direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Rijksweg 56, Schaijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1991.bpSchaijkRijkswg56-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Rijksweg 56, Schaijk" van de gemeente Maashorst.

1.1.1 Aanleiding

Het Rijksmonument Huis Jan de Jong is gelegen aan Rijksweg 56 te Schaijk. Naast het woonhuis zijn op het perceel meerdere gebouwen gesitueerd. Het complex, opgezet volgens de beginselen van de Bossche school en gedimensioneerd op basis van ‘het plastisch getal’, is het hoogtepunt uit het oeuvre van architect Jan de Jong. Het geheel is over een periode van enkele decennia ontstaan. De bebouwing omvat het kantoor en woonhuis (1967-1968), een prieel in een ommuurde tuin (1956), een tweede huis ook wel ‘het ateliergebouw’ genoemd (1962, verbouwd en uitgebreid in 1982), een ‘lichtdrukhuisje’ en carport (1964) en een ingangspoort met galerijen en kapel (1975). In 1982 is een uitbreiding achter de carports ten behoeve van het kantoor aangevraagd en vergund. Deze niet uitgevoerde uitbreiding zal alsnog worden gerealiseerd.

Eind 2016 heeft Vereniging Hendrick de Keyser Huis Jan de Jong en omliggend terrein en bijgebouwen verworven. De Vereniging zet zich in voor het behoud van architectonisch of historisch belangrijke gebouwen en hun interieur. Dit wordt gedaan door ze te verwerven, indien nodig te restaureren en te verhuren. Eenmaal verworven panden worden nooit meer afgestaan. Het onderhoud van de panden wordt betaald uit de verhuur waarbij het uitgangspunt is dat de oorspronkelijke functie van het gebouw afleesbaar blijft.

Vereniging Hendrick de Keyser is voornemens de bestemming van het complex te wijzigen. Doel van de functiewijziging is het goed verhuurbaar maken van het complex waardoor bouwkundig onderhoud financieel mogelijk blijft en daarnaast een breed publiek de mogelijkheid bieden kennis te maken met de architectuur van Jan de Jong. Er is gezocht naar een combinatie van functies welke in lijn ligt met het gebruik en de historie van het complex. Hierdoor is inpassing eenvoudig zonder dat het complex wordt aangetast.

In het hoofdgebouw, thans woonhuis in combinatie met voormalig kantoor van het architectenbureau van Jan de Jong zullen diverse functies worden ondergebracht, waaronder een kantoor, seminar/bijeenkomstruimte/museale ruimte en recreatief gebruik in de vorm van "Monument en Bed". Ook zal ter plaatse van het reeds op 9 juni 1982 vergunde kantoor (zie bijlage 1) een woning worden gebouwd. Deze functies passen niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Om de nieuwe functies mogelijk te maken is een herziening van de bestemmingsplannen 'Buitengebied' en 'Buitengebied, herziening 1' noodzakelijk.

1.1.2 Doel

Het doel van dit bestemmingsplan is het bieden van een actueel bestemmingsplan op basis van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan biedt de ruimte voor de verwachtingen in de komende tien jaar.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.bpSchaijkRijkswg56-VG01_0001.jpg"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.bpSchaijkRijkswg56-VG01_0002.jpg"

KADASTRALE SITUATIE

De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Landerd, sectie K, nummers 641 (gedeeltelijk) en 655 (gedeeltelijk). De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 6.235 m². De gronden zijn in particulier bezit.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeren de bestemmingsplannen 'Buitengebied' en 'Buitengbied, herziening 1' en 'Parapluplan wonen en parkeren Landerd’

(vastgesteld 27 juni 2019)'. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.bpSchaijkRijkswg56-VG01_0003.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

Ter plaatse van het plangebied geldt de enkelbestemming 'Wonen'. Deze gronden zijn onder andere bestemd voor:

  • woningen, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen en/of mantelzorg;
  • recreatieve voorzieningen in de vorm van kleinschalig kamperen of bed & breakfast;
  • routegebonden horeca als nevenactiviteit, en;
  • huisvesting van tijdelijke werknemers.

Ter plaatse van het plangebied geldt tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Deze dubbelbestemming verplicht het uitvoeren van archeologisch onderzoek voorafgaand van bepaalde bodemingrepen.

Daarnaast gelden ter plaatse van het plangebied de gebiedsaanduidingen 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' (en 'wro-zone - omgevingsvergunning groenblauwe mantel'. Voor deze aanduidingen gelden specifieke regels binnen de agrarische bestemmingen. Voor de woonbestemming op het perceel zorgt deze aanduiding niet voor belemmeringen.

Daarnaast is in afwijking van het vigerende bestemmingsplan in 1982 een bouw een kantoor verleend. Achter de carports is het daarmee toegestaan een gebouw op te richten.

Conclusie

De in paragraaf 1.1 beschreven functiewijzigingen passen niet binnen het vigerende bestemmingsplan en verleende vergunning. Een herziening van het bestemmingsplan is derhalve noodzakelijk.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied.

2.1 Geschiedenis

Huis Jan de Jong is gelegen aan Rijksweg 56 te Schaijk. Naast het woonhuis zijn op het perceel meerdere gebouwen gesitueerd. Het complex, opgezet volgens de beginselen van de Bossche school en gedimensioneerd op basis van ‘het plastisch getal’, is het hoogtepunt uit het oeuvre van architect Jan de Jong. Het geheel is over een periode van enkele decennia ontstaan. De bebouwing omvat het kantoor en woonhuis (1967-1968), een prieel in een ommuurde tuin (1956), een tweede huis ook wel ‘het ateliergebouw’ genoemd (1962, verbouwd en uitgebreid in 1982), een ‘lichtdrukhuisje’ en carport (1964) en een ingangspoort met galerijen en kapel (1975). In 1982 is een uitbreiding achter de carports ten behoeve van een kantoor aangevraagd en vergund. Deze niet uitgevoerde uitbreiding zal alsnog worden gerealiseerd.

In het hoofdstuk 'Omschrijving complex' in bijlage 2 Kernwaarden en planvisie' is een uitgebreide beschrijving van de geschiedenis van de bouw van het complex opgenomen.

2.2 Directe omgeving en plangebied

Onderstaande afbeelding en de foto's geven de bestaande toestand van de directe omgeving en het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.bpSchaijkRijkswg56-VG01_0004.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.bpSchaijkRijkswg56-VG01_0005.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.1991.bpSchaijkRijkswg56-VG01_0006.jpg"  
afbeelding "i_NL.IMRO.1991.bpSchaijkRijkswg56-VG01_0007.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.1991.bpSchaijkRijkswg56-VG01_0008.jpg"  
afbeelding "i_NL.IMRO.1991.bpSchaijkRijkswg56-VG01_0009.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.1991.bpSchaijkRijkswg56-VG01_0010.jpg"  

IMPRESSIE PLANGEBIED

2.2.1 Bebouwing en functies

Het Huis Jan de Jong staat in het buitengebied van Schaijk aan de drukke doorgaande Rijksweg. Het ensemble van gebouwen staat verscholen in een bosachtige omgeving. Het contrast tussen de natuur en het gebouwde komt hier samen. Tegenover het plangebied staan aan de overkant van de Rijksweg een woning en bedrijf, maar door de grote afstanden en de dichte bosschages beïnvloeden deze gebouwen elkaar niet.

Huis Jan de Jong en bijgebouwen vormt een ensemble van hoge gaafheid. De verschillende onderdelen gaan evenwichtig samen als onderdeel van het grotere geheel. Het hoofdgebouw kent oorspronkelijk de functie van woonhuis in combinatie met het voormalig kantoor van het architectenbureau van Jan de Jong. Hoewel het kantoor in de korte vleugel was ondergebracht en het woonhuis in de lange vleugel was deze scheiding in de praktijk minder hard. De entreehal werd gedeeld, deuren ontbraken en het kantoor kent geen eigen toiletgroep of pantry. Ook elektra- en verwarmingsinstallaties zijn niet gescheiden en functioneren als geheel. Sporen van looproutes in de vloeren tonen de verwevenheid van beide vleugels aan.

Het lichtdrukhuisje staat leeg. Zowel achter als voor de gebouwen is een grote ommuurde/omheinde tuin aanwezig. De achtertuin wordt ook gebruikt als boomgaard en moestuin.

De gronden van de reeds in 1982 vergunde bebouwing voor het kantoor liggen nu buiten de ommuring, maar zijn altijd bedoeld geweest voor de uitbreiding van het ensemble en passen wel binnen het totaalplan van de tekeningen van Jan de Jong.

2.2.2 Ontsluiting

Het Jan de Jonghuis is rechtstreeks ontsloten op de Rijksweg en thans biedt het ingangshof parkeerruimte aan 10 auto’s. Omdat in de huidige situatie het gebouw alleen als woning wordt gebruikt is de toegang tot de binnenplaats via een poortgebouw en beperkte parkeerruimte geen probleem.

2.2.3 Groen en water

Binnen de ommuring/omheining zijn verschillende groene ruimten aanwezig die verschillende functies hebben. Aan de voorzijde is een grote rustige verblijfstuin aanwezig met enkele grote bomen die voor schaduw en daarmee een prettige verblijfsplek zorgen.

Aan de achterzijde is een grote moestuin en boomgaard aanwezig waardoor de achtertuin ook een gebruikstuin is. Op de gronden van de vergunde bebouwing buiten de ommuring zijn 7 grote bomen geplant die een voortzetting zijn van de westelijk muur en daarmee een begrenzing vormen voor de gronden van de vergunde bebouwing. Op deze gronden is een ruige onderbegroeiing aanwezig die zorgt voor een verwaarloosde indruk.

Hoofdstuk 3 Plan

In dit hoofdstuk is de beschrijving van het plan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.bpSchaijkRijkswg56-VG01_0011.png"

Eind 2016 heeft Vereniging Hendrick de Keyser Huis Jan de Jong en omliggend terrein en bijgebouwen verworven. De Vereniging zet zich in voor het behoud van architectonisch of historisch belangrijke gebouwen en hun interieur. Dit wordt gedaan door ze te verwerven, indien nodig te restaureren en te verhuren. Eenmaal verworven panden worden nooit meer afgestaan. Het onderhoud van de panden wordt betaald uit de verhuur waarbij het uitgangspunt is dat de oorspronkelijke functie van het gebouw afleesbaar blijft.

3.1 Bebouwing en functies

3.1.1 Hoofdgebouwen

Huis Jan de Jong en bijgebouwen vormt een ensemble van hoge gaafheid. Exterieur en interieur vormen een gesamtkunstwerk. De verschillende onderdelen gaan evenwichtig samen als onderdeel van het grotere geheel. Toekomstig gebruik van het complex mag niet betekenen dat de kernwaardes worden aangetast. Thans zijn het woonhuis en ateliergebouw als woning in gebruik. Vereniging Hendrick de Keyser is voornemens de bestemming van het complex te wijzigen. Doel van de functiewijziging is het goed verhuurbaar maken van het complex waardoor bouwkundig onderhoud financieel mogelijk blijft en daarnaast een breed publiek de mogelijkheid bieden kennis te maken met de architectuur van Jan de Jong. Er is gezocht naar een combinatie van functies welke in lijn ligt met het gebruik en de historie van het complex. Hierdoor is inpassing eenvoudig zonder dat het complex wordt aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.bpSchaijkRijkswg56-VG01_0012.png"

OVERZICHT FUNCTIES  

  • 1. In het hoofdgebouw zullen diverse functies worden ondergebracht. De functies zijn zodanig gekozen dat het nieuwe gebruik zich kan voegen in het pand en interieur zonder dat grove ingrepen noodzakelijk zullen zijn. Het pand zal echter altijd als eenheid functioneren en verschillende functies zullen niet gelijktijdig plaatsvinden. Scheiding van functies in beide vleugels zou immers betekenen dat er ingrepen gedaan zouden moeten worden welke ten koste gaan van de kernwaarden van het pand.
  • 2.
    Het hoofdgebouw zal gaan functioneren als Museumhuis, seminar- en bijeenkomstruimte en Monument & Bed (logiesfunctie). Vanwege de waardevolle architectuur van het complex en compleetheid van het ensemble zal Huis Jan de Jong onderdeel worden van “Museumhuizen”, een netwerk van 35 belangrijke en bijzondere woonhuizen uit verschillende periodes en in verschillende stijlen. Middels Museumhuizen wordt de geschiedenis van het Nederlandse woonhuis getoond waarin Huis Jan de Jong een schakel vormt. Liefhebbers kunnen op vaste momenten in de week een bezoek brengen aan het huis. De architectuur van het complex als onderdeel van de Bossche School alsmede het gebruik als woonhuis van de familie staan centraal in de presentatie. Museale ingrepen worden vermeden waardoor men het gevoel heeft op bezoek te zijn in het woonhuis. Daarnaast leent de grote open woonkamer en het meubilair zich goed voor het gebruik als bijeenkomstfunctie voor bijeenkomsten, vergaderingen en seminars. Tevens is een recreatief gebruik in de vorm van “Monument en Bed” mogelijk. De woning wordt in dit geval kortstondig, als één logieseenheid, verhuurd aan, als gevolg van het aantal slaapkamers en bedden, 8 personen. Het gebruik van het hoofdgebouw zal wisselen. Het zal echter als eenheid functioneren waardoor er geen meerdere gebruiken gelijktijdig plaatsvinden.

