direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Lambertschaag - Noordeinde 37
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0420.BPKLMBNOORDEINDE37-ON01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Lambertschaag is een langgerekt wegdorp westelijk in de gemeente Medemblik. In het dorpslint aan het Noordeinde 37 staat op dit moment een vrijstaande woning. Deze woning staat op een ruim perceel, de tuin ligt vooral aan de zuidzijde van de woning. De eigenaren willen deze woning verplaatsen naar deze tuin, ten zuiden van de bestaande woning, waardoor de woning meer centraal op de kavel komt te staan. De huidige woning blijft bestaan tot de nieuwe woning afgebouwd en bewoonbaar is.

Bij de gemeente is het verzoek ingediend om deze woning mogelijk te maken. De gemeente Medemblik wil medewerking verlenen aan het voornemen door gebruik te maken van een wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in het bestemmingsplan (zie hiervoor paragraaf 1.3). Om hier toepassing aan te geven is dit wijzigingsplan opgesteld.

1.2 Plangebied

Het plangebied betreft het perceel Noordeinde 37 in Lambertschaag. Het plangebied ligt oostelijk van de straat, in het bestaande bebouwingslint van het dorp. De begrenzing is afgestemd op het geldende bestemmingsplan en op het kadastrale eigendom van de initiatiefnemers. De ligging van het plangebied is weergegeven in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPKLMBNOORDEINDE37-ON01_0001.png"

De ligging van het plangebied

1.3 Geldende regeling

Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Dorpskernen II, dat is vastgesteld op 4 juli 2013. Het heeft hierin de bestemming 'Wonen' en een dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2". Ter hoogte van de bestaande woning is een bouwvlak aangegeven. Het doel is de nieuwe woning ten zuiden van de bestaande woning te realiseren. Het oprichten van een woning buiten het bouwvlak is binnen deze bestemming niet toegestaan. Bovendien mag ten hoogste één woning op het perceel aanwezig zijn.

Op grond van artikel 26, lid 1.b., kunnen burgemeester en wethouders ter plaatse bouwvlakken verschuiven, mits de oppervlakte van het bouwvlak niet wordt vergroot. Daarbij mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de woonsituatie, milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

De geldende bestemming blijft na de verschuiving van het bouwvlak van toepassing. De bouw- en gebruiksregels van de bestemming "Wonen" blijven dan ook van kracht.

De gewenste situatie wordt juridisch-planologisch mogelijk gemaakt via deze wijzigingsbevoegdheid. Hiervoor moet een wijzigingsplanprocedure worden doorlopen. Wanneer burgemeester en wethouders besloten hebben het bestemmingsplan te wijzigen en het wijzigingsplan is vastgesteld kan de vergunning voor de nieuwe woning worden verleend. Bij de vergunningverlening kan een (binnenplanse) afwijking van het bestemmingsplan worden verleend voor het gedeeltelijk buiten het bouwvlak bouwen (artikel 15, lid 15.4, onder a. van het bestemmingsplan). Dit kan nodig zijn omdat de nieuwe woning mogelijk iets groter wordt dan de bestaande woning.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en de gewenste ontwikkeling nader beschreven. Daarbij wordt getoetst aan de voorwaarden voor het wijzigen van het bestemmingsplan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het beleidskader dat relevant is voor de ontwikkeling. In hoofdstuk 4 worden vervolgens de milieu- en omgevingsaspecten beschreven en wordt de ontwikkeling hieraan getoetst. Een toelichting op de juridische regeling staat in hoofdstuk 5. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van de ontwikkeling behandeld.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en beschrijving initiatief

In dit hoofdstuk worden de huidige en gewenste situatie van het plangebied beschreven. De huidige situatie is van belang voor de inpassing van de gewenste ontwikkeling. De gewenste ontwikkeling is het uitgangspunt van dit wijzigingsplan. Toetsing van de ontwikkeling aan de wijzigingscriteria (zie ook 1.3) staat ook in dit hoofdstuk beschreven.

