Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Bestemmingsplan Proefboorlocatie Midwoud
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0420.BPPukweg-on01

Artikel 3 Gemengd

3.1               
Bestemmingsomschrijving
De voor de gemengde doeleinden aangegeven gronden zijn bestemd voor:
a.      
agrarische bedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering,al dan niet met een agrarische neventak, voor de volgende bedrijfstypen:
-         
akkerbouw en tuinbouw op open grond;
-         
veehouderij melkvee en ander vee;
-         
glastuinbouw (geen nieuwvestiging);
-         
sierteelt, containerteelt en handelskwekerij (geen nieuwvestiging, en handel c.q. detailhandel alleen toegestaan met ontheffing);
-         
bollenteelt: alleen als tijdelijke bollenteelt in de vorm van wisselteelt binnen andersoortige bedrijven zoals rundveehouderij of akkerbouw (de reizende bollenkraam); geen nieuwvestiging voor deze vorm van teelt;
-         
intensieve kwekerij (alleen witloftrekken en temperatuurbehandeling van bollen en geen nieuwvestiging);
-         
bosbouw (alleen toegestaan met ontheffing);
-         
paardenfokkerij c.q. stoeterij (handel in paarden en recreatief gebruik van paarden: alleen als niet-agrarische neventak);
b.      
het verrichten van een proefboring naar de aanwezigheid van delfstoffen, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – proefboring (sb-p)’.
 
met de daarbij behorende:
c.       
bedrijfsgebouwen;
d.      
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
e.      
tijdelijke bouwwerken;
 
met daaraan ondergeschikt:
f.        
medegebruik als tuin;
g.      
infrastructurele voorzieningen;
h.      
waterhuishoudkundige voorzieningen;
i.        
sloten en daarmee gelijk te stellen voorzieningen.
 
3.2               
Bouwregels voor agrarische percelen
Op de agrarische bouwpercelen, behorend bij de adressen vermeld in Bijlage A zoals opgenomen in het bestemmingsplan Landelijk gebied 2010, mogen agrarische bedrijfsgebouwen, kassen en agrarische bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, uitsluitend ten dienste van de bedrijven zoals die in Bijlage A (bestemmingsplan Landelijk gebied 2010) zijn aangeduid voor wat betreft de mate van volwaardigheid, volgens de volgende regels
[1]
:

a.      
De goot- en nokhoogte van bedrijfsgebouwen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 8 en 12 m;
b.      
De bedrijfsgebouwen dienen van een zadeldak te worden voorzien waarvan de helling niet minder dan 10° en niet meer dan 50° mag bedragen;
c.       
De goot- en nokhoogte van een kas mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 8 en 10 m;
d.      
De afstand van kassen tot woningen, die niet tot het bedrijf behoren dient tenminste 25 m te bedragen;
e.      
De afstand van enig gebouw (kassen inbegrepen) tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder bedragen dan de hoogte van de naar die perceelgrens gerichte gevel;
f.        
Ten dienste van een agrarische neventak mag niet meer dan 25% van de oppervlakte van het agrarisch bouwperceel worden bebouwd;
g.      
In agrarische bouwpercelen van volwaardige en reële bedrijven (met de aanduidingen sgd-vaw en sgd-av, sgd-raw en sgd-ar) mag bij tuinbouwbedrijven ondersteunend glas worden gebouwd tot een oppervlakte van ten hoogste 2000 m² en indien het desbetreffende bedrijf duurzaam
[2]
een omvang heeft van meer dan 20 ha: 200 m² ondersteunend glas per ha;
h.      
Bij glastuinbouwbedrijven (sgd-gaw en sgd-ag) mogen kassen worden gebouwd tot een oppervlakte van ten hoogste 20.000 m2;
i.        
Op agrarische bouwpercelen van deeltijdbedrijven (met de aanduiding sgd-daw of sgd-ad) mogen bedrijfsgebouwen en kassen worden gebouwd tot ten hoogste de oppervlakte van het bouwperceel, waarbij voor kassen een maximum van 1000 m² geldt;
j.        
De hoogte van ruwvoedersilo's en hooibergen mag niet meer bedragen dan de maximale hoogte van (de) bedrijfsgebouwen en de hoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 6 m.
 
