direct naar inhoud van Regels
Plan: Willeskop 67/67a, Montfoort
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0335.BP21120-0001

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Willeskop 67/67a, Montfoort met identificatienummer NL.IMRO.0335.BP21120-0001 van de Gemeente Montfoort;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0335.BP21120-0001 met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanbouw/ uitbouw

een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw of deel van een gebouw dat door zijn verschijningsvorm een ondergeschikte bouwmassa vormt en eenzelfde gebruik kent als het hoofdgebouw, zoals erkers, toegangsportalen, (bij)keukens en woon- of slaapgedeelten van een woning;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan-huis-gebonden beroep en -bedrijf
  • a. de uitoefening aan huis van een beroep of de beroepsmatige verlening van diensten aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen terrein;
  • b. bedrijfsactiviteiten, voor zover die behoren tot categorie 1 van de bij dit plan behorende 1 Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • c. bedrijfsactiviteiten, die niet voorkomen in categorie 1 van de bij dit plan behorende 1 Staat van bedrijfsactiviteiten, maar naar aard en invloed op omgeving hiermee gelijk kunnen worden gesteld;
1.7 ambachtelijk bedrijf
  • 1. een (producerend en/of verzorgend) bedrijf voor de uitoefening van ambachten, waarvoor een belangrijk deel in handwerkgoederen worden bewerkt, geïnstalleerd of hersteld, voornamelijk direct ten behoeve van de uiteindelijke gebruiker of verbruiker en welk wordt gekenmerkt door het geen hierna is vermeld onder 2;
  • 2. een bedrijf waarvan de uitoefening plaatsheeft onder (één van) de volgende omstandigheden:
    • a. het productieproces wordt grotendeels “met de hand” of althans niet in hoofdzaak gemechaniseerd, geautomatiseerd of met behulp van werktuigen die door energiebronnen buiten de menselijke arbeidskracht worden aangedreven, uitgevoerd;
    • b. voor zover van laatstbedoelde werktuigen gebruik wordt gemaakt zijn deze als ondergeschikt te beschouwen aan de menselijke handvaardigheid.
1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 bebouwingspercentage

het in het bestemmingsplan aangegeven percentage dat de grootte aangeeft van het deel van een bestemmingsvlak, bouwperceel of bouwvlak dat maximaal mag worden bebouwd;

1.10 bed & breakfast

het bedrijfsmatig en op kleine schaal tegen betaling aanbieden van logies/overnachting in een daarvoor geschikte woning (hoofd- of bijgebouw) gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf met ontbijtmogelijkheid. Deze voorziening is nadrukkelijk niet bedoeld voor het laten overnachten van tijdelijke arbeiders of seizoensarbeiders;

1.11 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen;

1.12 bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.13 bedrijfswoning

een woning in of bij een bedrijf, die slechts bewoond mag worden door (het huishouden van) een persoon die werkzaam is bij het bedrijf;

1.14 bestaande bebouwing

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wabo;

1.15 bestaand gebruik

het op het tijdstip van het inwerking treden van het plan aanwezige gebruik;

1.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Voor zover het bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning betreft, wordt voor de toepassing van dit begrip in afwijking van het begrip hoofdgebouw de bedrijfswoning aangemerkt als hoofdgebouw;

1.19 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.20 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.21 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.22 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.23 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.24 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.25 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.26 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verhuren, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.27 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.28 erf- of terreinafscheiding

een gebouwde voorziening van enig materiaal bedoeld om een perceel of erf, of een deel daarvan af te scheiden, zoals een (tuin)muur, een (tuin)hek of een rasterwerk waarlangs beplanting groeit; een erf- of terreinafscheiding hoeft dus in principe niet alleen geplaatst te zijn op een perceelsgrens om als zodanig te worden opgevat;

1.29 erker

een ondergeschikte uitbouw op de begane grond van de woning, die strekt ter vergroting van het woongenot. Een erker is gelegen aan de verblijfsruimte (woonkamer of keuken). Een erker heeft een beperkte diepte en is aan drie zijden geheel of gedeeltelijk voorzien van glas;

1.30 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.32 hooiberg

bouwwerk ten behoeve van het opslaan van hooi, dan wel een voormalig bouwwerk ten behoeve van de opslag van hooi welke de functie van bedrijfs- of bijgebouw heeft verkregen;

1.33 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf;

1.34 kampeermiddel

een tent, een camper, een kampeerauto, een tourcaravan, een vouwwagen, dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.35 kleinschalig kampeerterrein

een kampeerterrein voor niet meer dan 25 kampeermiddelen;

1.36 mantelzorg

het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.37 mindervalide

een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek aantoonbare beperkingen ondervindt op het gebied van het wonen of van het zich binnen of buiten de woning verplaatsen;

1.38 nutsvoorziening

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en gebouwen voor telecommunicatie;

1.39 ondergeschikt bouwdeel

een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een gebouw, zoals een dakvenster, een balkon, een luifel, een galerij en een bloemenvenster, met uitzondering van een erker c.q. een uitgebouwd gedeelte van een gebouw (ter uitbreiding van het oppervlak);