2.1 Huidige situatie

Lambertschaag is een wegdorp, waarbij de lintbebouwing langs het Noordeinde is gesitueerd. Lambertschaag is in de loop der jaren vergroeid met de bebouwing van de - zuidelijk ervan gelegen - kern Abbekerk.

Het dorp ligt westelijk van de A7 en staat daarmee in verbinding via de Dijkweg (N239). Het Noordeinde is daarmee de belangrijkste ontsluitingsroute voor Lambertschaag naar de A7.

De linten herbergen, naast de agrarische bedrijven, veel reguliere woningen en bedrijven. In het gebied rond het plangebied is vooral sprake van een woonlint. De woningen staan ter hoogte van het plangebied vooral aan de oostzijde van de weg. Aan de achterzijde van het plangebied loopt een watergang, die een natuurlijke grens vormt naar de daarachter gelegen agrarische gronden (weiland). Westelijk van het Noordeinde is ter hoogte van het plangebied een agrarisch bedrijf aanwezig. Rondom het bedrijf liggen weilanden in een open landschap.

Het plangebied heeft een woonfunctie. Noordelijk op het perceel staat de bestaande woning. De woning heeft een omvang van ongeveer 15 x 7,5 meter (112,5 m2). De gebouwen in het lint zijn afwisselend in maatvoering en architectuur. De woning in het plangebied bestaat uit één bouwlaag met een (zadel)dak. De nokrichting is haaks op de weg. Het overige deel van het plangebied is ingericht als tuin. In onderstaande afbeeldingen is de bestaande situatie van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPKLMBNOORDEINDE37-ON01_0002.png"

Luchtfoto plangebied en omgeving (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPKLMBNOORDEINDE37-ON01_0003.png"

Streetview aanzicht plangebied (bron: Google Maps)

2.2 Beschrijving initiatief

De initiatiefnemers willen de bestaande woning vervangen door een nieuwe woning. Deze nieuwe woning komt zuidelijk van de bestaande woning in de huidige tuin, meer centraal op de woonkavel te staan. De situering van de nieuwe woning is in onderstaande afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPKLMBNOORDEINDE37-ON01_0004.png"

Gewenste nieuwe situatie

De nieuwe woning krijgt de vorm van een woonboerderij, bestaande uit één bouwlaag met een (hogere) kap. De afmetingen van de woning zijn 10 x 11,5 meter, wat qua oppervlakte (115 m2) ongeveer gelijk is aan de bestaande woning. De woonboerderij staat iets verder van de weg dan de huidige woning. De hoofdvorm, kap en situering passen in het afwisselende bebouwingsbeeld dat al in het lint langs het Noordeinde aanwezig is. Het perceel rond de bebouwing wordt ingericht als tuin. Een impressie van het nieuwe aanzicht staat in onderstaande afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPKLMBNOORDEINDE37-ON01_0005.png"

Impressie nieuwe aanzicht Noordeinde 37

2.3 Toetsing aan wijzigingscriteria

Belangrijke voorwaarde bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is dat de oppervlakte van het bouwvlak dat wordt verschoven, niet wijzigt. Bij deze aanvraag wordt het geldende bouwvlak verwijderd en wordt een nieuw bouwvlak van 9,5 x 11,5 meter juridisch vastgelegd. Daarmee wordt voldaan aan het oppervlaktecriterium.

Voor de gewenste oppervlakte van de woning kan gebruik worden gemaakt van de in het bestemmingsplan Dorpskernen II opgenomen afwijkingsmogelijkheid voor het bouwen buiten een bouwvlak.

Daarnaast moet worden aangetoond dat de gewenste ontwikkeling geen onevenredige afbreuk doen aan de woonsituatie, milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Bij de gewenste ontwikkeling wordt aan de genoemde voorwaarden voldaan. De sociale veiligheid en verkeersveiligheid wijzigen niet. De belangrijkste reden hiervoor is dat de functie van het perceel niet wijzigt. Na de verschuiving van het bouwvlak is op het perceel nog steeds sprake van een woonfunctie. De woonsituatie wordt eerder beter dan slechter, omdat de woning meer centraal op de kavel komt te staan en daardoor de afstand tot de naburige woningen iets groter wordt.

