante meetpunt '171112, 410222'.

categorie   grenswaarde   2025   2030  
jaargemiddelde concentratie NO2   40 µg/m³   11,1   9,3  
jaargemiddelde concentratie PM10   40 µg/m³   14,6   13,6  
jaargemiddelde concentratie PM2.5   25 µg/m³   8,3   7,3  
overschrijdingsdagen per jaar- gemiddelde concentratie PM10   35   6,2   6,0  

Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat aan alle grenswaarden wordt voldaan. Er is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

5.1.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.7 Volksgezondheid
5.1.7.1 Inleiding

Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.

Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor de ontwikkeling van of in de buurt van veehouderijen, boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.

5.1.7.2 Veehouderijen

Bij het beoordelen van de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid wordt onderscheid gemaakt in endotoxinen en geitenhouderijen. De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 - die bedoeld is bij de nieuwvestiging of verandering van veehouderijen - biedt een stappenplan dat ook deels geschikt is voor de beoordeling van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van veehouderijen.

Endotoxinen
Endotoxinen zijn bouwstenen van bepaalde bacteriën die een giftig effect op de mens kunnen hebben en tot gezondheidsklachten kunnen leiden. Endotoxinen komen vaak voor in fijnstof van intensieve veehouderijen. Conform stap 5 van het stappenplan moet de ligging van het initiatief ten opzichte van veehouderijen worden beoordeeld. Bij een afstand van meer dan 1 kilometer tot pluimveehouderijen en van meer dan 250 meter tot overige veehouderijen (behoudens geitenhouderijen) is er geen gevaar voor de volksgezondheid als gevolg van endotoxinen. Het Bestand Veehouderijbedrijven biedt de benodigde gegevens van de veehouderijen.

Analyse
Het plan omvat geen nieuwe milieugevoelige objecten. Een nadere beoordeling aan het aspect endotoxinen kan achterwege blijven.

Geitenhouderijen
Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden in een straal van 2 km rondom geitenhouderijen een verhoogde kans hebben op longontsteking. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van geitenhouderijen moet beoordeeld worden of er een effect is op de volksgezondheid.

Analyse
Het plan omvat geen nieuwe milieugevoelige objecten. Een nadere beoordeling aan het aspect geitenhouderijen kan achterwege blijven.

5.1.7.3 Boom- en fruitteelt

Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.

Analyse
Het plan leidt niet tot het toevoegen van woningen of andere functies waar personen gedurende langere tijd verblijven. Daarnaast wordt opgemerkt dat de gronden rondom het plangebied thans niet in gebruik zijn voor boom- en fruitteelt en bovendien ook niet zijn aangewezen als boomteeltontwikkelingsgebied. Geconcludeerd wordt dat er geen rekening gehouden hoeft te worden met spuitzones als gevolg van boom- en fruitteelt.

5.1.7.4 Hoogspanningsverbindingen

De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.

Analyse
Het plan leidt niet tot het toevoegen van woningen of andere functies waar kinderen gedurende langere tijd verblijven. Daarnaast wordt opgemerkt dat er sprake is van een zeer grote afstand tot hoogspanningsverbindingen, namelijk ruim 7 kilometer, en dat het schadelijke magneetveld zich tot maximaal enkele honderden meters van de hoogspanningsverbinding uitstrekt. Er is geen nader onderzoek nodig.

5.1.7.5 Conclusie

Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.8 Milieueffectrapportage
5.1.8.1 Inleiding

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, of waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.

5.1.8.2 Analyse

De in voorliggend wijzigingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren niet tot de in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage genoemde ontwikkelingen. Er is derhalve geen nadere m.e.r.-beoordeling nodig.

Gelet op de resultaten van de hiervoor reeds uitgevoerde milieuanalyse, kan zonder nader onderzoek worden geconcludeerd dat het plan geen significant nadelige milieugevolgen heeft. Een nadere motivering is niet noodzakelijk.

5.1.8.3 Conclusie

Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.

5.2 Waarden

5.2.1 Aardkunde

5.2.1.1 Inleiding

Aardkundige waarden geven inzicht in de natuurlijke ontstaanswijze van het gebied en zijn onvervangbaar. Hoewel deze waarden geen afzonderlijke wettelijke bescherming kennen, is het behoud ervan van belang. De provincie Noord-Brabant heeft hiertoe de bescherming van aardkundige waardevolle gebied opgenomen in de Interim Omgevingsverordening.