  • 3. Het ateliergebouw is thans in gebruik als woonhuis. Na de bouw in 1962 diende het bouwwerk oorspronkelijk als 1:1 maquette en ontvangstruimte voor opdrachtgevers. Sinds de uitbreiding in 1982 heeft het als woonhuis gefunctioneerd. Het ateliergebouw zal wederom de functie van woonhuis krijgen en permanent worden verhuurd.

  • 4. Het lichtdrukhuisje werd oorspronkelijk gebruikt als kantoorruimte en als dienende ruimte ten behoeve van het naastgelegen kantoor. Het lichtdrukhuisje zal de functie van kantoor krijgen. Om dit gebruik mogelijk te maken zal een pantry en toilet toegevoegd dienen te worden. Deze nieuwe toevoeging dient zodanig ingepast te worden dat de architectuur en het matenstelsel niet worden verstoord.

  • 5. Daarnaast zal het niet uitgevoerde plan uit 1982 worden gerealiseerd. Als stedenbouwkundige tegenhanger van het opgehoogde en uitgebreide ateliergebouw zou aan de achterzijde van de carport een twee verdiepingen hoog gebouw worden opgericht. Hoewel niet gebouwd, is de vergunning voor de bebouwing nooit ingetrokken en nog steeds geldig. afbeelding "i_NL.IMRO.1991.bpSchaijkRijkswg56-VG01_0013.png" ZUIDGEVEL VAN HET POLAN UIT 1982 VOOR UITBRREIDING VAN HET COMPLEX
     
    De oorspronkelijke functie van dit nieuw op te richten gebouw zou kantoor zijn. In de toekomst zou het als woonhuis kunnen dienen voor één van de kinderen van Jan de Jong. Vereniging Hendrick de Keyser is voornemens het gebouw alsnog te realiseren en als woonhuis in gebruik te nemen. In één van de opslagruimtes zijn de kozijnen van het pand reeds aanwezig. Hieruit blijkt dat realisatie op een laat moment is afgekapt. De kozijnen geven goede houvast in het uitzetten van het matenstelsel en als de bouwkundige staat het toelaat zullen deze werden hergebruikt. Het gebouw zal een beoogde eenheid vormen met het reeds in 1982 opgehoogde ateliergebouw en gezamenlijk een onderdeel worden van het grotere geheel.

Vanwege de waardevolle architectuur zal het complex maximaal 4 dagen per jaar worden opengesteld voor open dagen. Het aantal gelijktijdig aanwezige bezoekers zal beperkt worden tot 40 personen. Handhaving van het aantal bezoekers alsmede het in goede banen leiden van parkeren zal gebeuren door medewerkers van Vereniging Hendrick de Keyser.

3.1.2 Bijgebouwen

Naast de hoofdgebouwen kent het plangebied ook een aantal bijgebouwen die horen bij bebouwingsensemble. De gebouwtjes, prieeltjes en overkappingen maken onderdeel uit van het totaalbeeld dat Jan de Jong had geschetst (zie afbeelding in 3.2).

Op onderstaande afbeelding zijn de bestaande bijgebouwen en overkappingen en de geplande carport bij parkeerplaats opgenomen.

In dit bestemmingsplan worden deze bijgebouwen en overkappingen positief bestemd. Bouwen van extra bijgebouwen is niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.bpSchaijkRijkswg56-VG01_0014.png"

BIJGEBOUWEN EN OVERKAPPINGEN

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Verkeer

Het plan betreft de realisatie van één nieuwe woning en functieverandering van het gebouw naar seminar/bijeenkomstruimte/museale ruimte en Monument & Bed. De functieverandering brengt beperkte extra verkeersbewegingen en parkeervraag met zich mee. De gevolgen van de parkeervraag worden in de volgende paragraaf beschreven.

Gezien de beperkte ruimte zal het aantal verkeersbeweging door de toevoeging van één woning en de functieveranderingen beperkt blijven. Ten opzichte van het aantal verkeersbewegingen op de Rijksweg is er geen relevante toename. De rijksweg kan deze toename goed verwerken.

3.2.2 Parkeren

Als gevolg van de bestemmingswijziging zal een plek moeten worden bepaald voor het parkeren van auto’s. Het ingangshof biedt thans plaats aan een tiental auto’s, wat uit te breiden is met 4 extra plaatsen. Dit aantal is te beperkt in geval van de voorgestelde functiewijziging. Meer auto’s onderbrengen op het ingangshof zou ten koste gaan van de architectuur. Diverse factoren zijn leidend bij het bepalen van de plek van parkeerplaatsen:

  • De architectuur mag niet worden aangetast door het extra aantal auto’s maar de parkeerplaatsen dienen zich te voegen binnen de structuur van het complex.
  • De benadering van het complex door de toegangspoort is van belang voor de beleving waardoor een plek in de nabijheid van de poort wenselijk is.
  • Voorkomen van aantasting van natuurgebied is wenselijk. Delen van het complex kennen momenteel een woonbestemming waardoor deze procedureel eenvoudiger tot parkeerplek te benoemen zijn dan delen met bestemming natuur.

Conform de parkeernormen buitengebied uit het parapluplan wonen en parkeren Landerd, Gemeente Landerd dd 27-06-2019 is onderstaand aantal parkeerplaatsen vereist:

  • Kantoor in lichtdrukhuisje: 2,55 parkeerplaatsen per 100 m2 BVO = 2,55 x 54/100 = 1,4 parkeerplaatsen;
  • Woonhuis in ateliergebouw: Aangehouden is een woonhuis huur vrije sector. In dit geval zijn 2 parkeerplaatsen per woning vereist;
  • Nieuwbouw woning: Aangehouden is een woonhuis huur vrije sector. In dit geval zijn 2 parkeerplaatsen per woning vereist;
  • Recreatieve woning (M&B) in het woonhuis: Een recreatieve woning wordt niet expliciet genoemd in de parkeernormen. Voor de berekening is de norm van een hotel *** van 6,8 parkeerplaatsen per 10 kamers aangehouden. 7 (op basis van aantal slaapkamers) X 6,8/10 = 4,8 parkeerplaatsen;
  • Museumhuis: 1,1 parkeerplaatsen per 100 m2 BVO = 1,1 x 1220/100 = 13,4 parkeerplaatsen.
  • Een bijeenkomstfunctie of seminarfunctie wordt niet expliciet genoemd in het parapluplan. Daarom wordt specifiek gekeken naar het maximaal aanwezige auto's als gevolg van deze bestemming. Het hoofdgebouw zal verhuurd worden voor kleinschalige vergaderingen, seminars en bijeenkomsten tot 20 personen. Er is gerekend met een norm van 0,8 auto's per bezoeker. Daarnaast is er rekening gehouden met het scenario van 1 auto per bezoeker. 0,8 x 20 = 16 parkeerplaatsen dan wel in geval dat iedere bezoeker zelfstandig met de auto komt: 1 x 20 = 20 parkeerplaatsen

Totaal vereist aantal parkeerplaatsen:

gebouwdeel   functie   aantal parkeerplaatsen  
Lichtdrukhuis   kantoor   1,4  
Ateliergebouw   woning   2  
Nieuwbouw   woning   2  
Hoofdgebouw   logies (als geheel, geen losse kamerverhuur)   4,8  
  museum   13,4  
  bijeenkomst   16 tot 20  

De bij het hoofdgebouw benoemde functies kunnen en zullen niet tegelijktijdig plaatsvinden. Daarom is in onderstaande berekening rekening gehouden met de functie die de grootste parkeerbehoefte heeft (bijeenkomst).

Het maximaal aantal benodigde parkeerplaatsen is: 1,4 + 2 + 2 + 16 = 21,4. Er wordt overdag uitgegaan van een dubbelgebruik van 2 parkeerplaatsen van de woningen ten behoeve van de bijeenkomstfunctie. Hierdoor kan het totaal aantal benodigde parkeerplaatsen met 2 worden verminderd tot 19,4.

In het worst case scenario waarbij elke bezoeker van de bijeenkomstfunctie met de auto komt en niet rekening wordt gehouden met dubbelgebruik zijn 1,4 + 2 + 2 + 20 = 25,4 parkeerplaatsen nodig.

Toekomstplannen van Jan de Jong voor het complex geven aanleidingen voor de bepaling van een nieuwe plaats van de parkeerplaatsen. De grond naast en achter het nieuw te realiseren woonhuis biedt de meest optimale plek om extra de parkeerplaatsen onder te brengen. De sinds 1982 nagenoeg ongewijzigde indeling van het complex is niet een eindpunt van Jan de Jong geweest. Een ongedateerde situatietekening geeft inzicht in zijn ideeën over het terrein na realisatie van het gebouw achter de carport.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.bpSchaijkRijkswg56-VG01_0015.png"

SITUATIETEKENING GRONDEN PLANGEBIED DOOR JAN DE JONG

In de toekomstige situatie (zie volgende afbeelding) is het domein naast en achter het nieuwe huis opgedeeld in diverse zones conform de situatietekening zoals getekend door Jan de Jong. Direct achter het huis is een omsloten hof geprojecteerd waardoor de buitenruimte in verhouding komt met het woonhuis. Achter het omsloten hof is ruimte om 5 auto's uit het zicht te stallen. Een bomenrij vormt de overgang tussen de zandweg "Hemelrijk" en het domein achter de carport. Tussen de bomen kunnen 7 auto's uit het zicht worden opgesteld. De parkeerplaatsen worden van de Rijksweg bereikt via de zandweg die hiervoor verbeterd zal worden.

Op het ingangshof bevinden zich thans 10 parkeerplaatsen. In geval van maximale parkeerdruk kan dit tijdelijk met 4 plaatsen worden uitgebreid. Hierdoor zijn 5 + 7 + 10 + 4 = 26 parkeerplaatsen beschikbaar. De parkeerplaatsen op het ingangshof worden hoofdzakelijk bestemd voor vaste huurders van het kantoor, woonhuis in het ateliergebouw en woonhuis in de nieuwbouw. Incidentele bezoekers van "Monument en Bed", de seminarruimte als het "Museumhuis" dienen de auto te plaatsen op de nieuw aan te leggen parkeerplaatsen.

Incidenteel zal het complex opengesteld worden voor bezichtigingen. Hiervoor zullen zoveel mogelijk parkeerplaatsen gebruikt worden binnen het complex. In enkele gevallen zal het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein wellicht niet voldoende zijn. In dat geval zal worden geparkeerd langs het fietspad parallel aan de Rijksweg onder toezicht van parkeerwachten van Vereniging Hendrick de Keyser.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.bpSchaijkRijkswg56-VG01_0016.png"

PARKEREN OP EIGEN TERREIN INCLUSIEF MAATVOERING EN FUNCTIE OPPERVLAKTES

Voorgaande parkeersituatie is opgesteld met in achtneming van de adviezen uit de bomeneffectanalyse (zie paragraaf 5.9.2).

3.3 Groen

Door Blom Ecologie is een Inrichtings- en onderhoudsadvies opgesteld waarbij de structuur van de door Jan de Jong ontworpen buitenruimte wordt behouden en nog aangelegd. In bijlage 7 (Inrichtings- en onderhoudsadvies Rijksweg 56 te Schaijk, 9 november 2020, BE/2020/469) is de inrichting van de binnentuin, parkeerplaats en bosstrook buiten het complex beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.bpSchaijkRijkswg56-VG01_0017.jpg"

Buiten het NNB

(Binnen)tuin

Beplantingsvakken en borders in de binnentuin dienen zoveel mogelijk in de oorspronkelijke staat te blijven om zo het ontwerp van Jan de Jong te behouden. Hier wordt geadviseerd om de tuin, waar mogelijk, aantrekkelijker te maken voor insecten als bijen, hommels en vlinders. Dit kan gerealiseerd worden door planten te gebruiken met een hoge nectarwaarde.