3.3               
Bouwregels voor de proefboring
Voor de gemengde doeleinden aangewezen gronden gelden ter plaatse van de ‘specifieke vorm van bedrijf – proefboring (sb-p)’ de volgende bouwregels:
a.      
er mogen uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van de proefboring;
b.      
voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende maxima:
1.      
bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten 8 m;
2.      
bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde (waaronder erf- en terreinafscheidingen) 3 m;
c.       
voor tijdelijke bouwwerken aanwezig gedurende de periode van werkzaamheden gelden de volgende maxima:
1.     
bouwhoogte van een straalzender 15 m;
2.     
bouwhoogte van een geluidsscherm 10 m;
3.     
bouwhoogte van de kantoorunits en slaapunits 15 m.
 
3.4               
Bouwregels voor overige gronden
a.      
landhekken (maximaal 1,5 m hoog);
b.      
draagconstructies voor fruitbomen (maximaal 2,5 m hoog);
c.       
sleufsilo’s (maximaal 2,5 m hoog);
d.      
bestaande bouwwerken en gebouwen (overeenkomstig de bestaande situering en afmetingen).
e.      
kassen, uitsluitend bij glastuinbouwbedrijven (sgd-gaw en sgd-ag), voor zover er in het agrarisch bouwperceel onvoldoende ruimte is om het maximum van 20.000 m² kassen te bouwen, en aansluitend bij de kassen in het agrarisch bouwperceel, waarbij een afstand van tenminste 25 m dient te worden aangehouden tot woningen, die niet tot het bedrijf behoren, en 15 m tot grond met een andere bestemming dan “gemengd”;
f.        
watersilo’s bij kassen van glastuinbouwbedrijven (hoogte maximaal 3 m en middellijn maximaal 15 m, gesitueerd op niet meer dan 5 m afstand van de kassen en op tenminste 15 m afstand van grond met een andere bestemming dan “gemengd”).
 
3.5               
Gebruikregels
Tot een verboden gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
a.      
het gebruik als opslag-, los- of laadplaats voor handelsdoeleinden anders dan noodzakelijk voor de agrarische bedrijfsvoering, anders dan tijdelijk
[3]
en uitsluitend op de gronden van de agrarische bouwpercelen;
b.      
het bedrijfsmatig ten behoeve van derden vervaardigen of herstellen van goederen, uitgezonderd het verwerken van producten afkomstig van het betrokken agrarisch bedrijf;
c.       
het al dan niet bedrijfsmatig uitoefenen van handel en/of detailhandel, uitgezonderd het kleinschalig uitoefenen van detailhandel in producten, afkomstig van de bij het betrokken agrarisch bedrijf of woning behorende grond;
d.      
het opslaan of opgeslagen hebben in kassen van goederen en/of materialen waarvan de aanwezigheid voor de agrarische bedrijfsvoering niet noodzakelijk is of waarvoor de kas niet dient;
e.      
het gebruik ten behoeve van niet-grondgebonden agrarische bedrijven (tenzij als agrarische neventak);
f.        
het gebruik ten behoeve van niet-agrarische bedrijven, uitgezonderd gebruik als opslag/stalling in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen;
g.      
het gebruik van gronden voor het plaatsen van tijdelijke hoge boogkassen;
h.      
het gebruik van gronden voor bosbouw (houtteelt);
i.        
het gebruik van gronden voor het aanleggen en hebben van een paardenbak, tenzij:
-         
deze voldoet aan de omschrijving in de begrippen;
-         
het gaat om ten hoogste één per bijbehorende woning of agrarisch bouwperceel;
-         
de paardenbak is gesitueerd binnen een agrarisch bouwperceel of achter de achtergevel van de woning van de houder van de paarden/pony’s;
-         
de paardenbak aansluit bij de bestaande bebouwing en op minimaal 50 m afstand van woningen van derden ligt;
j.        
het buiten (bedrijfs-)gebouwen stallen, parkeren, opslaan of aanwezig hebben, hoegenaamd ook, van boten, auto’s, caravans, vrachtauto’s, aanhangwagens e.d. tenzij dat redelijkerwijs aanvaardbaar kan worden geacht in het kader van wonen (vrachtwagens worden geacht niet in dat kader te passen) of noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering;
k.       
wonen, anders dan in (daartoe bestemde) woningen en anders dan in de vorm van één huishouden per woning.
  