1.40 ondergeschikt gebruik

gebruik dat in functioneel en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan de ingevolge het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie. Het ondergeschikt gebruik dient van beperkte functionele en/of ruimtelijke omvang te zijn, zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft;

1.41 ondergronds bouwwerk

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op ten minste 1,5 meter beneden peil;

1.42 ontsluitingsweg

een weg die uitsluitend dient om toegang te geven tot percelen en niet is ontworpen voor doorgaand verkeer;

1.43 opslag

opslag van goederen en tastbare producten die naar hun aard geen regelmatige verplaatsing behoeven, zonder dat deze een bewerking ondergaan;

1.44 peil
  • voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • in andere gevallen: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.45 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.46 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.47 voorgevelrooilijn

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevels, de gevel die op het moment van ter inzage legging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt;

1.48 windmolen

en bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding;

1.49 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.2 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer (exclusief isolatiemateriaal), de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 afstanden onderling

afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot erf scheidingen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap en natuur

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor '3 Agrarisch met waarden - Landschap en natuur' aangewezen gronden, zijn bestemd voor:

  • a. volwaardige veehouderijbedrijven;
  • b. agrarisch natuurbeheer;
  • c. water, groen en landschapselementen, alsmede voor behoud en versterking van de landschappelijke en natuurwaarden;
  • d. bij de (aangrenzende) bestemming behorende voorzieningen, zoals verhardingen en nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden mogen ten behoeve van het beheer en onderhoud van de bestemming uitsluitend worden gebouwd terreinafscheidingen en overige bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, met een maximale hoogte van 1,5 m.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a. is een bouwwerk toegestaan met een hogere bouwhoogte met dien verstande dat dit bouwwerk behoort tot de ecologische maatregelen zoals opgenomen in 2 Ecologisch advies en inrichting (Ecogroen, 2021).
3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 3.2 Bouwregels voor de bouw van agrarische hulpgebouwen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, indien zulks ter plaatse uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling noodzakelijk is, met dien verstande dat:

  • a. het gezamenlijk grondoppervlak inclusief het grondoppervlak aan gebouwen die op de gronden met de bestemmingen Agrarisch - Rivierzone, Agrarisch met waarden - Landschap en natuur en Agrarisch met waarden - Openheid zijn gerealiseerd ten hoogste 50 m² per bedrijf bedraagt;
  • b. de goothoogte van een gebouw ten hoogste 4 m en de bouwhoogte ten hoogste 6 m bedraagt;
  • c. het grondoppervlak van de bedrijfskavel waarop een gebouw wordt geplaatst ten minste 1 ha bedraagt;
  • d. de afstand van een gebouw tot het bij het bedrijf behorende bouwvlak ten minste 500 m bedraagt;
  • e. de situering geen onevenredige afbreuk doet aan de landschappelijke waarden;
  • f. alvorens gebruik gemaakt kan worden van de afwijkingsbevoegdheid kan advies bij de landschapsdeskundige ingewonnen worden met de vraag of de aanwezige landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.
3.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. het scheuren en frezen is toegestaan ten behoeve van normaal agrarisch gebruik. Onder normaal agrarisch gebruik wordt in ieder geval graslandvernieuwing en teelt van landbouwgewassen verstaan. Scheuren en frezen is op kleigronden zonder meer toegestaan;
  • b. het aanbrengen van kuilplaten is niet toegestaan;
  • c. opslag van goederen is niet toegestaan.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Bebouwing aansluitend aan bouwvlakken

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 3.1 Bestemmingsomschrijving voor het veranderen en vergroten van de aan deze gronden grenzende agrarische bouwvlakken, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling noodzakelijk is, met dien verstande dat:

  • a. de bestaande bij het agrarisch bedrijf behorende bebouwing binnen de gewijzigde grenzen van het bouwvlak gelegen blijft;
  • b. het bouwvlak met niet meer dan 10% mag worden vergroot;
  • c. de oppervlakte van het bouwvlak na afwijking mag niet meer bedragen dan 1,5 ha;
  • d. advies dient ingewonnen te worden bij de agrarisch deskundige met de vraag of de vergroting of verandering van het bouwvlak noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering;
  • e. advies kan ingewonnen worden bij de landschapsdeskundige met de vraag of de aanwezige landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.
3.5.2 Kuilplaten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4 Specifieke gebruiksregels met betrekking tot het gebruik van gronden voor kuilplaten, met dien verstande dat:

  • a. kuilplaten aansluitend aan het bouwvlak moeten worden gerealiseerd;
  • b. kuilplaten noodzakelijk zijn voor de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse;
  • c. de kuilplaten niet leiden tot een onevenredige aantasting van het landschap.
3.5.3 Recreatief medegebruik

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan en recreatief medegebruik van gronden toestaan, met dien verstande dat:

  • a. het gebruik uitsluitend is toegestaan indien hierover overeenstemming met de grondeigenaren is bereikt;
  • b. het recreatieve medegebruik niet leidt tot een onevenredige belemmering van de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Omgevingsvergunning
  • a. Het is verboden op of in de gronden als genoemd in lid 3.1 Bestemmingsomschrijving zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning aanleg werken de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    • 2. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen;
    • 3. het vellen of rooien van houtgewassen;
    • 4. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, dammen, kaden, dijken en taluds;
    • 5. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  • b. Het verbod als bedoeld in dit lid onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    • 1. betrekking hebben op normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming, het vellen of rooien van geriefbosjes daaronder niet begrepen;
    • 2. betrekking hebben op de ecologische maatregelen zoals opgenomen in 2 Ecologisch advies en inrichting (Ecogroen, 2021);
    • 3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • 4. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    • 5. uitgevoerd worden in het kader van de landinrichting.
  • c. De werken of werkzaamheden als bedoeld in dit lid onder a zijn slechts toelaatbaar, indien:
    • 1. de aan de gronden eigen zijnde waarde voor wat betreft openheid niet onevenredig wordt aangetast;
    • 2. de mogelijkheden voor herstel van die waarde niet onevenredig wordt of kan worden verkleind;
    • 3. het dempen van sloten er niet toe leidt dat kavels ontstaan met een breedte van meer dan 75 m;
    • 4. het aanbrengen van de in dit lid onder a sub 5 genoemde leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur - gelet op de aanwezige landschappelijke waarden - van geringe betekenis moet worden geacht.
3.6.2 Advies procedure omgevingsvergunningen

Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning ingevolge lid 3.6.1 Omgevingsvergunning te beslissen wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de agrarische deskundige en - indien wenselijk - de landschapsdeskundige met betrekking tot de vraag of de omgevingsvergunning respectievelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is en of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor '4 Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

alsmede voor:

  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – opslag': tevens voor de 1.43 opslag van niet agrarische goederen in de categorieën 1 en 2 van 1 Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • d. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van een 1.32 hooiberg ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hooiberg';
  • e. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals erven en tuinen; groenvoorzieningen; water; bouwwerken, geen gebouwen zijnde; parkeervoorzieningen; 1.38 nutsvoorzieningen en 1.42 ontsluitingswegen;
  • f. 1.48 windmolens;
  • g. de in tabel 3.1 genoemde toegestane nevenfuncties met bijbehorend maximaal aantal m² van de bestaande bebouwing, die in gebruik mag worden genomen ten dienste van de nevenfunctie en – in voorkomende gevallen – het maximaal aantal m² dat in gebruik mag worden genomen voor de nevenfunctie;

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BP21120-0001_0001.jpg"

tabel 3.1 Nevenfuncties die bij recht zijn toegestaan

een en ander met dien verstande dat:

waarbij voor de nevenfuncties geldt dat:

  • i. de nevenfuncties zijn alleen toelaatbaar als deze functie(s) omliggende (agrarische) bedrijven niet belemmeren in hun bedrijfsvoering;
  • j. de hier bedoelde nevenfuncties zijn alleen toegestaan bij wijze van neventak bij een hoofdtak anderszins.
4.2 Bouwregels

Op de voor '4 Bedrijf' bestemde gronden mogen ten dienste van de bestemming gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met dien verstande dat:

4.2.1 Gebouwen
  • a. een individueel bouwvlak mag ten hoogste worden bebouwd tot 100% dan wel tot het op de verbeelding weergegeven bebouwingspercentage;
  • b. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • c. tenzij op de verbeelding anders is aangegeven mag de goothoogte van een bedrijfsgebouw ten hoogste 6 meter en de bouwhoogte ten hoogste 9 meter bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hooiberg' de bouwhoogte ten hoogste 15 meter mag bedragen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hooiberg' is uitsluitend een gebouw in de vorm van een hooiberg toegestaan;
  • e. de afstand van gebouwen tot andere gebouwen en perceelsgrenzen dient ten minste 1 meter te bedragen;
  • f. nieuw op te richten gebouwen mogen uitsluitend evenwijdig aan de kavelrichting worden opgericht.
4.2.2 Bedrijfswoningen
  • a. per bestemmingsvlak is ten hoogste 1 bedrijfswoning toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' geen bedrijfswoningen mogen worden gebouwd;
  • b. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 650 m³, waarbij de inhoud van ondergrondse bouwwerken niet wordt meegeteld, met dien verstande dat, indien ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan de inhoud van een woning meer bedraagt dan 650 m³, de afwijkende inhoudsmaat wordt gezien als maximaal toelaatbaar;
  • c. de goothoogte van een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 4,5 meter;
  • d. de bouwhoogte van een bedrijfswoning bedraagt ten hoogtste 8 meter.
4.2.3 Aan- en uitbouwen, bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij bedrijfswoningen
  • a. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 4 meter;
  • b. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 6 meter;
  • c. het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen, behorende bij bedrijfswoningen, bedraagt ten hoogste 50 m².
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn nader aangegeven in 12 Algemene bouwregels;
  • b. windmolens mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd met een maximum van 1 windmolen per bouwvlak en met dien verstande dat de bouwhoogte van een windmolen niet meer dan 20 meter mag bedragen.
4.2.5 Nevenfuncties

Het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor reclameborden en/of neonreclame ten behoeve van een nevenfunctie is niet toegestaan; hetzelfde geldt voor lichtmasten en lichtbakken.