In de schapenweide staan een aantal fruit- en notenbomen welke een insecten aantrekkende functie hebben. Derhalve wordt geadviseerd deze te behouden en in het geval van ziekte of ouderdom deze bij het kappen één op één terug te planten. Vooralsnog is het onduidelijk of dat er beweiding zal plaatsvinden op de schapenweide. Indien er geen beweiding zal plaats vinden wordt geadviseerd hier een bloemrijk zaaimengsel in te zaaien.

Parkeerplaats

Aan de westzijde van het Jan de Jong huis wordt een nieuwe woonhuis en parkeerplaats gerealiseerd. Naast de vastgestelde parkeervakken is hier een vrije invulling mogelijk voor de inrichting en beplanting. Uit een oud schetsontwerp van Jan de Jong is hier destijds een beplantingsvak (net buiten het NNB) aangewezen, echter is het onduidelijk welke type beplanting hier dient te komen. Derhalve is ervoor gekozen in het kader van openheid en biodiversiteit hier een bloemrijke border van te maken. Zo'n border kan dan bijvoorbeeld in de stijl van het Jan de Jong huis aangelegd worden. De voorkeur bij deze bloemrijke border gaat uit naar het gebruiken van enkel inheemse plantensoorten. Een bloemrijke border heeft een belangrijke functie voor vogels en verschillende soorten insecten. Om aangetrokken insecten schuil, nest en overwinteringsplaatsen te kunnen bieden kan een insectenhotel geplaats worden.

Binnen het NNB (bosstrook)

Momenteel bestaat de bosstrook voornamelijk uit een eiken- en beukenbos met op de randen een houtwal en op enkele plaatsen open plekken met braam- en bandnetelvegetatie. Doordat het voor een groot deel onderdeel uitmaakt van het Natuurnetwerk Brabant, dienen de wezenlijke kernwaarde behouden te blijven en daar waar mogelijk versterkt worden zonder dat dit strijdend is met het NNB-beleid.

Ontwikkelde bosrand

Door de randen van het bosstrook (houtwal) te behouden en versterken (c.q. zoom en mantel oftewel gradiënt te realiseren), ontstaat er een vloeiende overgang van open grasland (ten westen van planlocatie) naar bos. Hierdoor ontstaat er een goed ontwikkelde bosrand, een zogeheten mantel- zoomvegetatie, waarmee een hoogtereliëf wordt gecreëerd waar verschillende soorten, als insecten, vogels en kleine zoogdieren, van kunnen profiteren. Daarnaast zorgt een mantel- zoomvegetatie voor een bufferend vermogen voor invloeden van buitenaf als nutriënten (inspoeling vanuit agrarisch gebied). Om de mantel- zoomvegetatie te realiseren dienen een aantal bomen en struiken verwijderd te worden. Dit betreffen ruwe berk, sneeuwbes en jonge zomereiken. Soorten als gewone vlier, eenstijlige meidoorn, lijsterbes, hazelaar, hondsroos en kornoelje kunnen behouden blijven. Daarnaast dienen de grote (oude) bomen behouden te blijven, gezien deze voor variatie zorgen en tevens een hogere soortaantrekkende werking hebben. Tevens hebben oude (eiken) bomen een hogere natuurwaarde voor (beschermde) paddenstoelen, korst- en bladmossen, enkele vaatplanten en insecten.

Variatie en openheid

In het bos kunnen open plekken gecreëerd worden door het bos te verjongen middels het kappen van bomen. Hierbij is het van belang dat niet alle (oude) bomen gekapt worden. Zo blijft er variatie van nieuwe bomen en oude bomen, welke als deze dood zijn (deels) behouden dienen te blijven. Door open plekken te creëren kan zonlicht de bodem weer bereiken waardoor andere type vegetatie de kans krijgt om te groeien. Denk hierbij aan planten als adelaarsvaren, bosbes (op de randen), bosanemoon, ruig hertshooi en vingerhoedskruid. Daarnaast komen er op open en zonbeschenen plaatsen andere insectensoorten voor dan op schaduwplaatsen. Door meer variatie hierin te creëren wordt er een hogere biodiversiteit gecreëerd.

Door een onverhard wandelpad aan te leggen wordt de bosstrook niet alleen aantrekkelijk voor (toekomstige) bewoners en gebruikers van het Monument & Bed, maar wordt er ook meer open plekken gecreëerd. Hierdoor groeit er op de randen van het wandelpad weer andere type (bos)vegetatie. Voor de aanleg van het bospad hoeven principe geen bomen gekapt te worden, met uitzondering van bomen met instort gevaar (c.q. in het kader van veiligheid). Het pad kan gerealiseerd worden met behulp van een bosmaaier en het (handmatig) verplaatsten van takken en ander grof materiaal. De aanleg van een verhard pad is niet mogelijk in het kader van het NNB-beleid. De locatie voor het bospad en de openplekken op de inrichtingsschets zijn indicatief en mogen afwijken.

Doodhout en rust- en nestplaatsen

Door bewust oude bomen te laten staan wanneer deze afsterven ontstaan nieuwe niches voor verschillende soorten. Daarnaast door het hout van de gekapte bomen te gebruiken voor de aanleg van houtrillen en houtstappels worden schuil- en voedselplaatsen voor verschillende dierensoorten gecreëerd. Door houtstapels en takkenrillen aan te leggen ontstaan er droge ruimte die geschikt zijn voor marterachtige en andere kleine zoogdieren om een rust- en voortplantingsplaats in te vinden, daarnaast trekken dergelijke plaatsen veel verschillende soorten insecten aan, waar weer andere dieren van kunnen eten.

In het bos kunnen extra nestplaatsen gecreëerd worden voor zoogdieren en vogels. In hoge bomen kan een 'roofvogel' mand voor soorten als de boomvalk, ransuil, sperwer en buizerd.

Daarnaast dient het huidige hekwerk (prikkeldraad) om het bosperceel, met uitzondering van het hek langs het fietspad ten noorden van het plangebied, verwijderd te worden. Hierdoor wordt het bosperceel vanuit de zuidzijde toegankelijk gemaakt voor grotere (grazers)fauna.

In de rapportage zijn ook een beplantings- onderhoud- en beheeradvies opgenomen om de positieve aspecten van de aanleg van de natuur in en rondom het complex te behouden.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

4.1 Nationaal niveau

4.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op Rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • Duurzaam economisch groeipotentieel
  • Sterke en gezonde steden en regio's
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

De NOVI wordt gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Eén van de nationale belangen die relevant is voor het voorliggende bestemmingsplan is een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming. Hier wordt aan voldaan. Voor het overige is geen concreet beleid op nationaal niveau geformuleerd dat van belang is voor het voorliggend bestemmingsplan. De in de NOVI genoemde nationale belangen worden door de voorgenomen ontwikkeling niet geschaad. De combinatie van wonen en natuur/landschap zorgt op deze locatie voor een meerwaarde voor de nieuwe woningen en het bestaand stedelijk gebied en de nieuwe woningen sluiten aan bij de identiteit van het omliggend gebied.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De werking van het Barro is naar plaats beperkt. Het plangebied ligt op minder dan 15 km van het militaire vliegveld Volkel. Derhalve gelden bepaalde hoogtebeperkingen. In paragraaf 5.11 vindt hiervan een nadere uitwerking plaats. Daaruit wordt geconcludeerd dat het bouwplan ruim onder de maximaal toegestane hoogte blijft. Het project vormt daardoor geen belemmering voor het nationale belang "Militaire terreinen en objecten".

Conclusie
Op het plangebied zijn op basis van het Barro geen voorwaarden van toepassing.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Projecten die minder dan twaalf woningen bevatten worden op basis van jurisprudentie niet als stedelijke ontwikkeling gezien. Het initiatief voorziet enkel in bestemmingswijzigingen binnen het plangebied. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet nodig.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

4.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Omgevingsvisie Noord-Brabant;
  • Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.

Het plan wordt aan deze nota's getoetst.

4.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

In voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft de provincie de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld (14 december 2018). Deze omgevingsvisie bevat de visie van het provinciale bestuur op de Brabantse leefomgeving van de toekomst (2050). Naar de uitgangspunten van de Omgevingswet zijn daarbij geen routes naar de gestelde doelen vastgelegd, omdat daarmee een beter samenspel en draagvlak kunnen ontstaan. De Omgevingsvisie zal onder meer de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening gaan vervangen.

De Omgevingsvisie kent één basisopgave: "werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit". Elke ruimtelijke ontwikkeling moet - ongeacht de omvang - hieraan bijdragen. In vier hoofdopgaven worden nadere accenten gelegd:

  • 1. werken aan de Brabantse energietransitie;
  • 2. werken aan een klimaatproof Brabant;
  • 3. werken aan een slimme netwerkstad;
  • 4. werken aan een concurrerende, duurzame economie.

Analyse
Het wijzigen van de functies in de bestaande bebouwing ter behoud van het rijksmonument. Deze relatief kleinschalige ontwikkeling draagt op de volgende wijze bij aan de 'grote' hoofdopgaven.

ad 1.   De energietransitie houdt enerzijds in het verminderen van het energieverbruik en anderzijds de verduurzaming van de energie. Onderhavig initiatief heeft in eerste instantie geen invloed op de energietransitie, omdat het geen bouwplan omvat. Echter leiden de functiewijzigingen tot een ander gebruik van de bestaande ruimte die hierin deels getransformeerd wordt. Hierin zullen energieneutrale voorzieningen worden aangebracht.  
ad 2.   Eén van de onderdelen van een klimaatproof Brabant is het zorgen voor een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting. Onderhavig initiatief heeft geen invloed op een klimaatbestendige en waterrobuust inrichting, omdat het geen bouwplan betreft.  
ad 3.   Een duurzame verstedelijking draagt bij aan het komen tot een slimme netwerkstad. Uitbreiding van het bestaand stedelijk gebied is alleen wenselijk vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete marktvraag. Onderhavig initiatief heeft geen invloed op een duurzame verstedelijking, omdat het geen bouwplan betreft.  
ad 4.   Onderdeel van een concurrerende en duurzame economie is het voorzien in een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Onderhavig initiatief zorgt door middel van een divers aanbod aan functies op een reeds bestaande locatie voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de directe omgeving.  

Conclusie
Het plan geeft invulling aan bij de opgaven van de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

4.2.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

Het provinciaal ruimtelijk beleid is vastgelegd in de Brabantse Omgevingsvisie en de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (IOV). Op 11 maart 2022 hebben Provinciale Staten de Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld die gelijktijdig met de Omgevingswet op 1 januari 2024 inwerking zal treden. Tussentijds is op 1 augustus 2023 de geconsolideerde versie met wijzigingen in werking getreden.

De Interim Omgevingsverordening bevat de provinciale regels en randvoorwaarden met een bindende werking over de fysieke leefomgeving. Deze vloeien voort uit de in de Omgevingsvisie genoemde doelen. De Interim Omgevingsverordening is opgesteld naar de gedachtegang van de nieuwe Omgevingswet.

De Interim omgevingsverordening (IOV) heeft een opbouw naar de verschillende doelgroepen. Voor onderhavig plan zijn in beginsel uitsluitend de in hoofdstuk 3 opgenomen "Instructieregels aan gemeenten" aan de orde. De afdelingen in dat hoofdstuk zijn als volgt te onderscheiden (waarbij de volgorde is omgekeerd ten behoeve van vergroting van de toepasbaarheid):

  • afdelingen 3.5 tot en met 3.7: de toedeling van functies;
  • afdelingen 3.2 tot en met 3.4: de bescherming van gebiedskenmerken;
  • afdeling 3.1: de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies.
4.2.2.1 De toedeling van functies

Het plangebied is onderdeel van het landelijke gebied. Onderhavig plan betreft het wijzigen van de functies in de bestaande bebouwing ter behoud van het rijksmonument en het realiseren van een woning ter plaatse van het vergunde kantoor.