 
3.6               
Afwijken van de bouwregels voor agrarische bouwpercelen
Burgemeester en wethouders kunnen met het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:
a.      
het bepaalde in lid 3.2 sub d en 3.4 sub e voor een kleinere afstand van kassen tot woningen indien dat milieuhygiënisch verantwoord is;
b.      
het bepaalde in lid 3.2 sub e voor een kleinere afstand tot de zijdelingse perceelgrens;
c.       
het bepaalde in lid 3.2 sub j voor een grotere hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde tot maximaal de hoogte van het hoogste bedrijfsgebouw en voor cilindervormige warmteopslagsilo’s met verticaal geplaatste as tot maximaal 10 m hoogte.
 
3.7               
Afwijken van de bouwregels voor overige gronden
Burgemeester en wethouders kunnen met het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:
a.      
het bepaalde in lid 3.4 voor het bouwen van ten hoogste één mestsilo tot een inhoud van maximaal 3000 m³ buiten het agrarisch bouwperceel;
b.      
het bepaalde in artikel 3.4 voor het bouwen van ten hoogste één agrarisch bedrijfsgebouw (oppervlakte maximaal 50 m², goothoogte maximaal 3 m en een zadeldak met een dakhelling tussen 30° en 50°) per agrarisch bedrijf.
 
3.8               
Afwijken van de gebruikregels
Burgemeester en wethouders kunnen met het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a.      
lid 3.5 sub e voor het uitoefenen als niet-agrarische neventak van handel (niet zijnde detailhandel) in sierteelt- en containerteeltproducten;
b.      
lid 3.5 sub f voor het gebruik van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen (geen kassen zijnde) voor niet-agrarische bedrijfsvoering zoals
[4]
:
1.      
kleinschalige bedrijvigheid van bedrijven die behoren tot een type zoals opgenomen in bijlage B van het bestemmingsplan Landelijk gebied 2010 of een daarmee vergelijkbaar type, al dan niet met kleinschalige detailhandel in de producten die het bedrijf voortbrengt;
2.      
zorgfuncties, maneges en paardenpensions;
3.      
kleinschalige vormen van dag- en verblijfsrecreatie mits:
-      
omringende bedrijven en woningen niet in hun functioneren worden beperkt;
-      
er geen uitbreiding van de bebouwing plaats vindt;
-      
het gebruik beperkt blijft tot het gebouw zelf, tenzij uit de aard van het gebruik redelijkerwijs voortvloeit dat ook daarbuiten activiteiten plaats vinden;
-      
de nieuwe functie geen onevenredige verkeersaantrekkende werking heeft en eventuele nodige extra parkeerplaatsen op eigen erf worden gerealiseerd;
c.       
lid 3.5 sub f voor het gebruik van agrarische bedrijfsgebouwen voor dezelfde functies (en onder dezelfde voorwaarden) als hiervoor bij b beschreven als een niet-agrarische neventak;
d.      
lid 3.5 sub f voor het tijdelijk gebruik van gronden voor de opslag van baggerspecie in het kader van groot onderhoud van watergangen en waterpartijen mits dat milieuhygiënisch verantwoord is en de gronden na afloop van de termijn waarvoor de vrijstelling geldt weer geschikt zijn voor agrarische doeleinden of tuin;
e.      
lid 3.5 sub g voor een kleinere afstand tot wegen of woningen;
f.        
lid 3.5 sub h voor bosbouw voor oppervlakten van ten hoogste 5 ha en niet in open landschappen;
g.      
lid 3.5 sub i voor het aanleggen en hebben van een paardenbak met een oppervlakte van ten hoogste 1200 m² bij aaneengesloten percelen met een oppervlakte van meer dan één hectare of voor een paardenbak achter het agrarisch bouwperceel.
 
3.9               
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
1.      
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders veranderingen aan te brengen in de aan de bestemming Water grenzende gronden, alsmede in de gronden die grenzen aan water dat grenst aan de gemeente Medemblik, over een afstand van 5 meter vanaf het water door deze af te graven, op te hogen, te vergraven of anderszins te veranderen.
2.      
De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 1 wordt slechts verleend indien door de uitvoering van de werken of werkzaamheden de ecologische, cultuurhistorische en recreatieve waarden en natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast.
 