4.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 4.2.1 Gebouwen sub a door het verhogen van het bebouwingspercentage met ten hoogste 20% indien dit noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering;
  • b. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 4.2.1 Gebouwen sub d voor het bouwen op geringere afstanden van, dan wel op de erfafscheiding, indien zulks, mede gezien de bestaande situatie, wenselijk is;
  • c. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 4.2.2 Bedrijfswoningen onder c en d ten behoeve van een goothoogte van ten hoogste 5,5 meter en een bouwhoogte van ten hoogste 9 meter;
  • d. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in 4.2.1 Gebouwen onder e voor het toestaan van het oprichten van gebouwen niet evenwijdig aan de kavelrichting, mits dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van het landschap.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Algemeen
  • a. opslag van goederen op onbebouwde gronden is alleen toegestaan achter de voorgevelrooilijn;
  • b. per bedrijf is kantoorvloeroppervlakte die meer bedraagt dan 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte niet toegestaan; kantoorvloeroppervlakte van meer dan 2.000 m² per bedrijf is in geen geval toegestaan;
  • c. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is niet toegestaan.
4.4.2 Nevenfuncties
  • a. 1.6 aan-huis-gebonden beroep en -bedrijf: in een woning en/of de bijbehorende bijgebouwen zijn een aan-huis-verbonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. de activiteiten mogen aan de woonfunctie geen afbreuk doen en dienen daaraan ondergeschikt te zijn in die zin dat de woonfunctie de primaire functie dient te blijven; dit betekent dat niet meer dan 50 m² van het vloeroppervlak van de woning of het bijgebouw ten behoeve van de activiteiten mag worden gebruikt;
    • 2. de activiteiten mogen geen hinder opleveren voor de woonsituatie;
    • 3. de activiteiten mogen zowel naar de aard als ten aanzien van de visuele aspecten ervan geen afbreuk doen aan het karakter van de woning en de woonomgeving;
    • 4. de activiteiten mogen geen detailhandel en/of horeca betreffen, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
    • 5. de activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale verkeersafwikkeling en geen onevenredige parkeerdruk in het openbaar gebied veroorzaken;
  • b. 1.35 kleinschalig kampeerterrein: het plaatsen van kampeermiddelen is toegestaan met inachtneming van het volgende:
    • 1. kampeermiddelen mogen uitsluitend worden geplaatst in de periode 1 maart tot 1 november;
    • 2. per kleinschalig kampeerterrein zijn maximaal 25 kampeermiddelen toegestaan, met dien verstande dat stacaravans niet zijn toegestaan en binnen het toegestane aantal kampeermiddelen maximaal 3 trekkershutten aanwezig mogen zijn met een maximale oppervlakte van 25 m² per trekkershut;
    • 3. ten behoeve van kleinschalig kamperen mogen op het bouwvlak sanitaire voorzieningen worden gebouwd;
  • c. voor de nevenfuncties is buitenopslag in geen geval toegestaan.
4.4.3 Incidentele bedrijfssituatie

Het gebruik van het buitenterrein bij een overwerksituatie is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. de overwerksituatie vindt ten hoogste 12 dagen per jaar plaats;
  • b. het gebruik van het buitenterrein mag plaatsvinden in de avondperiode tussen 19.00 uur en 23.00 uur.
4.4.4 Voorwaardelijke verplichting - landschappelijke inrichting

Het gebruik van de gronden met de bestemming '4 Bedrijf' is alleen toegestaan indien de ecologische inrichting conform 2 Ecologisch advies en inrichting (Ecogroen, 2021) ter plaatse van het plangebied van dit bestemmingsplan, uiterlijk binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan wordt uitgevoerd en instandgehouden.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 4.1 Bestemmingsomschrijving teneinde bedrijven toe te laten die niet in de van deze regels deel uitmakende 1 Staat van bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, indien en voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de in lid 4.1 Bestemmingsomschrijving genoemde categorieën van de 1 Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • b. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 4.1 Bestemmingsomschrijving teneinde bedrijven toe te laten uit ten hoogste twee categorieën hoger dan in lid 4.1 Bestemmingsomschrijving, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 4.1 Bestemmingsomschrijving genoemd.