Er dient daarom aan 2 artikelen getoetst te worden:

  • Artikel 3.69 Afwijkende regels (burger)woningen
  • Artikel 3.73 vestiging niet-agrarische functie in landelijk gebied

Artikel 3.69

In afwijking van Artikel 3.68 Wonen in Landelijk gebied (waarin alleen bestaande burgerwoningen en bedrijfswoningen zijn toegestaan) kan een bestemmingsplan voorzien in:

  • a. de bouw van een woning ter vervanging van een bestaande woning binnen het bouwperceel , als is verzekerd dat:
    • 1. de bestaande woning feitelijk wordt opgeheven;
    • 2. overtollige bebouwing wordt gesloopt.
  • b. een inpandige splitsing van een beeldbepalende woonboerderij als:
    • 1. een fysieke tegenprestatie wordt geleverd aan het versterken van de omgevingskwaliteit vergelijkbaar met de tegenprestatie voor een ruimte voor ruimtekavel; en
    • 2. de beeldbepalende woonboerderij wordt behouden.
  • c. de vestiging van of de splitsing in meerdere woonfuncties in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing als dat bijdraagt aan het behoud of herstel van deze bebouwing.
  • d. in het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, als is verzekerd dat:
    • 1. er geen splitsing in meerdere woonfuncties plaatsvindt;
    • 2. overtollige bebouwing wordt gesloopt.

In lid c is dus opgenomen dat een bestemmingsplan kan voorzien in de vestiging van of de splitsing in meerdere woonfuncties in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing als dat bijdraagt aan het behoud of herstel van deze bebouwing. Aangewezen rijksmonumenten worden beschouwd als cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Dit betekent dat de mogelijkheid aanwezig is om op het complex in bestaande bebouwing die onderdeel uitmaakt van de aanwijzing tot rijksmonument een tweede woning te vestigen.

Omdat de tweede woning echter voorzien is in de reeds vergunde bebouwing (voor het kantoor) betreft dit momenteel nog geen bestaande bebouwing. Omdat de vergunde bebouwing wel onderdeel uitmaakt van het totaalbeeld van Jan de Jong voor het complex is de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) gevraagd te beoordelen of de vergunde bebouwing deel uit maken van het Rijksmonumentale complex.

 

In bijlage 4 Besluit Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is het pre-advies en advies van de RCE opgenomen. De RCE heeft daarna mondeling akkoord gegeven op de door de Monumentencommissie goedgekeurde bouwplannen (zie bijlage 3). De nieuwbouw is volgens de RCE aan te merken als een voltooiing van een Bossche Schoolhuis. Het ontwerp is nog van de oorspronkelijke architect en in 1982 zelfs vergund om gebouwd te worden. Gezien de hoge en bijzonder authentieke interieurwaarden is de keuze om in de nieuwbouw de woning te vestigen om ruimte te laten in het hoofdhuis ten behoeve van museum en ‘collectief’ gebruik volgens de RCE te rechtvaardigen.

Daarbij heeft de RCE aangegeven dat de nieuwbouw na realisatie onderdeel gaat uitmaken van het Rijksmonument (het hele complex).

Te zijner tijd kan dus wel voldaan worden aan de voorwaarde van artikel 3.69 lid c. De provincie heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat de gewenste tweede woning mag worden gerealiseerd in de (nog te bouwen) vergunde bebouwing.

Artikel 3.73

In beginsel is ter plaatse van het plangebied conform artikel 3.73 IOV de vestiging van niet-agrarische functies onder voorwaarden toegestaan. Hieronder is dit artikel overgenomen en wordt aan de voorwaarden getoetst.

Artikel 3.73 vestiging niet-agrarische functie in landelijk gebied

Lid 1

Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied kan voorzien in de vestiging van een niet-agrarische functie op een bestaand bouwperceel als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. de vestiging past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied waarbij de volgende aspecten zijn betrokken:
    • 1. een gebiedsgerichte benadering welke activiteiten en functies passen in de omgeving;
      In de ontwerp-Omgevingsvisie van de gemeente Maashorst is het plangebied gelegen in de zone waar integraal aandacht moet zijn voor natuur, cultuur(historie) en vrije tijdseconomie (zie onderstaande afbeelding). Met de ontwikkeling van het monumentale complex tot een museumhuis met mogelijkheden voor kortdurig verblijf middels 'Monument en Bed' wordt zowel het recreatieve als cultuurhistorische aspect versterkt. Daarnaast wordt met de landschappelijke inrichting van de omliggende gronden de natuur ter plaatse versterkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.bpSchaijkRijkswg56-VG01_0018.png"

    • 1. welke effecten de mogelijke ontwikkeling heeft op andere aspecten, waaronder mobiliteit, agrarische ontwikkeling, leefbaarheid en leegstand elders;
      Onderhavig planvoornemen dat voorziet in de wijziging van functies in de bestaande bebouwing ter behoud van het rijksmonument is passend binnen de directe omgeving, daar het niet hinderlijk is op zowel de naastgelegen percelen. Daarnaast heeft onderhavig planvoornemen geen (relevante) negatieve invloed op de mobiliteitsstromen, agrarische ontwikkeling, leefbaarheid en leegstand elders; omdat met de functiewijziging juist leegstand van een Rijksmonument wordt tegengegaan. De toename van het aantal verkeersbeweging ter plaatse van het plangebied zorgt niet voor een relevante toename van het aantal verkeersbewegingen ter plaatse van de omliggende percelen en daarmee ook niet voor een verslechtering van de woonkwaliteit. Ook blijkt uit het de natuuronderzoeken (zie paragraaf 5.9) dat de extra verkeersbewegingen geen negatieve invloed hebben op de natuurlijke omgeving. Onderhavig planvoornemen heeft geen invloed op het versterken dan wel verslechteren van de omgevingskwaliteit.
    • 2. hoe de vestiging bijdraagt aan het versterken van de omgevingskwaliteit, waaronder een bijdrage aan de sloop van overtollig en leegstaand vastgoed in het Landelijk gebied.
      Er wordt geen bebouwing gesloopt, omdat het gehele complex als monument is aangewezen. Juist door de functiewijziging kan worden voorkomen dat het monumentale vastgoed leeg komt te staan. Daarnaast wordt door de te realiseren landschappelijke inrichting rondom de gebouwen van het complex de omgevings- en ecologische/natuurlijke kwaliteit verbeterd
  • b. er vindt geen splitsing plaats van het bouwperceel;
    Binnen onderhavig plangebied vindt geen splitsing van het bouwperceel plaats.
  • c. overtollige bebouwing wordt gesloopt;
    Onderhavig plangebied beschikt niet over overtollige bebouwing.
  • d. de vestiging heeft geen betrekking op:
    • 1. een kantoor met baliefunctie;
    • 2. lawaaisport;
    • 3. mestbewerking.
      Onderhavig planvoornemen zorgt niet voor een vestiging van de hierboven genoemde functies.

Lid 2

Het bestemmingsplan dat de vestiging mogelijk maakt, borgt dat de functie, ook op langere termijn, past binnen de ontwikkelingsrichting en stelt daartoe regels:

  • a. over een bij de omgeving passende omvang en publieksaantrekkende werking;
    Onderhavig planvoornemen zorgt niet voor een uitbreiding van de reeds bestaande/vergunde bebouwing. Daarnaast heeft onderhavig planvoornemen een beperkte verkeersaantrekkende werking. Dit is passend binnen de omgeving.
  • b. welke specifieke gebruiksactiviteit is toegestaan;
    Onderhavig planvoornemen betreft een functieverzameling van onder meer een Museumhuis, Seminar-/Bijeenkomstruimte en Monument & Bed.
  • c. dat opslag en stalling plaatsvindt in gebouwen;
    Onderhavig planvoornemen voorziet in de opslag en stallen in gebouwen.
  • d. dat de ontwikkeling verplaatst naar een passende locatie als deze niet langer past binnen de maximaal toegestane omvang.
    Onderhavig planvoornemen houdt geen rekening met een mogelijke verhuizing.

Lid 3

Als een binnen de omgeving passende omvang geldt voor:

  • a. bedrijvigheid, dat deze kleinschalig is en past binnen een gemengde omgeving waardoor het niet doelmatig is om deze te vestigen op een bedrijventerrein;
    Onderhavig plan betreft het wijzigen van de functies in de bestaande bebouwing ter behoud van het rijksmonument. Dit is passend binnen de omgeving van de Rijksweg. Hierdoor is het niet noodzakelijk en doelmatig om deze te vestigen op een bedrijventerrein.
  • b. een detailhandelsvoorziening, een omvang van het verkoopvloeroppervlak van ten hoogste 200 m²;
    Dit sublid is niet van toepassing, omdat het geen detailhandelsvoorziening betreft.
  • c. een voorziening ten dienste van vrijetijd en zorg, een omvang van de bebouwing van ten hoogste 1 hectare.
    Onderhavig plan betreft een voorziening ten dienste van vrijetijd en zorg van circa 6.235 m², minder dan 1 hectare.

4.2.2.2 De bescherming van gebiedskenmerken

Ter plaatse van het plangebied gelden de volgende gebiedskenmerken:

  • stalderingsgebied;
  • beperkingen veehouderij.

Beperkingen veehouderij en Stalderingsgebied
De artikelen 3.51 en 3.52 IOV stellen regels aangaande de ontwikkeling van veehouderijen. Onderhavig plan omvat geen veehouderijen. Er hoeft derhalve geen nadere toetsing plaats te vinden.

4.2.2.3 De basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

Om te komen tot een goede omgevingskwaliteit moet rekening gehouden worden met zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden in het gebied (toepassing lagenbenadering) en meerwaardecreatie.

Er is sprake van een zorgvuldig ruimtegebruik, omdat middels de toevoeging van andere functies leegstand wordt voorkomen in dit rijksmonument. Hiermee wordt de mogelijkheid tot verloedering van het plangebied tegengegaan.

Daarnaast wordt middels de verschillende functiewijzigingen getracht het rijksmonument optimaal te benutten. Dit moet leiden tot een nieuw knooppunt waar bedrijvigheid samenkomt binnen het buitengebied van Schaijk.

Kwaliteitsverbetering landschap
Conform artikel 3.9 IOV moeten ruimtelijke ontwikkelingen in landelijk gebied gepaard gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap. Deze kwaliteitsverbetering is beschreven in paragraaf 4.3.3 waarin het project aan het gemeentelijke 'Kwaliteitskader buitengebied gemeente Maashorst' wordt getoetst.

4.2.2.4 Conclusie

Het plan past binnen het beleid van de Interim Omgevingsverordening.

4.3 Gemeentelijk niveau

4.3.1 Structuurvisie

Door de gemeente Maashorst is de 'Structuurvisie Gemeente Maashorst (deelgebied Landerd)' vastgesteld. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de structuurvisie, onderhavig plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.bpSchaijkRijkswg56-VG01_0019.jpg"

UITSNEDE STRUCTUURVISIE

In de structuurvisie is het ruimtelijk beleid van de gemeente onderverdeeld in de beleidsvelden:

  • wonen;
  • economie;
  • voorzieningen;
  • omgeving en eigenheid, en;
  • mobiliteit.

Omgeving en eigenheid

Bij ruimtelijke ontwikkelingen stuurt de gemeente Maashorst primair op het realiseren van een goede toekomstgerichte ruimtelijke kwaliteit. Ondanks alle rijks-, provinciale en gemeentelijke beleidsinspanningen is ook de gemeente Maashorst er in de afgelopen decennia niet volledig in geslaagd om in het buitengebied een duurzame, sterke en hoogwaardige ruimtelijke kwaliteit te realiseren. De gemeente kent veel bijzonder fraaie gebieden en plekken. Er zijn ook situaties in het buitengebied waar de ontstane ruimtelijke kwaliteit bij nader inzien onvoldoende is. De gemeente onderscheidt zich daarin overigens niet ten opzichte van andere gemeenten. Vrijwel alle landelijke gemeenten worstelen met dit vraagstuk. In de structuurvisie wil de gemeente daar een kanteling in maken. Daarbij zijn de volgende punten van belang:

  • 1. De gemeente Maashorst kijkt niet meer langer behoudend en conserverend naar het landschap, maar vanuit de functionele dynamiek die vraagt om nieuwe duidelijke landschapsstructuren met kwaliteit.
  • 2. Bij ontwikkelingen in het buitengebied zet de gemeente nadrukkelijk en structureel in op versterking van de ruimtelijke kwaliteit. De ruimtelijke kwaliteit van een buitengebied wordt gedragen door het landschap.
  • 3. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen zich op zodanige wijze te voegen in dit landschap dat de kenmerkende karakteristiek van de verschillende gebieden minimaal behouden blijft, maar bij voorkeur nog versterkt wordt.
  • 4. In sommige gebieden prevaleert de primair landschappelijke functie en in sommige gebieden de agrarische functie. Er dient een evenwicht te ontstaan tussen de verschillende claims op het buitengebied.
  • 5. Het versterken van de landschapsstructuur is noodzakelijk, omdat tal van gebouwde ontwikkelingen in het (recente) verleden onvoldoende rekening hebben gehouden met de kwaliteiten en karakteristieken van het landschap.