3.10           
Wijzigings- en uitwerkingsbevoegdheid
3.10.1           
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming van de gronden bedoeld in dit artikel als volgt te wijzigen en/of uit te werken:
a.      
de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – proefboring (sb-p)’ te wijzigen in de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – mijnbouwlocatie (sb-m)’ en toestaan dat de locatie wordt gebruikt als mijnbouwlocatie;
b.      
wijzigen voor het toevoegen van een nieuw agrarisch bouwperceel met de aanduiding sgd-vaw en bijbehorend nieuw huisnummer op de kaart, onder gelijktijdige opneming daarvan in Bijlage A (behorend bij het bestemmingsplan Landelijk gebied 2010) voor de vestiging van nieuwe volwaardige (of perspectiefvolle bijna volwaardige) agrarische bedrijven of voor het verplaatsen van bestaande volwaardige agrarische bedrijven (alleen indien daarvoor een dringende bedrijfseconomische noodzaak bestaat);
c.       
wijzigen door het toevoegen van een nieuw agrarisch bouwperceel op de kaart met de aanduiding sgd-vaw, sgd-raw of sgd-daw bij een bestaande woning onder gelijktijdige opneming daarvan in Bijlage A (behorend bij het bestemmingsplan Landelijk gebied 2010) voor de vestiging van nieuwe agrarische bedrijven bij bestaande woningen;
d.      
wijzigen door het verwijderen van een agrarisch bouwperceel van de kaart, onder gelijktijdige aanpassing van Bijlage A (behorend bij het bestemmingsplan Landelijk gebied 2010) in geval van bedrijfsbeëindiging, al dan niet met plaatsing – bij wijze van uitwerking - van een nieuw huisnummer op de kaart indien de bedrijfsbeëindiging gepaard gaat aan de sloop van tenminste 1000 m² vrijkomende agrarische bebouwing
[5]
;
e.      
het wijzigen van de grootte van een agrarisch bouwperceel van:
-         
sgd-ar in sgd-vaw,
-         
sgd-ad in sgd-ar of sgd-vaw,
-         
sgd-adw in sgd-raw of sgd-vaw
of omgekeerd (sgd-vaw in sgd-raw, etc.) met toevoeging van een nieuw huisnummer op de kaart (uitsluitend in de gevallen sgd-ar in sgd-vaw en sgd-ad in sgd-vaw), onder gelijktijdige aanpassing van Bijlage A (behorend bij het bestemmingsplan Landelijk gebied 2010) in gevallen dat de ontwikkeling van het agrarisch bedrijf daartoe aanleiding geeft;
f.        
wijzigen door het van vorm veranderen of vergroten van agrarische bouwpercelen tot maximaal 2 ha indien dat mogelijk is en noodzakelijk voor de agrarische bedrijfsvoering en mits die noodzaak niet voortvloeit uit een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, het geen kwetsbaar gebied betreft en er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;
g.      
wijzigen voor het op de agrarische bouwpercelen als bedoeld in lid 7.2 sub g bouwen van ondersteunend glas tot een oppervlakte van ten hoogste 4000 m² in totaal mits het niet gaat om kwetsbare gebieden;
h.      
wijzigen voor het ter hoogte van woningen met de aanduiding sgd-gaw en sgd-ag bouwen van meer dan 2 ha kassen indien dat noodzakelijk is voor een goede agrarische bedrijfsvoering;
i.        
het wijzigen in de bestemming Natuur (artikel 5);
j.        
het wijzigen in de bestemming Verkeer (artikel 7);
k.       
het wijzigen in de bestemming Water (artikel 8);
l.        
het wijzigen in de bestemming Recreatie (artikel 6) en Groen (artikel 4) voor:
-         
ten hoogste één kampeerterrein in de categorie I;
-         
kampeerterreinen in de categorie IV
[6]
;
-         
het vergroten van bestaande kampeerterreinen met ten hoogste 20%.
m.    
het wijzigen van bijlage B, behorend bij het bestemmingsplan Landelijk gebied 2010.
 