Artikel 5 Natuur - Oeverstroken en water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor '5 Natuur - Oeverstroken en water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. oeverstroken, kades en watergangen, met landschappelijke-, natuur- en cultuurhistorische waarden;
  • b. langzaamverkeersverbindingen en landbouwverkeersverbindingen ten behoeve van de aangrenzende bestemmingen;
  • c. recreatief medegebruik;
  • d. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals water, paden en nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels

Op de voor '5 Natuur - Oeverstroken en water' bestemde gronden mogen ten behoeve van het beheer en onderhoud van de bestemming uitsluitend worden gebouwd terreinafscheidingen en overige bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, met een maximale hoogte van 1,5 m.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, indien de landschappelijke-, natuur- en cultuurhistorische waarden van de gronden niet in onevenredige mate worden aangetast, omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in 5.2 Bouwregels:

  • a. voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te weten bruggen, indien deze noodzakelijk zijn ter ontsluiting van de aangrenzende gronden, tot een hoogte van ten hoogste 1,5 m;
  • b. waterstaatkundige bouwwerken, zoals stuwen, indien deze noodzakelijk zijn voor een goede waterhuishouding, tot een hoogte van ten hoogste 1,5 m;
  • c. alvorens omgevingsvergunning wordt verleend, wint het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies in bij een landschapsdeskundige met de vraag of de landschappelijke, natuur- en cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast.
5.4 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden gronden met deze bestemming te scheuren of te frezen.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. met betrekking tot de kaden:
    • 1. met aanleggen of verharden van wegen en paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 2. het vellen of rooien van houtgewassen;
    • 3. het ontginnen, verwijderen, of verstoren van de natuurlijke vegetatie;
  • b. met betrekking tot de oeverstroken en het water:
    • 1. het dempen van het profiel van watergangen en/of waterpartijen;
    • 2. het verwijderen of het verstoren van de natuurlijke vegetatie;
    • 3. het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
5.5.2 Adviesprocedure omgevingsvergunningen

Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij een landschapsdeskundige.

Artikel 6 Tuin

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor '6 Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen en erven;
  • b. parkeervoorzieningen en toegangspaden;
  • c. bij deze bestemming behorende groenvoorzieningen, water en verhardingen.
6.2 Bouwregels

Op de voor '6 Tuin' bestemde gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde of overkappingen worden gebouwd met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen ten hoogste 2 meter bedraagt, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn niet meer bedraagt dan 1 meter;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, of overkappingen niet meer bedraagt dan 3 meter.

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor '7 Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, met 1.18 bijbehorend bouwwerken, 1.3 aanbouw/ uitbouwen van de woning en 1.24 bouwwerken, geen 1.30 gebouwen zijnde;
  • b. parkeervoorzieningen en 1.42 ontsluitingswegen;
  • c. tuinen en erven;
  • d. het hobbymatig houden van dieren, waaronder paarden;
  • e. de in tabel 6.1 genoemde toegestane nevenfuncties met bijbehorend maximaal aantal m² van de bestaande bebouwing, die in gebruik mag worden genomen ten dienste van de nevenfunctie en – in voorkomende gevallen – het maximaal aantal m² dat in gebruik mag worden genomen voor de nevenfunctie;

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BP21120-0001_0002.jpg"

tabel 6.1 Nevenfuncties die bij recht zijn toegestaan

een en ander met dien verstande dat:

waarbij voor de nevenfuncties geldt dat:

  • g. de nevenfuncties zijn alleen toelaatbaar als deze functie(s) omliggende (agrarische) bedrijven niet belemmeren in hun bedrijfsvoering;
  • h. de hier bedoelde nevenfuncties zijn alleen toegestaan bij wijze van neventak bij een hoofdtak anderszins.
7.2 Bouwregels

Op de voor '7 Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd woningen, met daarbij behorende bijgebouwen, aanbouwen, uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat:

  • a. per bouwvlak mag ten hoogste één woning worden gebouwd, tenzij op de plankaart een ander aantal is aangegeven met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
  • b. woningen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. bij- en aanbouwen mogen ook buiten een bouwvlak gebouwd worden;
  • c. de inhoud van een woning mag ten hoogste 650 m³ bedragen; Bij het berekenen van de inhoud van een woning worden ondergrondse bouwwerken niet meegeteld;
  • d. indien ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan de inhoud van een woning meer bedraagt dan in onder c. is bepaald, geldt voor de betrokken woning die inhoud als de maximaal toelaatbare;
  • e. het ter plaatse aanwezige aantal woningen mag niet worden vermeerderd;
  • f. de goothoogte van een woning mag ten hoogste 4,5 meter en de bouwhoogte ten hoogste 8 meter bedragen, met dien verstande dat bestaande hogere hoogtes mogen worden gehandhaafd;
  • g. het gezamenlijk grondoppervlak van de bij een woning behorende bijgebouwen mag ten hoogste 50 meter bedragen, met dien verstande van de bij een woning behorende onbebouwde gronden ten hoogste 50% mag worden bebouwd;
  • h. de goot- respectievelijk bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag ten hoogste 3 meter/ 5 meter bedragen, met dien verstande dat bestaande hogere hoogtes mogen worden gehandhaafd;
  • i. de goothoogte van een aanbouw, uitbouw of aangebouwd bijgebouw mag ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning bedragen; de bouwhoogte mag ten hoogste 5 meter bedragen;
  • j. de afstand van de gebouwen tot de erfafscheiding dient ten minste 3 meter te bedragen;
  • k. de bijgebouwen dienen te worden opgericht achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw;
  • l. de hoogte van een hekwerk ten dienste van een paardenbak mag niet meer bedragen dan 1,8 meter;
  • m. dakkapellen op het dakvlak aan de voorzijde van een woning zijn toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. de dakkapel voorzien is van een plat dak;
    • 2. de hoogte niet meer bedraagt dan 1,75 meter, gemeten vanaf de voet van de dakkapel;
    • 3. de onderzijde zich meer dan 0,5 meter en minder dan 1 meter boven de dakvoet bevindt;
    • 4. de bovenzijde zich meer dan 0,5 meter onder de daknok bevindt;
    • 5. de zijkanten zich meer dan 0,5 meter van de zijkanten van het dakvlak bevinden;
    • 6. de gezamenlijk breedte van de dakkapellen niet meer dan 50% van het dakvlak aan de voorzijde beslaat;
  • n. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor reclameborden en/of neonreclame ten behoeve van een nevenfunctie is niet toegestaan; hetzelfde geldt voor lichtmasten en lichtbakken.
7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn, met het oog op een goede ruimtelijke en milieutechnische inpassing, bevoegd nadere eisen te stellen met betrekking tot de situering van nieuw te bouwen woningen.