De kwaliteit van het landschap moet op een dusdanig niveau worden gebracht dat deze de (toekomstige) ruimtelijke ontwikkelingen ook kan dragen.

Daarnaast is de gemeente opgedeeld in een achttal gebieden naar geografische locatie. Onderhavig plangebied ligt binnen het gebied 'Bos en natuurgebied'. Binnen dit gebied vallen de grotere bos- en natuurgebieden, inclusief de daarbij behorende agrarische enclaves. De verspreide kleinere bosgebieden maken onderdeel uit van de betreffende deelgebieden.

Deze gebieden zijn primair bedoeld voor de ontwikkeling en uitbreiding van bos en natuur. Dat wil niet zeggen dat er geen functies zijn toegestaan. Functies die zich niet verenigen met de uitgangspunten ten aanzien van bos- en natuurontwikkeling, zoals bedrijvigheid of veehouderij, zijn hier uitgesloten. Andere functies kunnen onder voorwaarden worden toegestaan. Het gaat daarbij voornamelijk om functies toe een toegevoegde waarde kunnen hebben voor het gebied, zoals recreatie, horeca of maatschappelijke voorzieningen.

Het beleid voor dit deelgebied is gericht op het behoud en versterken van de kwaliteiten en karakteristieken van de bos- en natuurgebieden. Aan omschakelen naar 'verblijfsrecreatieve activiteiten' kan medewerking worden verleend onder de volgende voorwaarden:

  • Het initiatief is kleinschalig en passend in de omgeving;
  • Het initiatief lost de parkeervraag binnen de kaders van het gemeentelijk parkeerbeleid op eigen terrein op; wanneer dat niet mogelijk is levert het initiatief een bijdrage aan het gemeentelijk fonds "Verkeer en parkeren";
  • Het initiatief levert een bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit, zoals uitgewerkt in het "Kwaliteitskader buitengebied gemeente Maashorst ";
  • Het initiatief is een meerwaarde voor het lokale en regionale toeristisch-recreatief product;
  • Het initiatief heeft geen nadelige effecten op omringende natuur.

Voor het aspect 'maatschappelijke voorzieningen' stelt de structuurvisie het volgende:

  • 'Aan omschakeling van bestaande andere functies naar maatschappelijke voorzieningen wordt alleen medewerking verleend indien de locatie zich daarvoor leent ten aanzien van bereikbaarheid en ruimtelijke inpasbaarheid.''
  • Tevens dient in dat geval een bijdrage te worden geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit, zoals uitgewerkt in het "Kwaliteitskader buitengebied gemeente Landerd".

Analyse

Onderhavig initiatief betreft het wijzigen van de functies in de bestaande bebouwing ter behoud van het rijksmonument en de bouw van een reeds vergund kantoor. Dit sluit aan bij de punten 1 en 5 van het aspect 'omgeving en eigenheid'. Hierin wordt de nadruk gelegd op de reeds bestaande/vergunde bebouwing die een andere invulling krijgt om kwaliteit aan de omgeving toe te voegen.

Er kan daarnaast voldaan worden aan de aangegeven voorwaarden. Het initiatief wordt binnen de bestaande/vergunde bebouwing gerealiseerd en verstoord daarmee de omgeving niet.

De parkeervraag wordt binnen het plangebied opgelost in een natuurlijk setting.

In paragraaf 4.3.3 wordt onderbouwd hoe voldaan wordt aan de bijdrage ruimtelijke kwaliteit. Door de nieuwe opzet van Monument & Bed, die in deze omgeving nog niet voorkomt, kunnen meer mensen het monument beleven en zullen de gasten gebruik kunnen maken van de omliggende natuur. De natuur wordt niet nadelig beïnvloed, in tegendeel door de vergroting van de beplantingsdiversiteit (zie paragraaf 3.3) zal de natuur versterkt worden.

Daarnaast sluit het initiatief aan bij het aspect 'maatschappelijke voorzieningen' binnen het gebied 'Bos en natuurgebied'. Onderhavig plan voorziet namelijk in de uitbreiding van functies binnen een reeds bestaand rijksmonument.

Conclusie

Het initiatief past binnen de 'Structuurvisie Gemeente Maashorst (deelgebied Landerd)'.

4.3.2 Landschapsbeleidsplan Landerd

Door de gemeente Maashorst is het 'Landschapsbeleidsplan Landerd' vastgesteld. In dit beleidsplan worden twee doelen nagestreefd:

  • 1. Een veelzijdig zandlandschap met uitgestrekte onderling verbonden natuurgebieden. Waartussen landbouwenclaves met grote diversiteit in beeld en gebruik;
  • 2. Een hoogwaardig landschap waar het heerlijk werken en recreëren is, waar de natuur altijd zeer dichtbij is en waar elk gebied een eigen gezicht heeft.

De algemene visie is opgedeeld in een drie uitvoerprogramma's:

  • 1. Versterk de karakteristieken van het landschap welk te onderscheiden zijn op basis van ontginning, van bodem en van ruimtelijke landschappelijke kenmerken; dit versterkt de oriëntatie en vergroot de identiteit;
  • 2. Maak voor sommige plekken een nieuw kader; nieuwe ontwikkelingen (als schaalvergroting veehouderij, recreatie) een plek geven en inpassen met gebiedseigen middelen;
  • 3. Begin op korte termijn een aantal kansrijke plekken in te richten, dit vormt een inspiratie en een katalysator voor de andere landschappelijke ontwikkelingen.

Daarnaast is binnen de gemeente Maashorst het deelgebied Landerd opgedeeld in 12 deelgebieden. Deze deelgebieden hebben ieder hun eigen identiteit, landschappelijke ontwikkeling, ecologische ontwikkeling en recept. Onderhavig plangebied maakt deel uit van het deelgebied 'De Ontginning'. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van het landschapsbeleidsplan, onderhavig plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.bpSchaijkRijkswg56-VG01_0020.jpg"

UITSNEDE LANDSCHAPSBELEIDSPLAN

Dit deelgebied, gelegen tussen de Maashorst en de Reekse bossen bestaat uit een coulissen landschap met lanen en groene erven, deels grootschalig, deels besloten. Concreet beleid voor dit deelgebied is het versterken van het landschap door de robuuste aanplant van alle erven. Kleinschaligheid nabij de Maashorst versterken, aanleg bosjes als coulissen.

Analyse

Onderhavig initiatief betreft het wijzigen van de functies in de bestaande bebouwing ter behoud van het rijksmonument en de bouw van een woning ter plaatse van het reeds vergunde kantoor. Dit initiatief sluit aan bij het tweede doel dat wordt nagestreefd, omdat in de toekomst werk en recreatie verbonden moet worden op deze locatie midden in de natuur. Hierbij wordt het derde uitvoeringsprogramma gevolgd, door deze kansrijke plek in te richten die moet werken als katalysator voor de omgeving.

Daarnaast sluit het planvoornemen aan bij het deelgebied 'De Ontginning'. Middels onderhavig plangebied blijft het landschap rondom het plangebied behouden en wordt het coulissen landschap versterkt.

Conclusie

Het initiatief past binnen het 'Landschapsbeleidsplan Landerd'.

4.3.3 Regeling Kwaliteitsverbetering van het landschap

Bij ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied eist de Interim Omgevingsverordening in bepaalde gevallen een bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het landschap, zie paragraaf 4.2.2. Deze paragraaf bevat een beschrijving van de wijze van kwaliteitsverbetering van het landschap.

4.3.3.1 Kwaliteitskader buitengebied gemeente Landerd

In het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) d.d. 10 januari 2013 zijn met de gemeenten Bernheze, Schijndel, Mill en Sint Hubert en Oss afspraken gemaakt over de ‘kwaliteitsverbetering van het landschap’. Volgens de Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) -afspraken zijn de ontwikkelingen in te schalen naar de ruimtelijke impact die ze hebben:

  • 1. geen of verwaarloosbaar,
  • 2. beperkt en
  • 3. aanzienlijk.

De vereiste kwaliteitsverbetering wordt vervolgens gerelateerd aan de mate van de impact. Er worden dus “passende” maatregelen geëist.

Voorliggend initiatief wordt volgens gezien als een ontwikkeling met een aanzienlijke impact.

Categorie 3 ontwikkeling

Ten aanzien van categorie 3 ontwikkelingen is in het RRO de afspraak gemaakt dat een berekende kwaliteitsverbetering van het landschap nodig is (forfaitair bedrag a 20% van de waardevermeerdering).

De gemeente Maashorst wijkt hier van af. Ontwikkelingen moeten te allen tijde gepaard gaan met een kwaliteitsverbetering die meer behelst dan uitsluitend een landschappelijke inpassing. Ten aanzien van de fysieke kwaliteitsverbetering dient

  • in eerste instantie aansluiting te worden gezocht bij de recepten en projecten, zoals die in het Landschapsbeleidsplan 2013-2027 zijn weergegeven.
  • Aanvullend moeten, voor zover redelijkerwijs mogelijk en de betreffende ontwikkeling daar ruimte gelegenheid toe biedt, minimaal twee maatschappelijk kwaliteitsverbeterende maatregelen (mkm's) genomen worden.
  • Indien het niet mogelijk blijkt om op die manier tot een toereikende fysieke kwaliteitsverbetering te komen, wordt een financiële bijdrage van tenminste € 8,- per m² van de oppervlakte waar de voorgenomen ontwikkeling betrekking op heeft. Het daadwerkelijke bedrag moet in verhouding staan tot de ruimtelijke impact van de betreffende ontwikkeling.
4.3.3.2 Investering

Om te kunnen voldoen aan stap 1 van de kwaliteitsverbetering van het landschap (fysieke kwaliteitsverbetering) is een Inrichtings- en beplantingsadvies (zie bijlage 7) gemaakt.

Op onderstaande tekening zijn de fysieke verbeteringen van het landschap zichtbaar (zie ook paragraaf 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.bpSchaijkRijkswg56-VG01_0021.jpg"

INRICHTINGSADVIES

Binnen de muren van het monument wordt de beplanting versterkt en wordt beplanting toegevoegd die een aantrekkende werking hebben op insecten. Het omliggende bos wordt versterkt, maar ook beter toegankelijk gemaakt waardoor het bos ook beleeft kan worden door de gasten van het complex.

Met het genoemde beplantingsplan wordt aan de fysieke kwaliteitsverbetering van het landschap voldaan.

Daarnaast is op pagina 28 van de planvisie (zie bijlage 2) te lezen dat er diverse verduurzamingsmaatregelen worden getroffen. Onder andere de volgende maatregelen zijn voorzien:

  • verdwijnen bovengrondse gastank;
  • zelfvoorzienend verwarmingssysteem aanleggen;
  • realiseren spouw-,vloer- en dakisolatie in het monument;
  • realiseren spouw- en dakisolatie ateliergebouw en lichtdrukhuis;
  • realiseren spouw-,vloer-, dak- en raamisolatie nieuwbouw;
  • door de voorgestelde isolatiemaatregelen worden de transmissieverliezen dermate beperkt dat verwarming van de panden middels een lage-temperatuur-verwarming mogelijk wordt;
  • warmte-opwekking zal gebeuren middels drie lucht-water warmtepompen;
  • de energievraag van de warmtepompen zal worden gecompenseerd door PV-panelen op platte daken van gebouwen. Op het dak van het lichtdrukhuis, ateliergebouw en nieuwbouw zullen pv-panelen worden geplaatst.

Het tweede punt betreft minimaal twee maatschappelijk kwaliteitsverbeterende maatregelen.

  • Door het behoud van het monument en het openstellen van het monument voor publiek wordt een op deze plek een maatschappelijke kwaliteit toegevoegd.
  • Daarnaast zal door het aanbrengen van een alternatief (zelfvoorzienend) verwarmingssysteem en isolerende maatregelen aan het gebouw een verbetering van de duurzaamheid van het bestaande complex teweeg worden gebracht. De nieuwe woning zal natuurlijk ook zo duurzaam mogelijk worden uitgevoerd. Hiervoor wordt momenteel door BOOM-Hoogers - Duurzaam bouwen advies, een verduurzamingsadvies opgesteld welke zal worden opgenomen in de aanvraag omgevingsvergunning.

Met bovenstaande kwalitatieve maatregelen wordt voldaan aan de gevraagde landschappelijke inpassing/verbetering en maatschappelijke bijdrage van het initiatief.