De onderbouwing van de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden is te vinden in hoofdstuk 4.

Het plan voldoet dus aan de daarvoor geldende wijzigingscriteria, waardoor gebruik kan worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid (1.3).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk gaat in op het relevante rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels voor de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de aard, schaal en locatie van de ontwikkeling raakt dit plan geen rijksbelangen uit het Barro.

3.2 Provinciaal beleid

Op 21 juni 2010 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Structuurvisie 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vastgesteld. Op 3 februari 2014 is de provinciale ruimtelijke verordening opnieuw vastgesteld. Deze vaststelling betreft een beleidsarme wijziging ten opzichte van de eerder vastgestelde verordening op 21 juni 2010. Dit houdt in dat de verordening geen nieuw beleid bevat.

In de PRVS zijn direct bindende juridische regels opgenomen om het provinciaal beleid uit de Structuurvisie te waarborgen. Omdat dit bestemmingsplan ten opzichte van de huidige mogelijkheden slechts beperkt extra ontwikkelingsmogelijkheden biedt, wordt alleen ingegaan op de verordening.

Bestaand bebouwd gebied

Het plangebied ligt buiten het door de provincie aangewezen 'Bestaand Bebouwd Gebied (BBG)' en dus in het landelijk gebied. In Lambertschaag is het BBG alleen op de feitelijk bestaande bebouwing gelegd. Nieuwe verstedelijking, ook de bouw van één woning, is buiten BBG niet toegestaan. Dit betekent dat het plan moet worden voorgelegd aan de ARO ter beoordeling van de ruimtelijke kwaliteit. Hierbij moet de nut en noodzaak van de ontwikkeling in het gebied buiten het Bestaand Bebouwd Gebied worden aangetoond. Daarnaast is het van belang dat de ontwikkeling de kwaliteit van het landschap behoudt of zelfs versterkt.

Bij de ontwikkeling in het plangebied gaat het om de vervanging van een bestaande woning, zodat de woonsituatie voor de initiatiefnemers verbetert. De bestaande woning wordt gesloopt op het moment dat de nieuwe woning bewoond kan worden. Daarnaast ontstaat met de nieuwbouw een opwaardering van de bebouwing in het plangebied. Het kwalitatieve beeld van het lint en de daarin voorkomende afwisseling wordt daarmee versterkt (zie ook 2.2).

De provincie heeft dan ook laten weten te kunnen instemmen met het plan.

Andere beleidsvelden

Vanuit andere beleidsvelden zijn er geen direct bindende regels voor dit bestemmingsplan.

3.3 Regionaal beleid

De eigen woningbehoefte van de gemeenten vormt in beginsel de basis voor het aantal nieuw te bouwen woningen. Gemeenten krijgen ook de ruimte om meer te bouwen. Zij dienen dit onderling af te stemmen. De Regionale Woonvisie West-Friesland is hiervoor het instrument. Op grond van de Structuurvisie van de Provincie Noord-Holland mag de regio West-Friesland in de periode van 2010 tot 2030 in totaal 11.750 woningen bouwen. Voor Medemblik zijn dit tot 2015 90 woningen per jaar.

De woningbouwafspraken zijn vastgelegd in de Regionale Woonvisie. Een deel van de woningen moet binnen de bestaande bebouwde kom een plaats krijgen, namelijk 40% van de woningen die voor de eigen bevolking worden bijgebouwd. Hierbij wordt opgemerkt dat er voor de komende periode extra aandacht nodig is voor ouderen en starters (1/3 deel van de nieuwbouw moet geschikt zijn voor senioren).

De regionale woonvisie voor West-Friesland sluit aan op de gewijzigde uitgangspunten van de Structuurvisie voor Noord-Holland. Meer concreet kent de regionale woonvisie twee hoofdlijnen, deze zijn:

  • bouwen voor de eigen behoefte van de regio;
  • in kwaliteiten die passen bij het karakter en de schaal van de regio.

De uitgangspunten uit de regionale woonvisie zijn verder uitgewerkt in de gemeentelijke woonvisie (zie 3.4.2).