5.2.1.2 Analyse

Onderhavig plan is, conform de Interim Omgevingsverordening, gesitueerd binnen de aanduiding 'Aardkundig waardevol gebied'. Een wijzigingsplan van toepassing op de aardkundige waarden:

  • a. is mede gericht op behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de aardkundige waarden en kenmerken zoals beschreven in de Aardkundig Waardevolle Gebiedenkaart Noord-Brabant;
  • b. stelt regels ter bescherming van de aardkundige waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.

Onderhavig plan betreft een functionele wijziging van de bestaande bebouwing. Hierdoor zorgt het initiatief niet voor een verstoring van de aardkundige waarden en kenmerken van het gebied.

5.2.1.3 Conclusie

Het aspect aardkunde vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.2 Archeologie
5.2.2.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.

5.2.2.2 Analyse

Onderhavig plangebied kent, overeenkomstig met de gemeentelijke archeologische beleidskaart, de 'Categorie 4'. Een uitsnede van de gemeentelijke archeologische beleidskaart is hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.WPVoortweg32a-VA01_0008.jpg"

GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGISCHE BELEIDSKAART

Ter plaatse van de archeologische waarde 'Categorie 4' is archeologisch onderzoek verplicht ten behoeve van het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 40 centimeter. Er is geen onderzoeksplicht naar archeologische waarden in het geval van vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

Het initiatief zorgt niet voor nieuwe verstoring van de gronden. Het betreft alleen een functionele wijziging van de bestaande bebouwing. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk

5.2.2.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.3 Cultuurhistorie
5.2.3.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.2.3.2 Analyse

Binnen het plangebied zijn geen beschermde monumenten aanwezig. Daarnaast zorgt het initiatief niet voor een verstoring van de aanwezige cultuurhistorische waarden. Het betreft alleen een functionele wijziging van de bestaande bebouwing. Het uitvoeren van een cultuurhistorisch onderzoek is niet noodzakelijk.

5.2.3.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.4 Natuurwaarden
5.2.4.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:

  • gebiedsbescherming;
  • soortenbescherming;
  • bescherming van houtopstanden.

5.2.4.2 Analyse

Gebiedsbescherming
Het projectgebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland. Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan enerzijds om verstorende effecten zoals geluid, licht en trillingen op natuurgebieden behorende tot het Natuurnetwerk Nederland en anderzijds om stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Verstorende effecten
Gezien de gelijkblijvende aard en omvang van het initiatief en de afstand tot Natuurnetwerk Nederland kan worden geconcludeerd dat het project geen verstorende effecten heeft op gebieden behorende tot Natuurnetwerk Nederland.

Stikstofdepositie
Voorliggend plan betreft het omzetten van een bestaande bedrijfswoning naar een plattelandswoning. De referentiefase is in dit project gelijk aan de gebruiksfase. Doordat ook een bouwfase ontbreekt is het uitvoeren van een stikstofdepositie-onderzoek niet doelmatig, de toename door het initiatief betreft 0,00 mol/ha/jaar.

Soortenbescherming
Er vinden geen ontwikkelingen plaats die de mogelijk aanwezige beschermde soorten verstoren. Wel wordt opgemerkt dat de zorgplicht als genoemd in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming te allen tijde van toepassing is.

Bescherming van houtopstanden
Het project omvat niet het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of in een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is derhalve geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.

5.2.4.3 Conclusie

Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.3 Waterparagraaf

5.3.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van Waterschap Aa en Maas. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets. De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

5.3.2 Beleid

De verschillende overheidslagen hebben hun waterbeleid vastgelegd in diverse beleidsdocumenten. De algemene strekking met betrekking tot ruimtelijke ontwikkelingen betreft:

  • het scheiden van het schone hemelwater en het vuile afvalwater;
  • het verwerken van het hemelwater op het eigen terrein, of middels een gezamenlijke voorziening heeft de voorkeur boven afvoer via het oppervlaktewater.

5.3.3 Watersysteem

Voorliggend project kent geen bouwwerkzaamheden en er is geen oppervlaktewater aanwezig in het projectgebied. Hierdoor is toetsing aan de infiltratiecapaciteit van de bodem, de grondwaterstand en de waterberging niet noodzakelijk.

5.3.4 Hemelwater

Voorliggend initiatief brengt geen wijzigingen aan de verharding in het projectgebied. Hierdoor blijft de bestaande bebouwing en verharding behouden. Er is dus geen toename van het verhard oppervlak. Daarmee is er geen wijziging van de waterhuishoudkundige situatie.