4.3.3.3 Zekerstelling kwaliteitsverbetering

De Interim Omgevingsverordening eist dat bij het vaststellen van een ruimtelijk besluit is aangetoond dat de kwaliteitsverbetering van het landschap financieel, juridisch en feitelijk is geborgd. De initiatiefnemer en de gemeente hebben daarom een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten waarin de aanleg en het beheer van de landschappelijke inpassing is vastgelegd. Daarnaast is een voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen waarmee de realisatie en het behoud van de kwalitatieve maatregelen is geborgd. Hiermee wordt voldaan aan de criteria van de Interim Omgevingsverordening.

4.3.4 Toeristisch-recreatief beleidsplan Maashorst

Door de gemeente Landerd is het 'Toeristisch-recreatief beleidsplan Landerd)' vastgesteld. De gemeente Maashorst heeft een stevige ambitie als het gaat om recreatie en toerisme. Om de potenties van de vrijetijdssector voor Reek, Schaijk en Zeeland te benutten zijn de volgende doelstellingen geformuleerd:

  • 1. Een groei van het aantal toeristische overnachtingen tot 400.000 in 2020;
  • 2. Een toename van het aantal dagrecreatieactiviteiten door toeristen en inwoners;
  • 3. Een verhoging van de bestedingen door recreanten en toeristen.

Dit beleidsplan geeft aan wat de meest kansrijke ontwikkelrichtingen voor deelgebied Landerd zijn. Om het toeristisch-recreatieve profiel van deelgebied Landerd te versterken en de gemeente optimaal te positioneren dient de komende jaren te worden ingezet op:

  • Natuurbeleving;
  • Cultuurhistorie;
  • Gezondheid.

De meest interessante doelgroepen voor deelgebied Landerd zijn: jonge gezinnen die drukte en gezelligheid zoeken en energiek, enthousiast en spontaan zijn; prijsgevoelige mensen met gemiddeld of wat lager inkomen, gericht op het eigen gezin en de eigen leefomgeving en evenwichtige en sociaal ingestelde mensen die op een ingetogen manier genieten, zoeken naar verdieping en belang hechten aan duurzaamheid en verse producten.

De in deelgebied Landerd aanwezige verblijfsrecreatie sluit over het algemeen goed aan bij deze doelgroepen. Ontwikkelmogelijkheden liggen daarom met name bij kwaliteitsverbetering van het bestaande aanbod en bij verbreding naar specifieke doelgroepen en (niche)markten.

Het lokale aanbod aan dagrecreatie is op dit moment nog behoorlijk beperkt. Uitbreiding van dit aanbod is wenselijk waarbij er vooral kansen liggen bij buitenrecreatie, sporten/fitness, wellness en evenementen.

Analyse

Onderhavig planvoornemen betreft het wijzigen van de functies in de bestaande bebouwing ter behoud van het rijksmonument. Het 'Toeristisch-recreatief beleidsplan Landerd' stelt voor erfgoed en monumenten het volgende:

''Hoewel de dorpen en buurtschappen van het deelgebied Landerd een lange geschiedenis hebben is het aanbod aan bezienswaardige cultuurhistorische elementen in de gemeente relatief beperkt.''

Op de monumentenlijst van het deel van de voormalige gemeente Landerd staan 34 monumenten. Dit zijn veelal veel historische boerderijen en enkele monumentale panden in de kernen, maar onder andere ook de in 1925 geknakte lichtmast in 't Oventje, de oude ANWB wegwijzer in Reek en het voormalige woonhuis van Bossche School architect Jan de Jong (onderhavig plangebied).

Met de functiewijzigingen die worden beoogd kan het aanbod aan bezienswaardige cultuurhistorische elementen worden uitgebreid. Dit sluit aan bij de richtlijn om in te zetten op het aspect 'Cultuurhistorie'.

Conclusie

Onderhavig planvoornemen past binnen het 'Toeristisch-recreatief beleidsplan Maashorst'.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten paragrafen

5.1 Bodemkwaliteit

5.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

5.1.2 Analyse

Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft Lankelma Geotechniek Zuid BV uit Oirschot een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd: rapport "Verkennend bodemonderzoek Rijksweg 56 te Schaijk" (25 mei 2018, 1801036). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 5. Lankelma Geotechniek Zuid BV concludeert dat:

  • De bodem op de locatie bestaat tot de verkende diepte van 5,3 m-mv afwisselend uit matig fijn, matig siltig/grindig zand en sterk zandige leemlagen. Met name de bovengrond is humushoudend. In de uitkomende grond zijn geen waarnemingen gedaan die duiden op de mogelijke aanwezigheid van verontreinigende stoffen in de bodem;
  • In het grondwater zijn analytisch licht verhoogde gehaltes aan barium, zink, benzeen, en naftaleen aangetoond. Deze concentraties overschrijden de streefwaarden doch niet de interventiewaarden;
  • Op basis van voornoemde samenvatting en conclusies is nader bodemonderzoek vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien niet aan de orde.

Op basis van de bevindingen uit onderhavig bodemonderzoek zijn er vanuit milieuhygiënisch oogpunt derhalve geen belemmeringen c.q. beperkingen voor de geplande nieuwbouw op deze locatie.

5.1.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2 Bedrijven en milieuzonering

5.2.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

In de handreiking wordt onderscheid gemaakt tussen twee omgevingstypen: een rustige woonwijk en gemengd gebied. In een gemengd gebied mag een kleinere richtafstand dan in een rustige woonwijk worden aangehouden. De richtafstanden mogen dan met één 'afstandstap' worden teruggebracht.

5.2.2 Analyse

Omgevingstype

Het omgevingstype van voorliggend plangebied is een gemengd gebied. In de omgeving is sprake van matige tot sterke functiemenging. Diverse woonfuncties zijn aanwezig, afwisselend met agrarische functies en niet-agrarische functies. Daarnaast wordt lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid aangemerkt als gemengd gebied.

Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft realisatie van één nieuwe woning, en functieverandering naar seminar/bijeenkomstruimte/museale ruimte en Monument & Bed. De functieverandering brengt beperkte extra verkeersbewegingen en parkeervraag met zich mee. In paragraaf 3.2 is beschreven wat de gevolgen zijn van deze wijzigingen.

Verder worden geen hinderveroorzakende activiteiten binnen het plangebied verricht.

Er is geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.

Invloed omliggende inrichtingen op plan
Hieronder staat een overzicht van de bedrijven in de directe omgeving, de SBI-code, de milieucategorie en de bijbehorende richtafstand, alsmede de werkelijke afstand tot het dichtstbijzijnde milieugevoelige object binnen het plangebied.

bedrijf   SBI-code   categorie   richtafstand   werkelijke afstand  
Rijksweg 33: Van der Burgt Kozijnen   251, 331   3.1   30 m   120 m  

Er liggen geen milieugevoelige onderdelen van het plan binnen de richtafstanden van de omliggende bedrijven. Het plan vormt geen belemmering voor de omliggende bedrijven.

5.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.3 Externe veiligheid

5.3.1 Inleiding

Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.

5.3.2 Analyse


Het plan omvat nieuwe kwetsbare objecten. De Risicokaart Nederland geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten (inrichtingen, buisleidingen en transportroutes).

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.bpSchaijkRijkswg56-VG01_0022.jpg"

UITSNEDE RISICOKAART

Op de Risicokaart is te zien dat in de omgeving van het plan geen risicovolle activiteiten worden uitgevoerd. Een nadere toetsing aan het aspect externe veiligheid is niet aan de orde.

5.3.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.4 Geurhinder veehouderijen

5.4.1 Inleiding

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is het beoordelingskader voor geur bij omgevingsvergunningen voor de activiteit milieu. Het gaat uitdrukkelijk om agrarische geur van landbouwhuisdieren uit dierstallen. Het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer, beter bekend als het Activiteitenbesluit milieubeheer, bevat vergelijkbare bepalingen voor agrarische bedrijven die vallen onder dat besluit en geen omgevingsvergunning voor de activiteit milieu nodig hebben. Voor ruimtelijke plannen is deze wet van belang voor het realiseren van nieuwe geurgevoelige objecten in de omgeving van veehouderijen (de zogenaamde omgekeerde werking). Daarnaast moet voorkomen worden dat geurgevoelige objecten te dicht bij een veehouderij komen te liggen.

Met minimumafstanden en maximale waarden voor geurbelasting krijgen geurgevoelige objecten bescherming tegen overmatige geurhinder. De Wgv maakt onderscheid tussen dieren met geuremissiefactoren en dieren zonder geuremissiefactoren. Voor dieren met geuremissiefactoren gelden waarden voor geurbelasting en minimumafstanden voor (voormalige) bedrijfswoningen bij andere veehouderijen. Voor dieren zonder geuremissiefactoren gelden alleen minimumafstanden.

Voor wat betreft geurhinder van veehouderijen moet bekeken worden of er niemand onevenredig in zijn belangen geschaad wordt (belang omliggende veehouderijen) en of ter plaatse een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd (belang geurgevoelig object).

5.4.2 Gemeentelijk geurbeleid

Op 11 december 2014 stelde de gemeenteraad de "Verordening geurhinder en veehouderij 2014 gemeente Landerd" en de "Geurgebiedsvisie 2014 gemeente Landerd" vast. Op 12 maart 2015 heeft de gemeenteraad van Landerd de verordening gewijzigd vastgesteld. Het doel van de Gewijzigde verordening geurhinder en veehouderij 2014 is om geurhinder als gevolg van veehouderijen te beperken. De geurverordening bevat de geur- en afstandsnormen waaraan getoetst wordt in het kader van vergunningverlening. De geurgebiedsvisie bevat de onderbouwing bij de normen en uitgangspunten van het gemeentelijke geurbeleid. De actuele geurkaart dateert van 1 januari 2019.

De gemeente verdeelt het grondgebied van de gemeente in gebieden en hanteert per soort gebied een eigen geurnorm. Dit is weergegeven op een normenkaart. Ook zijn met de geurverordening minimale afstanden vastgesteld voor de geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object. Met het geurbeleid wil de gemeente zowel de bescherming van de agrarische ondernemers borgen als de doorgang van gewenste ruimtelijke ontwikkelingen. Uiteindelijk is de meest wenselijke situatie bepaald, waarin zo veel mogelijk geurknelpunten zijn opgelost.

Voor wat betreft geurhinder van veehouderijen moet bekeken worden of er niet iemand onevenredig in zijn belangen geschaad wordt (belang omliggende veehouderijen) en of er ter plaatse een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd (belang geurgevoelig object).

5.4.3 Verantwoording

Het plangebied ligt buiten de bebouwde kom van de kern Schaijk. Op basis van de gemeentelijke geurverordening bedraagt de maximale waarde voor geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object in het buitengebied van Schaijk 9,0 odour units (hierna ou). Er bevinden zich binnen een straal van 600 meter rondom het plangebied geen veehouderijen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.bpSchaijkRijkswg56-VG01_0023.jpg"

UITSNEDE GEURKAART

Op basis van de actuele kaart met de gecumuleerde geurbelasting kan worden geconcludeerd dat voor het plangebied het woon- en verblijfsklimaat 'optimaal' is. De achtergrondbelasting vormt geen belemmering voor het plan. Het planvoornemen wordt dan ook niet beïnvloed door het aspect geur.

5.4.4 Conclusie

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.5 Geluid

5.5.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

5.5.2 Analyse

Het plan betreft realisatie van één nieuwe woning ter plaatse van de vergunde (bog te realiseren) bebouwing.

De nieuwe bebouwing wordt gerealiseerd aansluitend aan en achter de bestaande bebouwing van het Rijksmonument. Alleen de eerste verdieping reikt boven de bestaande bebouwing uit. In deze gevel is slechts één klein raam voorzien.

Door afscherming door de bestaande bebouwing en de gesloten gevel aan de noordzijde kan zowel binnen als buiten in de tuin aan de zuidzijde een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.

5.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.6 Luchtkwaliteit

5.6.1 Inleiding

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.6.2 Analyse

Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen.

Onderhavig initiatief betreft het wijzigen van de functies in de bestaande bebouwing ter behoud van het rijksmonument en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.

Goed woon- en leefklimaat

In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op. Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit zijn daarom alleen de volgende criteria van toepassing:

  • 40 µg/m3 jaargemiddelde concentratie NO2;
  • 40 µg/m3 jaargemiddelde concentratie PM10;
  • 25 µg/m3 jaargemiddelde concentratie PM2,5;
  • 35 overschrijdingsdagen per jaar van de gemiddelde concentratie PM10.

Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.