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie 2012-2022

Op 28 februari 2013 is de gemeentelijke Structuurvisie 2012-2022 'Sterke kust en sterk achterland' vastgesteld. De structuurvisie betreft een actualisatie en harmonisering van het beleid van de voormalige gemeenten Andijk, Medemblik en Wervershoof en bevat een beschrijving op hoofdlijnen van de te verwachten ruimtelijke ontwikkelingen voor de komende jaren. Daarbij worden de opgaven en ambities voor de komende tien jaar in beeld gebracht op het gebied van: regionale samenwerking, landschap en cultuurhistorie, wonen, voorzieningen en leefbaarheid, economie en bedrijvigheid, bereikbaarheid en ontsluiting, natuur en water en duurzaamheid.

Abbekerk/Lambertschaag is in de structuurvisie aangemerkt als centrumdorp. Dit betekent dat het dorp naast de woonfunctie enkele basisvoorzieningen heeft. Deze voorzieningen zijn vooral in de kern Abbekerk te vinden. Voor het plangebied is in de structuurvisie geen specifiek beleid geformuleerd. Algemeen beleid voor Lambertschaag is gericht op het behoud van de bestaande woonfunctie en het behoud en de mogelijke versterking van de lintbebouwing. De vervangende nieuwbouw in het plangebied past hierin.

3.4.2 Woonvisie Medemblik 2012-2020

In de op 22 november 2012 vastgestelde Woonvisie Medemblik 2012-2020 'beleidsnota volkshuisvesting' is het beleid van de gemeente Medemblik vastgelegd. Speerpunten uit deze woonvisie zijn:

  • 800 levensloopbestendige nieuwbouwwoningen realiseren in de prijsklasse tot € 250.000 (koop), respectievelijk € 652 (huur);
  • voldoen aan de eisen van duurzaamheid volgens het meetinstrument GPR gebouw, zowel bij nieuwbouw als bij renovatie;
  • ruimte bieden aan nieuwe woonvormen en experimenten, waaronder kangoeroewoningen, zorg- en woongemeenschappen, collectief particulier opdrachtgeverschap, et cetera;
  • starters ondersteunen;
  • ruimte voor een combinatie van wonen en werken.

Bij de ontwikkeling in het plangebied is geen sprake van toevoeging van woningen, maar van vervanging van een bestaande woning. Het gaat daarbij om de vervanging van de eigen woning van de initiatiefnemer. De ontwikkeling past daarom binnen het beleid van de woonvisie.

3.4.3 Welstandsnota

Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken 'voor zover dat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening'. De architectonische vormgeving van bouwwerken valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief door de welstandsnota geregeld. In de welstandsnota zijn de welstandseisen omschreven die aan een bouwwerk worden gesteld. Het gaat hier om welstandscriteria die betrekking kunnen hebben op onder andere de hoofdvorm, het materiaalgebruik, de kleurkeuze en de detaillering van een concreet bouwwerk. Datgene dat door het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt kan niet door welstandscriteria worden tegengehouden.

In de welstandsnota geldt voor het plangebied een bijzonder welstandsniveau. Het ligt in het welstandsgebied 7 'Landelijke linten'. Hier ligt de nadruk op het behoud van de samenhang en afwisseling in de plaatsing en de architectuur van de woningen in het lint. De gewenste nieuwbouw voegt zich goed in de beleidsuitgangspunten van de welstandsnota. Bij de vergunningaanvraag vindt een definitieve welstandstoets plaats.

3.4.4 Duurzaamheid

Het gemeentelijke beleid voor het toekomstgericht (duurzaam) ontwikkelen van de gemeente Medemblik is vastgelegd in de beleidsnota Duurzaam Medemblik. De brede aanpak van duurzaamheid maakt Medemblik concreet met de thema's: gebiedsontwikkeling, inkopen en aanbesteden, mobiliteit, energieopwekking, energiebesparing en bewustwording. Binnen deze thema's kan de gemeente sturen op duurzaamheid en toekomstbestendigheid.