3.10.2        
Wijziging als bedoeld in 3.10.1 onder a mag slechts plaatsvinden met inachtneming van de volgende regels:
a.      
de proefboring heeft aangetoond dat er voldoende hoeveelheden winbare delfstoffen zijn aangetroffen;
b.      
er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden, al dan niet blijkend uit aanvullend archeologisch onderzoek dan wel eventueel overleg met de provinciale archeoloog na vondsten van archeologische waardevolle restanten;
c.       
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke- en landschappelijke waarden, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de woonsituatie;
d.      
de bouwhoogte van de gebouwen en van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 15 meter zal bedragen.
e.      
uit een kwantitatieve risicobeoordeling voor de productiefase blijkt dat binnen de 10-6-contour en binnen het invloedsgebied geen (beperkt) (kwetsbare) objecten aanwezig zijn.
 
3.10.3        
Wijziging als bedoeld in 3.10.1 onder b mag slechts plaatsvinden met inachtneming van de volgende regels:
a.      
de wijziging mag slechts gronden betreffen waarvan de eigenaar om wijziging heeft verzocht;
en voor slechts:
-         
in open gebied I: indien de afstand tot naburige woningen en agrarische bouwpercelen tenminste 150 m bedraagt en de verzoeker ter plaatse minimaal 5 ha aaneengesloten grond in eigendom heeft;
-         
in open gebied II: indien de afstand tot naburige woningen en agrarische bouwpercelen tenminste 100 m bedraagt en de verzoeker ter plaatse minimaal 3,5 ha aaneengesloten grond in eigendom heeft;
-         
in lintbebouwing: indien de afstand tot naburige woningen en agrarische bouwpercelen tenminste 50 m bedraagt;
b.      
burgemeester en wethouders kunnen aan de toepassing van deze bevoegdheid nog nadere voorschriften verbinden tot zekerheid van de continuïteit van het bedrijf.
 
3.10.4        
Wijziging als bedoeld in 3.10.1 onder b, c, e, f, g en h mag slechts plaatsvinden indien dat geen milieuhygiënisch ongewenste gevolgen heeft, de nadelige gevolgen voor de waterhuishouding worden gecompenseerd in overleg met het hoogheemraadschap en – voor zover het de bouw van een woning betreft – kan worden voldaan aan de bepalingen van de Wet geluidhinder.
 
3.10.5        
Wijziging als bedoeld in 3.10.1 onder i mag slechts plaatsvinden met inachtneming van de volgende regels:
a.      
er moet een afstand van tenminste 5 m in acht genomen worden tot een erf van een woning dan wel tot een agrarisch bouwperceel tenzij de zakelijk gerechtigde daarvan instemt met een kleinere afstand;
b.      
de zakelijk gerechtigde dient om de wijziging te verzoeken.
 
3.10.6        
Wijziging als bedoeld in 3.10.1 onder j mag slechts plaatsvinden met inachtneming van de volgende regels:
a.      
wijziging mag alleen plaatsvinden voor de op de verbeelding aangeduide wro-zone-wijzigingsbevoegdheid 1;
b.      
wijziging mag alleen plaatsvinden als de zakelijk gerechtigde er om verzoekt dan wel dat daarmee en met de aangrenzende zakelijk gerechtigden c.q. gebruikers overeenstemming is verkregen, mits daarmee de redelijkheid en billijkheid in acht is genomen;
c.       
alvorens te beginnen met de procedure tot wijziging werken burgemeester en wethouders het plan tot wijziging uit op een of meer kaarten, schaal 1:1000, waarop het tracé van het voet- of fietspad zichtbaar is, alsmede eventuele bermen, bermsloten en/of andere erfafscheidingen en overige voorzieningen.
 
3.10.7        
Wijziging als bedoeld in 3.10.1 onder k mag slechts plaatsvinden met inachtneming van de volgende regels:
a.      
wijziging mag alleen plaatsvinden voor vergroting van de waterbergingscapaciteit;
b.      
wijziging mag uitsluitend plaatsvinden in aansluiting op reeds bestaand water;
c.       
er moet een afstand van tenminste van 5 m in acht worden genomen tot een erf van een woning dan wel tot een agrarisch bouwperceel tenzij de zakelijk gerechtigde daarvan instemt met een kleinere afstand;
d.      
de zakelijk gerechtigde dient er om te verzoeken of daarmee dient overeenstemming te zijn verkregen, mits daarbij de redelijkheid en billijkheid in acht is genomen.
 