In het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is door diverse bronbeheerders zoals gemeenten, provincies en Rijkswaterstaat de Monitoringstool ingevoerd. Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat op deze locatie aan bovengenoemde grenswaarden (jaargemiddelde en overschrijdingsdagen) voor PM10 en NO2 wordt voldaan. Uit de monitoringstool volgt dat sprake is van goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

5.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.7 Archeologie

5.7.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.

5.7.2 Analyse

Het plangebied ligt in een zone met een hoge archeologische verwachtingswaarde (Waarde - Archeologie 3). Er geldt een vrijstelling voor onderzoek bij bodemingrepen tot 50 cm onder maaiveld over een oppervlakte van minder dan 250 m². Onderhavig initiatief betreft het wijzigen van de functies in de bestaande bebouwing ter behoud van het rijksmonument en het bouwen van een woning ter plaatse van het reeds vergunde kantoor, waarbij het initiatief de grenzen niet overschrijdt. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

5.7.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.8 Cultuurhistorie

5.8.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.8.2 Analyse

Binnen het plangebied zijn cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig, het gehele complex is namelijk een Rijksmonument. Het plan tast geen waardevolle elementen aan.

In het document 'Kernwaarden en planvisie' (zie bijlage 2) en het 'Besluit aanwijzing Rijksmonument' (zie bijlage 6) is beschreven hoe de voorliggende ontwikkeling er voor zorgt dat een cultuurhistorisch waardevol pand kan worden behouden en versterkt voor de toekomst.

5.8.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.9 Natuurwaarden

5.9.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:

  • gebiedsbescherming;
  • soortenbescherming;
  • bescherming van houtopstanden.
5.9.2 Analyse

Gebiedsbescherming

Natura 2000
Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan met name om de stikstofdepositie.

Het dichtstbijzijnde Nature 2000 gebied is gelegen op ca. 20 km. De toevoeging van een vrijstaande woning en functiewijzigingen leiden tot een zeer beperkte verkeerstoename. Deze is echter niet significant gezien de ligging van de naburige provinciale Rijksweg.


De werkzaamheden zullen waarschijnlijk leiden tot een tijdelijke en beperkte toename in stikstofdepositie (projecteffect). In de toekomst zal in geval van de nieuwbouw mogelijk sprake zijn van een relatief lagere uitstoot door hogere isolatiewaarden en een hoogrenderende stookinstallatie. Een toename in stikstofdepositie kan een effect sorteren op kwetsbare en gevoelige habitattypen. Echter leert de ervaring dat het projecteffect van stikstofdepositie, bij soortgelijke en grotere projecten en op dergelijk grote afstand tot kwetsbare habitats, zeer beperkt is. Voor de overige effecten (trillingen, geluid, optische verstoring etc.) geldt dat de afstand tot de omliggende Natura 2000-gebieden per definitie te groot is. Een nadere toetsing is niet nodig. Het plan heeft geen negatief effect op natuurgebieden.

Natuurnetwerk Brabant (NNB)

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt niet in het Natuurnetwerk Brabant (zie onderstaande afbeelding). In het kader van de landschappelijke inpassing vinden er nog wel enkele ingrepen plaats. Ter plaatse van het Dennen, eiken en beukenbos zijn geen ingrepen voorzien. De ingrepen aan de westelijke bosstrook niet mogen resulteren tot aantasting of verslechtering van de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Brabant

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.bpSchaijkRijkswg56-VG01_0024.png"

UITSNEDE KAART IOV

Het oostelijke deel van het NNB binnen de planlocatie ligt buiten de muur van het monumentale pand en zal derhalve niet fysiek worden aangetast. Aan de bestaande bebouwing zullen alleen renovatiewerkzaamheden plaatsvinden. Verstorende factoren zoals geluid en licht zullen derhalve zeer beperkt zijn en alleen relatief in een kort tijd bestek plaatsvinden.

De realisatie van de nieuwe woning op deze locatie heeft geen significante invloed op geomorfologische processen, waterkwaliteit, kwaliteit van bodem, water en lucht, openheid of landschapsstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1991.bpSchaijkRijkswg56-VG01_0025.png"

Groenblauwe mantel

De waarden in de Groenblauwe mantel zijn vaak gekoppeld aan bodem-watersysteem, aan landschapselementen of aan het voorkomen van bijzondere planten of dieren. Aan de bestaande bebouwing zullen alleen renovatiewerkzaamheden plaatsvinden, dit zal geen negatief effect hebben op de Groenblauwe mantel. De locatie van de te realiseren woning bevindt zich ook binnen de Groenblauwe mantel. Echter is hier alleen sprake van sterk begroeide struikgewassen. Het is aannemelijk dat de struikgewassen geen essentiële waarde hebben voor de flora en fauna. Er is geen sprake van aantasting van het bodem-watersysteem, het wegnemen van kenmerkende landschapselementen of het wegnemen van functioneel leefgebied van bijzondere (beschermde en/of bedreigde) planten of dieren. Daarbij is voor het desbetreffende gebied al een woonbestemming aangewezen. Van negatieve effecten op de Groenblauwe mantel is derhalve geen sprake.

Soortenbescherming
Bij ontwikkeling van het initiatief (bouw woning en aanleg parkeerplaatsen) kunnen natuurwaarden in het gebied verstoord worden. Middels een Quickscan natuurwaarden dient te worden onderzocht of er een belemmering is voor voorliggende ontwikkeling.

De beoordeling van het plan ten aanzien van de soortenbescherming is uitgevoerd door Blom Ecologie BV uit Waardenburg: rapport "Quickscan Wet natuurbescherming Rijksweg 56 te Schaijk" (6 januari 2022, 2021-1239). Het onderzoeksrapport is als bijlage 8 bijgevoegd. In het onderzoeksrapport doet Blom Ecologie BV de volgende bevindingen:

  • De realisatie van een vrijstaande woning en renovatiewerkzaamheden aan bestaande bebouwing aan de Rijksweg 56 te Schaijk is uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming.
  • De beoogde ruimtelijke ingreep leidt niet tot overtreding van verbodsbepalingen omtrent soortenbescherming, gebiedsbescherming en houtopstanden in het kader van de Wet natuurbescherming. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van zoogdieren en algemene broedvogels (in het kader van Algemene zorgplicht). Voor deze soorten dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen.
  • De beoogde ruimtelijke ingreep leidt niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden (soortbescherming, gebiedsbescherming en houtopstanden). Derhalve is het uitvoeren van aanvullend onderzoek niet noodzakelijk.

En doen zij aanbevelingen voor te treffen maatregelen.

  • Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Algemene zorgplicht);
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige;
  • Eventueel aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) voorafgaand aan de werkzaamheden gefaseerd verwijderen. Dit om grondgebonden dieren de kans te bieden zelfstandig de planlocatie te verlaten;
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden;
  • De planlocatie tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur niet verlichten en in de periode april-oktober de werkzaamheden tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes). Tevens dient lichtuitstraling richting de bomen nabij de locatie van de te realiseren woning voorkomen te worden. Mocht verlichting noodzakelijk zijn hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel);
  • De werkzaamheden opstarten of uitvoeren buiten het broedseizoen van vogels (indicatief medio maart t/m medio juli). Als dit niet mogelijk is dienen de potentiële nestlocaties van algemene broedvogels ruim voorafgaand aan het broedseizoen ongeschikt of ontoegankelijk gemaakt te worden. E.e.a. op aanwijzing van deskundige. Als werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd die mogelijk resulteren in het wegnemen of verstoren van broedgevallen dient voor aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn.

Er is geen aanvullend onderzoek nodig naar effecten op beschermde flora en fauna door de beoogde ontwikkelingen

Bescherming van houtopstanden
Het plan omvat niet het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of in een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is derhalve geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.

Desalniettemin wordt middels onderhavig planvoornemen meerdere parkeerplaatsen aangelegd op korte afstand van 12 bomen. Mogelijk ondervinden de bomen (negatieve) gevolgen van de uit te voeren werkzaamheden. Uitgangspunt van de opdrachtgever is het duurzaam behoud van de bomen.

Om het effect van de voorgenomen werkzaamheden te beschrijven heeft Bomenwacht Nederland uit Linschoten een Bomeneffectanalyse uitgevoerd, rapport: ''Bomen Effect Analyse Planbeoordeling Rijksweg 56, Schaijk'' (10 januari 2020, 19495). Het rapport is bijgevoegd als bijlage 9 van de toelichting.

Bomenwacht Nederland concludeert dat:

  • Van 9 bomen is de kwaliteit voldoende, 2 bomen hebben een matige kwaliteit als gevolg van onvoldoende bovengrondse groeiruimte (geringe plantafstand). Voor deze 11 bomen geldt een toekomstverwachting ten minste 15 jaar. Vanwege de soort en de goede groeiplaats hebben de bomen de potentie om nog zeer lang te kunnen blijven staan. Van 1 afgestorven boom is de kwaliteit slecht, de toekomstverwachting is minder dan 1 jaar.
  • De bodemomstandigheden bij de bomen zijn optimaal. In de strooisellaag wordt organisch materiaal goed omgezet, wat duidt op een goed bodemleven.
  • 1 boom kan niet worden behouden doordat de bouw van de woning schade aan de stabiliteitskluit toebrengt. Ook moet een omvangrijke gesteltak worden verwijderd. De invloed van het project op 7 bomen is aanzienlijk, met name omdat de strooisellaag en de fijne beworteling worden verwijderd of beschadigd raken. Het ontwerp laat bij 4 bomen geen verandering zien, hier wordt geen projectinvloed verwacht.

Advies

Van belang is dat de bomen in de huidige situatie een goede groeiplaats hebben en dat elke verandering zoals geschetst in het ontwerp op deze situatie direct een negatief effect heeft. Voor duurzaam behoud is afzien van de werkzaamheden onder de bomen de beste optie.

Worden toch werkzaamheden uitgevoerd onder de bomen, dan gelden de volgende adviezen:

  • Voer geen werkzaamheden uit binnen de omvang van de stabiliteitskluit.
  • Heroverweeg de bouw van de woning (1 boom is onhoudbaar door de bouw van de woning).
  • Overweeg het aantal parkeerplaatsen te beperken of elders parkeerruimte te realiseren.
  • Is dat niet mogelijk, overweeg langsparkeervakken in plaats van haaks parkeren.
  • Overweeg om de parkeerplaatsen uitvoeren met grasbetontegels.
  • Probeer binnen de kroonprojectie zo veel mogelijk de natuurlijke situatie te handhaven.
  • Voorkom doorspitten/verwijderen van de strooisellaag en laat vallend blad ongemoeid.

Aanpassing ontwerp parkeerplaatsen

Naar aanleiding van bovenstaande bevindingen is het ontwerp van de parkeerplaats aangepast:

  • De houten overkapping tpv parkeerplek 18 t/m 22 (16 t/m 20 in nieuwe tekening) is komen te vervallen
  • De parkeerplekken langs de zandweg zijn verminderd van 10 naar 7 waardoor wortels meer ontzien zullen worden door grotere afstand tot de stam
  • Parkeerplekken evenals de doorgang naar 18 t/m 22 (16 t/m 20 in nieuwe tekening) worden als halfverharding / grasbetontegels uitgevoerd
  • Boom 8 (tpv woning), 7 (om 6 meer lucht te geven) en 11 (want al dood) worden gekapt.

Deze aanpassingen zorgen voor een verbetering van de situatie. Belangrijk blijft een meeste natuurlijke realisatie van de parkeerplaatsen en het laten liggen van het gevallen blad om de voedselkringloop in stand te houden.

5.9.3 Conclusie

Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.10 Waterparagraaf

5.10.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Aa en Maas. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets.

De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

5.10.2 Beleid

In deze paragraaf is het relevante vigerende beleid opgenomen.

5.10.2.1 Nationaal niveau
  • Nationaal Water Programma 2022 - 2027

Nederland is een waterland. Wateropgaven in Nederland worden door klimaatverandering, bodemdaling, milieuverontreiniging, biodiversiteitsverlies en ruimtedruk steeds groter en complexer. Om ons land ook voor de komende generaties veilig, aantrekkelijk en leefbaar te houden, is het Nationaal Water Programma 2022-2027 ontwikkeld dat in het voorjaar van 2022 is vastgesteld. Dit is de opvolger van Het Nationaal Waterplan (NWP), het Rijksplan voor het waterbeleid voor de periode 2016-2021.

In het Nationaal Water Programma 2022-2027 worden de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en het beheer van de rijkswateren en rijksvaarwegen beschreven aan de hand van drie hoofdambities voor het waterbeleid:

    • 1. Een veilige en klimaatbestendige delta
    • 2. Een concurrerende, duurzame en circulaire delta
    • 3. Een schone en gezonde delta met hoogwaardige natuur

Belangrijke onderdelen van het Nationaal Water Programma 2022-2027 zijn de stroomgebied beheerplannen, het overstromingsrisicobeheerplan en het Programma Noordzee, die als wettelijke bijlagen zijn opgenomen.