Medemblik als duurzame gemeente betekent ook dat er ruimte is voor economische groei, dat ontwikkelingen aansluiten op de identiteit van het landschap en dat er ruimte is voor participatie en flexibiliteit in gebruiksmogelijkheden van gebouwen en ruimte. Duurzaamheid staat vaak synoniem voor fysieke duurzaamheid: Energieneutraal bouwen wordt de norm voor de nabije toekomst. In de komende jaren gaat Nederland steeds energiezuiniger bouwen. Van een epc 04 (in 2015) tot energieneutraal in 2020. Dat ligt vast in Europees en Nederlands overheidsbeleid. Zeer energiezuinig en energieneutraal bouwen biedt nu al een marktvoordeel ten opzichte van standaard nieuwbouw.

In aansluiting op de beleidsnota Duurzaam Medemblik is het streven om 20% van de huidige energievraag in de gemeente in 2020 met hernieuwbare energiebronnen op te wekken. Dat kan binnen en buiten de gemeentegrenzen worden gerealiseerd. Het uitgangspunt voor dit wijzigingsplan is dat de ontwikkeling zoveel mogelijk binnen de kaders uit de beleidsnota Duurzaam Medemblik wordt uitgevoerd.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

In de nabijheid van het plangebied is het agrarische bedrijf aan de overzijde van het Noordeinde relevant. In eerste instantie vanwege de mogelijk hinder die het bedrijf aan de woning geeft, anderzijds vanwege de mogelijke beperking die de woning op het bedrijf geeft.

Bij het agrarisch bedrijf gaat het om een veehouderij (milieucategorie 3.1). De milieucategorie 3.1 heeft een grootste afstand van 50 meter voor hinder. De nieuwe woning komt op circa 50 meter van het agrarisch bouwperceel, een vergelijkbare afstand als bij de bestaande woning. De gewenste woning is echter niet de maatgevende woning, omdat de woning Noordeinde 41 dichterbij het agrarische bouwperceel staat. Er is dus sprake van een verantwoorde milieuzonering.

4.2 Wegverkeerslawaai

In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. Dit geldt niet voor wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur of minder. Daarbij onderscheidt de Wgh geluidsgevoelige gebouwen enerzijds en niet-geluidsgevoelige functies anderzijds. Het uitgangspunt is dat op de gevels van geluidsgevoelige functies voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Indien hier niet aan wordt voldaan, kan een hogere grenswaarde worden vastgesteld.

Het Noordeinde ligt in de bebouwde kom van Lambertschaag, waarvoor een maximumsnelheid van 50 km/uur geldt. Deze weg heeft een wettelijke geluidszone. Het plan stelt dus de bouw van een nieuwe woning in de geluidszone van een weg voor. Daarom is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 1.

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting vanwege wegverkeer op het Noordeinde ten hoogste 53 dB bedraagt, op de voorgevel van de woning. Aan de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai wordt niet voldaan, maar de maximale hogere grenswaarde wordt niet overschreden. Omdat de voorkeursgrenswaarden worden overschreden, dient ten behoeve van de realisatie van de woning een hogere grenswaarde voor Noordeinde te worden aangevraagd. De benodigde hogere grenswaarde bedraagt 53 dB.

4.3 Water

Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke procedure geworden. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

Dit wijzigingsplan is in het kader van het vooroverleg aan het hoogheemraadschap voorgelegd. Het hoogheemraadschap geeft aan dat het project geen gevolgen heeft voor de waterhuishouding. De primaire waterloop ligt namelijk aan de westzijde van de weg het Noordeinde, en het plangebied aan de oostzijde. De geplande sloop en bouw hebben geen invloed op deze waterloop. Er zijn dan ook geen aanvullingen op de watertoets. Voor de waterparagraaf wordt uitgegaan van het watertoetsadvies van 30 april, dat is bijgevoegd in bijlage 2.

4.4 Bodem

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig is, dat er geen risico's voor de volksgezondheid ontstaan. In het kader van de ruimtelijke procedure moeten verdachte locaties worden gesignaleerd.

In het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning moet aangetoond zijn dat de bodem voldoende kwaliteit heeft voor de gewenste ontwikkeling. Dit kan door middel van het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek.