3.10.8        
Wijziging als bedoeld in 3.10.1 onder l mag slechts plaatsvinden met inachtneming van de volgende regels:
a.      
de afstand van het nieuwe kampeerterrein tot enig ander kampeerterrein dient – hemelsbreed – tenminste 1000 m te bedragen;
b.      
de afstand van het nieuwe kampeerterrein tot naburige woningen dient tenminste 50 m te bedragen;
c.       
het nieuwe terrein dient door middel van een groensingel (bestemming: Groen) landschappelijk te worden ingepast;
d.      
bij de wijziging ten behoeve van kampeerterreinen in de categorie IV dient het te gaan om een perceel met een grootte van minimaal 0,5 ha;
e.      
de wijziging mag niet tot gevolg hebben dat omliggende bedrijven in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.


[1]
Dit betekent dat wanneer bijvoorbeeld een volwaardig bedrijf niet langer als zodanig kan worden aangemerkt, bijvoorbeeld door vermindering of beëindiging van de bedrijfsactiviteiten, er niet meer op het bouwperceel kan worden gebouwd. Bij vermindering van de bedrijfsactiviteiten zal dan eerst via de wijzigingsbevoegdheid het bouwperceel moeten worden aangepast middels de wijzigingsbevoegdheid.
[2]
Onder duurzaam wordt verstaan dat de grond tenminste in eigendom moet zijn of langdurig gepacht.
[3]
Bijvoorbeeld alleen in de oogsttijd.
[4]
Dit betreft de opname van de zogenaamde VAB-regeling van de provincie in het bestemmingsplan.
[5]
Dit betreft eenvoudige gevallen van toepassing van de Beleidsregel Ruimte voor Ruimte van de provincie Noord-Holland.
[6]
Nieuwvestiging kleinschalig kamperen. Zie lid 3.10.8 voor de daarvoor geldende regels
.
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
       
                   
Groen
1.1         
Bestemmingsomschrijving
De voor groen aangewezen gronden zijn bestemd voor visuele afscherming van eraan grenzende gronden door middel van beplanting met bosplantsoen-assortiment.
 
1.2         
Bouwregels
Op deze gronden mag niet worden gebouwd.
 
                  
Natuur
2.1         
Bestemmingsomschrijving
De voor natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.      
het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurwaarden en landschappelijke waarden, waaronder grasland, bos, struweel;
b.      
waterhuishoudkundige doelen, waaronder waterberging, met dien verstande dat bij wateroverlast de vervulling van deze functie voorrang heeft boven de andere functies, evenals bij het daarvoor noodzakelijke onderhoud;
c.       
sloten, plassen, dras, riet, rietland en daarmee gelijk te stellen wateren en overgangen tussen land en water;
d.      
recreatief medegebruik;
e.      
agrarisch medegebruik;
f.        
infrastructurele voorzieningen, waaronder wegen, fiets- en wandelpaden, en gemalen;
g.      
openbare nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende
h.      
gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
2.2         
Bouwregels
a.      
per bestemmingsvlak mag niet meer dan 5% van de oppervlakte worden bebouwd met bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
b.      
de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag per bouwwerk niet meer bedragen dan 50 m² en de hoogte niet meer dan 4 m (lichtmasten 6 m en de hoogte van de windmolen 10 m).
 
2.3         
Afwijking van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het oprichten van gebouwen met een oppervlakte van maximaal 50 m² met een goot- en nokhoogte van respectievelijk maximaal 3 en 6 m en een dakhelling van tenminste 20°.
 
2.4         
Gebruikregels
a.      
Recreatief medegebruik van de gronden is toegestaan voor zover dat is aangegeven door de beheerder van de gronden in de vorm van bordjes, hekken e.d.;
b.      
Voor het overige wordt tot een gebruik van gronden in strijd met de bestemming in ieder geval gerekend het gebruik van gronden voor het rijden met gemotoriseerde voertuigen (tenzij in het kader van aanleg en onderhoud door de rechthebbende op de gronden), voor het beproeven van en het houden van wedstrijden met modelvliegtuigen, bromfietsen, motorrijtuigen of vaartuigen of vergelijkbare activiteiten.
 