5.3.5 Afvalwater

Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden.

Het vuile afvalwater zal op de bestaande riolering in de Voortweg geloosd blijven worden.

5.3.6 Waterkwaliteit

Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Voorliggend project kent geen bouwwerkzaamheden waarmee het oppervlakte water vervuild zou kunnen raken.

5.4 Beperkingen in verband met militair vliegveld Volkel

Het plangebied ligt op relatief korte afstand van het militaire vliegveld Volkel. Voor een goed functioneren van het vliegveld zijn middels het Luchthavenbesluit Volkel en het Barro beperkingen gelegd op het gebruik van en het bouwen in de omgeving. De beperkingen zijn vervat in:

  • 1. een geluidzonering;
  • 2. een obstakelbeheergebied;
  • 3. een radarverstoringsgebied;
  • 4. een vogelbeheersgebied;
  • 5. een risicogebied vanwege de opslag van munitie.

Daarnaast gelden er beperkingen als gevolg van het industrielawaai op het vliegveldterrein, zoals opgenomen in de Wet geluidhinder. Voor onderhavig plangebied is alleen het radarverstoringsgebied van toepassing. De overige beperkingen worden buiten beschouwing gelaten.

5.4.1 Radarverstoringsgebied

Het militaire vliegveld beschikt over een radarsysteem. Radarsystemen dienen 'vrij zicht' te hebben om goed te kunnen functioneren. Objecten in de omgeving kunnen leiden tot een verstoring van het radarbeeld. Het radarverstoringsgebied is vastgelegd in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) en wordt gevormd door:

  • een cirkel met een straal van 15 km gemeten vanaf de positie van de radar. De maximale hoogte van bouwwerken wordt hier bepaald door elke denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf het punt op de top van de radarantenne (49 meter boven NAP), oplopend met 0,25 graden tot een punt op 15 kilometer afstand op een hoogte van 114 meter boven NAP;
  • aanvullend voor windmolens buiten deze 15 kilometercontour een cirkel met een straal van 75 km gemeten vanaf de positie van de radar. Voor de tippen van de wieken van windturbines geldt hier een maximale hoogte van 114 meter boven NAP.

Het plangebied ligt op een afstand van 7.100 meter tot het radarsysteem, dus op minder dan 15 km. De hoogte van bouwwerken binnen het plangebied mag maximaal 79,98 meter boven NAP (ofwel 63,38 meter boven maaiveld) bedragen. Onderhavig planvoornemen betreft geen bouwplan.

Het project voldoet aan de voorwaarden van het radarverstoringsgebied.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit wijzigingsplan aangetoond. Een wijzigingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.

6.1 Kostenverhaal

Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).

In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend opgenomen ontwikkelingen behoren tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht, omdat de gemeente en grondeigenaar een (anterieure) overeenkomst hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is derhalve 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is niet vereist.

6.2 Gemeentelijke grondexploitatie

De gemeente heeft geen gronden in het plangebied in eigendom. Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, -voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend ruimtelijk plan. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.

Hoofdstuk 7 Procedure

Het wijzigingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure op grond van artikel 3.9a Wro. De voorziene procedure stappen zijn:

  • 1. Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
  • 2. Terinzagelegging ontwerpwijzigingsplan
  • 3. Vaststelling door college van burgemeester en wethouders
  • 4. Terinzagelegging vastgesteld wijzigingsplan.

7.1 Omgevingsdialoog

De initiatiefnemer heeft contact gezocht met de directe omwonenden en heeft hen geïnformeerd over voorliggend initiatief. Hieruit voortkomend is een reactie ontvangen. Deze reactie is (geanonimiseerd) bijgevoegd in bijlage 4.

7.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is het ontwerpwijzigingsplan toegezonden aan de betrokken instanties. Naar aanleiding van de inhoudelijke reacties van het Waterschap en de Provincie is het planvoornemen enkel tekstueel gewijzigd.

7.3 Terinzagelegging ontwerpwijzigingsplan

Het ontwerpwijzigingsplan ‘Voortweg 32a, Uden’ is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betreffende personen en instanties.

Het ontwerpwijzigingsplan heeft gedurende een periode van 6 weken voor eenieder ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend. Ambtshalve is een landschappelijke analyse toegevoegd en is het landschappelijke inpassingsplan gewijzigd.

7.4 Vaststelling door college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders heeft het wijzigingsplan ''Voortweg 32a, Uden'' op 29 oktober 2024 ongewijzigd vastgesteld.