4.5 Aardkundige waarden

De provincie Noord-Holland heeft op de kaart behorende bij de structuurvisie en de verordening aardkundig waardevolle gebieden aangegeven. De provincie maakt hierin onderscheid tussen aardkundig waardevolle gebieden en aardkundige monumenten. Het plangebied ligt niet in een aardkundig waardevol gebied en een aardkundig monument.

4.6 Cultuurhistorie

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

In het plangebied is geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden. Wel is het van belang de landschappelijke en bebouwingsstructuur van het lint zo veel mogelijk te behouden. Bij de plaatsing van de nieuwe woning op het bestaande woonperceel is hiermee zo veel mogelijk rekening gehouden (zie ook 2.2 en 2.3). Het is niet noodzakelijk om nadere eisen voor de bescherming van cultuurhistorische waarden te stellen.

4.7 Archeologie

Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet in werking treden. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De wet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen en projecten rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

In het geldende bestemmingsplan zijn archeologisch waardevolle gebieden voorzien van een beschermende regeling, opgenomen in dubbelbestemmingen (zie ook 1.3). De voor het plangebied geldende dubbelbestemming komt voort uit de Archeologische Beleidskaart van Medemblik. Deze bepaalt dat bij ontwikkelingen dieper dan 40 cm en groter dan 100 m2 onderzocht moet worden of mogelijk archeologische waarden aanwezig zijn. Voor dit plangebied is daarom een archeologische quickscan uitgevoerd. Deze is toegevoegd in bijlage 3 bij deze toelichting.

Uit de veldtoets die is uitgevoerd voor de quickscan blijkt dat tot circa 1 meter onder het maaiveld geen intact profiel aanwezig is. De grond is in deze zone omgezet. De fundering van de nieuwe woning komt niet dieper dan 1 meter onder maaiveld, mogelijk zelfs slechts op 40 cm diepte. Een nader onderzoek is daarom niet nodig. Monitoring door Archeologie West-Friesland vindt tijdens de werkzaamheden in het plangebied wel plaats.

4.8 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan moet met het oog op de natuurbescherming rekening worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij moet worden aangetoond dat als gevolg van de geplande activiteiten de gunstige staat van instandhouding van waardevolle dier- en plantensoorten niet in het geding komt. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

4.8.1 Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Indien ontwikkelingen (mogelijk) negatieve effecten op de natuurwaarden binnen deze gebieden hebben, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid voor de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS).

Het plangebied maakt geen deel uit van beschermde gebieden. Eén van het de dichtstbijzijnde natuurgebieden IJsselmeer ligt bijvoorbeeld al op een ruime afstand van het plangebied (circa 6 km). Ook liggen op enige afstand gebieden die zijn aangewezen als onderdeel van de EHS.

Met zekerheid kan gesteld worden dat de ontwikkeling geen significant negatieve effecten op de beschermde natuurgebieden heeft. Dit in verband met de aard en schaal van de ontwikkeling en de afstand tot de beschermde natuur.

4.8.2 Soortenbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.

Het plangebied heeft betrekking op een woonperceel. Er is sprake van een relatief open inrichting zonder oudere bomen of dichte bebossingen. De locatie is door het huidige gebruik ongeschikt als groeiplaats voor bijzondere en beschermde plantensoorten. Het is mogelijk dat het perceel onderdeel is van een habitat van dieren. Het zal in dat geval om soorten gaan die niet verstoringgevoelig zijn, vanwege de ligging nabij woningen. In de omgeving blijft ook voldoende van hetzelfde habitattype over. Er is daardoor geen sprake van een significante aantasting van een leefgebied.

Echter kan niet worden uitgesloten dat in de te slopen woning verblijfplaatsen van gebouwbewonende soorten, zoals vleermuizen, aanwezig zijn. Omdat het nog niet duidelijk is wanneer de woning wordt gesloopt, is het niet zinvol om in het kader van dit wijzigingsplan onderzoek naar vleermuizen te doen. Voorafgaand aan de sloop van de woning vindt dit onderzoek plaats. Als er vleermuizen worden aangetroffen worden mitigerende en compenserende maatregelen getroffen.