5.10.2.2 Provinciaal niveau
  • Regionaal Water en Bodem Programma (RWP) 2022-2027

Het Regionaal Water en Bodem Programma (RWP) is de opvolger van het Provinciaal Milieu en Waterplan. Het is onderdeel van het planstelsel voor de wateropgaven in Nederland, samen met het Nationaal Water Programma en de waterbeheerprogramma’s van de waterschappen.

Doel van dit nieuwe RWP is: een klimaatadaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Deze opgaven zijn ook van belang voor vrijwel alle andere provinciale opgaven: wonen en werken, infrastructuur en mobiliteit, landbouw en voedsel, natuur en biodiversiteit, erfgoed, een concurrerende en duurzame economie, en de energietransitie.

5.10.2.3 Waterschap Aa en Maas

Onderhavig plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Aa en Maas. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in:

  • Het Waterbeheerplan 2016-2021
    In het waterbeheerplan (WBP) staan de doelstellingen van waterschap Aa en Maas voor de periode 2022-2027. Het waterschap beschrijft wat ze (vaak samen met anderen) gaat doen om die doelen te halen en hoe ze inspeelt op veranderende omstandigheden, zoals het klimaat en stoffen in het oppervlaktewater.

Hierdoor weten de inwoners van haar werkgebied en de partners wat ze van het waterschap kunnen verwachten. In het actuele waterbeheerplan krijgen de volgende programma's aandacht:

    • 1. Programma Waterveiligheid: Oost Brabant beschermen tegen overstromingen;
    • 2. Programma Klimaatbestendig en gezond watersysteem: Goede waterkwaliteit en -kwantiteit voor mens en natuur en Gezond en natuurlijk water;
    • 3. Programma Schoon water: Goede zuiveringsresultaten voor gezond water in sloten en beken.

  • Brabant Keur
    In de Keur zijn hydrologische uitgangspunten opgenomen. Bij een toename en afkoppelen van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Het doel van dit uitgangspunt is om te voorkomen dat hemelwater als gevolg van uitbreiding of afkoppelen van het verhard oppervlak versneld op het watersysteem wordt geloosd. Voor hemelwater dat op verharde oppervlakten valt staan de waterschappen onderstaande voorkeursvolgorde toe, waarbij optie 1 het meest wenselijk en optie 5 het minst wenselijk is:
    • 1. Hergebruik;
    • 2. Vasthouden/infiltreren;
    • 3. Bergen en afvoeren;
    • 4. Afvoeren naar oppervlaktewater (direct of indirect);
    • 5. Afvoeren naar de riolering.

Het waterschap vraagt aan initiatiefnemers deze voorkeursvolgorde te doorlopen en te beargumenteren voor welke optie wordt gekozen 'Vasthouden' betekent infiltratie in de bodem. Als hergebruik en (volledige) infiltratie niet mogelijk zijn, is afvoer naar een oppervlaktewater/riolering mogelijk. In dit geval kan een compenserende berging noodzakelijk zijn.

Indien het verhard oppervlak toeneemt met meer dan 1 ha, zoals bij deze ontwikkeling, kan de compenserende berging als volgt berekend worden:

Benodigde compensatie (in m3) = Toename verhard oppervlak (in m2) * 0,06 (in m) * gevoeligheidsfactor

Hierbij dient een gevoeligheidsfactor van 1, ½ of ¼ toepast te worden afhankelijk van de locatie van het projectgebied. Volgens de Keurkaart bedraagt de gevoeligheidsfactor ter plaatse van het projectgebied 1.

Binnen 5 droge dagen dient de volledige capaciteit van de hemelwaterberging weer volledig beschikbaar te zijn.

5.10.3 Watersysteem
5.10.3.1 Bodem

Bodemopbouw
De bodem op de locatie bestaat tot de verkende diepte van 5,3 m-mv afwisselend uit matig fijn, matig siltig/grindig zand en sterk zandige leemlagen. Met name de bovengrond is humushoudend.

Infiltratiecapaciteit
Er heeft geen specifiek onderzoek plaatsgevonden naar de infiltratiecapaciteit van de bodem. Uit het uitgevoerde bodemonderzoek (zie paragraaf 5.1) blijkt dat ter plaatse sprake is van een zandbodem. De waterdoorlatendheid is goed.

5.10.3.2 Oppervlaktewater

Binnen het plangebied en in de directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig.

5.10.3.3 Grondwater

De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) binnen het plangebied bedraagt 1,40 m -mv (bron: bodemkaart).

5.10.3.4 Waterschapsbelangen

Het plangebied ligt niet in of nabij een gebied waarin waterschapsbelangen een rol spelen, zoals waterkering, waterberging of waterwinning.

5.10.4 Hemelwater
5.10.4.1 Verhard oppervlak

Er wordt slechts een beperkt oppervlak aan (half)verharding toegevoegd. De toevoeging betreft:

  • ca. 40 m2 dakoppervlak en ca. 20 m2 (50% van dakoppervlak) voor de woning ter plaatse van het vergunde kantoor;
  • ca. 240 m2 halfverharding voor de parkeerplaatsen (15 pp x 10 m2 en ca. 90 m2 toegangsweg naar parkeerplaatsen binnen plangebied)

De totale toename van de verharding is ca. 300 m2.

5.10.4.2 Ontwerp bergingsvoorziening

De parkeerplaatsen zullen als halfverharding worden gerealiseerd en liggen in een ruime groenzone, waarmee het water ter plaatse wordt geïnfiltreerd in de bodem.

Het hemelwater van de nieuwe woning en het terras worden opgevangen in de tuin middels een regenton en verdere infiltratie in de tuin. In de tuin is voldoende ruimte om (60 m2 x 1 x 0,06 m =) ca. 3,5 m3 water te bergen.

5.10.5 Afvalwater

Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden.

Het vuile afvalwater zal op de bestaande riolering in de Rijksweg geloosd worden.

5.11 Beperkingen in verband met militair vliegveld Volkel

Het plangebied ligt op relatief korte afstand van het militaire vliegveld Volkel. Voor een goed functioneren van het vliegveld zijn middels het Luchthavenbesluit Volkel en het Barro beperkingen gelegd op het gebruik van en het bouwen in de omgeving. De beperkingen zijn vervat in:

  • 1. een geluidzonering;
  • 2. een obstakelbeheergebied;
  • 3. een radarverstoringsgebied;
  • 4. een vogelbeheersgebied;
  • 5. een risicogebied vanwege de opslag van munitie.

Ter plaatse van onderhavige locatie is alleen het radarverstoringsgebied van toepassing. Het plangebied valt buiten het bereik van de andere beperkingen die derhalve niet verder worden beschreven.

5.11.1 Radarverstoringsgebied

Het militaire vliegveld beschikt over een radarsysteem. Radarsystemen dienen 'vrij zicht' te hebben om goed te kunnen functioneren. Objecten in de omgeving kunnen leiden tot een verstoring van het radarbeeld. Het radarverstoringsgebied is vastgelegd in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) en wordt gevormd door:

  • een cirkel met een straal van 15 km gemeten vanaf de positie van de radar. De maximale hoogte van bouwwerken wordt hier bepaald door elke denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf het punt op de top van de radarantenne (49 meter boven NAP), oplopend met 0,25 graden tot een punt op 15 kilometer afstand op een hoogte van 114 meter boven NAP;

Het plangebied ligt op een afstand van 9.190 meter tot het radarsysteem, dus op minder dan 15 km. De hoogte van bouwwerken binnen het plangebied mag maximaal 89,10 meter boven NAP (ofwel 40,10 meter boven maaiveld) bedragen. Het initiatief blijft daar ruimschoots onder.

Het project voldoet aan de voorwaarden van het radarverstoringsgebied.

5.12 Milieueffectrapportage

5.12.1 Inleiding

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Andere activiteiten zijn in principe niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

5.12.2 Analyse

De in voorliggend bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen zijn dermate beperkt van omvang dat het niet als stedelijke ontwikkeling wordt gezien zoals bedoelt in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage genoemde ontwikkelingen. Er is derhalve geen nadere m.e.r.-beoordeling nodig.

Gelet op de resultaten van de hiervoor reeds uitgevoerde milieuanalyse, kan zonder nader onderzoek worden geconcludeerd dat het plan geen significant nadelige milieugevolgen heeft. Een nadere motivering is niet noodzakelijk.

5.12.3 Conclusie

Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Het plan zal geheel door de initiatiefnemers gerealiseerd worden. De gronden zijn in eigendom van de initiatiefnemer. Er is geen sprake van een bouwplan in de zin van de Grondexploitatiewet. Verhaal van kosten zal door de gemeente daarom hoofdzakelijk plaatsvinden in de vorm van leges. Voor het verhalen van eventuele kosten voor tegemoetkoming in planschade is een anterieure overeenkomst ter verhaling van eventuele kosten aangegaan. Hiermee is het verhalen van de gemeentelijke kosten voldoende verzekerd. Het plan is hiermee economisch uitvoerbaar. Voor de gemeente zijn er geen financiële consequenties aan verbonden.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • de toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding.

De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.

De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.

7.2 Planregels

De indeling van de planregels is als volgt.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Gemengd (artikel 3)

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn de gronden bestemd voor de functies wonen (al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen en/of mantelzorg), kantoor zonder baliefunctie, seminar-, museum-, bijeenkomstruimte en 'Monument & bed'. Ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' ook voor het behoud, beheer en/of herstel van de cultuurhistorisch waardevolle gebouwen.

Waarde –Archeologie (artikel 4)

De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van oudheidkundig en waardevolle elementen en terreinen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (artikel 5)
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels (artikel 6)
Dit artikel bevat regels ten aanzien van afwijkende bestaande bebouwing en ondergeschikte bouwdelen.

Overige regels (artikel 7)
Dit artikel bevat regels ten aanzien van de regeling met betrekking tot parkeren.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 8)
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.

Slotregel (artikel 9)
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 8 Procedure

Het bestemmingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure. De voorziene procedurestappen zijn:

  • 1. Omgevingsdialoog
  • 2. Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
  • 3. Terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan
  • 4. Vaststelling door gemeenteraad
  • 5. Terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan

8.1 Omgevingsdialoog

Op 6 april 2022 heeft een omgevingsdialoog plaatsgevonden ter plaatse van het plangebied.

De belanghebbenden hebben daar een rondleiding gekregen over het complex met uitleg over de geschiedenis van het complex, de diverse gebouwen, de bijzondere architectuur en de onderliggende theorie evenals het gebruik als wooncomplex door de familie de Jong.

Daarna is het toekomstig gebruik uitgelegd zoals in deze toelichting is opgenomen.

Daarna hebben de aanwezigen mogelijkheid gehad vragen te stellen. Deze vragen en antwoorden zijn opgenomen in het verslag van de omgevingsdialoog in bijlage 10.

8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro wordt het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de betrokken instanties.

De Provincie heeft in een vooroverlegreactie ingediend met betrekking tot het toevoegen van een tweede woning binnen het plangebied en het onvoldoende onderbouwen van het toestaan van de vestiging van niet-agrarische functie in landelijk gebied.

De Provincie deelde niet de menig dat werd voldaan aan artikel 3.69 lid c IOV: dat er sprake was van de vestiging van of de splitsing in meerdere woonfuncties in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing omdat de woning gevestigd zou worden in de nog niet gerealiseerd, maar wel vergunde, bebouwing binnen het monumentale complex.

Naar aanleiding hiervan is aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed om advies gevraagd. Het RCE concludeert, na beoordeling van de door de Monumentencommissie goedgekeurde bouwplannen, dat de nieuwbouw als een voltooiing van een Bossche Schoolhuis is aan te merken.

De Provincie heeft hierna hun standpunt heroverwogen en geven zij aan dat dat de mogelijkheid van artikel 3.69 lid c IOV om een woonfunctie te vestigen in het nieuw te bouwen kantoorgebouw wel toegepast kan worden.

Een en ander is uitvoeriger beschreven in paragraaf 4.2.2.1.

8.3 Terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van maandag 27 november 2023 gedurende zes weken, dus tot en met 8 januari 2024, ter inzage gelegen.
Er zijn geen zienswijzen tegen het plan ingediend.

8.4 Vaststelling

Het bestemmingplan is ongewijzigd vastgesteld op 4 april 2024.