direct naar inhoud van Artikel 5 Waarde - Archeologie - 2
Plan: Dorpshuizen en sporthal Andijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0420.BP00286-VA01

Artikel 5 Waarde - Archeologie - 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden;
  • b. de overige bestemmingen die op basis van het plan aan de gronden zijn toegewezen.
  • c. voor zover bestemmingen samenvallen, geldt de volgende volgorde:
5.2 Bouwregels

Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

5.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 5.2, mits:

  • a. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
  • b. is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarde van het gebied of een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft dat, onverminderde het elders in het plan bepaalde, een ontheffing in redelijkheid niet kan worden geweigerd; bij de afweging van de ontheffing gegeven burgemeester en wethouders toepassing van de criteria als genoemd in lid 5.4;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder a tot en met c kan de ontheffing worden verleend indien voor de werkzaamheden voortvloeiend uit de bouwaanvraag reeds een aanlegvergunning als bedoeld in lid 5.4 is verleend; het bepaalde in de onderliggenden bestemmingen blijft onverminderd van toepassing.
5.4 Aanlegvergunning

Het is verboden op de in lid 5.1 bedoelde gronden de navolgende werken (geen bouwwerken zijnde) of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, zonder in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning):

5.4.1

Voor gronden met de bestemming Waarde - Archeologie - 2, voor zover het betreft het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,4 m en een grondoppervlakte groter dan 1.000 m²:

  • a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het bodemverlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunnign is vereist;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • d. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverharding;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of aparatuur;
  • f. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
  • g. verhogen of verlagen van de grondwaterstand.
5.4.2

Het bepaalde in lid 5.4 onder a is niet van toepassing:

  • a. op normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied;
  • b. op andere werken en/of werkzaamheden die uit een oogpunt van bescherming van de archeologische waarde van niet ingrijpende betekenis zijn;
  • c. indien uit archeologisch onderzoek is komen vast te staan dat er geen sprake is van te beschermen archeologische waarden.
5.4.3

Het bepaalde in lid 5.4 onder a is slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat de onder a genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal.

5.4.4

Voor zover de in lid 5.4 genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend indien aan de vergunning de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • c. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.4.5

In het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden dient de aanvrager van een aanlegvergunning een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag kan worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

5.4.6

Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in lid 5.4 wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk advies ingewonnen bij de provinciale archeoloog; bij een negatief advies zal de vergunning niet eerder worden verleend dan nadat van gedeputeerde staten een verklaring van geen bezwaar is ontvangen.