2.5         
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren die leiden tot een verandering van de inrichting van het in een bestemmingsvlak begrepen gebied met meer dan 10% van de oppervlakte daarvan.

        
Recreatie
 
3.1         
Bestemmingsomschrijving
De voor recreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.      
gebouwen ten behoeve van recreatieve en sportieve voorzieningen;
met de c.q. het daarbij behorende:
b.      
bedrijfswoningen voor zover vermeld in de functietabel;
c.       
wegen en paden;
d.      
parkeervoorzieningen;
e.      
groenvoorzieningen;
f.        
speelvoorzieningen;
g.      
water;
h.      
tuinen, erven en terreinen;
i.        
bouwwerken geen gebouwen zijnde, waaronder kampeerterreinen volgens de volgende categorie-indeling:
Categorie I        
toeristische plaatsen voor toercaravans, vouwwagens, campers, tenten en huifkarren en vaste plaatsen voor trekkershutten en tenthuisjes;
Categorie II       
stacaravans en ook toegestaan als bij categorie I;
Categorie III     
chalets en ook toegestaan als bij de categorieën I en II;
Categorie IV     
als bij categorie I met uitzondering van trekkershutten en voorts maximaal 25 standplaatsen voor uitsluitend de periode van 15 maart t/m 31 oktober.
 
3.2         
Bouwregels
a.      
De oppervlakte van gebouwen voor de dienstverlening op kampeerterreinen in de categorieën I t/m III mag niet meer bedragen dan 5% van de oppervlakte van het terrein en voorts dienen deze gebouwen te zijn voorzien van een dak, waarvan de dakhelling niet minder dan 15º en niet meer dan 35º mag bedragen. De goothoogte mag niet meer zijn dan 4,5 m en de nokhoogte niet meer dan 8 m;
b.      
De oppervlakte van gebouwen voor de dienstverlening op kampeerterreinen in de categorie IV mag niet meer bedragen dan 50 m² (goothoogte maximaal 3,25 m en voorzien van een zadeldak met dakhelling maximaal 35º), tenzij bestaande gebouwen als zodanig fungeren en de oppervlakte daarvan groter is;
c.       
De overige gebouwen dienen te worden gebouwd volgens de bestaande situering en de met gebouwen bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan de in de functietabel vermelde oppervlakte;
d.      
De goothoogte en nokhoogte van de overige gebouwen mogen niet meer bedragen dan hetgeen is vermeld in de functietabel;
e.      
De overige gebouwen dienen van een zadeldak te worden voorzien waarvan de dakhelling niet minder dan 15º en niet meer dan 45º mag bedragen, mits de onder b of de in de functietabel vermelde bouwhoogte niet wordt overschreden;
f.        
De afstand van enig bouwwerk c.q. gebouw tot de erfgrens dient gelijk te zijn aan of groter dan de hoogte van dat bouwwerk of – bij een gebouw – van de hoogte van de gevel die naar die erfgrens is gericht, tenzij die afstand in de bestaande situatie kleiner is, in welk geval de bestaande afstand geldt.
 
3.3         
Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a.      
lid 6.2 sub a voor een grotere oppervlakte aan gebouwen op kampeerterreinen in de categorieën I t/m III tot maximaal 10% van de terreinoppervlakte;
b.      
lid 6.2 sub f voor een kleinere afstand tot de erfgrens.
 
3.4         
Gebruikregels
Tot een gebruik van gronden en bouwwerken dat strijdig is met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:
a.      
het gebruik van kampeerterreinen in de categorieën I t/m III voor het plaatsen van kampeermiddelen die de maten, vermeld in de hieronder weergegeven tabel, te boven gaan, dan wel niet beschikken over de kenmerken in de kolom “overig”:
 
Kampeermiddel
Maximale
oppervlakte
Maximale
hoogte
Berging
Overig
Stacaravan
45 m²
3,8 m
9 m
2
 en aangebouwd
Moet als aanhanger te verplaatsen zijn
Chalet
60 m²
3,8 m bij één bouwlaag
 