7.4 Afwijken van de bouwregels
7.4.1 Tijdelijke zelfstandige woonruimte

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het toegestane aantal en de inhoud van woningen, ten behoeve van het realiseren van een tijdelijke zelfstandige woonruimte in een bedrijfswoning of andere woning, niet zijnde een recreatiewoning, of in een bijgebouw, indien daarvoor dringende sociale, verzorgings- of sociaaleconomische redenen worden gegeven, met dien verstande dat:

  • a. de inhoud van de bedoelde woonruimte niet meer dan 250 m³ mag bedragen;
  • b. de goot- en bouwhoogte van de bedoelde woonruimte mogen niet meer bedragen dan die van de betreffende woning respectievelijk de maximale goot- en bouwhoogte van het betreffende bijgebouw;
  • c. ingeval de bedoelde woonruimte in een van de woning vrijstaand gebouw wordt gebouwd, de afstand van dat bijgebouw tot de woning niet meer dan 20 meter mag bedragen;
  • d. het bouwen op een zodanige wijze dient te geschieden dat de extra zelfstandige woonruimte bij beëindiging van de tijdelijke huisvesting en bij intrekking van de afwijking ongedaan kan worden gemaakt;
  • e. alvorens te beslissen op een verzoek om afwijking, wint het bevoegd gezag advies in bij een door hen aan te wijzen medisch adviseur;
  • f. het bevoegd gezag trekt de verleende omgevingsvergunning in, indien de bij het verlenen van de vrijstelling bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer nodig is.

De omgevingsvergunningen als bedoeld in dit artikel worden uitsluitend verleend indien de bebouwingskarakteristiek van de omgeving niet wordt aangetast en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt.

7.4.2 Overig
  • a. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in 7.2 Bouwregels onder f. tot een goothoogte van ten hoogste 5.5 meter en een bouwhoogte van ten hoogste 9 meter;
  • b. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in 7.2 Bouwregels onder g. voor de bouw van een aan de woning aangebouwde kantoor- of praktijkruimte voor beoefenaren van aan huis gebonden beroepen, waarvan het oppervlak ten hoogste 50 m² mag bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen en kantoor- of praktijkruimte ten hoogste 75 m² bedraagt;
    • 2. de kantoor- of praktijkruimte wordt opgericht achter de voorgevellijn van de woning;
    • 3. de goothoogte van de kantoor- of praktijkruimte ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning bedraagt en de bouwhoogte maximaal 5 meter bedraagt;
    • 4. van de bij een woning behorende onbebouwde gronden ten hoogste 50% mag worden bebouwd.
  • c. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in 7.2 Bouwregels onder g. tot:
    • 1. ten hoogste 75 m², voorzover en indien de bestaande landschappelijke waarden niet onevenredig worden geschaad;
    • 2. indien bebouwing boven de 50 m², niet zijnde de woning, wordt gesaneerd met dien verstande dat het oppervlakte van de nieuw op te richten bebouwing ten hoogste 50% mag bedragen van de oppervlakte van de bebouwing die wordt afgebroken met een maximum van 100 m².
  • d. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde 7.2 Bouwregels onder g. voor een hoger bebouwingspercentage, indien zulks, mede gezien de bestaande situatie, wenselijk is en indien de landschappelijke waarden van de gronden niet in onevenredige mate worden aangetast;
  • e. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in 7.2 Bouwregels onder j. voor het bouwen op geringe afstand van, dan wel op de erfafscheiding, indien zulks, mede gezien de bestaande situatie, wenselijk is en geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden, die van de aangrenzende gronden daaronder begrepen.
7.4.3 Vergroten van de woning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de maximale inhoudsmaat van woningen te vergroten, met dien verstande dat:

  • a. de inhoud niet meer dan 800 m³ mag bedragen;
  • b. de grotere inhoud ter plaatse passend is binnen het landschap, hetgeen met een onderbouwing op basis van beeld- en landschapskwaliteit is aangetoond;
  • c. vergroting niet mag leiden tot een onevenredige belemmering van de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.
7.5 Specifieke gebruiksregels

Voor nevenfuncties gelden de volgende regels:

  • a. 1.6 aan-huis-gebonden beroep en -bedrijf: in een woning en/of de bijbehorende bijgebouwen zijn een aan-huis-verbonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. de activiteiten mogen aan de woonfunctie geen afbreuk doen en dienen daaraan ondergeschikt te zijn in die zin dat de woonfunctie de primaire functie dient te blijven; dit betekent dat niet meer dan 50 m² van het vloeroppervlak van de woning of het bijgebouw ten behoeve van de activiteiten mag worden gebruikt;
    • 2. de activiteiten mogen geen hinder opleveren voor de woonsituatie;
    • 3. de activiteiten mogen zowel naar de aard als ten aanzien van de visuele aspecten ervan geen afbreuk doen aan het karakter van de woning en de woonomgeving;
    • 4. de activiteiten mogen geen detailhandel en/of horeca betreffen, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
    • 5. de activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale verkeersafwikkeling en geen onevenredige parkeerdruk in het openbaar gebied veroorzaken;
  • b. 1.35 kleinschalig kampeerterrein: het plaatsen van kampeermiddelen is toegestaan met inachtneming van het volgende:
    • 1. kampeermiddelen mogen uitsluitend worden geplaatst in de periode 1 maart tot 1 november;
    • 2. per kleinschalig kampeerterrein zijn maximaal 25 kampeermiddelen toegestaan, met dien verstande dat stacaravans niet zijn toegestaan en binnen het toegestane aantal kampeermiddelen maximaal 3 trekkershutten aanwezig mogen zijn met een maximale oppervlakte van 25 m² per trekkershut;
    • 3. ten behoeve van kleinschalig kamperen mogen op het bouwvlak sanitaire voorzieningen worden gebouwd;
  • c. voor de nevenfuncties is buitenopslag in geen geval toegestaan.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 3

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor '8 Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings-)waarden, alsmede secundair voor de andere op deze gronden liggende bestemmingen.

8.2 Bouwregels

Op de gronden die bestemd zijn als '8 Waarde - Archeologie 3' mogen slechts worden gebouwd bouwwerken krachtens de in 8.1 Bestemmingsomschrijving genoemde bestemmingen, mits de archeologische belangen zich daartegen niet verzetten.

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in 8.1 Bestemmingsomschrijving genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  • c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 200 m² dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming '8 Waarde - Archeologie 3' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 50 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
8.3.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het verbod van lid 8.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 8.2 Bouwregels in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 200 m²;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
8.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in 8.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden regels en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleide van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
8.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de archeologische bestemming geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn op zich op een andere plaats bevinden;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 4

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor '9 Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor de bescherming en instandhouding van archeologische waarden, alsmede secundair voor de andere op deze gronden liggende bestemmingen.

9.2 Bouwregels

Op de gronden die bestemd zijn als '9 Waarde - Archeologie 4' mogen slechts worden gebouwd bouwwerken krachtens de in 9.1 Bestemmingsomschrijving genoemde bestemmingen, mits de archeologische belangen zich daartegen niet verzetten.

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in 9.1 Bestemmingsomschrijving genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  • c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m² dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 100 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming '9 Waarde - Archeologie 4' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 100 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
9.3.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het verbod van lid 9.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 9.2 Bouwregels in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 2.500 m²;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
9.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in 9.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden regels en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleide van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
9.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de archeologische bestemming geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn op zich op een andere plaats bevinden;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 5

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor '10 Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings-)waarden, alsmede secundair voor de andere op deze gronden liggende bestemmingen.

10.2 Bouwregels

Op de gronden die bestemd zijn als 10 Waarde - Archeologie 5 mogen slechts worden gebouwd bouwwerken krachtens de in 10.1 Bestemmingsomschrijving genoemde bestemmingen, mits de archeologische belangen zich daartegen niet verzetten.

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in 10.1 Bestemmingsomschrijving genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  • c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. niet M.E.R.-plichtig is.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming '10 Waarde - Archeologie 5' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
10.3.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het verbod van lid 10.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 10.2 Bouwregels in acht is genomen;
  • b. niet onder een M.E.R.-plichtig project vallen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
10.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in 10.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden regels en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleide van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
10.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de archeologische bestemming geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn op zich op een andere plaats bevinden;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene bouwregels

12.1 Bouwgrenzen

De bouwgrenzen mogen uitsluitend worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers en entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 2,5 meter bedraagt;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt.
12.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag - tenzij in 2 Bestemmingsregels anders is bepaald - niet meer bedragen dan:

  • a. van erf- en terreinafscheidingen tussen de voorgevel van hoofdgebouwen en de openbare weg 1 meter;
  • b. van erf- en terreinafscheidingen elders 2 meter;
  • c. van overkappingen 3 meter;
  • d. van lichtmasten 12 meter;
  • e. van antennes 5 meter;
  • f. van tuinmeubilair 2 meter;
  • g. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 meter.
12.3 Ondergronds bouwen
12.3.1 Bouwwerken

Ondergrondse bouwwerken zijn niet toegestaan, behoudens ter plaatse van de bouwvlakken binnen de bestemming '4 Bedrijf'.