Het plan is dus uitvoerbaar binnen de kaders van de Flora- en faunawet. Voor alle soorten is de zorgplicht van kracht. Bij verstoring van dieren tijdens de werkzaamheden moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving.

4.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen.

In de omgeving van het plangebied zijn risicovolle bronnen en leidingen aanwezig. Bij de risicobron gaat het om een LPG-tankstation aan de N236. Bij dit tankstation is sprake van plaatsgebonden risicocontouren en een invloedsgebied van het groepsrisico. Het plangebied valt buiten deze contouren.

Over de snelweg A7, oostelijk van het plangebied worden gevaarlijke stoffen vervoerd. De plaatsgebonden risicocontour en inventarisatieafstand voor de verantwoording van het groepsrisico liggen niet over het plangebied heen.

Daarnaast zijn in de omgeving van het plangebied meerdere gasleidingen (Gasunie) aanwezig. Rond deze gasleidingen zijn plaatsgebonden risicocontouren. Het plangebied valt hier buiten, omdat deze contouren vlak rond de gasleidingen liggen en dus op ruime afstand van het plangebied. Rond de leidingen zijn ook inventarisatieafstanden voor de verantwoording van het groepsrisico aanwezig. De grootte hiervan is afhankelijk van de diameter van de leiding en met welke druk het gas door de leidingen loopt.

Het plangebied ligt net buiten de inventarisatieafstanden van de verschillende leidingen. Bovendien wijzigt het groepsrisico niet, omdat het aantal woningen in het plangebied gelijk blijft. De bestaande woning wordt immers gesloopt op het moment dat de nieuwe woning bewoonbaar is. Vanuit de externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor het plan.

4.10 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken.

Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan luchtverontreiniging zijn - op grond van het besluit 'niet in betekenende mate' (Nibm) - vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Kleine woningbouwlocaties (tot 3.000 woningen) vallen hier ook onder. In het plangebied gaat het om de vervanging van een bestaande woning. Het aantal woningen blijft gelijk, waardoor het plan onder het Besluit Nibm valt. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Er zijn er geen belemmeringen voor het plan vanuit dit aspect.

4.11 Kabels en leidingen

In en rondom het plangebied zijn geen kabels, leidingen of zoneringen aanwezig die planologische beperkingen vormen voor de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

5.1 Systematiek

Het wijzigingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om ruimtelijke plannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe plannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit wijzigingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.

5.2 Verbeelding

Het wijzigingsplan Lambertschaag - Noordeinde 37 bevat een verbeelding. Op deze verbeelding is het plangebied met de bestemming "Wonen" en het nieuwe bouwvlak weergegeven. De dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" is voor het onderzochte gebied (zie ook 4.7) niet meer opgenomen, omdat uit het onderzoek blijkt dat hier geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Voor het plangebied vervangt het wijzigingsplan de regeling zoals deze voor het plangebied gold in het bestemmingsplan Dorpskernen II (zie ook 1.3). Na het onherroepelijk worden van het wijzigingsplan maakt de verbeelding deel uit van dit bestemmingsplan.

5.3 Regels

De regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan Dorpskernen II, zoals vervat in de bestandenset met planidentificatie: NL.IMRO.0420.BPDorpskernenII-VA01 met de bijbehorende regels (en bijlagen) zijn ook van toepassing op dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheidsaspecten van een wijzigingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen procedure:

Het ontwerpwijzigingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode bestaat voor belanghebbenden de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen.

Eventueel ingekomen zienswijzen worden al dan niet verwerkt in het wijzigingsplan. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Na afloop van de terinzagelegging besluit het college van Burgemeester en Wethouders over de vaststelling van het plan. Uiteindelijk is eventueel tegen het wijzigingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid en grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Wanneer sprake is van bouwplannen, moet de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan vaststellen bij het wijzigingsplan. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is.

Er is sprake van een particulier project, waarbij geen bovenplanse kosten aan de orde zijn. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst gesloten. Hiermee is het relevante kostenverhaal anderszins verzekerd. Het college besluit daarom om geen exploitatieplan vast te stellen.