Gemaakt van voornamelijk hout of kunststof, en zonder fundering
Trekkershut
30 m²
3,5 m
  
Tenthuisje
30 m²
3,5 m
 
Gemaakt van houten schotten en dat – net als bij een tent- gemakkelijk kan worden opgebouwd en afgebroken
 
b.      
het gebruik van kampeerterreinen voor het plaatsen van meer dan één bijzettent op standplaatsen en voor het plaatsen van chalets op minder dan 6 m afstand van elkaar en van andere kampeermiddelen;
c.       
het gebruik van kampeerterreinen die niet zijn voorzien van afschermende beplanting;
d.      
het gebruik van recreatiewoningen, chalets, stacaravans, trekkershutten, tenthuisjes en (andere) kampeermiddelen voor tijdelijke of permanente bewoning;
e.      
het bewonen van bedrijfswoningen door anderen dan de persoon of personen, al dan niet met gezinsleden, die als taak en functie hebben om toezicht te houden op de bijbehorende voorziening.
 
3.5         
Afwijken van de gebruikregels
Burgemeester en wethouders kunnen met het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.4 sub c voor het voorzien van kampeerterreinen van afschermende beplanting.

            
Verkeer
 
4.1         
Bestemmingsomschrijving
De voor verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.      
wegen, straten en paden;
b.      
(binnen-)waterkerende dijken, waaronder een primaire waterkering
[1]
, met inbegrip van de nodige rijwegen;
c.       
geluidwerende voorzieningen in de vorm van wallen of schermen;
d.      
voet- en rijwielpaden;
e.      
bermen met bermsloten en vijvers;
f.        
groenvoorzieningen;
g.      
water;
met daaraan ondergeschikt:
h.      
parkeervoorzieningen;
met de daarbij behorende:
i.        
gebouwen, en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder viaducten en straatmeubilair;
met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen.
 
4.2         
Bouwregels
De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 20 m.
 
4.3         
Gebruikregels
Tot een verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend:
a.      
het gebruik van bermen voor het stallen van materieel of het opslaan van materiaal en voor het parkeren van voertuigen;
b.      
het gebruik van de als recreatieve fiets- en/of voetpaden aangeduide wegen door gemotoriseerd verkeer (parkeren daaronder begrepen), tenzij dat uit oogpunt van beheer en onderhoud noodzakelijk is.
 
4.4         
Afwijken van de gebruikregels
Burgemeester en wethouders kunnen met het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.3.

               
Water
 
5.1         
Bestemmingsomschrijving
De voor water aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.      
waterberging;
b.      
waterhuishouding;
c.       
natuurvriendelijke oevers;
d.      
ecologische verbindingszone;
e.      
recreatieve vaarroutes;
f.        
rietlanden;
met de daarbij behorende
g.      
bouwwerken waaronder bruggen, dammen en/of duikers en de voor de waterhuishouding noodzakelijke bouwwerken.
 
5.2         
Bouwregels
a.      
De hoogte en oppervlakte van gebouwen mogen niet meer bedragen dan resp. 3 m boven het aangrenzend maaiveld en 25 m
2
.
b.      
Voor het als recreatieve vaarroute aangewezen water geldt dat de doorvaarthoogte van bruggen, dammen en duikers tenminste 1,2 m dient te zijn en de doorvaartbreedte tenminste 2,5 m;
c.       
De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m boven het aangrenzend maaiveld.
 
5.3         
Gebruikregels
Tot een gebruik van gronden strijdig met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:
1.      
het gebruik als stallings- en ligplaats voor boten en woonschepen;
2.      
het aanleggen van dammen en/of duikers in het als recreatieve vaarroute aangewezen water indien de doorvaarthoogte en doorvaartbreedte daarvan niet tenminste resp. 1,2 en 2,5 m zijn;
 
5.4         
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
1. 
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders veranderingen aan te brengen in de oevers van de voor water aangewezen gronden door deze af te graven, op te hogen, te vergraven of anderszins te veranderen.
2. 
De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 1 wordt slechts verleend indien door de uitvoering van de werken of werkzaamheden de ecologische, cultuurhistorische en recreatieve waarden en natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast.


[1]
Dit betreft de Westfriese Omringdijk.