12.3.2 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in 12.3.1 Bouwwerken voor een kelder of een garage dan wel het onderheien van een tuin, uitsluitend ten dienste van de bestemming '7 Wonen'. Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit lid wordt uitsluitend verleend indien de bebouwingskarakteristiek van de omgeving niet wordt aangetast en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt. Bij het berekenen van de inhoud van de woning wordt het ondergrondse gedeelte niet meegerekend.

Artikel 13 Algemene gebruiksregels

13.1 Inrichtingen

Inrichtingen als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder, jo. Artikel 2.4. van het inrichtingen- en Vergunningenbesluit milieubeheer van 5 januari 1993 (stbl.1993.no 50) evenals Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan.

13.2 Bijgebouwen

Wonen in bijgebouwen is niet toegestaan.

13.3 Vormen van verboden gebruik (onbebouwd)

Het is verboden de gronden te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, of tot een doel, strijdig met het bestemmingsplan.

13.4 Vormen van verboden gebruik (gebouwen)

Het is verboden de gebouwen te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, of tot een doel, strijdig met het bestemmingsplan.

13.5 Parkeren
13.5.1 Parkeergelegenheid
  • a. Een bouwwerk of functie, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, mag niet worden gebouwd wanneer voor dit bouwwerk op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien.
  • b. Bij een omgevingsvergunning wordt beoordeeld of sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van de normen die zijn neergelegd in de Nota Parkeernormen Montfoort 2020, met dien verstande dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie verschijnt, gerekend wordt met de normen uit de nieuwe versie. Hierbij kunnen voorschriften worden opgenomen over het realiseren en in stand houden van parkeergelegenheid op eigen terrein.
  • c. De in lid a bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's dient, qua afmetingen, ten minste te voldoen aan de volgende eisen:
    • 1. Personenauto:
      • Haaks- en hoekparkeren: 5,0 m bij 2,5 m;
      • Langsparkeren: 6,0 m bij 2,0 m;
    • 2. Gehandicaptenparkeerplaats:
  • Haaks- en hoekparkeren: 5,0 m bij 3,5 m;
  • Langsparkeren: 6,0 m bij 2,5 m (7,5 m bij 2,5 m als achter wordt in- en uitgestapt);
  • d. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien. Deze andere wijze dient door de aanvrager van een omgevingsvergunning gemotiveerd te worden.
13.5.2 Laad- en losvoorzieningen
  • a. Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien aan of in dat bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein bij het bouwwerk wordt voorzien in die behoefte. Deze bepaling geldt niet:
    • 1. voor bestaand gebruik, waarbij de herbouw van een bouwwerk zonder functiewijziging wordt beschouwd als bestaand gebruik;
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige laad- of losruimte wordt voorzien.
  • b. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende laad- en losgelegenheid wordt voorzien:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige laad- en losruimte wordt voorzien.

Artikel 14 Algemene aanduidingsregels

14.1 Vrijwaringszone - straalpad

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone – straalpad' mag de bouwhoogte van bouwwerken niet meer bedragen dan is aangeduid met de aanduiding 'hoogte (m)'.

Artikel 15 Algemene afwijkingsregels

15.1 Maten

Indien niet op grond van een andere bevoegdheid van deze regels omgevingsvergunning ter afwijking kan worden verleend, kan het bevoegd gezag omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van:

  • a. maximale en minimale hoogte-, breedte-, oppervlakte- en inhoudsmaten voor bebouwing als verbeeld dan wel omschreven in de regels, mits:
    • 1. de afwijking van enige maat ten hoogste bedraagt 10%;
    • 2. bestemmingsgrenzen niet worden overschreden;
    • 3. het percentage genoemd onder 1. niet wordt overschreden door eerder verleende omgevingsvergunningen.
  • b. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein.

Artikel 16 Algemene wijzigingsregels

16.1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de van deze regels deel uitmakende '1 Staat van bedrijfsactiviteiten' te wijzigen in die zin dat de categorie-indeling van bedrijven in positieve zin kan worden gewijzigd, indien en voor zover een wijziging van de belasting van de desbetreffende typen van bedrijven op het milieu als gevolg van technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geeft.

16.2 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste drie meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste tien procent worden vergroot.

Artikel 17 Overige regels

17.1 Werking wettelijke regels

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
18.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 19 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als 'Regels van het bestemmingsplan Willeskop 67/67a, Montfoort'.